Plan: | Naturalis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00065-0301 |
Naturalis Biodiversity Center gaat zijn museum vernieuwen. De huidige exposities dateren van 1998 en hebben net als in de meeste musea een levensduur van tien tot vijftien jaar. De technische levensduur van veel exhibits loopt op zijn eind, ze zijn lastiger te onderhouden, raken afgeschreven en zijn niet meer up to date. Het museum heeft nog een andere reden om te vernieuwen. Dat is de samenvoeging in 2010 van het toenmalige instituut 'Naturalis' met het Zoölogisch Museum Amsterdam (ZMA) en het Nationaal Herbarium Nederland (Leiden en Wageningen). Bij de herinrichting van de vaste presentatie wordt ervoor gezorgd dat het educatieve aanbod en de beleving in het museum op elkaar aansluiten. Toename van het aantal scholieren maakt het nodig om de capaciteit van de zalen daarop aan te passen. Tot slot gaat niet alleen het museum vernieuwen maar zal het hele instituut een nieuwe huisvesting krijgen. Door de fusie met het Herbarium en het ZMA is de collectie en het aantal medewerkers aanzienlijk uitgebreid. Momenteel zijn deze verspreid over verschillende locaties. Om werkelijk één organisatie te kunnen worden is het noodzakelijk om het huidige pand uit te breiden en alle voorzieningen op één locatie onder te brengen.
Dit initiatief is op een aantal punten strijdig met het vigerende bestemmingsplan. In paragraaf 1.3 wordt daarop verder ingegaan. De mate van strijdigheid met het bestemmingsplan maakt dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend met gebruikmaking van de zogenaamde 'projectafwijkingsprocedure' uit de 'Wet algemene bepalingen omgevingsrecht'.
Daarbij zal uit een ruimtelijke onderbouwing moeten blijken dat het project getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Dit document vormt die ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied beslaat zowel het bestaande kadastrale perceel van het museum als ook het naastgelegen westelijke perceel. Het plangebied wordt ruwweg begrensd door de Mendelweg, de Darwinweg en de Plesmanlaan.
Op het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, is het bestemmingsplan 'Leiden Bio Science Park en station' van toepassing. Dat bestemmingsplan is vastgesteld op 23 januari 2014.
Hierin is het huidige gebouw van Naturalis bestemd als Maatschappelijk - 3. Het gehele bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak dat voor 100% bebouwd mag worden met een maximale hoogte van 25 m. Alleen ter hoogte van de huidige hoge toren is een bouwhoogte van maximaal 60 m toegestaan. In de noordoosthoek is de functieaanduiding 'kantoor' aangegeven.
Het ten westen naastgelegen perceel is voorzien van de bestemming 'Bedrijf - 3'. Het bouwvlak is niet over het gehele bestemmingsvlak gelegen, maar met een bouwvlak o.a. gelegen op 4 m afstand van de Maatschappelijke bestemming. Ter plaatse van het bouwvlak is een maximale bouwhoogte van 25 m toegestaan. Hier zijn parkeer-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan behorende bij de bestemming.
Ten oosten en zuiden van het plangebied zijn de bestemmingen Groen en Water opgenomen.
Het nu voorliggend initiatief is op een aantal punten strijdig met het vigerende bestemmingsplan:
De beoogde nieuwbouw projecteerd op de verbeelding. Voor de situatietekening van de stedenbouwkundige inpassing en beschrijving hiervan wordt verwezen naar subparagraaf
2.2.2.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van De Leeuwenhoek, het Bio Science Park. De Leeuwenhoek is een uitbreiding tussen Plesmanlaan en Wassenaarseweg, met voornamelijk vrijstaande gebouwencomplexen in een groene omgeving. De grootste waarde van het gebied is de economische functie voor de stad. Het Bio Science Park heeft een vrije structuur en een ruime groene opzet met voornamelijk bedrijven en publieke gebouwen. De relatief grootschalige gebouwen zijn vrijstaand en variëren in massa en opbouw. De gebouwen zijn individueel en gedifferentieerd.
De locatie is gelegen aan de Darwinweg 2 en 4-22, waar het huidige museum en bijbehorend kantoor zijn gevestigd. Het museum bestaat uit één hoge toren met langs de Plesmanlaan en Darwinweg iets minder hoge bebouwing.
Middels een loopbrug over de Darwinweg staat de locatie in verbinding met het Pesthuis. In het Pesthuis zijn momenteel de entreehal, winkel, restaurant, garderobe, auditorium, presentaties en educatieve ruimtes ondergebracht.
Aan de Mendelweg is achter het kantoorgebouw een parkeerterrein gevestigd. Hiernaast is een groot braakliggend terrein gelegen dat tijdelijk als parkeerplaats is ingericht.
De ambitie van Naturalis is om te groeien naar een bezoekersaantal van 350.000 bezoekers. Om hieraan te kunnen voldoen en dus meer bezoek te genereren, is het van groot belang inzicht te hebben in de doelgroepen, de wensen en de behoeften van de (potentiële) bezoekers. Er is daarom uitgebreid publieksonderzoek gedaan.
In het onderzoek is vastgesteld wie de huidige doelgroep is. Deze groep bestaat uit de meer traditionele museumbezoekers, hoogopgeleide tweeverdieners die geïnteresseerd zijn in cultuur en natuur. Scholen zijn daarnaast heel belangrijke partners voor het museum. Het streven is 60.000 leerlingen per jaar te ontvangen, van kleuters tot HBO studenten.
Daarnaast is er een nieuwe kansrijke groep geïdentificeerd. Het gaat hier om een groep die een bezoek aan Naturalis ziet als een dagje uit met het gezin. Zij zijn vooral geïnteresseerd in een gezamenlijke beleving. Voor een belangrijk deel van de bezoekers is een dagje uit het motief voor een bezoek: men verwacht een ervaring. Zelf ontdekken is belangrijk. Innovatieve interactieve middelen zijn daarbij onmisbaar. Er is besloten dat beide groepen het uitgangspunt zullen zijn van het nieuwe Naturalis.
De bezoekmotivatie van de nieuwe doelgroep is een dagje uit. Om hen te bereiken moet daarom gebruik worden gemaakt van kanalen die zich ook richten op vrijetijdsbesteding.
Het huidige evenementenprogramma zal worden uitgebreid met een reeks evenementen die aansluiten bij de belevingswereld van de nieuwe doelgroep en die aansluiten bij de nieuwe concepten. Dit betekent interactieve evenementen voor het hele gezin, die bij voorkeur alle zintuigen prikkelen om de beleving tot een sterke ervaring te maken en nieuwsgierigheid aan te wakkeren.
Ook de verhuur van zalen kan bijdragen tot het profileren van Naturalis door te zoeken naar inhoudelijke aansluiting bij de collectie en de presentatie. Zo worden er inhoudelijke workshops en lezingen aangeboden die door de eigen medewerkers worden verzorgd.
Voor de museumwinkel en het museumrestaurant biedt het nieuwe concept ook veel mogelijkheden: het assortiment zal waar mogelijk worden afgestemd op de objecten in de presentatie waarbij extra aandacht zal worden besteed aan de topstukken uit de collectie. Ook zal het assortiment meer worden afgestemd op de nieuwe doelgroep.
Het project bestaat uit het uitbreiden van de huidige bebouwing van Naturalis met als doel alle voorzieningen onder te brengen op één locatie. Het parkeerterrein wordt verplaatst naar het westen van het museum en substantieel uitgebreid. Ten westen van het nieuwe museum komt een tuin dat zal worden uitgevoerd op een verhoogd dek boven het parkeerterrein. Het Pesthuis zal worden afgesloten van de museumactiviteiten en de verbindingsbrug over de Darwinweg zal hiermee verdwijnen.
Stedenbouwkundige inpassing, Neutelings Riedijk Architecten
Nieuwe bebouwing Naturalis
Op onderstaande afbeelding is de huidig bebouwde oppervlakte rood omlijnd weergegeven. Het overgrote deel wordt gehandhaafd en zal worden geherstructureerd. Het bestaande kantoorgebouw aan de Darwinweg 4 zal worden gesloopt en de parkeervoorzieningen zullen verdwijnen. Op onderstaande afbeelding zijn met een groene stippellijn de bebouwingscontouren van het nieuwe gebouwencomplex weergegeven.
Bestaande en toekomstige bebouwde situatie, Neutelings Riedijk Architecten
Stedenbouwkundige Inpassing in de omgeving
De stedenbouwkundige inpassing is gebaseerd op de volgende diagrammen:
Een alzijdige publieke uitstraling en zichtbaarheid
Dankzij de aankoop van het naastgelegen kavel aan de Darwinweg kunnen alle publieke en tentoonstellingsfuncties geconcentreerd worden in één overzichtelijke nieuwbouw met een adres aan het Leeuwenhoekpark. Er ontstaat een aantrekkelijk ensemble met een alzijdige publieke uitstraling in de directe omgeving (microniveau). In dit ensemble houdt de depottoren zijn icoonwaarde als beeldmerk van Naturalis in de wijde omgeving (macroniveau).
Een heldere oriëntatie op de directe omgeving
Doordat het zwaartepunt van het nieuwe Naturalis Biodiversity Center aan het Leeuwenhoekpark komt te liggen, wordt de relatie met de stedelijke omgeving en de binnenstad versterkt. De nieuwe museum krijgt een optimale ligging aan het park en is met haar sterke uitstraling van veraf zichtbaar voor bezoekers die vanaf Leiden Centraal aan komen wandelen.
Een centrale publieke entree aan het Leeuwenhoekpark
Door het nieuwbouwvolume aan de noordzijde van het bestaande gebouw te ontwikkelen als tentoonstellingsvleugel, wordt de markante positie aan het Leeuwenhoekpark ten volle benut. Voorgesteld wordt om de nieuwe hoofdentree centraal aan het Leeuwenhoekpark te situeren, tussen nieuwbouw en oudbouw. Een grote publieke hal verbindt de twee delen en vormt de gemeenschappelijke entree voor bezoekers en medewerkers. Vanuit de hal is er een direct overzicht op de verschillende afdelingen van het museum.
Een semi-openbare wandel-as als verbindend element
De verschillende buitenruimten: Leeuwenhoekpark, brugdek, centrale hal, tuin en parkeergarage worden aaneengeregen door een semi-openbare wandel-as. Dit verbindend element beklemtoont de alzijdigheid waardoor een "voor-en-achter-gevoel" vermeden wordt. Bezoekers en medewerkers die vanuit de parking komen, lopen door de tuin die aansluit bij de centrale entreehal. Bezoekers en medewerkers die te voet vanaf het station komen, bereiken de entreehal via dezelfde wandel-as.
Architectonisch concept en materiaalgebruik
Het architectonisch concept bestaat uit de volgende diagrammen:
Het nieuwe ensemble zal bestaan uit oude en nieuwe bouwdelen:
Bouwhoogte
Het totale ensemble in de nieuwe situatie bestaat uit diverse bebouwing, met ieder een eigen uitstraling en bouwhoogte:
Het programma
De grondoppervlak van alle bebouwing tezamen is 7.418 m2. In onderstaande tabel is per functies, inclusief de globale locatie binnen het bebouwingsensemble, de oppervlakte aan Brutto Vloer Oppervlakte per gebruiksfunctie aangegeven.
Landschapspark
Het tuinplan is reeds in concept uitgewerkt en hierover vind de laatste afstemming plaats tussen NRA en Ginkelgroep.
Parkeervoorzieningen
Aan de westzijde van het laboratoriumgebouw wordt onder de museumtuin een parking gerealiseerd voor ca. 137 auto's. Op drukke dagen met veel bezoekers kan worden uitgeweken naar een tweede parkeerterrein in de nabijheid, namelijk die van Airbus Defense and Space die verderop is gelegen. Deze sluit aan op de parkeerplaats van Naturalis en is voor de bezoekers vanuit de parking rechtstreeks te bereiken.
Aan het parkeerterrein van Naturalis is de logistieke toegang gelegen voor alle 'back of house' functies zoals laboratoria, depots en kantoren. Het museum krijgt zijn eigen expeditie aan de Mendelweg.
Voor meer informatie over de parkeernorm, wordt verwezen naar subparagraaf 4.7.2.2
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' vervangt een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen. Specifieke structuurvisies met een hoger detailniveau, zoals het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III en het Nationaal Waterplan, blijven naast de SVIR bestaan.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die op 1 oktober 2012 is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Er zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de SVIR.
In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die worden ingezet om de belangen te beschermen. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en stelt beperkingen aan de besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen en werken op die manier door tot het niveau van de lokale besluitvorming. Bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming gevraagd. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro waarin geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
Duurzame verstedelijking (2012)
In het Besluit ruimtelijke ordening is sinds 1 oktober 2012 de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Ten aanzien van Leiden wordt in de regionale structuurvisie van Holland Rijnland aangegeven dat Leiden een regionale centrumfunctie heeft. Van oudsher heeft Leiden de centrumfunctie voor de regio, maar dit kan nog verder versterkt worden. De culturele functie kan verbeterd worden. De uitbreiding van Naturalis ziet op een actuele regionale behoefte aangezien dit meewerkt om het culturele aanbod van de regio verder te vergroten en de regionale centrumfunctie van Leiden verder te versterken.
De ontwikkeling bestaat uit het uitbreiden van de huidige bebouwing van Naturalis met als doel alle voorzieningen onder te brengen op één locatie. Deze uitbreiding van Naturalis is binnen bestaand stedelijk gebied en ziet op uitbreiding van het bestaande complex.
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling en de ontwikkeling is daarmee dan ook in lijn met de regels zoals opgenomen in het Barro en Bro.
Conclusie
De uitbreiding van Naturalis is in overeenstemming met het geldende nationale beleid.
In de Structuurvisie Randstad 2040 zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord. Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie van de Randstad. De steden binnen de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheidt van andere Europese stedelijke regio's.
Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de langere termijn. Deze leidende principes zijn:
Op 2 juli 2010 is de 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten. In 2014 is de structuurvisie geactualiseerd. De kern van deze visie is het versterken van samenhang,m herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.
Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd:
'Visie op Zuid-Holland' is zelfbindend voor de provincie. Het toetsingskader voor de gemeente is uitgewerkt in de provinciale verordening.
Ten aanzien van culturele voorzieningen is opgenomen dat de vraag naar de aanwezigheid van een breder scala van sociale en culturele voorzieningen steeds sterker wordt. (Boven)regionale (culturele)voorzieningen worden bij voorkeur in de stedelijke centra geconcentreerd, nabij hoogwaardig openbaar vervoer. Dit bevordert optimale bereikbaarheid, voldoende draagvlak en biedt mogelijkheden voor synergie. Zuid-Holland wil de culturele, recreatieve en toeristische kwaliteiten in de provincie versterken.
Op de functiekaart behorende bij de structuurvisie gelden voor het plangebied de volgende aanduidingen:
Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als:
Concluderend kan worden vastgesteld dat de provincie ruimte wil bieden aan culturele voorzieningen en de kwaliteiten hiervan wil versterken. Zo beschouwd is de ontwikkeling die Naturalis voor staat in overeenstemming met het provinciale beleid.
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in juridisch bindende regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen.
De Verordening doet uitspraak over de volgende onderwerpen:
Uitsluitend ten aanzien van het onderwerp kantoren is voor het plangebied een relevante aanduiding opgenomen, namelijk 'Sciencepark'; universiteitscomplex of bedrijventerrein dat primair bestemd is voor hoogwaardige en kennisgerichte instituten of bedrijven met nationale of internationale betekenis. Hiermee wordt aangegeven dat binnen deze begrenzing nieuwe kantoren zijn toegestaan die passen binnen het profiel van het sciencepark.
Over culturele voorzieningen zijn geen specifieke regels opgenomen.
De Verordening Ruimte 2014 werpt geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van Naturalis.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Ten aanzien van Leiden wordt aangegeven dat deze stad een regionale centrumfunctie heeft. Van oudsher heeft Leiden de centrumfunctie voor de regio, maar dit kan verder versterkt worden. Alle voorwaarden zijn hiervoor in principe aanwezig: grote en belangrijke onderwijsinstellingen (waaronder de universiteit), medische voorzieningen, musea en een historische binnenstad. Naast het versterken en uitdragen van de genoemde unieke aspecten, kunnen de culturele functie en de winkelfunctie verbeterd worden. Ook wordt aangegeven dat Leiden vanuit cultureel oogpunt veel heeft te bieden met veel musea van wereldfaam.
Op de Visiekaart 2020 valt het plangebied onder de aanduiding 'uitbreiding stedelijk gebied'. Een hoogstedelijke functie als een museum is daarmee in lijn.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: 'Leiden stad van ontdekkingen'. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
Specifiek over Naturalis worden de volgende punten genoemd:
In 2004 is een gemeentelijke ontwikkelingsvisie vastgesteld waarin een toekomstbeeld wordt geschetst van de stad Leiden. In 2012 is deze visie gemoderniseerd en toekomstbestendig gemaakt.
De toekomst van Leiden bestaat uit het maximaal gebruik maken van de bijzondere kwaliteiten waarover de stad beschikt, namelijk internationale kennis, historische cultuur, bereikbaarheid en de kracht van de stad.
Voor het Leiden Bio Science Park heeft de gemeente grote ambities. In 2030 is dit het toonaangevende life-sciencepark in Europa. Het heeft als volwassen campus in internationaal opzicht een nog duidelijker positie verworven en het is groter geworden: een cluster van 145 hectare met bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, musea en ondersteunende functies op het gebied van bio technologie.
De historische kracht van Leiden is ook zichtbaar in de musea, die veelal ontstaan zijn uit universitaire collecties. Leiden is een echte museumstad, met onder andere Naturalis. Hiermee is Leiden de derde museumstad van Nederland (bron: Museumgroep Leiden).
De Leidse musea zijn grote publiekstrekkers, met in 2011 bijna 850 duizend bezoekers (bron: Museumgroep Leiden). Per jaar brengen ongeveer een miljoen bezoekers uit heel Nederland samen ruim twee miljoen bezoeken aan Leiden voor een dagje uit (bron: Continu Vakantie Onderzoek 2010). Elders is de belangrijkste reden om een stad te bezoeken vaak het winkelaanbod. In Leiden is de reden opvallend vaak cultureel van aard.Mede dankzij de musea, maar ook dankzij het aanbod aan podiumkunsten, letteren, film en erfgoed is Leiden de vierde cultuurstad van Nederland.
Het herstructureren en vergroten van het bestaande museum Naturalis past binnen de ambities van provincie en gemeente. De provincie wil ruimte bieden aan culturele voorzieningen en de kwaliteiten hiervan versterken. Het gemeentelijk beleid beschrijft Leiden als een museumstad die veelal herkend en bezocht wordt om zijn culturele voorzieningen waartoe de vele musea behoren. Versterking en modernisering van het bestaande museum past binnen deze ambities.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Nota Cultureel Erfgoed Leiden (2005)
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen, één van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij toekomstige ontwikkelingen verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de aanlegvergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
De negen waarderingsgebieden zijn:
Het plangebied ligt op grond van de archeologische waardenkaart binnen het gebied 'Waarde archeologie 5' (zie onderstaande afbeelding). Dit betreft derhalve gronden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels.
Uitsnede archeologische waardenkaart
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Het bouwplan zal worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van het Bestemmingsplan Archeologie de dubbelbestemming Waarde- Archeologie 5 geldt (gebied met een hoge archeologische verwachting buiten de singels). De voor Waarde-Archeologie 5 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 50 cm. Bij doorgang van de plannen worden bovenstaande criteria overschreden.
Uitbreiding museum
De nieuwbouw van het museum heeft een omvang van circa 5.205 m2. Uit tekening 9780 / OV-99, waarop de ontgravingsniveaus staan aangegeven blijkt dat 1,20 m tot 2,3 m -peil zal worden ontgraven. Tevens worden er funderingspalen aangebracht.
Op 04-03-2014 is geadviseerd dat ook ter plaatse van de nieuwbouw een booronderzoek noodzakelijk is. Inmiddels is dit onderzoek uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau: K. Wink, 2014. Plangebied uitbreiding Naturalis in Leiden, gemeente Leiden: archeologisch vooronderzoek: een aanvullend bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek. RAAP-notitie 4964. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp, zie bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat het recent opgebrachte pakket een dikte heeft van 110 tot 175 cm. Onder het opgebrachte pakket is de oorspronkelijke bouwvoor nog grotendeels aanwezig met daaronder de onverstoorde afzettingen van het Oude Rijn-estuarium. In de top van de oeverafzettingen is op ten minste twee niveaus een laklaag aangetroffen. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek kan de hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (archeologische resten) uit de IJzertijd-Romeinse tijd gehandhaafd blijven. In het rapport wordt geadviseerd om bij ingrepen die dieper reiken dan 1 m -Mv een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren.
Omdat de graafwerkzaamheden dieper reiken dan 1 m -Mv en planaanpassing moeilijk bleek, is in overleg met de senior-adviseur bij Erfgoed Leiden en Omstreken besloten tot het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
Voorafgaand aan dit onderzoek is een Programma van Eisen opgesteld. Dit PvE voorzag in een sleuvenonderzoek ter plaatse van de geplande bebouwing ten noorden en westen van de huidige museumtoren. Inmiddels is RAAP Archeologisch Adviesbureau in juli 2015 gestart met een proefsleuvenonderzoek.
Hierbij is aan de westzijde van de toren één sleuf volledig onderzocht (sleuf 4) Het afronden van dit onderzoek bleek echter onmogelijk. De aanwezigheid van onbekende leidingen en van leidingen met een afwijkende ligging, maakte de uitvoering te onveilig.
RAAP heeft voorgesteld om de sleuven te graven, nadat de leidingen zijn ontmanteld. Dit archeologisch onderzoek vindt dan plaats tijdens het bouwrijp maken van de locatie. Dit betekent dat behoudens het ontmantelen van kabels en leidingen geen diepe ingrepen in de bodem mogen plaatsvinden, voordat het archeologisch onderzoek is afgerond.
Dit betekent ook dat het niet mogelijk is om voorafgaand aan de vergunningverlening vast te stellen of behoudenswaardige, archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn, waarvoor nog een definitief archeologische onderzoek nodig is.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. In een ruimtelijk plan moet een paragraaf worden opgenomen met “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Naast archeologische waarden moeten ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk worden meegewogen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.
Monumentenwet (1988)
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De Monumentenwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden.
De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dat 50 jaar.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Binnen de verordening zijn bescherming van aangewezen molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen opgenomen.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Nota Cultureel Erfgoed Leiden 2005-2015 (2005)
De nota Cultureel Erfgoed Leiden is in 2005 vastgesteld en vervangt twee oudere nota's: de Leidse Monumentennota uit 1991 en de beleidsnota Archeologie 1996-2000, Toekomst voor Leids verleden uit 1996. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005-2015.
De nieuwe nota pakt de beleidsterreinen Monumentenzorg en Archeologie gezamenlijk op. Dit is nodig om een integraal beleid te ontwikkelen ten aanzien van het cultureel erfgoed van Leiden, een ontwikkeling die landelijk al werd ingezet door de Belvedèrenota van 1999. Hierin werd vooral de nadruk gelegd op de integratie van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen, een aandachtspunt dat ook in deze nieuwe nota duidelijk naar voren komt. Ook andere ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de monumentenzorg en archeologie komen tot uiting in deze nota; van de nieuwe archeologiewetgeving (Malta) tot de tegenwoordig veel grotere belangstelling voor het monument achter de gevel (bouwhistorie).
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het plangebied valt niet binnen een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook is in het plangebied geen sprake van een Rijksmonument.
Op basis van het provinciale beleid zijn voor het plangebied geen bijzondere molen-, kasteel- of landgoedbiotoop aangewezen.
In het plangebied geen gemeentelijke monumenten of karakteristieke panden aanwezig.
De wijziging betreft het complex waarin Naturalis is gehuisvest. Dit bestaat uit het voormalig Pesthuis uit 1661 (rijksmonument, maar valt buiten het plangebied) en de nieuwbouw uit 1997, met elkaar verbonden door een loopbrug die aangrijpt op de eerste verdieping van het pesthuis. Het Pesthuis stond oorspronkelijk buiten de stadswal en was doormiddel van grachten geïsoleerd van de verder onbebouwde omgeving. De herbestemming tot gevangenis heeft uitbreiding van het complex met zich gebracht, maar de geïsoleerde ligging bleef bestaan. Pas na 1960 is de ontwikkeling van de omliggende universiteitsgebouwen tot stand gekomen waarmee het gebouw onderdeel is geworden van de stad. Door de verbinding met het nieuwe museum is deze isolatie opgeheven
De bestaande loopbrugverbinding tussen het voormalige Pesthuis en de nieuwbouw uit 1997 wordt verwijderd. Daarmee wordt het Pesthuis functioneel niet meer verbonden met het museum Naturalis. De verwijdering vormt ruimtelijk geen aantasting van het rijksmonument, maar herstelt de historische situatie waarbij het gebouw los in de ruimte staat.
Flora- en Faunawet
Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming wordt gevormd door de Flora- en Faunawet, die voortborduurt op de Europese habitat- en vogelrichtlijnen en voorziet in de bescherming van bedreigde en van nature in Nederland voorkomende flora- en faunasoorten. In tegenstelling tot gebiedsbeschermende kaders als de Natuurbeschermingswet 1998 is soortenbescherming op grond van de Flora- en Faunawet niet beperkt tot aangewezen Natura 2000-gebieden en gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op basis van de Flora- en Faunawet is het onder andere verboden de habitat van bepaalde bedreigde dier- en plantensoorten te verstoren. Van een verstoring van dergelijke habitats kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Het bevoegd gezag is in eerste instantie zelf verantwoordelijk om vast te stellen of bij het uitvoeren van een project sprake is van de overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Wanneer dit het geval is dient te worden vastgesteld of de overtreding in voldoende mate kan worden gemitigeerd (bijvoorbeeld door verstoring buiten het broed- of slaapseizoen van de bedreigde diersoorten te laten plaatsvinden) of gecompenseerd (bijvoorbeeld door alternatieve, gelijkwaardige locaties beschikbaar te stellen als de habitats van bedreigde soorten). Hoe precies met eventueel aanwezige natuurwaarden moet worden omgegaan is omschreven in de gemeentelijke 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen'.
Wanneer de nadelige effecten op bedreigde natuurwaarden niet voldoende kunnen worden opgevangen, kan sprake zijn van de noodzaak ontheffing aan te vragen van de Flora- en Faunawet bij het Ministerie van ELenI. In plaats van een ontheffing van de Flora- en Faunawet bij bestemmingsplannen kan een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' worden aangevraagd bij het ministerie, in het kader van de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning onder het figuur van de Wabo. Zonder een dergelijke verklaring kan geen omgevingsvergunning worden verleend.
In de toelichting van bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Flora- en Faunawet en dus ook niet in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning, kan die ontwikkeling ook niet worden opgenomen in een bestemmingsplan. In dat geval is immers geen sprake van 'een goede ruimtelijke ordening'.
In oktober 2014 is een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd, zie Bijlage 4.
In de quicksan wordt het volgende geconcludeerd:
Op basis van de getrokken conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in ieder bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied zijn relevante planologische kabels en leidingen gelegen. Er zijn afspraken gemaakt met de kabel- en leiding beheerder in zake het verleggen / beschermen van de kabels en leidingen. In het bijzonder inzake de tracés van Nuon (warmtenet), Liander (LS, MS, LD Gas) en Dunea (waterleiding) is er aandacht en afstemming noodzakelijk geweest.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het plan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde“spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid
Binnen de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
Situatie plangebied ten westen van Naturalis (herinrichting van huidig parkeerterrein in nieuw parkeerterrein voor fietsen en auto's).
Bij de Omgevingsdienst zijn onderzoeken bekend uit de periode 2002-2012. De onderzoeken tot 2008 zijn gedateerd en verouderd. In 2012 is een partijkeuring uitgevoerd aan de toplaagvan 0,8 m - mv. Deze bodemlaag is opzij geschoven en nog aanwezig in de vorm van een bult.Het is niet met zekerheid te zeggen of dit nog in zijn geheel deze partij is. Mogelijk zijn er onbekende partijen aan toegevoegd.
Gezien de verdachtheid van dit terrein en de partij dient dit terreindeel bij herinrichting te worden onderzocht middels een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Indien kan worden aangetoond dat er niets gewijzigd is sinds het herinrichten en de vorming van de partij grond kan een bodemonderzoek achterwege blijven.
Mocht er grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Situatie plangebied nieuwbouw Naturalis
Van de ontwikkelingslocatie Darwinweg 2 is bij de Omgevingsdienst een recent bodemonderzoeksrapport bekend onder de naam: “ Verkennend bodemonderzoek Darwinweg 2 te Leiden” van 7 januari 2015, kenmerk 1411G738/RKO/rap1 en uitgevoerd door IDDS.
Uit de chemische analyses blijkt dat de grond en het grondwater niet tot licht zijn verontreinigd. Het onderzoeksbureau heeft tijdens het bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetroffen op het maaiveld en in de bodemmonsters.
Op basis van de bodeminformatie kan worden geconcludeerd dat de locatie voldoende is onderzocht voor de toekomstige bestemming uitbreiding Naturalis.
Mocht er grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een ruimtelijk plan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een ruimtelijk plan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder:
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Leiden.
In oktober 2014 is een akoestisch en luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5.
Voor het akoestisch onderzoek is aangesloten bij het geluidsbeleid van de gemeente Leiden en de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voldoen aan de ambitiewaarden uit het geluidsbeleid van de gemeente Leiden.
Voor de maximale geluidsniveaus en de geluidsniveaus als gevolg van indirecte hinder is geen beoordelingskader opgenomen in het geluidsbeleid, daarom is hiervoor aangesloten bij de bovengenoemde VNG-publicatie. Deze aspecten zijn beoordeeld aan de hand van de grenswaarden uit het stappenplan uit bijlage 5 uit deze publicatie. Voor de maximale geluidsniveaus wordt voldaan aan de grenswaarden uit stap 2 van het stappenplan. Voor de geluidsniveaus als gevolg van indirecte hinder wordt voldaan aan de grenswaarden uit stap 3. Aangezien de betreffende woningen aan een drukke doorgaande weg door Leiden liggen, zullen wij geen extra hinder ondervinden als gevolg van de verkeersbewegingen naar Naturalis. Uit onderzoek blijkt dat voor het aspect geluid wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
Wet milieubeheer (Wm)
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) wordt doorgaans kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit en bevat kwaliteitseisen voor de buitenlucht. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen luchtverontreiniging. Daartoe zijn in bijlage 2 van de Wm grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De aanwezigheid van de overige stoffen in bijlage 2 is minder kritisch.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moest vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide gold de grenswaarde vanaf 2010. In Nederland is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen, waarna de regering de Europese Commissie om uitstel heeft verzocht. Op 7 april 2009 is dat gevraagde uitstel gegeven, waarna de jaargemiddelde norm voor fijn stof in juni 2011 alsnog overal gehaald moest zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in Amvb's en ministeriële regelingen, waarvan de onderstaanden hier van belang zijn.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De 'Wet luchtkwaliteit' maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel 'niet in betekenende mate' (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit op de desbetreffende locatie. Grotere projecten die in betekenende mate bijdragen kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project al dan niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is daarmee niet van toepassing op deze omgevingsvergunning, want het projectgebied ligt niet in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De uitvoering van deze maatregelen worden gecoördineerd door de Omgevingsdienst West-Holland.
In oktober 2014 is een akoestisch en luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5. Voor het luchtkwaliteitsonderzoek zijn de grenswaarden uit de Wet milieubeheer als toetsingskader gehanteerd. Hierbij zijn de wegen in de omgeving van Naturalis en de emissiebronnen op het terrein van Naturalis zelf beschouwd. Het is gebleken dat ruimschoots wordt voldaan aan deze grenswaarden. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die voortdurend op die plaats aanwezig is. Het PR kan op een kaart worden weergegeven met zogenaamde risicocontouren. Dat zijn lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 contour, welke als wettelijke norm fungeert, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkte kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op een kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in grafieken waarop de kans op een ongeval (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N): de zogenaamde fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
In het Bevi, het Bevb en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot de planologische keuzes, die gevolgen heeft voor het groepsrisico, moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of (de wijziging van) het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht, waarbij onderwerpen als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de afweging dienen te worden betrokken. In het Bevi en de cRvgs zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
In oktober 2014 is een quickscan inventarisatie risicobronnen externe veiligheid uitgevoerd, zie Bijlage 6. Geconcludeerd wordt dat geen van de risicobronnen is gelegen binnen de PR 10-6 contour, of voor Dutch Space binnen de veiligheidsafstand. Dit betekent dat er geen directe belemmering voor de bouwplannen van Naturalis bestaat.
Het plan ligt niet in een effectgebied (1% letaliteit) van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Wel is aandacht nodig voor:
NB De locatie ligt buiten het invloedsgebied van Apotex, dat is namelijk 97 meter (Tebodin, 29 juli 2009, documentnr. 341071). Over de A44 worden ook gevaarlijke stoffen getransporteerd, namelijk brandbare gassen (LPG). Het effectgebied van de A44 reikt niet tot het plangebied
Het LPG tankstation aan de Plesmanlaan
Het LPG tankstation aan de Plesmanlaan is een relevante risicobron. MultiEnergy (exploitant van het tankstation) en de gemeente Leiden zijn overeengekomen dat de LPG verkoop beëindigd wordt als de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt overschreden. Het LPG tankstation is geen beletsel voor de uitbreiding van Naturalis of andere ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving. Volgens de meest recente risicoberekening uit mei 2015 wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden. In deze berekening zijn de meest recente bevolkingsgegevens in de omgeving van het LPG tankstation verwerkt. Ook de uitbreidingsplannen van Naturalis en de tijdelijke verhuizing van Naturalis naar het gebouw aan de Vondellaan 55 zijn daarin verwerkt.
De Plesmanlaan
Voor een volledig overzicht van de risicobronnen moet ook de Plesmanlaan worden genoemd in de ruimtelijke onderbouwing. Via deze route wordt het LPG tankstation aan de Plesmanlaan bevoorraad. In de vergunning van het tankstation is vastgelegd dat de bevoorrading van het tankstation met LPG 's avonds en 's nachts tussen 21:00 uur en 06:00 uur plaatsvindt. Omdat in Naturalis 's avonds en 's nachts geen personen aanwezig zullen zijn is het LPG transport over de Plesmanlaan geen belemmering voor de uitbreiding van Naturalis.
De N206 (Dr Lelylaan)
Volgens de provinciale risicokaart ligt de nieuwbouw van Naturalis voor een deel binnen de 1% letaliteitsafstand van de N206. De 1% letaliteitsafstand van de N206 is groot (900 meter) vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2, maar het groepsrisico in de omgeving van de N206 is erg laag
Gezien de afstand van Naturalis tot de risicobron is een nieuwe groepsrisicoberekening niet nodig. Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Besluit externe veiligheid transportroutes, paragraaf 3.1).
Bij een incident met toxische stoffen op de N206 kan een giftige gaswolk ontstaan, die Naturalis kan bereiken. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen is voldoende om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen in veiligheid te brengen. Deze voor de hand liggende acties moeten worden uitgevoerd als de waarschuwingssirene te horen is. Voorschrijven van maatregelen en voorzieningen via de omgevingsvergunning is niet nodig.
De A4
Op 3,5 km ligt de A4. Deze heeft een 1% letaliteitsafstand van meer dan 4 km, vanwege het transport van toxische stoffen van categorie LT3. Gezien de afstand van Naturalis tot de risicobron is een groepsrisicoberekening niet nodig. Net als bij de N206 kan bij een incident met toxische stoffen op de A4 een giftige gaswolk ontstaan, die Naturalis kan bereiken.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verplicht om, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', aan te tonen dat toekomstige en bestaande bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelige functie noodzakelijk zijn. Die afstand wordt 'milieuruimte' genoemd. Milieuzonering omvat het stelsel van verschillende gradaties van milieuruimte, die rondom verschillende typen bedrijven noodzakelijk is, ingedeeld in zogenaamde milieucategorieën.
Milieuzonering werkt wederkerig. Dat betekent dat nieuwe bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot bestaande bedrijven. Die afstand is noodzakelijk, omdat de bedrijfsvoering van een bestaand bedrijf kan worden aangetast of er hinder kan ontstaan voor bewoners en gebruikers wanneer er onvoldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies bestaat. Ter bepaling van de noodzakelijke afstanden zijn het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (oftewel het Activiteitenbesluit) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 leidend.
In voorgaande subparagraaf is reeds een quickscan uitgevoerd naar de omliggende bedrijven.
Het museum zelf valt onder een categorie 1 bedrijf met een bijbehorende hindercirkel van 10 m. Binnen deze zone zijn geen gevoelige bestemmingen of andere bedrijven gelegen. Bij Naturalis is ook nog bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in tanks plaatsvindt (VNG uitgave lijst 2: bovengronds , K1/K2-klasse ,10 m3) waardoor sprake is van een milieucategorie 3.1 met bijbehorende richtafstand van 50 m. Binnen die afstand bevinden zich overigens evenmin gevoelige bestemmingen waardoor het plan evengoed uitvoerbaar is.
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op.
De nationale m.e.r.-regelgeving is mede een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:
Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER (Milieueffectrapport) moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang te kijken of de betreffende ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een m.e.r.-plicht, wanneer de activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst beoordeeld worden of er een m.e.r. noodzakelijk is. Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij. Voor projecten die vallen onder bijlage D is dus pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.
De realisatie van het project "Naturalis Biodiversity Center", zoals in de voorgaande paragrafen beschreven, kan worden gekwalificeerd als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", zoals bedoeld in onderdeel D.11.2 van bijlage van het Besluit m.e.r. Bij die activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
De uitbreiding van het museum ligt ver onder de drempelwaarden zoals hierboven beschreven.
Tevens is in de vorige paragrafen binnen dit hoofdstuk de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de diverse milieuaspecten en de geldende wet- en regelgeving. Belangrijke nadelige milieu-effecten zijn niet te verwachten.
Kadernota Bereikbaarheid
De Kadernota bereikbaarheid is op 29 mei 2009 door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld. In het beleidstuk is een set aan maatregelen voorgesteld ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden. Naast het schetsen van de beoogde verkeerscirculatiestructuur is in de Kadernota Bereikbaarheid uitspraak gedaan over de ambitie tot het bouwen van twee ondergrondse parkeergarages in de Leidse binnenstad.
De Kadernota ziet verder op de tijdelijke invoering van een blauwe zone in grote delen van de 19e-eeuwse schil. Daarnaast voorziet de Kadernota onder andere in het optuigen van een parkeermonitor, waarin de bezettingsgraad van parkeervoorzieningen in de binnenstad driejaarlijks wordt bijgehouden, het opstellen van beleidsregels met betrekking tot parkeren, gericht op het toetsen van nieuwe bouwinitiatieven aan de bouwverordening (onder omschreven) en het verbeteren van het Parkeerroute Informatiesysteem (PRIS), voor een betere verwijzing van verkeer naar parkeervoorzieningen.
De 'Nota van Uitgangspunten: Bereikbaar Leiden' van maart 2012 vormt een operationalisering van de Kadernota Bereikbaarheid. De ambities zoals benoemd in de Kadernota zijn daarbij, met uitzondering van de komst van een lightrailtraject door de binnenstad en het completeren van de stadsring door de aanleg van de Ringweg-Oost, gelijk gebleven. De nota van uitgangspunten benoemt een aantal concrete uitvoeringsprogramma's om de ambities uit de kadernota te verwezenlijken. Geen van die uitvoeringsprogramma's heeft direct betrekking op het projectgebied.
Nota Beleidsregels Parkeernormen Leiden
Op 28 februari 2012 is door het College van B&W een set beleidsregels vastgesteld, die voorschrijven hoe de gemeente toepassing geeft aan de parkeerbepalingen in de bouwverordening. De beleidsregels bevatten parkeernormen voor allerlei verschillende functies, met bijbehorende bezettingspercentages per dagdeel. Deze stellen plantoetsers in staat te bepalen wat de parkeerbehoefte vanuit een ontwikkeling is. In beginsel dient elke ontwikkeling op of onder eigen terrein te voorzien in de toename van de parkeerbehoefte. Een eventueel parkeertekort in de bestaande situatie hoeft niet te worden opgelost. Het beleid borgt zodoende dat ontwikkelingen kunnen plaatsvinden wanneer reeds sprake is van een tekort op de parkeerbalans, zolang dat tekort maar niet toeneemt.
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bepaling dat de toename van de parkeerbehoefte op of onder eigen terrein moet worden opgelost, wanneer er op of onder de ontwikkelingslocatie niet voldoende ruimte bestaat, maar binnen een straal van 400 meter wel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of aangebracht kan worden.
Autoverkeer
Naturalis is bereikbaar via de Plesmanlaan - Darwinlaan, vanwaar de Mendelweg de auto's naar de parkeervoorziening zal leiden.
In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de volgende voertuigbewegingen. In de toekomstige situatie wordt uitgegaan van 4 voertuigbewegingen per parkeerplaats in de dagperiode en daarnaast nog 0,5 voertuigbewegingen per parkeerplaats in de avondperiode.Totaal gaat het dan om 880 voertuigbewegingen in de dagperiode en 110 voertuigbewegingen in de avondperiode. Daarnaast is uitgegaan van 20 voertuigbewegingen in de nachtperiode. Verder is het uitgangspunt dat in de dagperiode 10 vrachtwagens naar het gebouw rijden voor bevoorrading en het ophalen van afval in de avond en nachtperiode kunnen dit twee vrachtwagens zijn.
Openbaar vervoer
Zowel langs de Plesmanlaan als langs de Darwinweg zijn bushaltes op loopafstand van het Naturalis gelegen. Hierdoor is Naturalis goed te bereiken per openbaar vervoer.
Fietsverkeer
Voor het fietsverkeer zal naast de parkeervoorzieningen op de parkeerplaats gelegen aan de Mendelweg, ook een fietsenstalling voor 40 fietsplekken worden gereserveerd. Naturalis is ook voor fietsverkeer bereikbaar via de Mendelweg.
Bouwverordening (artikel 2.10, eerste lid, onder b van de Wabo)
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder b van de Wabo moet de omgevingsvergunning worden geweigerd indien niet aannemelijk is gemaakt dat het aangevraagde bouwwerk voldoet aan de voorschriften zoals opgenomen in de bouwverordening.
In artikel 2.5.30, lid 1 van de bouwverordening is bepaald dat, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein, dat bij dat gebouw behoort.
In artikel 2.5.30, lid 4 van de bouwverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders
kunnen afwijken van het bepaalde in het eerste lid. In lid 5 van dit artikel is bepaald dat
burgemeester en wethouders beleidsregels kunnen vaststellen. Deze beleidsregels zijn
vastgesteld en gepubliceerd.
De parkeereis wordt bepaald door de parkeervraag van de bestaande situatie af te trekken van de parkeervraag ten gevolge van het bouwplan. De bestaande parkeerplaatsen dienen daarbij in beginsel te worden gehandhaafd.
In zowel de bestaande als de nieuwe situatie beslaat de depotruimte een aanmerkelijk deel van het vloeroppervlak. Op basis hiervan zijn wij van mening dat het redelijk is om de oppervlakte b.v.o. van de depotruimte niet mee te nemen in de berekening van de parkeereis en het te realiseren aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.
De parkeervraag in de bestaande situatie is als volgt opgebouwd:
Museum: 30.540 m2 - 17.300 m2 depot ruimte = 13,240 m2
13.240 m2 x 0,7/100 m2 = 92,7 p.p.
Kantoor life science cat. 3: 3675 m2 b.v.o. x 1,7/100 m2 = 62,5 p.p.
Maatgevende parkeervraag is op een zaterdagmiddag: 100% x 92,7 + 5% x 62,5 = 92,7 + 3,1 = 95,8 p.p.
De parkeervraag in de nieuwe situatie is als volgt opgebouwd:
Museum: 47.835 m2 – 22.984 m2 depotruimte = 24.851 m2
24.851 m2 x 0,7/100 m2 = 174,0 p.p.
Maatgevende parkeervraag is op een zaterdagmiddag: 100% x 174,0 = 174,0 p.p.
De parkeereis bedraagt dan: 174 – 95,8 = afgerond 78 parkeerplaatsen.
In de bestaande situatie waren er 130 parkeerplaatsen aanwezig, namelijk 78 aan de Mendelweg en 52 aan de Darwinweg (t.h.v. De Stal). Deze parkeerplaatsen komen te vervallen als gevolg van ontwikkelingen bij De Stal en door dit bouwplan.
In de nieuwe situatie is het aanleggen van 174 parkeerplaatsen voldoende om de parkeervraag op te lossen.
Het bouwplan voorziet in het aanleggen van 141 parkeerplaatsen. Dit aantal is voldoende om de parkeervraag doordeweeks op te lossen. Op basis van de beleidsregels is het bezettingspercentage dan 45%, wat een parkeervraag van 78,3 tot gevolg heeft.
In het weekend is het bezettingspercentage op zaterdagmiddag 100% en op zondagmiddag 90%, wat een parkeervraag van respectievelijk 174 en 157 parkeerplaatsen tot gevolg heeft. Dit resulteert in een parkeertekort van respectievelijk 33 op zaterdag en 16 parkeerplaatsen op zondag.
Alhoewel Naturalis niet op eigen terrein op elk moment voldoende parkeerplaatsen kan bieden aan het personeel en de bezoekers, zijn wij van mening dat in de nieuwe situatie het parkeren voldoende is geborgd. Op werkdagen biedt het eigen parkeerterrein voldoende parkeergelegenheid om te voorzien in de eigen parkeervraag. In het weekend kan gebruik gemaakt worden van het overloop terrein bij ADS met 140 parkeerplaatsen. Dit is dus ruim voldoende om het parkeertekort in het weekend op te lossen. Het gebruik van dit parkeerterrein als overloop terrein is in een overeenkomst tussen Naturalis en ADS vastgelegd.
Op grond van beleidsregel 4c kan worden afgeweken van de parkeereis bij ruimtelijke activiteiten met een maatschappelijke en culturele functie waaronder musea. De reden hiervoor is de kwetsbare status van dit soort voorzieningen, terwijl de gemeente er bijzonder grote waarde aan hecht in het belang van het welzijn van de bevolking.
Er is besloten om af te wijken van de parkeereis op grond van de volgende overwegingen:
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is een structuurvisie die in december 2009 door het Rijk is vastgesteld als opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding en de belangrijkste kaders voor de landelijke waterhuishouding beschrijft. Het Nationaal Waterplan richt zich met name op landelijke watersystemen en het bieden van ruimte voor die systemen op de tijdstippen dat ruimte nodig is, bijvoorbeeld met behulp van de beschikbaarstelling van uiterwaarden bij grote rivieren. Het Nationaal Waterplan heeft geen direct raakvlak met dit ruimtelijk plan, omdat in het plangebied geen bovenlokale watersystemen aanwezig zijn.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland is de provinciale sturingsvisie met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciale waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt en betreffen:
Waterbeheerplan 2010-2015
Het plangebied voor dit ruimtelijk plan valt geheel binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het beheer van een deel van de watergangen en de bijbehorende kunstwerken in het plangebied, en heeft in het kader van die taak beleidsregels vastgesteld in het zogenaamde Waterbeheerplan. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat het werk van het hoogheemraadschap in het teken van drie hoofddoelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe Beleidsregels, die in 2011 geactualiseerd zijn. De beleidsmatige uitgangspunten en ambities uit het bovengenoemde Waterbeheerplan 2010-2015 zijn in de Keur vertaald in bindende regels voor burgers en gemeenten, om het hoogheemraadschap gereedschap te geven de beleidsdoelstellingen te kunnen naleven, laten naleven en handhaven.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de bijbehorende 'Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur' is onder andere bepaald in welke gevallen een Watervergunning wordt afgegeven, om ontheffing te verlenen van een verbodsbepaling in de Keur.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het waterschap.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland biedt gemeenten de gelegenheid de planeigenschappen op een digitaal formulier in te vullen, waarna een digitale watertoets moet uitwijzen of het bestemmingsplan, het wijzigingsplan of de omgevingsvergunning een 'groot waterbelang' omvat en ook feitelijk contact met de afdeling plantoetsing van het hoogheemraadschap dient te worden opgenomen.
Verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2007-2015
De functie van riolering is het beschermen van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en het beschermen van het milieu. Vanwege het belang van de functie van riolering, de economische waarde van het rioolstelsel en de interacties tussen riolering, wegen en groen, is het voor de gemeente van belang een goede integrale beleidsafweging te maken. De gemeente Leiden heeft daarom in 2009 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld. In tegenstelling tot het eerdere gemeentelijke rioleringsplan zijn in dit 'verbrede' plan ook de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen. Die taken vallen sinds de inwerkingtreding van de 'Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken' in 2008 ook onder de gemeenten.
Het gemeentelijke rioleringsplan bevat onder andere de doelstelling om het hemelwater en afvalwater los te koppelen bij nieuwe ontwikkelingen of wanneer onderhoud van het bestaande riool loskoppeling toelaat. In tegenstelling tot gemengde rioolsystemen worden het hemelwater (regenval) en afvalwater bij losgekoppelde rioolsystemen apart opgevangen en wordt het hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater, terwijl het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) wordt getransporteerd. Dat maakt dat minder water door de RWZIs hoeft te worden verwerkt, hetgeen kostenbesparend en duurzamer is.
Naturalis dient circa 1685 m2 water te compenseren. In overleg met de gemeente Leiden is deze watercompensatie in het bouwplan als volgt opgenomen:
In totaal: circa 1685 m2.
Zoals uit bovenstaande blijkt komt het totaal aantal m2 watercompensatie op 1685 m2 en is na uitvoering voldaan aan de compensatie.
Naturalis heeft met de gemeente afgesproken dat wanneer het haar in redelijkheid niet lukt om de watercompensatie zoals beschreven onder 1, 2 en 3 (volledig) te realiseren, de gemeente voor dat deel zorg zal dragen voor de watercompensatie (waarbij de kosten op basis van een vooraf vastgestelde berekeningswijze door Naturalis worden vergoed).
Ad. 1, 2 en 3:
De mogelijkheid bestaat dat het voor Naturalis in redelijkheid niet mogelijk is om de (volledige) watercompensatie te realiseren zoals beschreven onder 1, 2 en 3. Voor dat geval is Naturalis in overleg met de gemeente over mogelijke alternatieve locaties voor de watercompensatie.
Hierbij wordt gedacht aan:
Ad. 4: Verbreding van de watergang langs de Plesman laan of een alternatieve
locatie
De gemeente wil Naturalis graag ondersteunen begin 2016 te starten met de bouwwerkzaamheden. Gezien de beperkte mogelijkheden voor Naturalis nieuw oppervlaktewater te realiseren op haar eigendom, zal de gemeente richting Naturalis en het hoogheemraadschap een garantie afgeven, dat de gemeente ca. 560 m2 oppervlaktewater zal realiseren voor medio 2018. E.e.a. conform de voorwaarden die het hoogheemraadschap zal stellen. Indien binnen deze tijdspanne Naturalis redelijkerwijs geen oplossing kan vinden, zal de gemeente daadwerkelijk deze verplichting op haar nemen. Dat kan via het realiseren van nieuw oppervlaktewater dan wel via alternatieven, zoals het inzetten van het eventuele positieve saldo op de gemeentelijke waterberging rekening courant (peilvak boezem). De verwachting is dat er voor het peilvak boezem minimaal ca. 5.000 m2 "overschot" is welke de gemeente Leiden kan inzetten voor projecten welke niet kunnen voorzien in extra oppervlaktewater of het tijdelijk overbruggen van werkzaamheden die watercompensatie vergen. De gemeente en Naturalis nemen deze afspraken op in hun onderlinge private overeenkomst (anterieure grondexploitatieovereenkomst). De kosten van de pagina watercompensatie worden gedragen door de initiatiefnemer van het bouwplan, te weten Naturalis.
Tijdstip realisatie watercompensatie
Naturalis verzoekt aan het Hoogheemraadschap van Rijnland om ontheffing te verlenen dat niet direct bij aanvang van het bouwproces de volledige watercompensatie gerealiseerd dient te zijn. Naturalis doet het voorstel dat alle watercompensatie is gerealiseerd ten tijde van het voltooien van de aanleg van het verhard oppervlak op de locaties Darwinweg 2, Darwinweg 4 — 22 en de kavel "Mendelweg Zuid". Op basis van de huidige planning is dat medio 2018. De redenen voor het realiseren van de watercompensatie op een moment na start van de werkzaamheden zijn:
In de huidige situatie zijn ter plaatse van de museumtuin & parking de tijdelijke parkeervoorzieningen van Heerema gesitueerd. Deze verharding is tijdelijk en in samenspraak met het hoogheemraadschap heeft de gemeente hier geen (tijdelijke) watercompensatie voor gerealiseerd. In alle berekeningen in het kader van de watervergunning voor het bouwplan van Naturalis is het uitgangspunt dat deze kavel ("Mendelweg Zuid" genoemd) onbebouwd is.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is akkoord gegaan met de anterieure overeenkomst van Naturalis met de gemeente Leiden, waarbij de gemeente Leiden borg staat voor het te compenseren oppervlaktewater. Op basis hiervan geeft het hoogheemraadschap een positief wateradvies.
Het hoogheemraadschap heeft nog wel bedenkingen bij de invulling die Naturalis wil toepassen middels infiltratiekoffers. De bruikbaarheid van deze 480 m² moet nog worden aangetoond door Naturalis.
De definitieve uitwerking van de watercompensatie voor de toename van verharding moet worden geregeld middels een watervergunning.
Het hoogheemraadschap wil betrokken blijven bij de definitieve uitwerking van de watercompensatie.
In december 2014 is een onderzoek uitgevoerd naar de stedebouwfysische aspecten van het project, zie bijlage 7. In het onderzoek is gekeken naar de aspecten wind, beschaduwing en warmtestuwing.
Windklimaat
Het gebouw mag (in samenwerking met andere gebouwen) geen windhinder veroorzaken voor zijn omgeving of voor zijn gebruikers. Hierin wordt het volgende geconcludeerd ten aanzien van de verwachting voor het windklimaat:
Beschaduwing
Het gebouw mag geen hinderlijke beschaduwing veroorzaken in zijn omgeving. Hiervoor is een bezonningsstudie uitgevoerd.
De beschaduwing voor de kantoorgebouwen aan de andere zijde van de Mendelweg wordt met name veroorzaakt door de bestaande hoge toren. Daarnaast geldt dat de vleugel van Naturalis welke wordt gesloopt ook al voor schaduwwerking zorgde.
Onderzocht is hoeveel schaduwwerking de depottoren veroorzaakt op het dak van het atrium en of het verstandig is om zonnepanelen te plaatsen op het dak van het atrium. Het dak van het atrium ligt van augustus tot en met april voor de helft of meer in de schaduw.
In de resterende drie maanden ligt nog een derde in de schaduw. De zonnepanelen kunnen dus beter op de daken van de bestaande torens gepositioneerd worden.
Warmtestuwing
Het gebouw en zijn situering moeten zodanig zijn dat geen extreme temperatuurverhoging van de buitenlucht kan optreden door bijvoorbeeld een gebrek aan luchtcirculatie of door een overmatige warmte-absorptie.
Geconcludeerd wordt dat er geen grote “dode hoeken” zijn waar opwarming plaats kan vinden.
De buiteninrichting valt buiten dit ontwerp en de eisen aangaande warmtestuwing zijn opgenomen in het Programma van Eisen van het tuinontwerp.
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.
Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:
De ingediende aanvraag om omgevingsvergunning is, zoals omschreven in paragraaf 1.3, op meerdere punten strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Vastgesteld is dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend na toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo. Op de bijbehorende procedure is afdeling 3.4 Awb van toepassing. Dat betekent dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, wanneer deze gepaard gaat met een ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het project getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'. Deze ruimtelijke onderbouwing moet samen met het ontwerp van de beschikking op de aanvraag (het ontwerpbesluit) voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd én digitaal op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar zijn, waarbij een ieder een zienswijze op het plan kenbaar kan maken bij het College van B&W.
Na afloop van de inzagen termijn van zes weken worden alle ingediende zienswijzen verzameld en beantwoord in een zogenaamde zienswijzennota. In sommige gevallen kunnen zienswijzen het College van B&W aanleiding geven het ontwerpbesluit of de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing te herzien, dan wel gedeeltelijk aan te passen.
Nadat de zienswijzennota en het definitieve besluit door het bevoegd gezag zijn vastgesteld, zal het besluit tezamen met de ruimtelijke onderbouwing en de zienswijzennota opnieuw voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens die termijn kan iedere belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend of redelijkerwijs geen gelegenheid heeft gehad een zienswijze in te dienen, een beroepschrift indienen bij de rechtbank in Den-Haag. Wanneer het uiteindelijke besluit afwijkt van het ontwerpbesluit, kan eenieder een beroepsschrift indienen met betrekking tot de punten waarop het besluit is gewijzigd.
Op grond van artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo. Met een dergelijke verklaring kan de gemeenteraad haar goedkeuring of afkeuring uitspreken over een plan. Een dergelijke instemming heeft een bindende status: het college kan een omgevingsvergunning niet verlenen zolang de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
In Leiden is door de gemeenteraad op grond van artikel 6.5, derde lid Besluit omgevingsrecht een lijst van categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. De gemeenteraad heeft hiermee willen bewerkstelligen dat voor kleine en niet maatschappelijk gevoelige projecten geen tussenkomst van de gemeenteraad is vereist, en bij grote en wel maatschappelijk gevoelige projecten wel. De onderstaande matrix geeft aan voor welke projecten een verklaring van geen bedenkingen al dan niet is vereist.
|
geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit | wel zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit |
1. Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte 2. Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan of gelijk aan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 3. Het project heeft betrekking op bovenlokale infrastructuur, water- en groenprojecten. 4. Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastructuur-, water- en groenprojecten in strijd met lokaal beleid. 5. Het project is gelegen binnen beschermd stads- gezicht en de uiterlijke kenmerken van een pand wijzigen. 6. Naar aanleiding van de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning is door of namens vijf belanghebbenden een negatieve reactie ingediend. |
geen verklaring van geen bedenkingen vereist | verklaring van geen bedenkingen wel vereist |
1. Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan of gelijk aan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 2. Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 3. Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastructuur-, water- en groenprojecten passend binnen lokaal beleid. 4. Het project is gelegen buiten beschermd stads- gezicht, of is gelegen binnen beschermd stadsgezicht en de uiterlijke kenmerken van de betrokken panden wijzigen niet. 5. Het project betreft 'bouwwerk geen gebouw zijnde'. |
geen verklaring van geen bedenkingen vereist | geen verklaring van geen bedenkingen vereist |
In dit geval past het project niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is het groter dan of gelijk aan 10 woningen of 1.000 m² bvo maatschappelijke en recreatieve voorzieningen (waaronder cultuur en ontspanning). Voor dit project is in beginsel een verklaring van geen bedenkingen van de raad vereist.
Het bouwplan en de daaraan gerelateerde investering is economisch uitvoerbaar middels eigen middelen en een door de staat verstrekte geldlening aan de Stichting Naturalis Biodiversity Center. De rente en aflossing van voornoemde lening wordt door huisvestingssubsidies van het Ministerie van OCW gedekt. De verantwoordelijkheid voor de degelijkheid van deze business-case ligt bij het bestuur van Naturalis. De business-case is volgens de stichting in het kader van het zogenaamde schatkistbankieren beoordeeld door het ministerie van OCW.
In artikel 6.12 lid 1 Bro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. De verbouw en nieuwbouw van Naturalis wordt aangemerkt als een bouwplan.
In dit geval kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat partijen een anterieure overeenkomst hebben afgesloten.
In deze anterieure overeenkomst zijn onder andere de plankosten en de eventuele kosten als gevolg van planschade geregeld. Er vindt geen wijziging plaats in de erfpachtovereenkomst ten aanzien van het huidige pand aan de Darwinweg 2 met Naturalis. Naturalis was al eigenaar van het pand inclusief de grond van Darwinweg 4-22. Daarnaast is begin april jl. het aangrenzende perceel van de gemeente Leiden verworven.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond.
Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan een ieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.
Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.
De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan een ieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.
Namens het college is besloten de ontwerp omgevingsvergunning vast te stellen en voor een periode van zes weken ter inzage te leggen voor het indienen van zienswijzen. Deze periode is gestart op vrijdag 11 maart 2016 en geëindigd op 21 april 2016. Tijdens de zienswijzentermijn is één zienswijze bij de gemeente binnengekomen. Deze zienswijze is binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken ingediend en wordt dan ook als ontvankelijk aangemerkt. In de bijgevoegde zienswijzennota is de reactie weergegeven en tevens van een beantwoording voorzien.