direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ankerpark
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV000132-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel in het Ankerpark. Het plan is op 1 oktober 2020 ingediend. Het betreft een ontwikkeling vanuit de gemeente Leiden waarbij een kunstwerk wordt geplaatst in het Ankerpark.
De uitvoering van de herinrichting van het park is rond mei 2020 gestart. Het plaatsen van de schoorsteen is hier onderdeel van.


Uitgebreide procedure omgevingsvergunning

De realisatie van het kunstwerk 'De Schoorsteen' kan alleen plaatsvinden indien de juiste vergunning hiervoor zijn verleend en wanneer het plan past binnen het planologisch-juridische kader. Het vigerende bestemmingsplan biedt niet het juist kader. De gemeente Leiden heeft daarom besloten om de uitgebreide vergunningsprocedure te doorlopen. Het gaat om een omgevingsvergunning waarvoor de uitgebreide procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt.

Bij een uitgebreide procedure hoort een goede ruimtelijke onderbouwing. De ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de motivering dat de plaatsing van het kunstwerk 'De Schoorsteen' niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Begrenzing projectgebied

De planlocatie van het kunstwerk is gesitueerd in binnenstad van Leiden, in het Ankerpark. Het Ankerpark ligt in het verlengde van de Zuidsingel en is omringd met water: de Singels van Leiden met aan de overkant de Zijlsingel. Het Ankerpark is gesitueerd op een vroegere vestwal aan de Binnenoostsingel.

Het plangebied ligt momenteel op gronden met bestemming 'Groen' en is beoogd op dezelfde plek als het restant van de toenmalige schoorsteen. Vanuit de Grofsmederij brug is het Ankerpark te bereiken. Bij binnenkomst in het park ligt de planlocatie direct aan de rechterkant, aan de zuidzijde van het park met tevens de meelfabriek, gelegen in het zuiden van het park.

Kadastraal is het Ankerpark onderdeel van de gemeente Leiden, sectie C, nummer 2318.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0001.png" 1.1 Globale aanduiding Ankerpark

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0002.png" 1.2 Globale aanduiding planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0003.png" 1.3 Schoorsteenverbeeltenis in het Ankerpark

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld  
Binnenstad   2019-10-17  
Parapluplan Stedenbouwkundige bepalingen en Bouwverordening   2018-05-31  


Op het perceel van het kunstwerk is het bestemmingsplan 'Binnenstad' en het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening van toepassing.
Het plan ligt op grond met bestemming 'Groen' (Artikel 9).
Tevens ligt het plan op grond met de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4'(artikel 19) en 'Waarde - Cultuurhistorie' (artikel 20).
Het plan ligt op grond met de functieaanduiding; cultuurhistorische waarden.


Op de bestemming groen zijn kunstobjecten onder de doeleindenomschrijving toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een hoogte van 3 meter.

Het gebruik van gronden ten behoeve van een kunstwerk is in strijd met:
Artikel 9.2.2: De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Het kunstwerk is ca. 15 meter hoog en overschrijdt daarmee de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarmee is voorliggende ontwikkeling in strijd met het vigerende bestemmingsplan Binnenstad.


Hieronder is een uitsnede van de plankaart ter plaatse weergegeven. Het kunstwerk bevindt zich in het Ankerpark en de locatie is aangegeven middels het rode icoon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0004.png"

1.4 Uitsnede bestemmingsplankaart ter plaatse projectgebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

Het Ankerpark ligt in het beschermd stadsgezicht Leiden binnen de Singels, in het noordoosten. Het district, Binnenstad Noord, is onderverdeeld in verschillende kleinere wijken, waaronder de Havenwijk-Zuid. Het Ankerpark ligt in deze wijk en Havenwijk-Zuid kent een rijke geschiedenis. De naam 'Ankerpark' is een verwijzing naar het industriële verleden van Leiden.

De industrie die in de 19e eeuw opkomt, wordt gebouwd op binnenterreinen en onregelmatige braakliggende percelen in de oude stad. Voor grote industrie is alleen ruimte te vinden op de stadswallen. Aan de oostzijde, in het huidige Ankerpark, wordt in 1837 de Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij gevestigd. De belangrijkste resten van de Grofsmederij zijn het fundament van de grote schoorsteen en de harde oeverwal van de singelgracht. Na afbraak van de gebouwen van de Grofsmederij in 1978 is het huidige park aangelegd. Toen is het industrieel verleden grotendeels vervangen door een verwijzing naar de 17e eeuwse stadswallen. Daarbij is overigens geen exacte reconstructie van de maten en verhoudingen van de stadswal gemaakt. Wel is dit de plek waar de vorm van het bastion en de breedte van de singelgracht de oorspronkelijk situatie nog het dichtst benaderen. Dit wordt versterkt doordat hier ook de binnenvestgracht nog bewaard is gebleven. Men heeft zo willen aansluiten op de nabij gelegen eveneens 17e eeuwse Zijlpoort. Het is hiermee het enige deel van het Singelpark waar het oorspronkelijke 17e eeuwse militaire karakter nog enigszins beleefbaar is, zij het in aangepaste vorm. Herinrichting van het Ankerpark geeft daarom de mogelijkheid om twee tijdlagen tot uiting te laten komen: de 17e eeuwse militaire aanleg en de 19e eeuwse zware industrie. De eerste is dankzij de reconstructie in de huidige situatie redelijk goed beleefbaar. De tweede laag is vooral beleefbaar door de naastgelegen Meelfabriek die de schaal en de uitstraling heeft die typerend is voor de verdwenen zware industrie.
 afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0005.png"

1.5 Locatie kunstwerk Ankerpark

2.2 Beschrijving van het project

Het plan bestaat uit de bouw van een stalen constructie in de vorm van een schoorsteen van 15 meter hoog. Het kunstwerk maakt onderdeel uit van het ontwerp voor het Ankerpark. Het kunstwerk ter plekke van de voormalige schoorsteen geeft uiting aan het industriële verleden van deze locatie. De schoorsteen wordt teruggebracht op een meer hedendaagse wijze. Op deze manier zal de schoorsteen deel uitmaken van de innoverende stad.
Het kunstwerk is van permanente aard en zal het restant, de stomp, combineren met de nieuwe vorm van de schoorsteen met een stalen constructie. De bouwtekeningen behorend bij het bouwplan zijn bijgevoegd als bijlage bij deze motivering, zie Bijlage 3 Constructie tekeningen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0006.png"
1.6 Voorstelling kunstwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0007.png"
1.7Bovenaanzicht

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
3.1.1.1 Beleidskader

De Nationale Omgevingsvisie (hierna NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Het nationale beleid geeft in de NOVI kaders en uitvoeringsinstrumenten voor de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Deze beleidsstukken richten zich met name op grootschalige ontwikkelingen op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Samenhang, relatie met en aandacht voor de omgeving zijn hierbij belangrijke thema's.

3.1.1.2.1 Conclusie

Het nationale beleid omtrent ruimtelijke ordening doet geen directe uitspraken over de plaatsing van kunstwerken met de aard en omvang van het kunstwerk in Leiden. De NOVI staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Zoals in paragraaf 3.1.2.1 aangegeven vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering voor de rijksbelangen op het gebied van ruimtelijke ordening. Derhalve vloeien er vanuit het Barro ook geen restricties voort ten aanzien van deze ontwikkeling.

3.1.2.2.1 Conclusie

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake moet zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderhavig initiatief betreft plaatsing van een kunstwerk in de vorm van een schoorsteen in het Ankerpark in de binnenstad van Leiden wordt niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling en sluit niet aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' gelet op de kleine schaal en omvang van het plan. Het doorlopen van de laddertoets is niet noodzakelijk.

3.1.3.2.1 Conclusie

Het besluit ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten


De visie op Zuid-Holland is zelfbindend voor de provincie. Het bindende toetsingskader voor de gemeenten is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte. Deze verordening wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.2. Het bouwplan is getoetst aan de functiekaart en kwaliteitskaart. Zo is er gekeken of er vanuit de Omgevingsvisie Zuid-Holland belemmeringen zijn om te functie mogelijk te maken. Uitwerking hiervan wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.2.1.2.1 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het toevoegen van een kunstwerk in de openbare ruimte geen belemmeringen oplevert voor de het bereiken van de doelen van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag
van de cultuur- en natuur landschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. Deze kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Molenbiotoop

In artikel 6.25 van de Omgevingsverordening staat het beschermen en versterken van de molenbiotoop centraal. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling geldt in beginsel dat de vrije windvang en het zicht op de molen in voldoende mate gegarandeerd wordt, waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 5. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • 6. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen bedraagt de maximale hoogte voor bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling vindt plaats in de bestaande stedelijke occupatie, de hoog stedelijke zone en het gebied is daarnaast binnen de Romeinse Limes gelegen. De ontwikkeling vindt plaats
op een grond met archeologische waarden. De beoogde werken of werkzaamheden doen echter geen afbreuk aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden. Derhalve wordt er ruimte gegeven aan deze identiteitsdrager. Dit is tevens de reden waarom de ontwikkeling geen invloed heeft op de kwaliteitsdragende eigenschappen van de grond: rivierdeltacomplex, water als structuurdrager en bijzonder reliëf en aardkundige waarden.

Molenbiotoop
Er zijn verder geen molenbiotopen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig. De aanwezige cultuurhistorische waarden van het park in de vorm van beplantingen, open ruimten, paden en andere inrichtingselementen worden behouden.

3.2.2.2.1 Conclusie


De ontwikkeling heeft geen effect op de kwaliteiten zoals deze worden benoemd in het provinciale beleidskader en is hiermee passend binnen de gestelde kaders. De beoogde ontwikkeling ligt niet in de directe nabijheid van een molenbiotoop en levert geen belemmeringen op vanuit cultuurhistorisch oogpunt.

De provinciale omgevingsverordening staat de uitvoering van het plan daarom niet in de weg.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling voorziet in een kunstwerk in een park in de binnenstad, het beschermd stadsgezicht, van Leiden. Het plan levert een bijdrage, het zij op beperkte schaal, aan de kernbeslissingen uit de Regionale Structuurvisie door de binnenstad van Leiden aantrekkelijker te maken om te recreëren, voor zowel bewoners van Leiden als voor bewoners uit de regio. De overige kernbeslissingen worden door deze ontwikkeling niet in de weg gezeten.

3.2.3.2.1 Conclusie

De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.

De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;

  • 1. Leiden, stad van historie en cultuur
  • 2. Leiden, groene en gezonde stad
  • 3. Leiden, stad voor iedereen
  • 4. Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
  • 5. Leiden, verbonden stad
  • 6. Leiden, waterstad.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

De zes verhaallijnen zijn getoetst aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De ruimtelijke ontwikkeling geeft een impuls aan verhaallijn nummer 1.

1. Leiden, stad van historie en cultuur: In Leiden hoort historie onlosmakelijk bij het leven in de stad. Leidenaren houden van de historie van de stad. We zien eeuwigheidswaarde onder andere in de menselijke maat van de historische binnenstad met grachten, straten en stegen. Daar kun je heerlijk dwalen, en daar krijgt het oog telkens iets nieuws te zien. De 17e-eeuwse bloeiperiode van de Lakenindustrie heeft ons veel monumentaal erfgoed opgeleverd. Daar gaan we graag zuinig mee om. De planlocatie wordt beschermd vanwege haar groen, maar ook vanwege de positie ten opzichte van de Meelfabriek. Het Ankerpark vertelt een stukje historie over Leiden als industriestad.

3.3.1.2.1 Conclusie


De Omgevingsvisie 2040 staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten


Een van de ambities van de geactualiseerde visie is 'historische cultuur'. Het kunstwerk levert een bijdrage aan het gevarieerde aanbod van cultuur. Zo wordt in dit geval de openbare ruimte van Leiden gebruikt als decor, welke voor iedereen toegankelijk is. De kwaliteiten van Leiden worden verder versterkt en er wordt historische cultuur toegevoegd aan de stad in de vorm van een kunstwerk.

3.3.2.2.1 Conclusie

Het initiatief waarbij een kunstobject in de openbare ruimte wordt geplaatst draagt bij aan Leiden, Stad van Ontdekkingen: profiel 2030.

3.3.3 Structuurvisie 'Verder met de Binnenstad'
3.3.3.1 Beleidskader

Programma Binnenstad

Op 16 juni 2009 heeft de raad het 'Programma Binnenstad' vastgesteld. Het doel van het Programma Binnenstad is een samenhangende visie en een programma gericht op de verbetering van de kwaliteit van de binnenstad van Leiden. De historische binnenstad is een van de onderscheidende kwaliteiten van de stad. Versterking van de kwaliteit zal de aantrekkelijkheid van de stad vergroten. Dit maakt de stad niet alleen aantrekkelijker voor inwoners, maar versterkt tevens de bezoekersfunctie van Leiden aanzienlijk. De tendens dat Leiden positie verliest als winkel- en bezoekersstad moet hiermee worden omgebogen.


De doelen van het programma zijn:

  • meer bezoekers - de bezoekers van de binnenstad, de inwoner van Leiden, de regio-inwoner, de landelijke bezoeker en de internationale bezoeker,- leggen een bezoek af aan de binnenstad van Leiden;
  • de totale bestedingen van bezoekers aan de binnenstad nemen toe;
  • de verschillende bezoekersgroepen hebben een hoge waardering voor het genoten aanbod in de binnenstad.


Er is eerst een visie gemaakt, gebaseerd op gesprekken met vele partners uit de stad, onderzoeken naar onder andere het winkelaanbod en de ruimtelijke economische potenties van de binnenstad, onderzoek onder winkelend publiek en Leiden panel, bezoeken aan diverse andere historische binnensteden. Ook is het concept getoetst bij ontwikkelaars, beleggers en vastgoedeigenaren bijeengekomen op een conferentie. De visie wordt gebruikt als een meerjarig en integraal leidend kader voor de ontwikkeling van de binnenstad. De visie definieert van 18 verschillende gebieden en locaties in de binnenstad de functie, de gewenste ontwikkeling, het bijbehorende programma en het type ontwikkeling.


Per jaar wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin alle inspanningen voor het jaar beschreven staan.

Structuurvisie Verder met de Binnenstad

Het Programma Binnenstad is uitgewerkt in de structuurvisie 'Verder met de binnenstad'. Deze nota is op 11 oktober 2012 (RV 12.0040) door de gemeenteraad vastgesteld.

De structuurvisie Verder met de Binnenstad is een verdiepende visie over de binnenstad van Leiden.

De maatregelen van het programma Binnenstad zijn onder meer gericht op het ruimtelijk-economisch beleid. ‘Verder met de Binnenstad, Gebruikshandleiding voor ontwikkelingen in de binnenstad van Leiden’ stelt ontwikkelende partijen beter in staat om goede ontwikkelplannen op te stellen en uit te voeren. Daarmee levert zij een praktisch en hanteerbaar kader voor een brede doelgroep.

3.3.3.2 Onderzoeksresulaten

De kwaliteit van de binnenstad, de historische cultuur, wordt door het toevoegen van het kunstwerk in de openbare ruimte versterkt. Het kunstwerk draagt bij aan de waardering van het aanbod in de binnenstad.

3.3.3.2.1 Conclusie


Het verhaal van het kunstwerk, de locatie en verbeelding van het kunstwerk sluiten aan en dragen bij aan de doelen van 'Programma Binnenstad'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden.

Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte 2014

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de geactualiseerde Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen.

Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden.

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

4.1.2.2 Onderzoek

Op en in de gronden van de beoogde ontwikkeling ligt Waarde - Archeologie 4. Deze zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarde. Al eerder is bevestigd dat de grond op de Romeinse Limes ligt. Deze gronden met hoge archeologische waarden worden beschermd.

Omwille van de inpassing van de constructie zijn er proefsleuven gegraven en is de bestaande fundering blootgelegd. Uit dit onderzoek blijkt dat er nog een deel van de fundering van de put aanwezig is. Het proefsleuvenonderzoek, de werkwijze en resultaten zijn te vinden in Bijlage 3 Constructie tekeningen.


Aangetoond is dat het bouwplan niet de oppervlakte- en dieptegrenzen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 overschrijdt. Derhalve zijn geen aanvullende maatregelen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

4.1.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.4 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.1.2.5 Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen waar ruimtelijke plannen van gemeenten aan moeten voldoen. Onder andere op het gebied van cultuurhistorie zijn er diverse regels opgenomen, bijvoorbeeld voor archeologie en molenbiotiopen.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresullaten
4.2.2.1 Cultuurhistorische paragraaf

Dit kunstwerk maakt onderdeel uit van het ontwerp voor het Ankerpark. Het kunstwerk ter plekke van de voormalige schoorsteen geeft uiting aan het industriële verleden van deze locatie. Geconcludeerd is dat de ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.2.2.2 Beschermd stads- of dorpsgezicht

De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1981 tenslotte, heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de Leidse binnenstad zoals die door de eeuwen heen tot stand is gekomen. De ruimtelijke ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het beschermd stadsgezicht.

4.2.2.3 Rijksmonumenten

Het Ankerpark bevindt zich in de binnenstad, het beschermd stadsgezicht van Leiden. Tevens is de binnenstad van Leiden een Rijksmonument sinds 12-08-1981 met een oppervlakte 1.9 km2. De ruimtelijke ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het Rijksmonument, de binnenstad van Leiden.

4.2.2.4 Conclusie

De voorliggende ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan het omgevingsaspect cultuurhistorie.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.


Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4. Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

    • a. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2002

Het regionale landschapsbeleidsplan heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven moet worden hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stadland, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.


Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.


Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Wnb stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.

Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot verstoring, aantasting van groeiplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van soorten die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten leiden, zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. Daarnaast moeten ook onbeschermde soorten zoveel mogelijk worden ontzien, volgens de "zorgplicht". In planvorming en/of uitvoering dient daarom tijdig rekening te worden gehouden met aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.


Het project

Bij plaatsing dient rekening te worden gehouden met broedende vogels die mogelijk gebruik (gaan) maken van de naast gelegen beplanting. Broedende vogels zijn beschermd. Het broedseizoen is globaal van maart t/m juli (let op, vogels kunnen ook buiten deze periode broeden). Mochten er broedende vogels aanwezig zijn, dan wordt er een deskundig ecoloog ingeschakeld.

Er wordt rekening gehouden met de algemene zorgplicht (ook voor niet beschermde soorten), onder zorgplicht valt: dood en beschadig/verwond geen dieren. Bij het aantreffen van gewervelde dieren wordt overlegd met een ecologisch deskundige hoe deze op een veilige afstand van de werkzaamheden te verplaatsen, of hoe de werkzaamheden voorgezet kunnen worden.

Boom Effect Analyse (BEA)
Om in het Ankerpark diverse werkzaamheden uit te voeren, evenals het plaatsen van kunstwerk(en), is een Bijlage 1 Boom Effect Analyse uitgevoerd. Het plaatsen van het kunstwerk kan mogelijk conflicteren met het duurzaam behoud van bomen in de openbare ruimte. Het doel van het onderzoek is om te kunnen bepalen of de bomen in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden in hun huidige verschijningsvorm en op dezelfde standsplaats duurzaam behouden kunnen blijven. De benodigde graafwerkzaamheden zijn uitgevoerd onder direct toezicht van een gecertificeerde European Tree Worker, waarbij wortelschade zeer beperkt is gebleven. Een van de 69 bomen in het Ankerpark heeft een bijzondere boomwaarde/specifieke beleidsstatus en bevindt zich tevens in de directe omgeving van het plangebied. Er heeft een bewortelingsonderzoek plaatsgevonden in de buurt van deze boom. Het bewortelingsprofiel liet zien dat er op 0-30 cm nagenoeg geen beworteling is aangetroffen. Voor 30 cm en dieper zijn de grote wortels volop aanwezig met een diameter tot 65 mm verdeeld over het diepte profiel.

De 66-jarige paardenkastanje heeft een uitgebreid wortelpakket gevormd dat ook in het projectgebied van de stalen constructie is gegroeid.
Er is daarom besloten om de gegoten ringfundering van het kunstwerk niet dieper dan 30 cm de grond in aan te brengen. Op deze manier wordt het wortel gestel van de witte paarden kastanje niet aangetast. Op deze manier zal er sprake blijven van een duurzame instandhouding van de witte paardenkastantje. Andere bomen in het Ankerpark zullen tevens geen schade of nadelige effecten ondervinden van het plaatsen en bevestigen van het kunstwerk.

4.3.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect ecologie de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Kabels en leidingen

Bij het Kadaster is er een orientatieverzoek ingediend, waarna gegevens beschikbaar worden gesteld over de aanwezigheid en locatie van belangen. De bundeling van gegevens maakt inzichtelijk waar knelpunten liggen met betrekking tot maatregelen in de ondergrondse groeiplaats.

Voor de Boom Effect Analyse is een KLIC melding gedaan bij het Kadaster. Dit verzoek is bekend onder nummer 9811577068/10 20O32592 -1. Hieruit blijkt dat kabels en leidingen (elektra) beperkt aanwezig zijn onder de voetpaden. Het betreft hier laag- en middenspanning ten behoeve van de aanlichting van de kunstwerken en de elektra van een gemaaltje. Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen.

4.4.1 Conclusie

Het aspect Kabels en Leidingen staat de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg. Voor de realisatie van het plan dienen geen verdere maatregelen genomen te worden.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de met de afwisseling van functies als, wonen, detailhandel en recreatieve voorzieningen worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV000132-0201_0008.png" Richtafstanden en omgevingstype

Wet milieubeheer (Wm)
Een kunstwerk is geen inrichting volgens de Wm. Deze wet is aldus niet van toepassing.

4.5.1.1 Onderzoeksresultaten

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Het plangebied wordt getypeerd als een gemengd gebied. Uit het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat er in de directe omgeving van de ontwikkeling geen bedrijfsactiviteiten zijn die een nadelige invloed hebben op de ontwikkeling. Het is de verwachting dat de bouw van de stalen constructie geen hinder zal veroorzaken voor haar omgeving.

4.5.1.1.1 Conclusie


Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt bouw van het kunstwerk niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Het aspect Bedrijven en Milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.2 Bodem

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

4.5.2.1 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van het bestemmingsplan Binnenstad zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de milieukundige gesteldheid van de bodem. Hierbij zijn ter plaatse van de planlocatie geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen. Het kunstwerk zal op deze grond geplaatst worden en deels worden gefundeerd in de bodem. Omdat de aard en omvang van deze bodemverstoring erg klein is, wordt de bodem niet dusdanig verstoord dat nader onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is. Er zullen geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.

4.5.2.2 Conclusie

Het aspect Bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.3 Externe veiligheid

De aard en omvang van het te plaatsen kunstwerk hebben geen aantrekkende werking dusdanig dat er een toename van de concentratie aan mensen in het gebied plaatsvindt. Het groepsrisico neemt daardoor niet toe door de plaatsing van het kunstwerk op deze locatie. Tevens is de planlocatie niet gelegen binnen onderzoekszones van relevante risicobronnen. Ook het plaatsgebonden risico vormt hiermee geen belemmering.

Het aspect externe veiligheid staat de ruimtelijke ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.5.4 Geluid

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

4.5.5 Onderzoeksresultaten

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een kunstwerk van deze aard geen geluidsgevoelige bestemming. Onderzoek naar de geluidsbelasting is dan ook niet noodzakelijk. Het te plaatsen kunstwerk heeft tevens geen verkeersaantrekkende beweging en geen functie die naar verwachting niet dusdanig meer publiek aantrekt dan onderzocht bij realisatie Singelpark of de mogelijkheid biedt tot het uitoefenen van activiteiten die geluidsoverlast op de omgeving zullen veroorzaken. Onderzoek naar de geluidsbelasting van het kunstwerk op de omgeving is daarom tevens niet noodzakelijk .

4.5.5.1 Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.6 Luchtkwaliteit

Het bevoegd gezag betrekt de luchtkwaliteit in de besluitvorming van ruimtelijke plannen. In het kader van de Wet milieubeheer (Wm) toetst het bevoegd gezag aan de voorschriften van Titel 5.2. Centraal daarin is artikel 5.16, eerste lid, van de Wm.

Het kunstwerk dat ter plaatse van het plangebied geplaatst zal worden betreft geen gevoelige bestemming in het kader van de 'Wet luchtkwaliteit' (2007). Om deze reden hoeft er geen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit in de omgeving. Het kunstwerk heeft naar verwachting tevens geen verkeersaantrekkende werking in betekenende mate (NIBM – Niet In Betekenende Mate). Een onderzoek naar de invloed van plaatsing van het kunstwerk op de luchtkwaliteit in de omgeving is tevens niet nodig.

4.5.6.1 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Milieueffectrapportage

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk

4.6.1 Onderzoeksresultaten

Het is niet nodig om besluit vormvrije m.e.r. beoordeling te nemen op grond van het Besluit milieueffectrapportage. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten vanwege de kleinschaligheid van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.

4.6.1.1 Conclusie

Er dient geen milieu effect rapportage uitgevoerd te worden.

4.7 Stedenbouwkundige inpassing

4.7.1 Beleidskader

De opdracht voor het kunstwerk is uitgewerkt binnen de vastgestelde kaders:

• Structuurvisie : Verder met de Binnenstad (RV 12.0040);

• Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte (BW 12.0417);

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Het Ankerpark is onderdeel van de groene singelroute. Structuurvisie 'Verder met de Binnenstad' schrijft voor om de parken van deze singelroute, beleefbaar te houden door middel van het toevoegen van functies. Horeca, kunst en speelvoorzieningen zijn hier voorbeelden van. Uitgangspunt voor de visie is de veelheid aan sfeer en uitstraling. De huidige groene parken zijn al heel verschillend van elkaar wat betreft sfeer en uitstraling. Afhankelijk van de gegevenheden uit de omgeving wordt een park gevormd. Zo ook in het geval van het Ankerpark waar veel industrieel erfgoed, in de vorm van de Meelfabriek, het anker en de schoorsteen aanwezig zijn.

In het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte zijn de uitgangsputen voor de inrichting van de openbare ruimte uitgewerkt.Wat betreft kunstwerk worden geen modellen voorgeschreven, maar zijn wel eisen voor de materialisering geformuleerd.
De sfeer van de openbare ruimte in de buitenste rand aan het noordoosten van de binnenstad wordt ook gekenmerkt door de industriële ontstaansgeschiedenis. Dit gebied wordt in het document 'Verder met de binnenstad' getypeerd als de 'innoverende stad'. Op de in dit gebied geselecteerde plekken (Meelfabriek en Nuon-terrein) wordt in principe de standaard toegepast, maar daar kan, gezien de bijzondere status, op details van worden afgeweken. Een modernere vormgeving van het straatmeubilair, ondersteunend aan het industriële verleden, behoort dan tot de mogelijkheden. Als voorwaarde is een goede motivering, in de vorm van een ruimtelijke onderbouwing vereist. Tevens dient de duurzaamheid en de beheerbaarheid van de objecten aangetoond te worden.

Het kunstwerk is van permanente aard waardoor er gekozen is voor duurzame materialisering. Dit houdt in dat er materialen gebruikt worden welke voor een onbepaalde tijd mee gaan en niet ten koste gaan van natuur en milieu. Tevens wordt het deel van de originele schoorsteen (de stomp) hergebruikt en ingepast in het nieuwe ontwerp.

In samenwerking met de GKB groep is de verbeelding van de schoorsteen verder uitgewerkt. GKB groep doet aan herinrichting van de buitenruimte en specialiseren zich in groen, cultuur en civiele techniek. Binnen de gemeente is tussen cultureel erfgoed, landschapsarchitecten, stadsingenieurs en de tacor (toets- en adviescommissie openbare ruimte) de plaatsing en het element besproken en afgestemd binnen de vastgestelde kaders. De interne commissie Toets- en Adviescommissie Openbare Ruimte (TACOR) controleert of alle ontwikkelingen in de buitenruimte voldoen aan de eisen uit de kadernota Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte.

4.7.2.1 Conclusie


Het element maakt integraal onderdeel uit van het Ankerpark en is passend binnen de stedenbouwkundige kaders van het gebied.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.


Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.


Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 5.00 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

De aard en omvang van het te realiseren kunstwerk in het Ankerpark zijn dusdanig klein dat oppervlaktewatercompensatie niet nodig is. Bij de keuze van materialen er is rekening mee gehouden dat deze geen uitlogende, of anderszins milieuvervuilende, eigenschappen mogen hebben om de milieukwaliteit van onder andere de bodem te waarborgen.

4.8.2.3 Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen. De zienswijzen worden beantwoord in een zienswijzennota. Als gevolg van ingediende zienswijzen kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. De aanvrager kan dan een aangepaste aanvraag indienen.

Geven de zienswijzen geen aanleiding de omgevingsvergunning te weigeren, dan kunnen de indieners van de zienswijzen door de raadscommissie worden gehoord. De raadscommissie neemt een besluit op de zienswijzen en in voorkomende gevallen over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Indien geen zienswijzen ingediend worden, kan direct na de ter inzage legging van het ontwerpbesluit een omgevingsvergunning verleend worden.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 29 februari 2020 heeft de raad van Leiden besloten (RV 19.0008) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Deze lijst wordt periodiek herzien. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een kunstobject in bestaand stedelijk gebied, beschermd stadsgezicht. Op basis van artikel 10 is daarom een VVGB benodigd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de ruimtelijke ordening is sprake van veel publiekelijke belangen. Het is dan ook noodzakelijk om aan te geven in hoeverre de voorgestane plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. Dit hoofdstuk geeft daarin inzage.

De realisatie en plaatsing van het kunstobject worden bekostigd vanuit parkbudget ter realisatie van het Ankerpark. Middels bestuurlijke besluitvorming is er in het uitvoeringsbesluit 'Ankerpark', het kunstwerk in de raming meegenomen. De geraamde kosten voor de schoorsteen passen in het beschikbare parkbudget.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze ontwerp omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende een zienswijzentermijn kan eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Participatie

Voor het opstellen van het ontwerp voor de herinrichting van het Ankerpark is een klankbordgroep in het leven geroepen. Deelnemers van deze groep zijn o.a. buurtbewoners, de Vrienden van het Singelpark, belangenorganisaties (HVOL, bomenbond). De klankbordgroep heeft in een aantal bijeenkomsten actief meegedacht en advies gegeven op het ontwerp van het Ankerpark. Het kunstwerk zelf heeft geen aparte bijeenkomst teweeg gebracht, maar maakte onderdeel uit van de reeks bijeenkomsten voor de invulling van het Ankerpark.

In het ontwerp voor de herinrichting van het Ankerpark, is het ook het aanwezige straatmeubilair aan bod gekomen. Om de huidige invulling van de schoorsteen meer gewicht te geven en meer in het oog te laten springen, is onder leiding van de GKB groep het ontwerp van de schoorsteen verder uitgewerkt. De klankbordgroep heeft geparticipeerd in de vorm van adviseren en informeren, bij zowel de klankbordgroepbijeenkomsten als brede informatieavonden. Tevens zijn de Vrienden van het Singelpark zijn actief betrokken geweest bij het opstellen van het ontwerp voor het Ankerpark. Zij hebben meegewerkt aan verschillende bijeenkomsten die voor de buurt zijn georganiseerd.

6.2.3 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant zal de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning worden aangekondigd. Een ieder wordt tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken.

De ontwerp omgevingsvergunning alsmede de ontwerp verklaring van geen bedenkingen zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen. Op deze manier kunnen belangen die bij de uiteindelijke besluitvorming betrokken moeten worden ingebracht worden.

De beantwoording van eventuele zienswijzen vindt plaats in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota vormt een onderdeel van het uiteindelijke besluit tot al dan niet verlening van de omgevingsvergunning.