direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vondel en De Zwaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00200-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad heeft op 15 december 2020 het Ontwikkelperspectief De Mors (RV 20.0110) vastgesteld. ln het Ontwikkelperspectief De Mors (zie verder paragraaf 3.3.3) staat beschreven hoe de wijk De Mors zich de komende 20 jaar kan ontwikkelen en met welke opgaven rekening moet worden gehouden. De gemeenteraad heeft op 15 december 2020 tevens de gebiedsvisie Vondelkwartier vastgesteld (RV 20.0112). De gebiedsvisie Vondelkwartier (zie verder paragraaf 2.3.1) concretiseert het kader dat voor dit gebied in het ontwikkelperspectief is opgenomen.

Aan de Vondellaan / Plesmanlaan in Leiden is in de bestaande situatie een garagebedrijf / autodealer gevestigd (het Motorhuis). Het voornemen bestaat om de oude bebouwing te slopen en hier een woon-, werk- en leefgebied te realiseren.

De initiatiefnemer heeft voor deze Motorhuis-locatie het plan "Vondel en De Zwaan" ontwikkeld dat getoetst is aan de eerder vastgestelde kaders van het Ontwikkelperspectief De Mors en de Gebiedsvisie Vondelkwartier. De nieuwe stedenbouwkundige opzet (zie verder paragraaf 2.3.2) past echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Morskwartier'. Om het plan te kunnen realiseren is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan vormt een nieuw juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich ten westen van het centrum van Leiden en maakt deel uit van het Vondelkwartier in de wijk De Mors. Het plangebied bestaat uit twee delen. Grofweg wordt het grootste deel van het plangebied begrensd door:

  • De Plesmanlaan in het noorden;
  • de Vondellaan in het oosten;
  • de Gerard Brandtstraat met bestaande woonbebouwing in het zuiden;
  • het Vossiusplein in het westen.

Verder is de groenstrook ten westen van de Muiderkringflat onderdeel van het plangebied. 

De exacte ligging van het plangebied is weergegeven op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding. De globale ligging van het plangebied is in afbeelding 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied (wit omlijnd)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren tot het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld  
Morskwartier   30 mei 2013  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018  
Parapluherziening Fietsparkeren   18 februari 2021  

Alle vigerende bestemmingsplannen zijn onherroepelijk.

1.3.1 Morskwartier

Ter plaatse van het plangebied gelden conform het vigerende bestemmingsplannen 'Morskwartier' de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', en 'Verkeer''. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en in het noordelijke gedeelte de dubbelbestemming 'Leiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Morskwartier'

Omdat de voorziene ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan wordt met dit bestemmingsplan een nieuwe planologisch kader gemaakt.

1.3.2 Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening

In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.

Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de (nieuwe) Beleidsregels Parkeernormen 2020 in de Regels is verankerd.

1.3.3 Parapluherziening fietsparkeren

Het doel van de parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden. Het bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de van toepassing zijnde fietsparkeerregels in de Regels is verankerd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van Leiden

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 Geschiedenis van het plangebied

Het plangebied ligt in de wijk De Mors. De Mors bestaat uit drie gebieden: Transvaal, Lage Mors en Hoge Mors. De Mors ligt op een bijzondere plek in Leiden. De binnenstad, het Leiden Bio Science Park en station Leiden Centraal liggen op fiets- en in sommige gevallen zelfs op loopafstand. De wijk ligt direct aan de Leidse Ring. Bewoners ervaren de wijk over het algemeen niet als één grote wijk, maar eerder als een verzameling van buurten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Ligging De Mors met daarbinnen de verschillende buurten (bron: Ontwikkelperspectief De Mors)

De wijk is ontstaan doordat Leiden stapsgewijs en over een langere periode uitbreidde om voldoende woningen te kunnen bouwen voor de toenemende bevolking van de stad. Daarbij werd de gemeentegrens steeds weer een beetje verschoven. Deze geleidelijke ontwikkeling is goed te zien en te voelen in de wijk. Bijvoorbeeld aan de buitenhuizen langs de Oude Rhijnhofweg, de kleine huizen langs smalle straten uit begin 1900 in Transvaal, de jaren ’30 buurt in de Lage Mors en de naoorlogse stempelstructuur van de Hoge Mors.

Binnen De Mors ligt het Vondelkwartier. Het Vondelkwartier ligt tussen de Plesmanlaan, Heerema, het spoor, PC Hooftlaan, Vondellaan, Gerard Brandtstraat en Vossiusplein. Het Vondelkwartier is gebouwd op het polderlandschap aan de westzijde van de binnenstad. Half 17e eeuw is het Pesthuiscomplex gerealiseerd, dat bewust buiten de stad werd geplaatst. In 1842/43 is de spoorlijn tussen Den Haag-Leiden-Haarlem op maaiveldniveau aangelegd en daarmee werd de binnenstad van het polderlandschap gescheiden. De Lage Morschweg was destijds ontsluitingsweg aan de westzijde van de stad en de woonbuurt Lage Mors is vanaf de jaren ‘30 rond deze weg gebouwd. Het Uitbreidingsplan uit 1933 laat duidelijk zien dat de Lage Mors in samenhang met de bestaande stad werd ontworpen en dat de Vondellaan de verschillende delen met een doorgaande groenstructuur aan elkaar verbond. De gesloten bouwblokken werden als ensemble ontworpen met karakteristieke jaren ‘30 architectuur en ruimte voor kleinschalige functiemenging.

Al gauw breidde de wijk uit en de Vondellaan werd anders aangelegd dan gepland. Hierdoor werd de wijk uiteindelijk op een andere manier met de binnenstad verbonden en werd het een naar binnen gekeerd gebied. In de jaren ‘70 werd de Lage Mors met de aanleg van de Plesmanlaan plotseling van het Pesthuiscomplex gescheiden. Met de bouw van het Bio Science Park werd de stad rondom de Plesmanlaan uitgebreid en is de Lage Mors van de perifere ligging alsnog naar een ligging in de stad gegaan. De verschillende wijken bleven echter in zichzelf gekeerd en het spoor en de Plesmanlaan zijn barrières geworden, die samenhang in het gebied belemmeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Ontwikkeling Vondelkwartier (bron: Gebiedsvisie Vondelkwartier)

Momenteel zijn De Mors en het Vondelkwartier sterk in ontwikkeling. De geplande ontwikkelingen worden nader toegelicht in paragraaf 2.3.1.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied wordt ontsloten aan de Vondellaan en de Plesmanlaan. In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit garages en kantoren die worden gebruikt door de autodealer Motorhuis met de bijbehorende parkeerplaatsen. Daarnaast maken het parkeerterrein en speeltuin aan het Vossiusplein en de groenstrook ten westen van de Muiderkring onderdeel uit van het plangebied. 

Tegenover de Motorhuislocatie ligt het Pesthuiscomplex en ten Westen ligt het park Kweeklust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0006.jpg"

Afbeelding 2.3 Impressie bestaande situatie (bron: Gebiedsvisie Vondelkwartier)

2.3 Ontwikkelingen

2.3.1 Gebiedsvisie Vondelkwartier

Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad de gebiedsvisie Vondelkwartier vastgesteld (RV 20.0112). De gebiedsvisie is een uitwerking van het Ontwikkelperspectief De Mors en beschrijft de ambities voor het Vondelkwartier. De gebiedsvisie Vondelkwartier legt de ruimtelijke basis voor de vernieuwing van de entree van De Mors en de verbinding van De Mors met het stationsgebied en de binnenstad. Het vervangen van de bestaande bedrijfsbebouwing door een met groene ruimten doorsneden stedelijk gebied dient vele doelen: nieuwe woningen voor de stad, verbetering van het microklimaat, vergroening en versterking van de ecologische waarden en aanpassing van de verkeersstructuur.

Park Kweeklust wordt verbonden met groenstructuren richting de binnenstad en het Pesthuis. De Plesmanlaan wordt versterkt in zowel de verkeerskundige als landschappelijke betekenis, de Vondellaan wordt versterkt in de rol als hoofdas van De Mors, en de doorwaadbaarheid van het gebied ter weerszijden van de Vondellaan, met nieuwe openbare ruimte, wordt versterkt.

Het Vondelkwartier zal een stedelijk woon-, werk- en leefgebied worden met een menging van functies en stedelijke levendigheid. Het ligt nabij de binnenstad en in het Morskwartier en krijgt het beste van beide werelden. Een aantrekkelijk en luw woonmilieu waarin de nadruk ligt op ontmoeten en waar ruimte is voor kantoren, bedrijvigheid, horeca op strategische plekken, zorg en meer. Het Vondelkwartier profiteert hierbij van de ligging naast het Pesthuis, het stationsgebied, de binnenstad en het Bio Science Park.

De gebiedsvisie agendeert de thema's ten behoeve van verdere uitwerking in plannen voor gebouwen en publieke ruimten. De Motorhuis-locatie werd in 2020 opgenomen in de gemeentelijke gebiedsvisie voor het Vondelkwartier. Hierin werden verschillende initiatieven opgenomen en op elkaar afgestemd, met het doel een aantrekkelijke entree voor De Mors te creëren, woningen te maken, werkfunctie te realiseren en een goede, groene openbare ruimte te creëren. In de gebiedsvisie wordt uitgegaan van een opzet in twee bouwblokken met daarin nieuwe publieke ruimte en een menging van lage en hogere bebouwing. Alle zijden van de ontwikkeling reageren op de gevarieerde omgeving: van de fijne woonbuurt tot de stedelijke Plesmanlaan. De oriëntatie op de Vondellaan geldt voor alle plannen binnen de gebiedsvisie.

Uitgangspunten plan Vondel en de Zwaan

Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de behoefte aan het toevoegen van betaalbare en passende woningen op een plek die daar ook zeer geschikt voor is. Met de ontwikkeling wordt een nieuw type woonmilieu toegevoegd aan het palet aan woonmilieus die de stad al kent. De ontwikkeling van Vondel en de Zwaan biedt kansen voor een aantrekkelijke nieuwe groene verblijfsplek in het verlengde van Park Kweeklust. Bovendien wordt ook toevoeging van voorzieningen mogelijk gemaakt. 

Met de vaststelling van de Gebiedsvisie is al een afweging voor hoogbouw gemaakt, rekening houdend met de geuite zorg van omwonenden omtrent de hoogte in het plan. In de Gebiedsvisie is aangegeven welke massa's als passend worden gezien. Bij de planvorming voor dit kavel is binnen deze kaders gekeken naar invulling hiervan. Daarbij is gezocht naar een goede verhouding tussen bebouwing en openbare ruimte. Het plan voor Vondel en de Zwaan is aangepast ten opzichte van de Gebiedsvisie door niet uit te gaan van twee gesloten bouwblokken met een tussenstraat, maar een meer opengewerkte opzet met een park in het midden. Naar aanleiding van de zorgen die zijn geuit is het 40 meter volume verplaatst, zodat deze verder van de buurt is komen te liggen. Naar aanleiding van de zorgen van bewoners is ook de inrit van de parkeergarage verplaatst naar de Vondellaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0007.jpg"

Afbeelding 2.4 Ambitiekaart Vondelkwartier (bron: Gebiedsvisie Vondelkwartier)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0008.png"

Afbeelding 2.5 Ambitiekaart Vondelkwartier - Entree De Mors (bron: Gebiedsvisie Vondelkwartier)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0009.jpg"

Afbeelding 2.6 Projecten binnen het Vondelkwartier (bron: Gebiedsvisie Vondelkwartier)

2.3.2 Stedenbouwkundig ontwerp

Het plan voor de voormalige Motorhuis-locatie is gedoopt tot "Vondel en De Zwaan". Het plan bestaat uit nieuwe woningen en voorzieningen rondom het pocketpark. Zo vormt de ontwikkeling een groene schakel tussen het Park Kweeklust en de Vondellaan. De toekomstige bebouwing omarmt als het ware een nieuw deel van het park. Rondom het pocketpark liggen de gebouwentrees voor het wonen, speelplekken, zitplekken, natuurlijke tuinen. Met hoogteverschillen wordt een landschap gecreëerd waarin het aangenaam verblijven is, en ook een bestemming op zichzelf. Niet alleen voor de bewoners van "Vondel en de Zwaan", maar ook voor de wijkbewoners. Het is een aangename stop in de wandeling door de wijk, in de beweging naar de binnenstad of naar het Bio Science Park. Het sluit aan bij de groene herinrichting van de randen van de Plesmanlaan, en bevat goede voet- en fietspaden.

Op het zuidelijke blok, boven de parkeergarage, ligt een daktuin voor de bewoners. Deze daktuin is niet alleen een aantrekkelijke plek, maar zorgt ook voor verkoeling door de toepassing van beplanting en wateropvang. Daarnaast kan er ook door bewoners op worden getuinierd.

Aan de Plesmanlaan en de Vondellaan wordt de plint ingevuld met commerciële functies die mede zorgen voor een aangenaam verblijfsgebied. Het commercieel programma is duidelijk zichtbaar en heeft in zijn aanzicht een ruime maat.

Verhouding stedenbouwkundig ontwerp en gebiedsvisie

Vanuit de buurt de Lage Mors werd de zorg uitgesproken over de dichtheid en de bouwhoogte, de mogelijke verkeersdruk en de druk op de leefbaarheid.

Ten opzichte van de gebiedsvisie hebben er onder andere aanpassingen plaatsgevonden aan de ruimtelijke opzet van de blokken. Zo is het noordblok omgevormd van gesloten bouwblok naar u-vormig blok. Hierdoor ontstaat er tussen de twee blokken ruimte voor een openbaar toegankelijke pocketpark. Dit park wordt samen met het heringerichte Vossiusplein een aantrekkelijke, groene verblijfsplek voor toekomstige bewoners en ook bewoners uit de omgeving. Hierdoor kan het groen beter worden beleeft, ontstaat er een duidelijke link tussen Vondel en De Zwaan en het Park Kweeklust en wordt de ontwikkeling ook onderdeel van het groene netwerk. De extra maat tussen de bouwblokken is ruimte om tot zes woonlagen te bouwen in het zuidblok.

In de plint van de nieuwbouw komen woningen en voorzieningen zoals dienstverlening en horeca. Met woningen en voorzieningen in de plint wordt bijgedragen aan de sociale veiligheid. De herinrichting van de Vondellaan met een groene middenberm maakt de route naar de binnenstad en het station, langs de nieuwbouw, aangenaam.

Daarnaast zal aan de Jan Luykenstraat een nieuwe parkeerplaats worden aangelegd om de parkeerbehoefte op te lossen.

Het plan voor “Vondel en De Zwaan” voorziet naast de transformatie van de voormalige Motorhuis-locatie ook in de aanpak van de omliggende openbare ruimte. De bestaande parkeerplaatsen aan het Vossiusplein krijgen een nieuwe plek. Hierdoor ontstaat ruimte om het Vossiusplein te vergroenen. Het Vossiusplein wordt een aantrekkelijke groene plek die het Park Kweeklust en het Pocketpark tussen de nieuwbouw in met elkaar verbindt.  

Om dit mogelijk te maken worden er op twee plekken in de omgeving parkeerplaatsen gecompenseerd. In overleg met omwonenden is ervoor gekozen de parkeerplaatsen zoveel mogelijk bij de Muiderkringflat te maken. De eerste parkeerplaats komt aan de oostzijde van de Muiderkringflat ter plaatse van het speeltuintje. Deze parkeerplaats krijgt een vergelijkbare opzet als de bestaande parkeerplaatsen voor de Muiderkringflat. De speelplek komt op een andere plek op het Vossiusplein terug.

De tweede parkeerplaats komt tussen de bomen in de bestaande groenstrook aan de westzijde van de Muiderkringflat. Uitgangspunt is dat de parkeerplaats zo wordt ontworpen dat hiervoor geen bomen hoeven te worden gekapt. Om de impact van de parkeerplaats in het groen te minimaliseren wordt halfverharding toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0010.jpg" Afbeelding 2.6 Plankaart toekomstige situatie ((op basis van concept-verkaveling 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0011.png"

Afbeelding 2.7 Stedenbouwkundig model (november 2023)

2.3.3 Programma

In het stedenbouwkundig ontwerp wordt de plint aan de Vondellaan en aan de Plesmanlaan met toegankelijke functies ingevuld. De verdiepingen erboven zijn voornamelijk bestemd voor wonen. De garage bevindt zich binnen het zuidelijke bouwblok. Het programma bestaat uit maximaal 576 woningen, opgebouwd uit 35% sociaal, 35% middelduur, 30% vrije sector, onder de voorwaarde dat de 35% middelduur bestaat uit 20% middeldure koop en 15% huur. Daarnaast is er in het plan een commerciële plint voorzien met voorzieningen (ca. 2.500 m2 BVO).

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Beleidskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig
  • 2. Kenmerken & identiteit
  • 3. Afwentelen voorkomen
3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving”, “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten aan de orde komen.

Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie verder onder paragraaf 3.2.2.2.

Voor de nationale belangen “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid “en “Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater” wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Water.

In paragraaf 4.1 Archeologie en 4.2 Cultuurhistorie wordt aandacht besteed aan onder andere cultureel erfgoed in het plangebied; dit raakt aan nationaal belang “Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang”.

3.1.1.3 Conclusie

De Nationale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Het bestemmingsplan Vondel en de Zwaan, en daarmee ook dit juridisch kader, valt conform het overgangsrecht in de Uitvoeringswet Omgevingswet nog onder het oude recht, omdat het ontwerpbestemmingsplan voor 1 januari 2024 ter inzage is gelegd.

3.1.2.1 Beleidskader

Het Rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Het SVIR (beleid) is opgegaan in de NOVI. De uitwerking ervan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt. Het Bkl is van kracht geworden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van dit bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het planinitiatief speelt zich af op lokaal niveau en conflicteert niet met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau.

3.1.2.3 Conclusie

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Hoewel dit plan wordt vastgesteld onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening, is de Ladder voor duurzame verstedelijking tevens opgenomen in de Omgevingswet als instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheid. Inhoudelijk is de laddertoets een continuering van bestaand beleid.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. De onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf 3.2.2.2.

3.1.3.3 Conclusie

Het Besluit ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Provinciale Staten hebben op 2 februari 2022 de Herziening 2021 van het Omgevingsbeleid Zuid-Holland vastgesteld. Deze herziening is in werking getreden op 11 maart 2022. Het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving is samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
  • De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  • 1. Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling kan worden toebedeeld aan het type ontwikkeling 'inpassing'. Het plan bouwt voor op de ambitie uit de gebiedsvisie om het Vondelkwartier met de juiste ruimtelijke ingrepen te transformeren tot een kwalitatief hoogstaand en gemengd stedelijk woon-, werk-, en leefmilieu, maar de ontwikkelingen passen bij de schaal en aard van het landschap. Er wordt geen nieuw landschap of stedelijk gebied toegevoegd. Door het Vondelkwartier te herstructureren wordt het gebied beter met zijn omgeving verbonden, wordt de openbare ruimte gezien als prettige ontmoetingsruimte en worden barrières doorbroken. Om te beoordelen of de ruimtelijke kwaliteit passend is, is het project getoetst aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De planlocatie is voor wat betreft de 'Laag van de ondergrond' gelegen in het 'Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Op de kwaliteitskaart behorende bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plangebied aangegeven als onderdeel van de 'Steden en dorpen' en 'Bouwwerken voor energie-opwekking'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:

  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Het plangebied vormt geen onderdeel van de kwaliteitskaarten 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en de 'Laag van de beleving'.

Onderhavig plan bestaat uit het type ontwikkeling 'inpassing'. Op de richtpunten kan voor dit plan als volgt worden gereageerd:

De inpassing van de ontwikkeling heeft nagenoeg geen effect op de richtpunten die voortkomen uit de 'Laag van de ondergrond'. De ontwikkeling in het plangebied heeft niet tot gevolg dat de patronen en het reliëf in het landschap in het landschap onevenredig nadelig worden beïnvloed. Ten behoeve van de ontwikkeling heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.1.

Ten gevolge van de richtpunten die voortkomen uit de kaart bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' worden hoogteaccenten afgestemd op de omgeving. In de gebiedsvisie staat een zoekgebied aangegeven voor een toren van 70m aan de kant van de Plesmanlaan en een zoekgebied voor een 40m toren aan de kant van Gerard Brandtstraat. In het stedenbouwkundig ontwerp worden beide torens aan de kant van Plesmanlaan gezet. De hoogte van de torens wordt 40 m en 70 m. In het bouwblok aan de zijde van de Gerard Brandtstraat zijn grondgebonden woningen voorzien met voordeuren aan de straat in maximaal 4 bouwlagen. Als onderdeel van de planvorming is een studie verricht naar de effecten van de hoogbouw van de ontwikkeling op de omgeving. Daarbij zijn zowel standpunten onderzocht vanuit de historische binnenstad als ook vanuit de directere omgeving. Vanuit de belangrijkste zichtlijnen in binnenstad heeft de hoogbouw op de planlocatie slechts zeer beperkte betekenis. Vanuit de directe omgeving bezien is zorgvuldig rekening gehouden met de positie van de hoge bebouwing. Uit de hoogbouweffectrapportage (Bijlage 10) blijkt dat voor alle mogelijke effecten van hinder (visueel en milieu) met het ontwerp rekening wordt gehouden. Ook uit het windhinderonderzoek (Bijlage 11) blijkt dat met de nieuwbouw geen gevaarlijk windklimaat ontstaat.

Het plan draagt bij aan de versterking van de stedelijke groenstructuur. Het stedenbouwkundig plan gaat daarnaast uit van het vervangen van de parkeerplaats door een uitbreiding van Park Kweeklust. In het plangebied is geen bestaand water aanwezig.

Aan de Jan Luykenstraat zal een nieuwe parkeerplaats worden aangelegd. Deze locatie heeft op dit moment de bestemming 'groen' en is geheel onverhard. De parkeerplaats zal een omvang van circa 722 m2 krijgen. Hiermee blijft nog een overschot van ruim 3.200 m2 aan toevoeging aan groene ruimte over.

Met betrekking tot cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Cultuurhistorie. Voorts heeft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen onaanvaardbare invloed op de ervaarbaarheid van de historische binnenstad vanuit het omringende gebied. Van een onevenredige aantasting van zichtlijnen is geen sprake.

Bij de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied wordt aan de van toepassing zijnde relevante richtpunten voldaan. Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.1.3 Conclusie

De provinciale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en de ladder voor duurzame verstedelijking.

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

In artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsverordening is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In geval van het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook 3.2.1 Provinciale omgevingsvisie) speelt de ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dient eveneens te worden voldaan aan paragraaf 7.3.8 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening. Bij een stedelijke ontwikkeling in het bestaand stads- en dorpsgebied dient in de toelichting van het bestemmingsplan ingegaan te worden op de ladder voor duurzame verstedelijking verstedelijking (artikel 7.45 Omgevingsverordening). Bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking kan verwezen worden naar een regionale visie waar de behoefte van de stedelijke ontwikkeling al is gemotiveerd. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking, zoals opgenomen in het Bro, ook opgenomen in de verordening om het provinciaal belang bij de toepassing van de ladder te benadrukken. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- of dorpsgezicht kan worden voorzien kan gebruik worden gemaakt van de aangewezen locaties in het Programma ruimte.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan artikel 7.41 (risico's van klimaatverandering), artikel 7.43a (borgen ruimtelijke kwaliteit), artikel 7.44 (afgestemde regionale behoefte), artikel 7.45 (ladder voor duurzame verstedelijking) en artikelen 7.50 en 7.51 (kantoren) van de provinciale Omgevingsverordening.

Kantoren

Paragraaf 7.3.10, artikel 7.50 en 7.51 (kantoren) uit de omgevingsverordening regelen het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in kantoren op een locatie:
    • a. binnen de kantorengebieden categorie 1;
    • b. binnen de kantorengebieden categorie 2, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op die locatie;
    • c. binnen de kantorengebieden categorie 3, mits passend in het profiel van deze locaties.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    • a. kantoren die in overeenstemming zijn met de regionale behoefte aan kantoren waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee gedeputeerde staten heeft ingestemd;
    • b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto-vloeroppervlakte van 1.000 m² per vestiging, voor zover geen cluster van meer dan vijf kantoren ontstaat;
    • c. gemeentehuizen en -kantoren;
    • d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto-vloeroppervlakte dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto-vloeroppervlakte van het bedrijf; en
    • e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

Het plangebied in 'OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity) stationslocaties' zoals aangegeven op kaart 10 van bijlage II van de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland (artikel 7.50 lid 2 Omgevingsverordening). De locatie ligt namelijk op circa 350 meter afstand van Leiden Centraal (intercitystation). In artikel 7.51 lid 1 sub b is aangegeven dat een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden binnen OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)treinstations, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie. Aangezien de locatie hierbinnen is gelegen is het op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland toegestaan hier kantoren te realiseren.

Bovendien valt de planlocatie onder het bepaalde in artikel 7.51 lid 2 sub b van de Omgevingsverordening, omdat deze is opgenomen in de behoefteraming van de door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurde Kantorenstrategie Holland Rijnland 2019-2024. Daarnaast is tevens in het bestemmingsplan opgenomen dat kantoren mogelijk zijn tot een maximum van 1.000 m2 bvo. Dit is in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Hiermee is sprake van een kleinschalige kantoorontwikkeling zoals genoemd in artikel 7.51, lid 2 sub b van de verordening, waardoor ook om deze reden het in onderhavig bestemmingsplan opgenomen aantal m2 aan kantoor toelaatbaar is en wordt voldaan aan het uitgangspunt voor het behoud en versterken van de kwaliteit van de bestaande kantorenvoorraad.

Risico's van klimaatverandering

Artikel 6.35a uit de omgevingsverordening regelt het volgende:

  • 1. In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
    • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
    • b. overstroming;
    • c. hitte;
    • d. droogte
    • e. alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
  • 2. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden vandeze risico's.

Klimaatadaptatie vormt een integraal onderdeel van de opgave. In paragraaf 4.9 wordt dit aspect nader toegelicht.

Ruimtelijke kwaliteit

Met de ontwikkeling van het Vondelkwartier ontstaat de kans om de Lage Mors weer aan de stad te koppelen en een gemengd stedelijk woonmilieu te creëren met de kwaliteiten van de Lage Mors. Het Vondelkwartier is onderdeel van de Lage Mors, maar ligt ook in de invloedsfeer van het stationsgebied.

De ruimtelijke kwaliteit en architectuur staan bij het Vondelkwartier op de eerste plaats. Zorgvuldige inpassing van de nieuwe bebouwing ten opzichte van de bestaande bouw, het gebruik van hoogwaardige en duurzame materialen en het toevoegen van passende en karakteristieke architectuur zijn belangrijke waarden binnen het Vondelkwartier.

De nieuwbouw zal bestaan uit eenvoudige en heldere volumes. De blokken sluiten aan op het stedelijk maaiveld met transparante, levendige plinten en publieke functies. De blokken zijn open, transparant, veelzijdig en hebben een aantrekkelijke architectuur die aansluit bij de kwaliteiten van de Lage Mors.

Door het toevoegen van een substantieel programma kan het gebied een bijdrage leveren aan de verstedelijkingsopgave van Leiden en de schakel gaan vormen tussen de Mors, de binnenstad en het Bio Science Park. De unieke locatie biedt ook kansen voor het ontwikkelen van een uniek woon- en werkmilieu, het toevoegen van voorzieningen en het doortrekken van het groen.

De ontwikkeling heeft tot gevolg dat de ruimtelijke en functionele structuur binnen het plangebied wijzigt. Deze wijziging heeft echter tot gevolg dat de ruimtelijke en functionele structuur meer in overeenstemming wordt gebracht met de omgeving en de kwaliteit verbetert. Derhalve kan nog steeds gesproken worden van een ontwikkeling type 'inpassing'. In paragraaf 3.2.1.2 is reeds getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Uit deze toets blijkt dat aan alle relevante richtpunten van de kwaliteitskaart wordt voldaan. De ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met de bepalingen uit artikel 7.43a van de provinciale Omgevingsverordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het toevoegen van maximaal 576 woningen wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2023) is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 30.500 nieuwe woningen in de periode 2021 t/m 2030. Specifiek voor Holland Rijnland West gaat het om 10.250 woningen, waarvan de meerderheid van de behoefte in Leiden bestaat. De onderverdeling in subregio's laat zien dat er in de subregio West het risico bestaat dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. Dit risico doet zich in alle woonmilieus voor, maar het meest in de stedelijke woonmilieus.

In de meest actuele prognose van de gewenste woningvoorraadtoename (2021) blijft de gewenste woningvoorraadtoename hoog. In de periode 2021-2030 bedraagt de WBR in Holland Rijnland 27.450 nieuwe woningen en de toegestane plancapaciteit 35.685 woningen. Voor Holland Rijnland en zeker ook voor Leiden betekenen deze cijfers dat er in de komende jaren een aanzienlijke bouwopgave ligt om iedereen aan een woning te kunnen helpen. Uit de behoefte aan woonmilieus is derhalve in Leiden de behoefte aan het woonmilieu 'binnenstad levendig stedelijk' en 'woonwijk laag- en hoogbouw' het grootst. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van grondgebonden woningen en appartementen in diverse typologieën op een binnenstedelijke locatie en sluit daarmee aan op de regionale doelstellingen.

Uit onder meer het Programma Ruimte, de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023' en de Woonvisie Leiden 2020-2030 volgt dat een grote kwalitatieve en kwantitatieve behoefte bestaat aan het type woningbouw dat met het planinitiatief wordt gerealiseerd.

Het planinitiatief levert een bijdrage aan de doelstellingen die zijn vervat in deze beleidsstukken, zoals het behouden en versterken van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor verschillende woongroepen, het realiseren van sociale huurwoningen en het realiseren van duurzame woningen. Het planinitiatief bevat een gevarieerd woonprogramma in diverse prijsklassen, zowel koop- als (sociale) huurwoningen, heeft uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving.

35% van het totale woonprogramma bestaat uit sociale huurwoningen. De overige woningen betreffen een gevarieerde mix van koop- en huurwoningen in het betaalbare en duurdere segment. Uit zowel de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) als de Woonvisie Leiden 2020-2030, blijkt de kwantitatieve behoefte aan het voorziene woonprogramma.

Uit zowel het regionale als het gemeentelijk beleid blijkt daarnaast de behoefte aan een stedelijk woonmilieu. Door in het planinitiatief zowel starterswoningen als woningen in het sociale, middel dure en dure segment te realiseren, wordt bijgedragen aan deze behoefte.

Naast het woonprogramma voorziet het de ontwikkeling in de plint naast woningen in een ondersteunend programma van maximaal 2.500 m² aan commerciële en maatschappelijke functies, waarbij de volgende onderverdeling geldt:

  • Kantoren tot maximaal 1.000 m2 bvo
  • Horeca tot maximaal 400 m2 bvo;
  • Detailhandel tot maximaal 200 m2 bvo;

Voor de vestiging van maatschappelijke voorzieningen geldt binnen het totale maximum van 2.500 m² geen verdere maximalisering.

De definitieve invulling van de plint is nog onbekend. Voor de invulling van de plint kan gedacht worden aan dienstverlenende functies, aan horeca en aan maatschappelijke functies zoals een fysiotherapeut of een tandartsenpraktijk. Gelet op de omvang van de ontwikkeling behoeven deze functies niet provinciaal of regionaal te worden afgestemd. Het ondersteunend programma voor de plint is met name bedoeld om de behoefte van de toekomstige bewoners te faciliteren en heeft tevens een wijkondersteunende functie. In paragraaf 3.3 wordt nader op de behoefte aan deze functies ingegaan.

De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden voor duurzame verstedelijking en is derhalve in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7.45 van de provinciale Omgevingsverordening.

3.2.2.3 Conclusie

De provinciale Omgevingsverordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.3 Programma Ruimte
3.2.3.1 Beleidskader

Het Programma Ruimte (20 februari 2019) is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma Ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het gaat dan bijvoorbeeld om een locatiespecifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie. Ook kan het gaan om taken en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

Het Programma Ruimte speelt in onderhavig plan een belangrijke rol bij de motivering van de regionale behoefte aan (extra) woningen. Gemeente Leiden is gelegen binnen de regio Holland Rijnland. In 2021 is een nieuwe Woningbehoefteraming (WBR) gemaakt door de provincie Zuid-Holland. Elke drie jaar maakt Zuid-Holland een nieuwe WBR. Volgens de meest recente raming is tot 2030 behoefte aan 27.450 nieuwe woningen in de regio Holland Rijnland. Daarnaast wil de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied beter benutten. Dit betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is daarmee ook in lijn met het Programma Ruimte.

3.2.3.3 Conclusie

Het Programma Ruimte staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.4 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.4.1 Beleidskader

De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020, die een beleidsmatige doorkijk biedt tot 2030, is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio blijven, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
  • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
3.2.4.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling met een divers programma nabij de binnenstad van Leiden. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de kernbeslissingen van uit de Regionale Structuurvisie door onder andere mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. Het programma is gevarieerd en gedifferentieerd, en past binnen de eerste kernbeslissing door onder andere 35% sociale huurwoningen te realiseren. Daarnaast sluit de ontwikkeling ook aan op de kernbeslissing die voorziet in concentratie van stedelijke ontwikkeling. Tevens is aangesloten bij de kernbeslissing in het kader van het groen-blauwe raamwerk. In het stedenbouwkundig ontwerp ligt de focus op vergroening van de locatie.

3.2.4.3 Conclusie

De regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.5 Regionale Woonagenda 2017
3.2.5.1 Beleidskader

Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verandert de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing en steeds kleinere gezinnen. Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2014. Met de woonagenda willen de gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio's Duin- en Bollenstreek, Leidse regio en Rijn- en Veenstreek.

Op de eerste plaats gaat het om de ontwikkeling van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen, qua bouwjaar en woonmilieu.

Uitgangspunten

Om de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen, maakt de regio in de woonagenda de volgende keuzes:

  • tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor korte termijn
  • groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding
  • een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is
  • bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt
  • een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk
  • groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling
  • langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren
  • bereikbaar bouwen
  • solidariteit

Hoofdopgaven subregio west

In de subregio West zijn er voor de eerste vijf jaar de nodige plannen voor de behoefte. De jaren erna blijft het aanbod ver achter bij de behoefte. Overigens doet het 'potentiële overschot' aan plannen voor de komende vijf jaren zich hoogstwaarschijnlijk niet voor. Veel plannen in de eerste jaren zijn namelijk voorzien op (stedelijke) inbreidingslocaties. De ervaring is dat daar de planontwikkeling vaak minder snel gaat. Met de huidige programmering loopt de subregio West dan ook eerder het risico dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. De potentiële plannen in categorie 2b ('beter benutten actuele kansen') of 3 ('in meerdere opzichten onzeker') zijn dan ook hard nodig om het ontwikkeltempo te garanderen. In alle woonmilieus doet dit risico zich voor. Op termijn het meest in de stedelijke woonmilieus. Naar typologie blijft op termijn toevoegingen van sociale huurwoningen nodig. Er is in de plannen reeds een redelijk aanbod voorzien van middeldure huurwoningen en goedkope koopwoningen.

3.2.5.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling levert een bijdrage aan de uitgangspunten van de regionale woonagenda. Het betreft immers een inbreidingslocatie met een kwalitatief, duurzaam en gevarieerd woonprogramma, hetgeen doorstroming in de Leidse woningmarkt mogelijk maakt.

3.2.5.3 Conclusie

De Regionale Woonagenda staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040 - 1.1-versie
3.3.1.1 Beleidskader

Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie vastgesteld (RV 21.0078). De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Leiden. De ontwerp Omgevingsvisie Leiden 2040 is opgedeeld in vier thema's: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. Per thema zijn verschillende keuzes gemaakt voor de lange termijn. Elke keuze bevat een verdere uitwerking over hoe dit bereikt kan worden.

In aanloop naar 2040 wordt ingezet op het verder versterken van (internationale) kennis, (historische) cultuur en in het realiseren van een duurzame, leefbare, innovatieve en inclusieve stad met plek voor iedereen. Er is meer groen en water, er is ruimte voor beweging en ontmoeting in de buurt en er zijn voldoende woningen en banen. Belangrijke stadskeuzes in de ontwerp Omgevingsvisie Leiden 2040 zijn:

  • Er wordt ruimte gemaakt voor een groen-blauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterken en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden.
  • Er wordt binnenstedelijke verdicht in plaats van gebouwd in het buitengebied.
  • We bouwen, op een duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijze, naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden.
  • De hoogbouwclusters geven aan waar het toegestaan is om meer hoogbouw te realiseren.
  • We kiezen voor duurzame mobiliteit: gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad.
  • De inrichting van de onder- en bovengrond wordt beter op elkaar afgestemd.
3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Het planinitiatief draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040, te weten het realiseren van geschikte en betaalbare woningen, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Ook wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan. Het planinitiatief versterkt het groen-blauwe raamwerk door het vergroenen van een van de spaken van de tweede groene ring. Het sluit daarom aan bij de verhaallijnen 'groene en gezonde stad' en 'stad voor iedereen' in de Omgevingsvisie.

In de Omgevingsvisie zijn diverse ambities geformuleerd voor Leiden in 2040. Als nadere uitwerking hiervan zijn in dit bestemmingsplan onder meer de volgende aspecten uitgebreid behandeld:  

  • a. Effect op stadssilhouet
  • b. Effect op historische zichtlijnen en molenbiotopen 
  • c. Globaal windhinderonderzoek 
  • d. Globaal bezonningsonderzoek
  • e. Functies in de plint
  • f. Duurzaamheid

Daarnaast past het plan qua hoogbouw binnen de hoogbouwvisie van de omgevingsvisie. In paragraaf 4.10 wordt uitgebreider ingegaan op de aspecten a t/m d. Op deze onderdelen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Ten behoeve van de functies in de plint wordt verwezen naar de planbeschrijving en regels van dit pan. Het Vondelkwartier zal een (binnen)stedelijk woon-, werk- en leefgebied worden met een menging van functies en stedelijke levendigheid, wat bijdraagt aan de economie, werkgelegenheid en levendigheid in de stad. In paragraaf 3.3.6 is het planvoornemen getoetst aan het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid. Een en ander wordt nader toegelicht in Bijlage 18. Met toepassing van deze maatregelen draagt de ontwikkeling bij aan de duurzaamheidsambities van gemeente Leiden.

De Omgevingsvisie Leiden 2040 is voor wat betreft het plangebied nader uitgewerkt in een Ontwikkelperspectief en de Gebiedsvisie Vondelkwartier. Aan deze kaders wordt in paragraaf 2.3.1 en verderop in dit hoofdstuk getoetst.

3.3.1.3 Conclusie

De Omgevingsvisie Leiden 2040 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van "Leiden, Stad van Ontdekkingen" dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn het versterken van de 'internationale kennis' en de 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling draagt, vanwege de realisatie van een aantrekkelijk en gevarieerd woonmilieu, bij aan het binden van onder meer kenniswerkers aan onze stad. Hierdoor kan de ambitie 'internationale kennis' uit de ontwikkelingsvisie verder versterkt worden.

3.3.2.3 Conclusie

De ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.3 Ontwikkelperspectief De Mors
3.3.3.1 Beleidskader

De gemeenteraad heeft op 15 december 2020 het Ontwikkelperspectief De Mors (RV 20.0110) vastgesteld. Het Ontwikkelperspectief De Mors (2020) beschrijft de langetermijnvisie voor de wijk richting 2040 en de daarmee samenhangende ambities en doelen. Het ontwikkelperspectief is een visiedocument, maar vooral ook een instrument om uitvoering aan deze visie te geven. Het ontwikkelperspectief beschrijft aan de hand van vier bouwstenen het toekomstbeeld van De Mors.

1. Karakteristiek en eigentijds

2. Ontmoeten en ondernemen

3. Gezond en duurzaam

4. Ontsloten en verbonden.

Iedere bouwsteen ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van de wijk en bevat doelen om deze bouwstenen te realiseren. Bouwsteen 'Karakteristiek en Eigentijds' richt zich onder andere op het realiseren van meer geschikte en betaalbare woningen door het creëren van nieuwe buurten. Als ook het versterken van groenstructuren in de wijk, waaronder de relatie van park Kweeklust met de omgeving. Bouwsteen "Ontmoeten en ondernemen" zet in op het bouwen aan een aantrekkelijk woon- en werkklimaat, waarbij in nieuwe buurten ook ruimte is om te werken en voor voorzieningen als aanvulling op het bestaande aanbod. Bouwsteen "Gezond en duurzaam" heeft tot doel om een duurzame, klimaatadaptieve, groene, gezonde, veilige leefomgeving te realiseren met voldoende ruimte voor bewegen, spelen, verblijven en ontmoeten. Bouwsteen "Ontsloten en verbonden" focust zich niet alleen op het verbeteren van de bestaande infrastructuur en entree van de Lage Mors, maar ook het versterken van de relatie tussen de gebouwde omgeving en de openbare ruimte en de inzet van duurzame mobiliteit.

De bouwstenen zijn in het ontwikkelperspectief vertaald naar uitwerkingen per gebied. Hierin staat ook wat de ontwikkelrichting is van Vondelkwartier en omgeving richting 2040. Deze uitgangspunten liggen ten grondslag aan de ambities zoals beschreven in de Gebiedsvisie Vondelkwartier.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Het planinitiatief draagt bij aan een aan de bouwstenen uit het Ontwikkelperspectief, te weten het realiseren van geschikte en betaalbare woningen in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Ook wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan waarbij is gezocht naar een goede verhouding tussen bebouwing en openbare ruimte. Daarnaast wordt in het plan voorzien in ruimte voor werken en voorzieningen, en draagt het plan bij aan een aantrekkelijkere entree van de wijk.

Met de ontwikkeling wordt een nieuw type woonmilieu toegevoegd aan het palet aan woonmilieus die de stad al kent. Door de gekozen opzet van het plan ontstaat er aantrekkelijke nieuwe groene verblijfsplek in het verlengde van Park Kweeklust. Met het bestemmingsplan maken we ook toevoeging van voorzieningen mogelijk. 

3.3.3.3 Conclusie

Het Ontwikkelperspectief De Mors staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.4 Wonen
3.3.4.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030

Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:

  • Vanaf 2009 is er een jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort.
  • Binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte.
  • Het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen.
  • De woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers'.
  • Er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu.
  • Er is sprake van een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit.
  • Er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.

De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:

  • 1. te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • 2. de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • 3. extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • 4. de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • 5. de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten

Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt.

Doelgroepenverordening

Op 13 april 2021 is de Doelgroepenverordening vastgesteld door de gemeenteraad (RV 21.0007). Hierin zijn de spelregels voor sociale en/of middeldure huurwoningen (nieuwbouw) opgenomen. De spelregels zelf zijn niet nieuw: deze waren al vastgesteld in de Uitvoeringsagenda Wonen (november 2019). Op 4 juli 2023 is de Verordening tot wijziging van de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 (1e wijziging) door de gemeenteraad vastgesteld.

3.3.4.2 Onderzoeksresulaten

Met voorliggend plan wordt voorzien in woningbouw in de vorm van appartementen, waarvan 35% sociale huur (dit is middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting met doorverwijzing naar de Doelgroepenverordening vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan) en 35% middelduur verdeeld in 15% middeldure huur en 20% betaalbare koop.

30% van het plan bestaat uit vrije sector woningen, dit zijn ongereguleerde koop of huurwoningen. Het 70% gereguleerde programma wordt in de anterieure overeenkomst privaatrechtelijk geborgd via onder meer de volgende uitgangspunten:

  • Een sociale huurwoning is huurwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, sub d Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze geldt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • Sociale huurwoningen dienen gedurende een termijn van tenminste 20 jaar na de eerste ingebruikname voor de maximale huurprijsgrens, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, of daarvoor in de plaats komende wetgeving, beschikbaar te blijven. Deze instandhoudingstermijn geldt niet voor toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de Woningwet (woningcorporaties).
  • Een middeldure huurwoning is een woning met een gereguleerde maximale huurprijs zoals omschreven in de Anterieure Overeenkomst.
  • Middeldure huurwoningen dienen gedurende een termijn van tenminste 15 jaar na de eerste ingebruikname voor de maximale huurprijsgrens beschikbaar te blijven.
  • Een betaalbare koopwoning is een koopwoning met bij eerste verkoop een koopprijs als bedoeld in artikel 1, onder c, onder 3° besluit Woningbouwimpuls 2020 ofwel van ten hoogste € 355.000,00 (in het kalenderjaar 2023). De in de vorige zin bedoelde bovengrens van € 355.000,00 wordt bij ministeriële regeling met ingang van elk kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex.
  • Voor de betaalbare koopwoningen geldt een zelfbewoningsplicht gedurende 10 (tien) jaar na de datum van de akte van levering van de Betaalbare koopwoning, waarbij de eindgebruiker (koper) verplicht wordt de Betaalbare Koopwoning uitsluitend te zullen gebruiken om die zelf (met zijn eventuele gezinsleden) te bewonen. Behoudens uitzonderingsgevallen als omschreven in de anterieure overeenkomst. De woning mag gedurende deze termijn wel verkocht worden, maar alleen aan iemand die er ook weer zelf gaat wonen.
  • Eindgebruiker is gedurende een termijn van drie jaar na de datum van de akte van levering van de Betaalbare koopwoning aan de Eindgebruiker niet bevoegd de
  • Betaalbare koopwoning te vervreemden (verkopen) voor een hogere koopprijs dan de maximale koopprijs voor een Betaalbare koopwoning (als bedoeld in artikel 1, onder c, onder 3° besluit Woningbouwimpuls 2020) zoals deze geldt op het moment van de voorgenomen vervreemding (verkoop), een en ander behoudens het bepaalde in de anterieure overeenkomst.
  • Het uitgangspunt is de realisatie van 20% Betaalbare koopwoningen. Enkel en alleen indien de realisatie van Betaalbare koopwoningen als gevolg van marktomstandigheden aantoonbaar niet haalbaar is en minder dan 50% van de Betaalbare koopwoningen 6 maanden na start verkoop zijn verkocht kan gemeente goedkeuring verlenen om de Betaalbare koopwoningen aan te bieden als Middeldure huurwoningen. De gemeente zal haar goedkeuring niet op onredelijke gronden weigeren.

De ontwikkeling levert hiermee een bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het planinitiatief bevat immers een op behoefte gebaseerd gevarieerd woonprogramma in het stedelijk woonmilieu. Daarnaast heeft het planinitiatief uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert het een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving.

3.3.4.3 Conclusie

De Woonvisie Leiden 2020-2030 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.5 Horeca
3.3.5.1 Beleidskader

Horecavisie Ruimtelijke economische visie Leiden 2020-2026

In de Horecavisie wordt beschreven hoe de gemeente omgaat met toekomstige horeca-ontwikkelingen. De gemeente zorgt dat er voldoende te beleven valt in de stad voor bewoners en bezoekers met leuke restaurantjes, gezellige cafés en comfortabele hotels, en er tegelijk aandacht blijft voor prettig wonen voor de bewoners in de stad. De visie is niet alleen gericht op het beschrijven van ambities, maar wordt tevens gebruikt als juridisch-planologisch toetsingskader bij aanvragen voor ontwikkelingen in de horeca in de komende jaren. Naast toetsing op dit beleid zullen alle aanvragen getoetst worden aan een goede ruimtelijke ordening.

Ook wordt ingegaan op de relaties van horeca met het gezondheidsperspectief. Zo wordt in de visie rekening gehouden met de aspecten alcohol en gezonde voeding. Hier wordt nder andere invulling aan gegeven door meer mogelijkheden te bieden aan gezondere vormen van grab-en-go-formules en een zorgvuldige afbakening van horecagebieden.

3.3.5.2 Onderzoeksresultaten

De ruimtelijk-economische horecavisie geeft aan dat het buiten het horecagebied in de binnenstad is het soms ook wenselijk om horeca toe te voegen. De horecafunctie is dan echter anders dan die van de horeca in een historische binnenstad die samen met andere functies de aantrekkingskracht van het gebied bepaalt voor bezoekers. De horeca in de andere gebieden dan het centrum ondersteunt namelijk de 38 hoofdfunctie(s) van het gebied waarbinnen deze is gevestigd. Dit geldt vooral voor de potentiegebieden zoals die zijn benoemd in de Omgevingsvisie waar het nadrukkelijke doel is om gemengde woon- werkgebieden te creëren met een eigen buurtgericht voorzieningenprogramma.

In voorliggend bestemmingsplan worden horecavestigingen mogelijk gemaakt in categorie I en I* , met een maximum van 400 m2. Het gaat hier om daghoreca, die alleen overdag geopend is. Met de term 'overdag' worden de tijden bedoeld waarop detailhandel geopend mag zijn volgens de winkeltijdenwet, dus tussen 6.00 en 22:00. In deze horecacategorie is het schenken van wijn en /of zwak-alcoholische dranken niet toegestaan. Het horeca-aanbod zal ondersteunend zijn aan de woon- en kantorenfunctie in en rond het plangebied. De mogelijkheid om een dergelijke horecavestiging toe te staan is in de regels juridisch-planologisch verankerd.

3.3.5.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk horecabeleid.

3.3.6 Duurzaamheidsbeleid
3.3.6.1 Beleidskader

Algemeen

Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.

Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen

Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Warmtevisie

Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.

De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig:

  • de komende jaren moeten er meer huizen aangesloten worden op het warmtenet;
  • in wijken waar het uitbreiden van het warmtenet wat complexer is kan gekozen worden voor geheel elektrische verwarming;
  • voor de huizen die (nog) niet op het warmtenet kunnen worden op het warmtenet, geldt dat er in ieder geval flink geïsoleerd moeten worden zodat deze gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld een warmtepomp.

Er wordt gestart in de wijken waar op dit moment de kans van slagen het grootst is, mede omdat daar ook de verstedelijkingsopgave een rol gaat spelen. In de warmtevisie zijn zes prioritaire wijken aangewezen, met als doel om daar in 2035 al aardgasvrij te zijn:

  • Leiden Zuidwest
  • Merenwijk
  • De Kooi/Noorderkwartier
  • Bio Science Park/Stationsgebied
  • De Mors/Slaaghwijk
  • Stevenshof
3.3.6.2 Onderzoeksresultaten

Klimaatadaptatie vormt een integraal onderdeel van de opgave. Versterking van de biodiversiteit, aansluiten op bestaande ecologische structuren van de omgeving, water bestendigheid, en het creëren van ontmoetingsruimtes zijn aspecten die een duurzame plek bieden.

De terreininrichting is zo groen mogelijk, aansluitend op de groene kwaliteit van het buurtpark Kweeklust en de ambities voor de inpassing van de Leidse Ring. Tussen de bouwblokken wordt het park verlengd. Het krijgt een natuurlijke uitstraling en inrichting, met hoogteverschillen, een rijk assortiment aan bomen en planten voor een hoge mate van biodiversiteit. Ook op en aan de gebouwen wordt groen toegevoegd om het project natuurinclusief te maken. Het ontwerp zorgt voor goede condities voor een diverse flora en fauna. De beplantingen zorgen voor beschutting en voedsel voor insecten, vogels en zoogdieren. Naast de beplanting worden er op diverse plekken in de gevel geïntegreerde nestkasten geplaatst. Het creëren van de condities voor deze soorten brengt ook andere soorten met zich mee.

Hemelwater infiltreert in de bodem of wordt hergebruikt.

Er wordt zeer duurzaam gebouwd. De woningen zullen voldoen aan BENG 1, 2 en 3. Dat is gasloos en gedeeltelijk circulair. De gebouwen worden gerealiseerd met een hoge isolatie waarde, waardoor de gebouwen zelf heel duurzaam zijn en alleen op de hoogste daken zonnepanelen toegepast zullen worden. De te realiseren bebouwing is qua energievoorziening in lijn met de Leidse Warmtevisie en daarmee aardgasvrij.

Daarnaast benut de ontwikkeling de kansen met betrekking tot natuurinclusief ontwikkelen. De ontwikkelaar heeft zich gecommiteerd aan het puntensysteem Natuurinclusief bouwen, zoals de gemeente dit hanteert.

Een en ander wordt nader toegelicht in Bijlage 18. Met toepassing van deze maatregelen draagt de ontwikkeling bij aan de duurzaamheidsambities van gemeente Leiden.

3.3.6.3 Conclusie

Het duurzaamheidsbeleid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Het bestemmingsplan Vondel en de Zwaan, en daarmee ook diverse juridische kaders in dit hoofdstuk, vallen conform het overgangsrecht in de Uitvoeringswet Omgevingswet nog onder het oude recht, omdat het ontwerpbestemmingsplan voor 1

januari 2024 ter inzage is gelegd.

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

De Erfgoedwet (2016) is op dit moment het wettelijk kader voor de omgang met erfgoed. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf.

Op grond van de Erfgoedwet is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

De Erfgoedwet is deels opgegaan op in de Omgevingswet: in de Omgevingswet zijn de regels voor de omgang met de fysieke leefomgeving geïntegreerd, waaronder onderdelen uit de Monumentenwet 1988 die in het overgangsrecht van de Erfgoedwet zijn opgenomen. het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn regels voor de bescherming van rijksmonumenten en archeologische monumenten. In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn regels over het bouwen, verbouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken opgenomen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0012.jpg"

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. Deze verwachting is gebaseerd op de landschappelijke ligging van het plangebied. In het plangebied worden rivier- en getijdeafzettingen of een voormalige stroomrug verwacht.

In het bestemmingsplan Morskwartier (2014) is voor gronden met een hoge archeologische verwachting de dubbelbestemming Waarde . Archeologie 5 opgenomen. Voor gronden met deze dubbelbestemming geldt dat bodemroerende ingrepen dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld, vergunningplichtig zijn vanuit de archeologie wanneer deze een oppervlakte beslaan van 250 m2 of meer.

Voorgenomen ontwikkeling overschrijdt deze criteria. Door Vestigia is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd naar de archeologische verwachtingswaarde in het gebied. De rapportages van dit onderzoek zijn opgenomen als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze toelichting. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten kort weergegeven.

4.1.2.2 Bureauonderzoek

Op basis van de resultaten uit het bureauonderzoek geldt voor het westelijk deel van het plangebied op basis van de landschappelijke ligging een hoge archeologische verwachting. In het plangebied worden rivier- en getijdeafzettingen of een voormalige stroomrug (na inklinking van de omgeving: rivier-inversierug) verwacht. Hier geldt een lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum en een hoge vanaf de Late IJzertijd.

Er werd daarom geadviseerd om binnen het plangebied een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een inventariserend booronderzoek (verkennende fase).

Voor het gebied nabij de kruising van de Vondellaan en de Plesmanlaan kan op basis van aanvullend bureauonderzoek worden gesteld dat hier geen intacte archeologische vindplaats meer wordt verwacht vanwege de reeds aangetoonde verstoringen; binnen dit plangebied zijn reeds enkele boringen gezet in het kader van andere archeologische onderzoeken.

4.1.2.3 Booronderzoek

Ter plaatse van het bestaande parkeerterrein op het Vossiusplein zijn onder de verstoorde bouwvoor met een dikte van ca. 150-190 cm -mv getijdeafzettingen aangetroffen tot ca. 440 cm -mv. In een diepe boring is op 440 cm -mv beddingzand aangetroffen van een kreek. In een enkele boring is op 190 cm - mv een dunne veenlaag van 20 cm dikte aangetroffen, wat afweek van de gelaagdheid in de andere boringen, van klei met zand- of venige laagjes. De oorspronkelijke bodemopbouw in of boven de top van de getijdeafzettingen is sterk verstoord geraakt bij moderne werkzaamheden, tot een diepte van ca. 150-190 cm -mv. Eventuele archeologische waarden zijn daarbij verloren gegaan. Gezien de aangetroffen diepgaande verstoringen en de bodemopbouw daaronder (veen) wordt de kans op een intacte archeologische vindplaats klein geacht.

In het booronderzoek voor het overige deel van het plangebied zijn geen restanten van een archeologische laag in de top van de getijdenafzettingen noch een laklaag aangetroffen. Ook niet op diepere niveaus. Onder de huidige bebouwing, die een groot deel van het plangebied beslaat, reikt de verstoring tot minimaal 2 mmv. Eventuele archeologische waarden in de top van de getijdenafzettingen zullen binnen het gehele plangebied verstoord zijn geraakt bij de bouwwerkzaamheden (in verschillende fases) vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) dan ook niet noodzakelijk geacht. Op basis van het booronderzoek kan de archeologische verwachting binnen het plangebied worden bijgesteld naar laag.

4.1.2.4 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Leiden, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat onderzoek uitgevoerd moet worden over de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld en op 18 februari 2021 is besloten deze te contrinueren zonder einddatum. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Visie en ambitie

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermingswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Herbestemming

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Erfgoedwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

De cultuurhistorische waardenkaart van Erfgoed Leiden en Omstreken geeft een overzicht van de waarde van cultuurhistorische resten die in Leiden nog aanwezig of (in structuur) herkenbaar zijn. Deze kaart is onderdeel van de cultuurhistorische atlas van Leiden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn in of nabij het plangebied geen cultuurhistorische elementen aangeduid. Ook de bouwhistorische waarden- en verwachtingenkaart toont geen specifieke waarden ter plaatse. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het effect van de hoogbouw op de omgeving en op de zichtlijnen vanuit het beschermd stadsgezicht. Daarmee is uitgesloten dat er als gevolg van de ontwikkeling cultuurhistorisch waardevolle elementen verloren gaan en zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid.

4.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

De Wet Natuurbescherming (Wnb)

In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid en is verantwoordelijk voor projecten van nationaal belang.

In 2024 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.

In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.

In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.

4.3.1.2 Gemeentelijk beleid

Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad.  Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.

Gedragscode soortbescherming gemeenten

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.

Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid

De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.

Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:

  • 1. Beschermen en zo mogelijk verbeteren van de Groene Hoofdstructuur in de stad;
  • 2. Verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. Bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties)

Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.

In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het Uitwerkingsplan Groene hoofdstructuur 2 is in 2023 vastgesteld.

4.3.2 Onderzoeksresultaten
4.3.2.1 Inleiding

ABO Milieuconsult heeft in het kader van het plan een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Ook is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd, welke als Bijlage 4 is opgenomen bij deze toelichting. Daarnaast wordt door KuiperCompagnons een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten uit de onderzoeken kort weergegeven.

4.3.2.2 Soortenbescherming

Ecologisch onderzoek

Uit bureaustudie en verkennend veldbezoek is naar voren gekomen dat het onaannemelijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Nadelige effecten op beschermde flora en fauna kunnen daarom worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing. In de rapportage wordt geadviseerd hoe aan deze zorgplicht invulling kan worden gegeven.

Bomen Effect Analyse

Uit de Bomen Effect Analyse blijkt dat in huidige situatie het grootste deel van de bomen een (sterk) verminderde conditie en toekomstverwachting heeft. De werkzaamheden voor het herinrichten van het projectgebied zijn van (zeer) belemmerende invloed op het behoud van een groot deel van de bomen. Wanneer de werkzaamheden bij de te behouden bomen zonder specifieke maatregelen uitgevoerd worden, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de toekomstverwachting. In het rapport zijn daarom maatregelen beschreven die kunnen worden genomen om duurzaam behoud van een deel van de bomen mogelijk te maken. Dit is verder uitgewerkt in een bomeninventarisatie, zie Bijlage 5. De bomeninventarisatie geeft een mogelijkheid weer hoe er met de bomen kan worden omgegaan in het stedenbouwkundig plan, bij de definitieve uitwerking zal dit nog nader worden uitgewerkt.

4.3.2.3 Gebiedsbescherming

In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, welke is opgenomen als Bijlage 17 bij deze toelichting. Uit de resultaten volgt dat de stikstofdepositie voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van dit onderzoek zijn daarom significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege het plan op voorhand uit te sluiten. Het plangebied grenst aan de Groene Hoofdstructuur van de gemeente Leiden (er is een kleine overlap aan de noordkant langs de Plesmanlaan). De terreininrichting is zo groen mogelijk, aansluitend op de groene kwaliteit van het buurtpark Kweeklust en de ambities voor de inpassing van de Leidse Ring. Tussen de bouwblokken wordt het park verlengd. Het plan draagt zodoende bij aan de versterking van de stedelijke groenstructuur.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Beleidskader

Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied ligt de 50kV- verbinding lopende langs de Haagse Schouwweg - Plesmanlaan. Voor deze hoogspanningsverbinding geldt een veiligheidszone van 10 meter breed. In het bestemmingsplan is deze zone opgenomen met de dubbelbestemming 'Leiding'. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.

4.4.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.

4.5.1.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0013.jpg"

Afbeelding 4.1 Richtafstandenlijst per omgevingstype. Bron: VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.

4.5.1.3 Onderzoeksresultaten

De omgeving van het plangebied kan in de huidige situatie getypeerd worden als gemengd gebied. Voor onderstaand overzicht is dan ook gebruik gemaakt van de richtafstanden behorende bij het gebiedstype gemengd gebied. In onderstaande tabel is een overzicht gemaakt van de (relevante) bedrijven in de omgeving en de bijbehorende richtafstanden.

Bedrijf/activiteit   Adres   Milieucategorie   Richtafstand (VNG)   Afstand tot het plangebied  
Tankstation met LPG   Plesmanlaan 6   3.1 (toegestaan volgens vigerend bestemmingsplan)   30   10  
Autodealer   Vondellaan 45   3.1 (toegestaan volgens vigerend bestemmingsplan)   30   27  
IJsbaan   Vondellaan 41   3.2   50   50  
Ambulancedienst   Vondellaan 43   3.1 (toegestaan volgens vigerend bestemmingsplan)   30   27  
Kantoren   Vondellaan 51-55   1   0   50  

In bovenstaande tabel is per bedrijf/activiteit aangegeven wat de bijbehorende milieucategorie en richtafstand is. Vervolgens is aangegeven wat de feitelijke afstand van het bedrijf tot het plangebied is. Voor wat betreft de autodealer en de ambulancedienst geldt dat is gerekend vanaf het perceel/huidige bouwvlak. De toekomstige bouwvlakken zullen enkele meters naar achter komen te liggen, waardoor ook aan deze richtafstand zal worden voldaan. Het LPG-tankstation zal verdwijnen.

Het hele Vondelkwartier zal worden getransformeerd, waardoor het eigenlijk niet realistisch is om naar de bestaande situatie te kijken. De verwachting is dat het plangebied na de herontwikkeling ook kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied'. Kantoren, winkels en horeca zijn aanpandig aan woningen toelaatbaar in een gebied met functiemenging mits de eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven goed worden nageleefd.

Met de herontwikkeling zal een aantal bedrijfsactiviteiten verdwijnen. Dit zal gaan om enkele garagebedrijven, het LPG-tankstation, de ijshal, een gezondheidscentrum en het ROC. Een aantal (soortgelijke) bedrijfsactiviteiten zal mogelijk weer terugkeren in het plangebied. Het is in ieder geval zeker dat het LPG tankstation en de ijshal niet terug zullen komen. Aangegeven is dat het gebied een mengvorm zal krijgen van wonen met bedrijfsactiviteiten met een relatief lage milieucategorie. Over het algemeen kan worden gesteld dat dergelijk activiteiten combineerbaar zijn met wonen maar het in een aantal gevallen noodzakelijk kan zijn dat er maatregelen worden genomen teneinde hinder te voorkomen. Op dit moment bestaat nog te weinig inzicht waar welke functies zullen plaatsvinden. Op het moment dat dit wel voor handen is zal er wellicht gericht onderzoek plaats moeten vinden.

Mogelijke hinder ambulancepost

Nabij het plangebied is een ambulancepost gevestigd. De toekomstige bewoners van het plangebied kunnen mogelijk geluidshinder van uitrijdende ambulances met sirene ervaren.

De beoordeling van het geluid van de ambulancepost valt onder het Activiteitenbesluit. Bij het beoordelen van het geluid wordt onderscheid gemaakt tussen het geluid van de activiteiten die binnen de grens van de inrichting plaatsvinden (de directe hinder) en het geluid dat veroorzaakt wordt door het wegverkeer van en naar de inrichting (de zogenaamde indirecte hinder).

In het Activiteitenbesluit zijn bepaalde activiteiten van toetsing uitgezonderd, waaronder 'het geluid als gevolg van het uitrukken van motorvoertuigen ten behoeve van ongevallenbestrijding, spoedeisende medische hulpverlening, brandbestrijding en gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval'.

Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden afgewogen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wat betreft het gebruik van de sirene is het volgende van belang. Gezien de situatie ter plaatse zal de sirene aangezet worden zodra het voertuig de overheaddeur uitrijdt. Het voertuig bevindt zich dan al op de openbare weg, waarmee sprake is van 'indirecte hinder'. Voor 'indirecte hinder' zijn geen voorschriften in het Activiteitenbesluit opgenomen, maar geldt uitsluitend de zorgplicht. Het gebruik van de sirene zal relatief hoge niveaus veroorzaken ter plaatse van de nieuwbouw, zodat een zorgvuldige afweging nodig is.

Om op grond van het RVV 1990 als voorrangsvoertuig te kunnen worden aangemerkt, is het noodzakelijk dat de ambulance optische en geluidssignalen voert. Om deze reden heeft de ambulance altijd het recht en zelfs de plicht om de sirene te gebruiken wanneer dat voor het uitvoeren van de dringende taak noodzakelijk is. Van belang is om op te merken dat het primaire doel van de sirene is om de overige weggebruikers te attenderen op de komst van een voorrangsvoertuig, zodat dit voertuig ongehinderde doorgang kan krijgen.

In de nota van toelichting van het Activiteitenbesluit wordt een aantal maatregelen genoemd waarmee het gebruik van de sirene beperkt kan worden en alsnog een ongehinderde doorgang kan worden verkregen. Hier is voor de onderhavige situatie al naar gekeken:

  • Het aanpassen van de indeling van het terrein en optimaliseren van de rijroutes is in dit geval niet mogelijk, omdat deze al grotendeels inpandig plaatsvinden en de overheaddeur al direct aan de openbare weg grenst. Het verplaatsen van de uitrit is gezien de opbouw van het gebouw en de indeling van het terrein evenmin niet realistisch.
  • Het treffen van maatregelen aan het bestaande materieel is niet realistisch. Ten eerste maakt de ambulancedienst gebruik van moderne voertuigen en ten tweede stelt de ministeriële regeling eisen aan de bronsterkte van de sirene.
  • Het plaatsen van verkeerssignalen, zoals verkeerslichten, die gekoppeld zijn aan het uitrukken van de voertuigen, is in onderhavige situatie wel mogelijk. Deze installatie is ook al aanwezig. Deze voorziening zorgt ervoor dat de duur dat de ambulance over de Vondellaan rijdt verkort wordt. Daarmee zijn de optredende niveaus vergelijkbaar met de geluidniveaus die op de bestaande woningen optreden.

Verder wordt opgemerkt dat de gevel aan de zuidzijde van de Vondellaan een hoge geluidbelasting ondervindt ten gevolge van het wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Dit betekent dat deze gevel over een aanzienlijke geluidwering zal beschikken en dat aanvullende bouwkundige maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen zullen ook tot gevolg hebben dat het geluidniveau ten gevolge van de sirene in de woning gereduceerd wordt. Ten slotte kan worden gemeld dat toekomstige bewoners worden geïnformeerd over de aanwezigheid van de ambulancepost en de verplichting van de bijbehorende voertuigen tot het gebruiken van zwaailichten en sirenes bij het vertrekken van de post.

4.5.1.4 Conclusie

Er van uitgaande dat in het plangebied een combinatie van wonen met lichte bedrijfsactiviteiten wordt gerealiseerd, worden vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen verwacht. Op het moment dat er meer inzicht bestaat waar welke functies voorzien zijn, kan een gedetailleerder worden aangegeven en worden nagegaan waar nog onderzoek (vaak akoestisch) nodig is. Over het algemeen zal het zo zijn dat daar waar een combinatie van wonen met bedrijvigheid tot knelpunten leidt er maatregelen (bron, overdracht of ontvanger) genomen kunnen worden om deze op te lossen.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleidskader

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem - (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

ABO Milieuconsult heeft in het kader van het plan verkennende en nadere bodemonderzoeken uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 6 van deze toelichting. Het nader bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 7. Het nader onderzoek naar minerale olie is opgenomen als Bijlage 8. In deze paragraaf worden de resultaten uit de onderzoeken kort weergegeven.

Het plangebied is in het bodemonderzoek opgedeeld in een drietal deellocaties.

  • Locatie 1 : Paviljoen (geen onderdeel van dit bestemmingsplan)
  • Locatie 2.1: Vossiusplein (blijft onbebouwd)
  • Locatie 2.2: Vossiusplein (projectlocatie toekomstig appartementengebouw)
  • Locatie 3 : Vondellaan 80 (Motorhuis)

Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Deellocatie 1: Paviljoen

De boringen 1001a, 1001b, 1001c, 1005, 1006 en 1010 - 1012 zijn gestaakt op een handmatig niet doordringbare laag. Bij de boringen 1005 en 1006 betreft dit een laag mengpuin. Dit betreft vermoedelijk een funderingslaag welke in de periode van 2006 tot 2014 is gebruikt om auto’s op de locatie te kunnen parkeren. Het is niet bekend wat de omvang van deze funderingslaag is. Het mengpuin is niet onderzocht op de milieuhygiënische kwaliteit of de aanwezigheid van asbest. Ter plaatse van de gestaakte boringen is geen milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd naar de ondergrond.

Deellocatie 2.1: Vossiusplein (blijft onbebouwd)

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Verder onderzoek is niet noodzakelijk.

Deellocatie 2.2: Vossiusplein (projectlocatie toekomstig appartementengebouw)

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek onderzoek blijkt dat op deze locatie een sterke verontreiniging met lood aanwezig is. Mede op advies van de Omgevingsdienst is daarom op deze locatie nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat horizontaal en verticaal is de verontreiniging geheel is afgeperkt. Middels afperkende boringen is aangetoond dat de verontreiniging met lood in de grond de interventiewaarde niet overschrijdt. Derhalve is geen geval van ernstige bodemverontreiniging met betrekking tot de parameter lood in de grond aanwezig.

Deellocatie 3: Vondellaan 80

Ter plaatse van boring 23 (gedempte sloot, traject 1,00 - 1,50 m-mv) is een matig verhoogd gehalte PAK aangetroffen. Geadviseerd wordt om aanvullend onderzoek uit te voeren naar de aangetoonde verontreiniging met PAK om de ernst en omvang te bepalen. De overig aangetoonde lichte verhoogde waardes, in de grond en in het grondwater, geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

In het nader bodemonderzoek door ABO-Milieuconsult van 23 april 2021 (Bijlage 7) is de verontreiniging met PAK geheel afgeperkt. De matige grondverontreiniging met PAK overschrijdt de interventiewaarde niet.

In het mengmonster ASB01 (zand met baksteen en beton, traject 0,15-0,40 m-mv) is visueel en analytisch geen asbest geconstateerd. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

In de bodemlagen klei met bijmengingen (puin of baksteen, traject 1,0 – 2,0 m-mv) is visueel geen asbestverdacht materiaal geconstateerd. Indien dieper dan 1,0 m-mv gegraven gaat worden, is aanvullend onderzoek mogelijk noodzakelijk om de aanwezigheid van asbest uit te sluiten.

De aangetroffen minerale olieverontreiniging in de bodem (grond en grondwater) betreft maximaal een lichte verontreiniging ter plaatse van boring 18. De herkomst is van de verontreiniging is onbekend. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 18 zijn de aangetroffen concentraties van de geanalyseerde gechloreerde koolwaterstoffen en aromatische verbindingen allen kleiner dan de detectiegrens.

Naar aanleiding van de reactie van de Omgevingsdienst ten aanzien van het verkennend bodemonderzoek is er tevens nader onderzoek uitgevoerd naar de omvang en oorzaak van de aangetoonde lichte verontreiniging met minerale olie in de grond en het grondwater (Bijlage 8). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de kern van de matige verontreiniging met minerale olie horizontaal en verticaal de verontreiniging geheel is afgeperkt. De lichte bodemverontreiniging met minerale olie overschrijdt de interventiewaarde niet. Derhalve is geen geval van ernstige bodemverontreiniging met betrekking tot de parameter minerale olie aanwezig.

Na het beëindigen van de huidige bodembedreigende bedrijfsactiviteiten en de sloop van het pand (Vondellaan 80) dient de eindsituatie en de algemene chemische kwaliteit van de bodem te worden vastgelegd, voordat gestart kan worden met herontwikkeling/nieuwbouw.

Op die deellocaties waar sprake is van matig tot sterk verontreinigde grond dient, indien er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, een plan van aanpak ter goedkeuring aan de Omgevingsdienst te worden aangeboden.

4.5.2.3 Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat de verontreinigingssituatie van grond, binnen de perceelgrenzen van de onderzoekslocatie, volledig is vastgelegd. Op basis van onderzoeksresultaten is geen sprake van een sterke verontreiniging en wordt het volumecriterium niet overschreden. Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Mogelijk zijn er na beëindiging van de huidige bedrijfsactiviteiten nog aanvullende onderzoeks- en mogelijk sanerende werkzaamheden noodzakelijk.

4.5.3 Geluid
4.5.3.1 Beleidskader

Nationaal beleid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Wegverkeerslawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.

Spoorweglawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.

Industrielawaai

De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Normstelling

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) geluidsgevoelige situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB voor wegverkeerslawaai en 68 dB voor railverkeerslawaai.

Gemeentelijk geluidbeleid

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt is het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'gemengde bedrijventerreinen'. Voor weg-, spoor- en industrielawaai gelden de geluidsklassen -1 (onrustig) tot en met -4 (zeer lawaaiig). Voor verkeerslawaai geldt de geluidsklasse 50-55 als ambitie voor dit gebiedstype. Voor industrielawaai geldt de geluidsklasse 48-52 als ambitie.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

Het geluidsbeleid is niet van toepassing bij een geluidsbelasting > 58 dB voor wegverkeerslawaai en > 63 dB voor railverkeerslawaai. Bij hoge uitzondering kan worden overgegaan tot het verlenen van hogere dan de genoemde waarde van 58 dB voor wegverkeerslawaai en 63 dB voor rail verkeerslawaai tot de, in de Wet geluidhinder vastgelegde, maximale hogere waarden van 63 dB voor wegverkeerslawaai en 68 dB voor railverkeerslawaai. Hiervoor biedt het hogere waarde beleid echter niet het (volledige) kader. Voor deze situaties zal een aparte uitgebreide motivering noodzakelijk zijn, waaruit moet blijken waarom de omstandigheden deze uitzonderlijke afwijking van het geluidbeleid rechtvaardigen. Het is vooraf bijzonder lastig de omstandigheden aan te geven die afwijking van het geluidbeleid rechtvaardigen.

Bij een gevelbelasting van meer dan 53 dB voor wegverkeerslawaai of 58 dB voor railverkeerslawaai moet worden verzekerd dat de verblijfsruimten, alsmede ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daar tegen verzetten. Als de geluidsbelasting van de buitenruimte niet tot 48 dB voor wegverkeerslawaai of 55 dB voor railverkeerslawaai kan worden beperkt, moet de buitenruimte afsluitbaar worden gemaakt.

Daarnaast dient bij een gevelbelasting van meer dan 53 dB voor wegverkeerslawaai of 58 dB voor railverkeerslawaai sprake te zijn van akoestische compensatie.

Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.

Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een Geluidskaart Leiden (2017) en een actieplan Leiden (2018) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving. De plandrempel voor het treffen van maatregelen ligt voor wegverkeerslawaai op 65 dB Lden en 60 dB Lnight. Overschrijding van de plandrempels dient te worden voorkomen om geen nieuwe geluidsknelpunten te laten ontstaan.

Voor railverkeerslawaai gelden geen gemeentelijke plandrempels.

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Bestemmingsplan Vondel en De Zwaan is gelegen binnen de wettelijke zone van de Plesmanlaan, Vondellaan, Darwinweg en de spoorwegen. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van deze gezoneerde geluidsbronnen. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de niet gezoneerde relevante 30 km-wegen (Gerard Brandtstraat, Vossiusplein en Muiderkring). Ten slotte zijn de geluidsbelastingen bepaald ten gevolge van alle wegen samen alsmede de gecumuleerde hindergewogen geluidsbelastingen ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai. Daarnaast is in verband met inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 het gezamenlijke geluid (energetische optelling zonder hinderweging) bepaald.

Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Plesmanlaan, Vondellaan en de spoorwegen de gelden de voorkeursgrenswaarden overschrijdt, waardoor het noodzakelijk is hogere waarden vast te stellen om de stadswoningen en appartementen die het bestemmingsplan mogelijk maakt te kunnen realiseren.

De resultaten van het onderzoek naar de geluidsbelastingen ten gevolge van het weg- en railverkeerslawaai zijn opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai - Bestemmingsplan Vondel en De Zwaan - Gemeente Leiden' d.d. 3 juni 2024 van KuiperCompagnons (Bijlage 16).

Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de realisatie van het plan op de geluidsbelastingen bij de bestaande woningen aan de Gerard Brandtstraat. Hierbij zijn de geluidsbelastingen bepaald voor de referentie- en plansituatie. De resultaten van dit aanvullend onderzoek zijn opgenomen in de door KuiperCompagnons opgestelde notitie 'Wegverkeerslawaai bestaande woningen Gerard Brandtstraat' d.d. 3 juni 2024, welke als bijlage 13 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

De onderzoeksresultaten worden hieronder beknopt toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar bijlage 13 en 16 bij dit bestemmingsplan.

Plesmanlaan

In het akoestisch onderzoek is voor de Plesmanlaan rekening gehouden met de aanleg van een stil wegdek in de vorm van een dunne deklaag type B en SMA-NL8G+ in verband met de fysieke aanpassing van de kruising met de Vondellaan en Darwinweg.

Andere maatregelen ter verlaging van de geluidsbelasting door het houden van een grotere afstand tot de weg en het plaatsen van geluidsschermen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ondanks de aanleg van het stille wegdek de geluidsbelasting nog bij 198 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Bij 120 woningen overschrijdt de geluidsbelasting de beleidswaarde van 53 dB. De maximale beleidswaarde van 58 dB wordt niet overschreden.

Vondellaan

In het akoestisch onderzoek is voor de Vondellaan rekening gehouden met de aanleg van een stil wegdek in de vorm van een SMA-NL8G+, in verband met de realisatie van het bouwplan.

Andere maatregelen ter verlaging van de geluidsbelasting door het houden van een grotere afstand tot de weg en het plaatsen van geluidsschermen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ondanks de aanleg van het stille wegdek de geluidsbelasting nog bij 182 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Bij 127 woningen overschrijdt de geluidsbelasting de beleidswaarde van 53 dB. De maximale beleidswaarde van 58 dB wordt overschreden bij 14 woningen.

Darwinweg

In het akoestisch onderzoek is voor de Darwinweg rekening gehouden met de aanleg van een stil wegdek in de vorm van SMA-NL8G+ in verband met de fysieke aanpassing van de kruising met de Darwinweg en Plesmanweg.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting bij alle woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

30 km-wegen

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting bij 38 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De beleidswaarde van 53 dB wordt overschreden bij 11 woningen. De maximale beleidswaarde van 58 dB wordt niet overschreden.

Spoorwegen

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting bij 181 woningen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. Bij 153 woningen overschrijdt de geluidsbelasting de beleidswaarde van 58 dB. De maximale beleidswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Van de eisen ten aanzien van akoestische compensatie voor spoorweglawaai is in het Ontwerpbesluit hogere waarden niet afgeweken. Wel zijn in het ontwerpbesluit de eisen ten aanzien van een afsluitbare buitenruimte voor spoorweglawaai vervallen. Overigens had het laten vervallen van deze eis maar een beperkte doorwerking, omdat deze eis wel geldt voor het wegverkeerslawaai, en dus de meeste woningen die ook door spoorweglawaai worden belast, op deze grond een afsluitbare buitenruimte krijgen.

Het gemeentelijk hogere waarde beleid biedt geen mogelijkheden om bij het vaststellen van hogere waarden af te wijken van inhoudelijke vereisten in de vorm van akoestische compensatie en afsluitbare buitenruimtes. In verband hiermee zijn ook voor spoorweglawaai de vereisten voor afsluitbare buitenruimtes opgenomen in het definitieve besluit hogere waarden.

Andere maatregelen, zoals het aanbrengen van raildempers (bronmaatregel) en geluidsschermen (overdrachtsmaatregel) leveren onvoldoende effect op (raildempers ca. 3 dB reductie en geluidsschermen zijn alleen effectief voor de lagere verdiepingen) en stuiten eveneens op overwegende bezwaren van financiële aard.

Emplacement

Er is in het onderzoek geen rekening gehouden met het geluid van het emplacement. Hiertoe was ook geen aanleiding omdat in de milieuvergunning voor beoordelingspunten in de directe omgeving van het plan (op kortere afstand van het spoor) lage langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn vergund.

Op de in de vergunning opgenomen posities in de directe omgeving van het plan bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ten hoogste 45 dB(A), in de avondperiode ten hoogste 43 dB(A) en in de nachtperiode ten hoogste 39 dB(A).  

Vanwege de optredende geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai en het doorgaande spoorverkeer is al een aanzienlijke geluidwering van de gevel noodzakelijk. Deze geluidwering zorgt ervoor dat binnen in de woningen het maximale geluidsniveau ten gevolge van het emplacement voldoende geborgd is. 

Aanvullend onderzoek woningen Gerard Brandtstraat

In juni 2024 is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de realisatie van het plan op de geluidsbelastingen bij de bestaande woningen aan de Gerard Brandtstraat. Hierbij zijn de geluidsbelastingen bepaald voor de referentie- en plansituatie. De referentiesituatie geeft de toekomstige geluidsbelastingen zonder de realisatie van het plan. De plansituatie geeft de toekomstige situatie met realisatie van het plan.

Uit het aanvullende onderzoek volgt dat de realisatie van Vondel en de Zwaan in algemene zin leidt tot een verlaging (verbetering) van de geluidsbelasting van het wegverkeer en daarmee een verbetering van het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen aan de Gerard Brandtstraat. De verbetering is een gevolg van de extra afscherming door het bouwplan en de aanleg van een geluidsarm wegdek (SMA-NL8G+) op de Vondellaan.

Bij een tweetal woningen (Gerard Brandtstraat 29 en 31) is op een aantal beoordelingspunten sprake van een geringe (niet significante) toename in geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer. De toename leidt niet tot een hogere geluidsbelasting (afgerond) van het wegverkeer. Daarnaast is bij deze woningen op andere beoordelingspunten eveneens sprake van een afname van de geluidsbelasting. Per saldo is er nog sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat bij deze woningen.

4.5.3.3 Conclusie

Ten behoeve van de realisatie van stadswoningen en appartementen binnen het bestemmingsplan Vondel en De Zwaan zijn hogere waarden vastgesteld voor de volgende geluidsbronnen:

  • Plesmanlaan: 198 woningen;
  • Vondellaan: 179 woningen;
  • Spoorwegen: 181 woningen.

In veel gevallen is er voor de te realiseren woningen sprake van een samenloop van vast te stellen hogere waarden. Dat wil zeggen dat voor een deel van de woningen zowel een hogere waarde wordt vastgesteld voor de Plesmanlaan en Vondellaan en/of de spoorwegen.

Het definitieve besluit Hogere Waarden is opgenomen als bijlage 22 bij deze toelichting. Effectief wordt voor wegverkeerslawaai voor 359 woningen een hogere waarde vastgesteld. Voor weg- en railverkeerslawaai wordt effectief voor 377 woningen een hogere waarde vastgesteld.

De vaststelling van hogere waarden leidt niet tot onaanvaardbare geluidsbelastingen bij de woningen.

In dit stadium is nog niet vastgesteld waaruit de (extra) akoestische compensatie zal bestaan. Deze maatregelen worden uitgewerkt bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor de realisatie van het bouwplan en kunnen daarom pas in dat stadium worden beoordeeld.

4.5.4 Luchtkwaliteit
4.5.4.1 Beleidskader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 550 nieuwe woningen en commerciële functies mogelijk gemaakt. In de 'Regeling niet in betekenende mate' is aangegeven dat het plan daarmee een NIBM project is, dat zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen kan worden uitgevoerd. Rondom het plangebied is echter ook nog sprake van andere functies. Ook loopt de drukke Plesmanlaan (onderdeel van de Leidse ring Noord) langs het plangebied. Door KuiperCompagnons is een onderzoek uitgevoerd naar te verwachten concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plan en langs de (ontsluitings)wegen in de nabijheid van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 15 bij deze toelichting.

Aan de hand van berekeningen is aangetoond dat de luchtkwaliteit voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) langs de wegen en binnen het plangebied ruimschoots voldoet aan de grenswaarden. Derhalve leidt het aspect luchtkwaliteit niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling van woningen binnen het plangebied.

4.5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5.5 Externe veiligheid
4.5.5.1 Beleidskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, beoordeeld te worden.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Groepsrisico

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

In 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit onderzoek is op deze wetgeving voorgesorteerd.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
  • d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

Externe veiligheid gaat over de invloed van het transport of opslag van gevaarlijke stoffen op de omgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Op basis van de risicokaart zijn de volgende risicobronnen in de omgeving aanwezig:

  • LPG station Shell Plesmanlaan Zuidzijde;
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de Plesmanlaan;
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A44;
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de N206.

LPG station Shell Plesmanlaan Zuidzijde

Het LPG station aan de Plesmanlaan bevindt zich direct ten noorden van het plangebied. In de huidige situatie bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied en deels binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van dit tankstation. In de plansituatie zal het LPG station echter verdwijnen, waardoor dit geen belemmering meer vormt voor het plan.

Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen

Langs vervoersassen van gevaarlijke stoffen is een verantwoordingsgebied aanwezig van 200 meter, een invloedsgebied voor LPG (GF3) van 355 meter en een invloedsgebied voor toxische stoffen van meer dan 4.000 meter. Vanwege het verdwijnen van het LPG station ter hoogte van het plangebied in de plansituatie, zal de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die over de Plesmanlaan vervoerd wordt in de toekomst aanzienlijk afnemen. Er zal slechts sporadisch transport plaatsvinden naar de achterliggende bedrijven, waardoor de Plesmanlaan geen significante belemmering meer vormt voor het plan.

De locatie bevindt zich binnen het invloedsgebied van toxische stoffen voor de N206 en de Rijksweg A44. Er dient een beschrijving te worden gegeven van de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals ouderen of gehandicapten. Evenwel is het natuurlijk niet uit te sluiten dat kinderen, ouderen en/of gehandicapten in de woningen gaan wonen/aanwezig zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het juist gewenst dat dergelijke specifieke doelgroepen zich gelijkmatig 'verspreiden' tussen de reguliere doelgroepen.

Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding van rampen

Bij het stedenbouwkundig ontwerp en de indeling van de openbare ruimte dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid en keermogelijkheden van hulpverleningsdiensten en opstelplaatsen in relatie tot ingangen van gebouwen. De wegenstructuur in het plangebied dient te voldoen aan de door de brandweer gestelde minimumeisen betreffende uitvoering en inrichting.

De aanwezigheid van effectieve bluswatervoorziening is tevens een belangrijk aandachtspunt. Brandkranen dienen nabij de entrees van het gebouw en de opstelplaatsen gerealiseerd te worden.

Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat E-Alert wordt ingezet. In de nabijheid van het plangebied is een WAS-paal aanwezig.

In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij ontwikkelingen afsluitbare ventilatiesystemen in gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Aanwezigen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Het opleggen van het aanbrengen van afsluitbare mechanische ventilatiesystemen is alleen mogelijk indien dit in de planregels van het bestemmingsplan is vastgelegd.

Risicocommunicatie naar de bewoners is zeer belangrijk. Bij het sluiten van een huur-/koopcontract dient op de externe veiligheidsrisico's gewezen te worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht.

Aan de energietransitie (nieuwe vormen van energiewinning, -opslag en –transport) zijn veiligheidsrisico's verbonden, zoals risico's rond elektrisch rijden/parkeren, waterstof en grootschalig gebruik van zonnepanelen in combinatie met energie opslag systemen (EOS). Indien in het plangebied nieuwe energiebronnen worden ontwikkeld dient de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) hierover geïnformeerd te worden.

4.5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Bij de uiteindelijke vergunningverlening dient formeel advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Hollands Midden.

4.6 Milieueffectrapportage

4.6.1 Beleidskader

Voor de voorgenomen ontwikkeling dient op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. gemotiveerd te worden of mogelijk sprake is van belangrijke gevolgen voor het milieu. Afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling dient het bevoegd gezag (in dit geval burgemeester en wethouders) de afweging te maken of een m.e.r.-procedure dient te worden gevolgd.

In het Besluit m.e.r. zijn categorieën van activiteiten en gevallen aangegeven die (mogelijk) m.e.r-(beoordelings-)plichtig zijn. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is met betrekking tot de bouw van woningen de volgende activiteit geformuleerd:

D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (kolom 1); in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (kolom 2).

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van in totaal 98 woningen. De ontwikkeling kan daarom worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals voorkomt in de eerste kolom van de D-lijst horende bij het Besluit m.e.r. (categorie 11.2); maar blijft ruimschoots onder de drempelwaarden in de tweede kolom.

De drempelwaarden in onderdeel D van het Besluit m.e.r. zijn echter indicatieve waarden. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag ook in overige gevallen dient na te gaan of de beoogde activiteit geen belangrijke gevolgen voor het milieu kan hebben. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r. is daarom een deze vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Omdat niet het bevoegd gezag de initiatiefnemer is in dit project, moet de m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie worden opgesteld. Deze aanmeldnotitie moet door de initiatiefnemer worden ingediend bij het bevoegd gezag, dat vervolgens binnen zes weken na ontvangst een beslissing neemt omtrent de vraag of vanwege de mogelijke belangrijke gevolgen voor het milieu wel of niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. De initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit tevens bij de vergunningaanvraag voegen.

4.6.2 Onderzoeksresultaten en conclusie

In dit kader is door de initiatiefnemer een 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 19. Uit de afweging van de verschillende milieuaspecten blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling geen significant nadelige milieueffecten optreden. Deze effecten zijn weloverwogen beoordeeld. Nadelige effecten die eventueel (in beperkte mate) optreden zijn te compenseren. Maatregelen zullen worden uitgevoerd om negatieve effecten te beperken en positieve effecten te stimuleren. De geïnventariseerde effecten maken het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling niet benodigd.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Beleidskader
4.7.1.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Subsidieaanvragen voor regionale infrastructurele projecten in het kader van de Subsidieregeling Mobiliteit dienen ingedient te worden de vorm van een zogenaamde Regionale Gebiedsagenda Mobiliteit voor de komende vier jaar. Bovenstaande strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) is daarom nader uitgewerkt in de 'Gebiedsagenda Mobiliteit 2020-2023'.

4.7.1.2 Mobiliteitsnota

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.7.1.3 Parkeervisie

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.

Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

  • Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken.
  • Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
  • Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
  • De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
  • In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
  • Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.

De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.

4.7.1.4 Beleidsregels parkeernormen

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo. Voorliggende ontwikkeling dient te voldoen aan de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' Hieruit ontstaat een parkeereis die op het eigen terrein opgelost dient te worden.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Er is in 2021 een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door GraaffTraffic. Inmiddels is het programma aangepast. Het nieuwe programma in relatie tot verkeer is beschouwd in een oplegnotitie. In onderstaande paragrafen worden de belangrijkste aspecten uit dit onderzoek benoemd. De verkeersrapporten zijn gebundeld en opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting.

4.7.2.1 Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is Leiden ingedeeld in de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk', conform de indeling van gebieden op grond van het parkeerbeleid. De ligging van het plan kan worden gekenmerkt als zijnde 'schil centrum'. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-richtlijnen. Het verkeerskundige analyserapport van 15 december 2021 is gebaseerd op het toen bekende programma. Door wijzigingen in het programma is door GraaffTraffic een nieuwe berekening uitgevoerd naar het aantal verkeersbewegingen. Het nieuwe programma van augustus 2023 kent de laagste verkeersgeneratie ten opzichte van de eerdere verkeerstudies, namelijk 2.767 verkeersbewegingen per etmaal. Het verkeersonderzoek van 15 december 2021 en de conclusies/aanbevelingen daaruit blijven in stand. Waarschijnlijk zal in de praktijk een veel lagere verkeersgeneratie ontstaan als gevolg van het relatief beperkt aantal te realiseren parkeerplaatsen van 140. De verkeersgeneratie is namelijk gebaseerd op een realisatie van 815 parkeerplaatsen. De gehanteerde berekeningen van toen kunnen als worst case worden gezien.

Verkeerseffecten bredere omgeving

In het verkeersonderzoek is tevens onderzocht in welke mate het wegennet in de (directe) omgeving van het plan nog beschikt over voldoende restcapaciteit, zodat het nieuw gegenereerde verkeer hierop nog af te wikkelen valt. Hieruit blijkt dat er gezien de capaciteit van het omliggende wegennet geen problemen optreden bij de afwikkeling van het nieuw gegenereerde verkeer. De “bijdrage” van dit project aan het totale aanbod van verkeer op het wegennetwerk in de omgeving van het bouwplan, is beperkt. Aangezien de verkeersafwikkeling van het nieuwe verkeer in de directe omgeving van het bouwplan al geen problemen oplevert, valt het logischerwijs te verwachten dat dit ook niet het geval zal zijn op de (op- en afritten naar de) rijkswegen A44 en A4 en doorstroming van het verkeer aldaar, aangezien deze verder van het bouwplan verwijderd zijn. Temeer omdat de verkeersvolumes op rijkswegen zodanig groot zijn dat de bijdrage van een ontwikkeling als Vonden en De Zwaan hier relatief erg klein is. 

4.7.2.2 Ontsluiting

In het stedenbouwkundig ontwerp wordt ingezet op een garageontsluiting aan de Vondellaan. Er komt één garage voor bewoners en bezoekers in het zuidblok. Fietsenstallingen worden ontsloten aan de Plesmanlaan. De fietsenstalling bedient beide beide bouwblokken.

Het ontwerp biedt nieuwe routes voor fietsers en voetgangers met duidelijke hiërarchie. Dit zorgt voor een goede verbinding met de directe omgeving. Het nieuwe fietspad over het Vossiusplein creëert een verbinding tussen de Plesmanlaan en de Gerard Brandtstraat. Tussen de nieuwe blokken zijn openbare routes voor voetgangers. Langs deze routes ontstaan semi-openbare paden naar de entrees van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0014.png"

Afbeelding 4.3 Ontsluiting langzaam verkeer

In het voorliggende stedenbouwkundig plan verandert de aansluiting van de Vondellaan op de Plesmanlaan. In de huidige situatie wordt de Vondellaan oostelijk van de fietstunnel aangesloten op de Plesmanlaan. In het stedenbouwkundig plan komt de aansluiting westelijk van de fietstunnel te liggen, direct tegenover de Darwinweg. In het verkeersonderzoek (Bijlage 13) is onderzocht of een directe ontsluiting van de parkeergarage op de Vondellaan mogelijk is.

Uitgaande van een directe aansluiting van de parkeergarage op het huidige profiel met de huidige intensiteiten van 2020 van de Vondellaan kan deze net (niet) worden aangesloten. Autoverkeer uit de garage moet voor het fietspad wachten en pas als er geen fietsers en auto's van beide kanten aankomen, kan richting Plesmanlaan worden opgereden. In de praktijk zullen automobilisten wachten op het fietspad of half schuin in de tussenberm. Uit veiligheidsoverwegingen is dit ongewenst en wordt de ongehinderde doorstroming op de Vondellaan onderbroken.

Om de ontsluiting toch mogelijk te maken zijn in het verkeersonderzoek de volgende aanbevelingen opgenomen:

  • Aanbeveling 1: maak nu brede middenberm ter hoogte van de parkeergarage
  • Aanbeveling 2: Zorg met de komst Vondelkwartier voor een toekomst bestendig profiel

Beide aanbevelingen zijn meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.

4.7.2.3 Parkeren

Op basis van de Beleidsregels parkeernormen 2020 valt het plangebied binnen de gebiedsindeling '2de schil rond de binnenstad'. In de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 mag bij woningen worden afgeweken van het bewonersgedeelte van de parkeervraag. Dat bezoekersaandeel bedraagt in dit geval 0,1 parkeerplaats per woning. Met een maximale planinvulling van 576 woningen dienen in dat geval 58 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. De parkeereis die voorkomt uit het commerciële gedeelte van het programma moet volledig op eigen terrein worden opgelost. In totaal zijn er voor de planontwikkeling (woningbouw + commerciële functies) 119 normatieve parkeerplaatsen benodigd. Als rekening wordt gehouden met dubbelgebruik zijn er overdag 72 en in de avond/weekend 94 parkeerplaatsen benodigd. In de ontwikkeling Vondel & de Zwaan zijn 140 parkeerplaatsen opgenomen. Er worden dus voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Adressen in het plangebied krijgen geen straatparkeervergunningen (bewoners en bezoekersvergunning).

In de Beleidsregels parkeernormen 2020 zijn ook fietsparkeernormen opgenomen. Het plan ligt in het stationsgebied en is uitstekend bereikbaar voor voetgangers en fietsers. Voor woningen geldt een verplichting om minimaal twee fietsparkeerplaatsen per woning te realiseren. Deze fietsparkeereis moet volledig op eigen terrein worden opgelost. Ook de fietsparkeereis die voort komt uit het commerciële gedeelte van het prorgramma moet volledig op eigen terrein worden opgelost. In het noordelijke blok is voorzien een 2-laagse fietsenstalling van circa 1.400 m2. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de norm.

In de regels van het bestemmingsplan is een dynamische verwijzing opgenomen naar de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020. De toets of er voldoende (fiets)parkeerplaatsen worden gerealiseerd vindt plaats bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, die gecoördineerd met dit bestemmingsplan wordt voorbereid. In overleg met de gemeente kan er, zoals hiervoor beschreven, worden afgeweken van deze beleidsregels.

Parkeerplekken Vossiusplein

Het plan voor “Vondel en De Zwaan” voorziet naast de transformatie van de voormalige Motorhuis-locatie ook in de aanpak van de omliggende openbare ruimte. De bestaande parkeerplaatsen aan het Vossiusplein krijgen een nieuwe plek. Hierdoor ontstaat ruimte om het Vossiusplein te vergroenen. Het Vossiusplein wordt een aantrekkelijke groene plek die het Park Kweeklust en het Pocketpark tussen de nieuwbouw in met elkaar verbindt.  

Om dit mogelijk te maken worden er op twee plekken in de omgeving parkeerplaatsen gecompenseerd. In overleg met omwonenden is ervoor gekozen de parkeerplaatsen zoveel mogelijk bij de Muiderkringflat te maken. De eerste parkeerplaats komt aan de oostzijde van de Muiderkringflat ter plaatse van het speeltuintje. Deze parkeerplaats krijgt een vergelijkbare opzet als de bestaande parkeerplaatsen voor de Muiderkringflat. De speelplek komt op een andere plek op het Vossiusplein terug.

De tweede parkeerplaats komt tussen de bomen in de bestaande groenstrook aan de westzijde van de Muiderkringflat. Uitgangspunt is dat de parkeerplaats zo wordt ontworpen dat hiervoor geen bomen hoeven te worden gekapt. Om de impact van de parkeerplaats in het groen te minimaliseren wordt halfverharding toegepast.

4.7.3 Conclusie

De verkeer- en parkeeraspecten vormen geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Europees- en nationaal beleid

Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.

De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.

4.8.1.2 Beleid hoogheemraadschap

Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.

4.8.1.3 Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.

Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

Vooroverleg

In het kader van het bestemmingsplan is vooroverleg gevoerd met het hoogheemraadschap van Rijnland, zie ook paragraaf 6.2.4 Vooroverleg. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de planontwikkelingen.

Beschrijving van het watersysteem

De planlocatie ligt in een stedelijke omgeving. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels bebouwd en dus verhard.

Watercompensatie

Het te herinrichten gebied voor de woningen is in de huidige situatie volledig verhard, waarvan van ca. 6.250 m² bebouwd oppervlak. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt hier circa 4.000 m2 groene ruimte toegevoegd. Aan de Jan Luykenstraat zal een nieuwe parkeerplaats worden aangelegd. Deze locatie heeft op dit moment de bestemming 'groen' en is geheel onverhard. De parkeerplaats zal een omvang van circa 722 m2 krijgen. Hiermee blijft nog een overschot van ruim 3.200 m2 aan toevoeging aan groene ruimte over. Hiermee geldt geen compensatieverplichting vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het ontwerp zijn echter verschillende methoden voor waterberging opgenomen. Op het maaiveld is zoveel mogelijk groen waarin regenwater infiltreert. Er zijn verschillende wadi's waar water bij overvloedige regenval kan worden opgevangen. Op de daken zijn systemen voor waterretentie in de vorm van drainageplaten en kratten. Deze twee oplosingen zorgen voor tijdelijke waterberging in geval van piekbuien en extreem weer. De afvoer van deze waterbergingsmethoden op het omliggende oppervlakte water en/of riolering wordt in de nadere planuitwerking verder onderzocht.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0015.png"

Afbeelding 8.1 Waterbergende voorzieningen

Veiligheid

Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering. Ten noorden van de beoogde locatie voor de parkeerplaats is wel een primair oppervlaktewater gelegen (zie afbeelding 8.2). Wanneer de parkeerplaats buiten de weergegeven beschermingszone wordt aangelegd, wordt van dit oppervlaktewater geen belemmering verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00200-0301_0016.png"

Afbeelding 8.2 uitsnede legger oppervlaktewateren

Riolering

De riolering wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. Hierbij wordt uitgegaan van een gescheiden rioolstelsel (stelsel waarbij vuilwater en hemelwater door gescheiden buizen worden afgevoerd).

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling mogen geen (bouw)materialen toegepast worden waardoor het afstromende hemelwater bijvoorbeeld door uitloging verontreinigd kan raken. Gestreefd dient te worden naar het volgen van het voorkeursbeleid van het Hoogheemraadschap.

Volksgezondheid

Overstorten van vuilwater dient te worden voorkomen. Door het afkoppelen van hemelwater van de droogweerafvoer (DWA) worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd.

Bodem en grondwater

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Hierdoor zal bodemdaling niet aan de orde zijn. Grondwateroverlast is niet bekend en is ook niet te verwachten. Indien bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

Waterkwaliteit

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater leiden.

Verdroging

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; er is immers geen kans op verdroging als gevolg van het plan.

Natte natuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op NNN-gebieden in de omgeving zijn daarmee uit te sluiten.

Keur

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud

Er zijn geen wateren en kunstwerken in het plangebied gelegen, die onder de onderhoudsverplichtingen vallen van het Hoogheemraadschap. Beheer en onderhoud van de riolering is in handen van de gemeente Leiden.

4.8.2.3 Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Klimaatadaptatie

4.9.1 Beleidskader

Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.

4.9.1.1 Nationaal beleid

Nationaal Deltaprogramma

In het Deltaprogramma staan drie deltaplannen met onderzoeken, maatregelen en voorzieningen voor de waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en de zoetwatervoorziening in Nederland. Het doel van het Deltaprogramma is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en de inrichting van het land klimaatbestendig maken.

Deltaplan Ruimtelijke adaptatie

De plannen om het land klimaatbestendig te maken zijn vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Hierin zijn 7 ambities vastgelegd voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting van Nederland.

  • Kwetsbaarheid in beeld brengen
  • Uitvoeringsagenda opstellen
  • Risicodialoog voeren en strategie opstellen
  • Meekoppelkansen benutten
  • Reguleren en borgen
  • Handelen bij calamiteiten
  • Stimuleren en faciliteren
4.9.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

In de omgevingsvisie Zuid-Holland is het omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Daarin zijn ook ambities vastgelegd om de gevolgen van klimaatverandering tegen de gaan. De verwachting is dat er meer extreem weer komt, en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Alsmede de effecten van de bovengenoemgde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

4.9.1.3 Gemeentelijk beleid

Uitvoeringsagenda 'Leiden biodivers en klimaatbestendig, samen maken we Leiden groener 2020-2023'

De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen, met als doel om schade te voorkomen en te beperken.

Convenant klimaatadaptief bouwen

In het convenant klimaatadaptief bouwen zijn minimale eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwbouw. De minimale eisen dragen bij aan het klimaat adaptief maken van ontwikkelgebieden.

4.9.2 Onderzoeksresultaten

Het ontwikkeling zet in op het klimaatadaptief en natuurinclusief ontwikkelen van de woningen en het plangebied. De plannen en ambities op dit gebied worden uiteengezet in Bijlage 18. Hiermee wordt bijgedragen aan de doelen met betrekking tot klimaatadaptatie en biodivers vergroenen. Klimaatadaptatie wordt middels de volgende voorgenomen maatregelen doorgevoerd:

  • Het plangebied transformeert van een volledig verharde toestand naar een groene parkachtige omgeving. Tevens biedt het daklandschap mogelijkheden tot vergroenen. Hiermee wordt hittestress zoveel mogelijk voorkomen.
  • Door veel groen toe te voegen, zowel op als rondom de gebouwen kan het water beter worden opgenomen. Het hemelwater dat in het plangebied valt, wordt zoveel mogelijk vastgehouden en geborgen op eigen terrein en pas als dat niet meer mogelijk is, afgevoerd. De daken krijgen een gescheiden hemelwatersysteem, waarbij hemelwater vertraagd wordt afgevoerd, dan wel wordt geïnfiltreerd. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat het hemelwater afkomstig van heftige buien in het riool of op straat terecht komt.
4.9.3 Conclusie

Ten opzichte van de huidige situatie draagt het plan bij aan een meer robuuste woonomgeving in de toekomst. Daarmee is sprake van een klimaatadaptieve ontwikkeling.

4.10 Hoogbouweffectrapportage

4.10.1 Beleidskader

De gemeente Leiden zet in op stadsinbreiding om te kunnen blijven voldoende aan de groeiende vraag naar woonruimte in de stad. Eén van de middelen om de gewenste verdichting in de stad te realiseren is hoogbouw. Als de druk op de ruimte toeneemt, is het logisch dat de oplossing ook in de hoogte wordt gezocht. Daarbij willen we een balans zoeken waarbij we rekening houden met de Leidse karakteristiek als middelgrote en historische stad, maar tegelijkertijd erkennen dat we in een dynamisch deel van het land liggen, met een grote verstedelijkingsopgave. In het hoogbouwbeleid wordt de Leidse hoogte van 70 meter als maximum aangehouden. Er zijn limitatief locaties aangegeven waarop van deze hoogte mag worden afgeweken.

In de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 is de visie op hoogbouw in de stad geactualiseerd. Gezien de definitie van hoogbouw niet in alle delen van de stad hetzelfde is, worden de gewenste hoogtes in verschillende gebieden onderscheiden:

  • Laagbouwgebieden: Dit zijn de beschermde stadsgezichten en de woonwijken met overwegend grondgebonden woningen. Hier mag incidenteel tot 30 meter gebouwd worden.
  • Gemengd gebied en hoofdroutes: De naoorlogse gebieden met strokenverkaveling kenmerken zich door meer variatie in bouwhoogtes. Laagbouw en middelhoogbouw (20 – 30 m) wisselen elkaar hier af. Incidenteel kunnen hier gebouwen tot 40 meter gebouwd worden. Op de volgende locaties wordt de mogelijkheid geboden tot 55 meter te bouwen: Werninkterrein, Kopermolen.
  • Hoofdwegen: Langs de belangrijke hoofdwegen in de stad mag verspreid tot een hoogte van 50 meter gebouwd worden. Daarbij moet voorkomen worden dat hoge bebouwing langs deze wegen gaat concurreren met de hoogbouwclusters.
  • Hoogbouwclusters: Dit zijn locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, een voorzieningencluster kennen en mogelijkheden voor ontwikkeling. Op deze locaties mag tot 70 meter hoog worden gebouwd, Op de volgende locaties wordt de mogelijkheid geboden om hoger dan 70 meter te bouwen: Trafolocatie (max. 100 m), Schipholweg (max. 90 m), Westerpoort (max. 100 m) en KPN/Monuta (LEAD) (max. 115 m).

Om hoogbouw zo goed mogelijk in te passen wordt een Kwaliteitstoets Hoogbouw voorbereid. De hoogbouwtoets wordt verricht voor elk gebouw hoger dan 40 meter en in laagbouw en gemengde gebieden voor gebouwen hoger dan 25 meter. Concrete initiatieven voor hoogbouw zullen aan deze toets worden onderworpen. Na de vaststelling van de Omgevingsvisie zal ook de Kwaliteitstoets Hoogbouw door de gemeenteraad worden vastgesteld. Aandachtspunten in deze kwaliteitstoets zijn:

  • de bijdrage die hoogbouw levert aan een aantrekkelijk en levendig maaiveld
  • variatie in de skyline
  • hoogwaardige architectuur
  • bescherming van prominente historische zichtlijnen
  • bescherming van molenbiotopen
  • een gezond microklimaat (wind en zon)
  • stimuleren van duurzame mobiliteit
  • stimuleren van biodiversiteit en waterretentie
  • draagvlakverwerving in de omgeving.

In de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 wordt het plangebied gekarakteriseerd als hoogbouwcluster. Dat wil zeggen een gebied met overwegend middelhoogbouw met ruimte voor accenten tot 70 meter.

4.10.2 Onderzoeksresultaten

Als onderdeel van de stedenbouwkundige planvorming is studie verricht naar het hoogbouweffect van de ontwikkeling, zie Bijlage 10. In het kader van deze hoogbouwstudie is het effect op de omgeving en op het beschermd stadsgezicht (met name de binnenstad) in beeld gebracht. De positie en richting van de zichtlijnen zijn genomen op basis van de gebiedsvisie Vondelkwartier (oktober 2020). Het 3D model dat is gehanteerd, bevat ook geplande ontwikkelingen voor de Mercedes-locatie en in het stationsgebied. Hierdoor is goed de onderlinge relatie te zien.

Het effect op het beschermd stadsgezicht is in enkele zichtlijnen aanwezig maar relatief beperkt vanwege de al aanwezige bebouwing. Door een goede torenbeëindiging en een lichtere kleurstelling wordt het effect beperkt gehouden.

Het effect van de nieuwbouw op de directe omgeving is als vanzelfsprekend groter. De positie van de hoogteaccenten is zo gekozen dat er voldoende ruimte tussen zichtbaar blijft en de accenten het meest zichtbaar zijn vanuit de hoofdstructuren. In andere straten bevinden de accenten zich uit het midden van de zichtas. Het 40 meter accent is zo geplaatst dat deze zich met de smalle kant naar de wijk bevindt. Het 70 meter accent richt zich met de smalle kant naar de zichtlijnen uit de binnenstad. Hierdoor is het effect van dit accent op het beschermd stadsgezicht zo minimaal mogelijk.

Bezonning/schaduwwerking

Voor verschillende momenten in het jaar is de schaduwval bestudeerd, deze studie is opgenomen als Bijlage 14. De onderzochte momenten volgen uit de TNO-norm die de gemeente Leiden hanteert, namelijk 21 maart en 21 juni. Er wordt voldaan aan de TNO-norm wanneer een gevel ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag heeft in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden). Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Deze bezonningsuren worden gemeten aan de binnenkant van het raam, in het midden van de vensterbank.

Om een goed beeld te krijgen van de bezonning wordt deze op verschillende tijdstippen gedurende de dag bekeken. Voor een globaal onderzoek volstaat een interval van twee uur, te weten 9:00, 11:00, 13:00, 15:00 en 17:00 uur.

In de bezonningsstudie zijn diverse gevelvlakken op bebouwing in de omgeving onderscheiden. Voor elk gevelvlak is per datum (21 maart en 21 juni) aangegeven hoeveel uur schaduw en hoeveel uur zon op de gevel schijnt.

Uit de studie blijkt:

  • dat alleen in de ochtend de raamloze kopse gevel van de Muiderkring beschaduwd wordt, waarna het schaduwvlak gedurende de dag over de Plesmanlaan en de Vondellaan valt.
  • alleen in de (vroege) ochtend de schaduw richting het Park Kweeklust en de Muiderkring valt. Die schaduw is ongeveer na 9:45 van het gevel af.
  • dat alleen in de ochtend de raamloze kopse gevel van de Muiderkring beschaduwd wordt, waarna het schaduwvlak gedurende de dag over de Plesmanlaan en de Vondellaan valt.
  • dat in de ochtendsituatie, met name in de zomer, schaduw valt op de binnentuin en de daaraan gelegen gevels.
  • dat de overige bestaande bebouwing gevrijwaard blijft van de schaduw van de nieuwe bebouwing (> 2uur per dag). Dit zal dus ook op de tussenliggende dagen het geval zijn.
  • dat er geen woningen zijn die onder de TNO-norm gaan vallen.

De conclusie is dat het plan aan de normen voldoet.

Windhinder

Als onderdeel van de hoogbouwtoets is een windonderzoek verplicht wanneer de hoogbouw boven de 30 meter is. Het plan overschrijdt deze grens. In dit kader is een windhinderonderzoek uitgevoerd en opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen windgevaar is. Het windklimaat past overwegend goed bij het beoogde gebruik. Uit het onderzoek komen een aantal gebieden naar voren die in de uitwerking nadere aandacht verdienen. Hier is het windklimaat in de basis acceptabel, maar wordt bij de uitwerking van het bouwplan en de inrichting van de openbare ruimte nader bekeken welke maatregelen kunnen worden genomen om het windklimaat op deze plekken te verbeteren.

4.10.3 Conclusie

Voor alle mogelijke effecten van hinder (visueel en milieu) wordt met het ontwerp afdoende antwoord gegeven. Het aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Trillingen

4.11.1 Beleidskader

Ten aanzien van de aspecten bezonning en trillingshinder als gevolg van spoorverkeer bestaan er geen wettelijke normen. Wel is het gewenst dat er in de planvorming aandacht is voor het aspect trillingshinder in het kader van een goede ruimtelijke ordening, indien een trillingsbron aanwezig is.

4.11.2 Onderzoek

Het plangebied Vondel en de Zwaan ligt in de nabijheid van een spoorweg, waar sprake is van een trillingsbron. De afstand van het plan tot het dichtstbijzijnde spoor bedraagt ca. 145 meter.

Bij bebouwing binnen 250 meter dient, conform de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen', te worden gemotiveerd of er aanleiding is op basis van klachten, bodemopbouw en/of het treinbeeld nader onderzoek uit te voeren naar spoortrillingen. Indien bovenstaande facetten geen rol spelen, dan is het aspect trillingen niet relevant. Dit dient onderbouwd te worden vastgelegd bij het nieuwbouwplan.

Uit de omgeving zijn geen klachten bekend. Het treinbeeld geeft ook geen aanleiding om te verwachten dat trillingen een rol spelen. Daarnaast wordt het spoor wordt maar beperkt gebruikt door goederentreinen (treinbeeld) die veelal de klachten veroorzaken. Er is dan ook geen aanleiding om een nader onderzoek naar trillingen uit te voeren.

4.11.3 Conclusie

Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Vondel en De Zwaan zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 6 Bestemmingsregels:

Hoofdstuk 3

Artikel 7 t/m 12 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 13 en 14 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (Artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (Artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Groen (Artikel 3)

Gronden aangewezen voor 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, fietsparkeervoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten, kunstobjecten, oeververbindingen in de vorm van bruggen en vlonders. Parkeerplaatsen zijn uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'parkeerterrein'. Verder is bepaald dat op de voor 'Groen' aangewezen gronden niet meer dan 35% aan (half)verharding mag worden aangebracht.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Verkeer (Artikel 4)

Gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor hoofd- en gebiedsontsluitingswegen, voet- en fietspaden, inclusief onderdoorgangen en daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen, verblijfsgebied, openbaar vervoer, (fiets)parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, in- en uitritten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, taxistandplaatsen, kunstwerken, kunstobjecten, straatmeubilair, geluidswerende voorzieningen, luchtschermen, balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming, (bovengrondse en ondergrondse) inzamelpunten voor afvalstoffen.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Gemengd ( Artikel 5 )

Binnen het plangebied hebben de locaties waar bebouwing zal worden gerealiseerd de bestemming Gemengd. Op de begane grond van het gebouw en op de eerste verdieping is maximaal 2.500 m2 ruimte gereserveerd voor bedrijvigheid en commerciële voorzieningen. In het gehele pand is wonen mogelijk. Bij de functies behorende voorzieningen zoals gezamenlijke entrees, in- en uitritten, tuinen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen etc. zijn ook mogelijk gemaakt in dit artikel. Aan de zijde van de Gerard Brandstraat zijn andere functies dan wonen, beroep aan huis en de parkeergarage uitgesloten.

Het gemengde programma is bedoeld om een levendig stukje stad te maken bestaande uit diverse, niet met elkaar conflicterende functies. Via specifieke gebruiksregels wordt gewaarborgd dat er geen te groot programma wordt gebouwd: de vereiste onderzoeken zijn gebaseerd op het maximum programma dat in de regels mogelijk wordt gemaakt. In lijn met de doelgroepenverordening is voor wat betreft het woningaanbod een verplichting opgenomen om ten minste 35% sociale huurwoningen te realiseren.

De maximale bouwhoogtes van de verschillende gebouwdelen zijn via een maatvoeringsaanduiding aangeduid op de verbeelding. Voor de plint (begane grond) van het gebouw aan de zijden Vondellaan en Plesmanlaan geldt zowel een minimale als maximale bouwhoogte (resp. 6 en 7 meter). Vanuit architectonisch oogpunt is bovenop deze plint een constructief raster ten behoeve van balkons toegestaan, tot een maximale hoogte van 25 meter. Indien het constructief raster in architectonische samenhang met de plint wordt gerealiseerd, kan een lagere bouwhoogte voor de plint worden toegestaan.

Leiding ( Artikel 6 )

Deze gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse leidingen. De hartlijn van de betreffende leidingen is aangeduid. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten behoeve van de leiding(en) worden gebouwd. Ook toegestaan zijn bouwwerken ten behoeve van de overige gelden de bestemming (de enkelbestemming) indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Deze uitzondering is gemaakt omdat dergelijke bouwwerken nooit de leidingen kunnen beschadigen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bouwwerken (die niet ter vervanging van bestaande bouwwerken zijn) ten behoeve van de enkelbestemming toe te staan. Dit kan alleen indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad. Hiervoor wordt advies gevraagd van de beheerder van de leiding.

Voor het uitvoeren van de genoemde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad. Hiervoor wordt advies gevraagd van de beheerder van de leiding.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (Artikel 7)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (Artikel 8)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen.

Overige regels (Artikel 11)

In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het parkeren. Voorts is er een regeling opgenomen dat betrekking heeft op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (Artikel 12)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregel (Artikel 13)

In de slotregel worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer wordt een koop- en ontwikkelovereenkomst gesloten, die kwalificeert als anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken over te verhalen kosten vastgelegd en zijn tevens afspraken gemaakt over eventuele planschade. Dit zal afgewenteld worden op de ontwikkelaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen, het blijft altijd een belangenafweging.

Inspraak/participatie gebiedsvisie Vondelkwartier

De gebiedsvisie is tot stand gekomen in overleg met initiatiefnemers, de buurt en is gevoed met gemeentelijke ambities op diverse beleidsterreinen. In mei en juni 2020 is – ten tijde van corona – de buurt geïnformeerd en geraadpleegd over de uitgangspunten van de gebiedsvisie middels een online enquête en telefonische spreekuren. Bewoners hebben ideeën mee kunnen geven over wat zij graag terug zien in de plannen, en hoe zij denken over onder andere de hoogbouw. Parrallel aan dit traject liepen ook participatietrajecten voor het Ontwikkelperspectief de Mors en voor de gebiedsvisie van STEO. Het doel van de participatie was het peilen en creëren van draagvlak voor de gebiedsvisie. En om, op basis van de opgehaalde informatie, een belangenafweging te maken en de (in de volgende fase) plannen van initiatiefnemers te verrijken.

Tijdens het traject is duidelijk geworden dat een groot deel van de bewoners zich zorgen maakt over de effecten van hoogbouw op hun woonomgeving. De gemeente heeft in de gebiedsvisie een aantal keuzes gemaakt die derhalve voor de direct omwonenden als zorgelijk worden ervaren (hoogbouw). Anderzijds is er getracht om op andere vlakken tegemoet te komen aan de wensen van bewoners (meer groen, aantrekkelijke openbare ruimte, beperken verkeer, effect van hoogbouw voor wind, zon en skyline beperken en inzichtelijk maken). De belangen, wensen, bedenkingen van alle partijen hebben geleid tot een belangenafweging en is vertaald naar de gebiedsvisie. Een tiental bewoners hebben ingesproken tijdens de behandeling van de gebiedsvisie in de raadscommissie Stedelijke Ontwikkeling. De gemeenteraad heeft de gebiedsvisie op 15 december 2020 vastgesteld. Daarna is door de ontwikkelaar, de gemeente en een aantal bewoners een participatieplan opgesteld voor Vondel en de Zwaan.

Participatie stedenbouwkundig plan

In het kader van de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp zijn al twee bewonersavonden georganiseerd, in maart en juni 2021, voor toekomstige bewoners en andere geïnteresseerden. Door met mensen in gesprek te gaan en ze keuzes te laten maken op bepaalde thema’s is er gezorgd voor een goed werkende participatie. De eerste bewonersavond is door de corona-situatie digitaal georganiseerd. De tweede bijeenkomst is fysiek georganiseerd. Tijdens deze tweede bijeenkomst werden de bewoners en geïnteresseerden opgedeeld in vier verschillende groepen die in een carrousel langs de vier verschillende thema’s rond gingen. Bij de verschillende thema’s konden mensen hun voorkeur kenbaar maken door te kiezen op verschillende onderdelen. Op deze manier zijn er mooie gesprekken op gang gekomen en is er nog meer te weten gekomen over de huidige bewoners en hun wensen. De toekomstige bewoners hebben meegedacht over hoe hun nieuwe woonomgeving er uit kan komen te zien en dat samen heeft een zeer inspirerende avond opgeleverd. De opgehaalde kennis is meegenomen in de verdere planuitwerking.

In november 2023 heeft opnieuw een fysieke bewonersavond plaatsgevonden, waarbij opnieuw de aanwezigen zijn opgedeeld in vier groepen en in een carroussel langs verschillende thema's zijn geleid. Per thema zijn de toekomstige bewoners en andere geïnteresseerden meegenomen in de wijzigingen die ten opzichte van juni 2021 zijn doorgevoerd. Ook is de bestemmingsplanprocedure en bijbehorende mogelijkheden tot inspraak toegelicht. Een uitgebreid participatierapport is als bijlage 20 bij het bestemmingsplan gevoegd.

6.2.2 Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet voorafgaand aan een bestemmingsplanprocedure, een vooraankondiging worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.

6.2.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

6.2.4 Zienswijzen

Vanwege eerdere vaststelling van de gebiedsvisie en de participatie die hierbij en rondom het stedenbouwkundig ontwerp heeft plaatsgevonden wordt het voorontwerp overgeslagen en wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. In het ontwerpbestemmingsplan zijn de vooroverlegreacties, waar nodig, meegenomen.

Dit ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen conform afdeling 3.4 Awb. Binnen deze termijn kon eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan indienen.


In totaal zijn in deze zienswijzenperiode 16 unieke zienswijzen ingediend. Alle ingediende zienswijzen zijn ontvankelijk. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een zienswijzennota, welke als bijlage 23 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

De ingediende zienswijzen hebben hoofdzakelijk betrekking op de volgende thema's:

  • de bouwhoogte van de torens;
  • het windhinderonderzoek, waarin de plannen voor ophoging Plesmanlaan niet waren meegenomen en zorgen zijn rondom windgevaar;
  • juridische borging van functies in de plint van de gebouwen;
  • toetsing aan gemeentelijk beleid, waaronder de Hoogbouwvisie;
  • actualiteit van de participatierapportage;
  • ecologie en compensatie van bomen;
  • geluidseffecten op woningen aan de Gerard Brandstraat;
  • borging van spoorweglawaai.

In de zienswijzennota is per beantwoording aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven het bestemmingsplan aan te passen. Voor diverse punten is sprake geweest van een aanleiding tot wijziging van de toelichting, regels en/of verbeelding. De wijzigingen zijn opgenomen in een 'staat van wijzigingen' en vervolgens verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.

Ten slotte zijn ook een aantal ambtelijke wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. Het betreft hoofdzakelijk ondergeschikte wijzigingen in de datum en status van het plan, enkele tekstuele omissies en actualisatie van beleidskaders (m.i. dat het plan onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening wordt vastgesteld).

De belangrijkste aanpassingen die zijn doorgevoerd zijn als volgt:

  • Het windhinderonderzoek (bijlage 11) is aangepast. Het plan is getoetst aan de gemeentelijke Hoogbouwtoets, de toekomstige inrichting van de Vondellaan en Plesmanlaan is meegenomen in het omgevingsmodel en het tankstation is verwijderd. Op basis hiervan zijn nieuwe conclusies opgenomen in het rapport.
  • Op verzoek van omwonenden zijn de functies kantoren, horeca en detailhandel in de regels van het plan beperkt tot de begane grond en eerste verdieping van de gebouwen. Aan de zijde van de Gerard Brandstraat zijn deze voorzieningen, en tevens maatschappelijke voorzieningen, uitgesloten.
  • Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de realisatie van het plan op de geluidsbelastingen bij de bestaande woningen aan de Gerard Brandtstraat. Het rapport is als bijlage 13 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd en de resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.5.3.2.
  • Er is een nieuwe paragraaf 'Trillingen' (par. 4.11) toegevoegd, waarin de kaders en beoordeling rondom trillingshinder zijn beschreven.
  • Er is een tekstuele verschrijving aangepast in de Bomeneffectanalyse (bijlage 4).
  • De diverse rapporten rondom verkeer zijn voor de leesbaarheid gebundeld in één bijlage (bijlage 12).
  • De participatierapportage (bijlage 20) is geactualiseerd en het Ontwerpbesluit hogere waarden (bijlage 22) is vervangen door het definitieve besluit.

Voor een volledig overzicht van de doorgevoerde wijzigingen wordt verwezen naar de zienswijzennota (bijlage 23).

6.2.5 Amendementen

Tijdens de raadsvergadering waarin het bestemmingsplan is besproken, konden raadsleden amendementen indienen. Een amendement is een formeel voorstel om bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen of toe te voegen. Een ingediend amendement wordt besproken in de gemeenteraad waarna tot stemming wordt overgegaan, Als de meerderheid van de gemeenteraad voor het amendement stemt, wordt het aangenomen en leidt dit direct tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Nadat alle ingediende amendementen zijn behandeld en eventuele aanpassingen zijn doorgevoerd, wordt het bestemmingsplan als geheel vastgesteld door de raad. Dit betekent dat de raad stemt over het bestemmingsplan in de vorm waarin het is aangepast door de aangenomen amendementen.

Op het bestemmingsplan Vondel en de Zwaan zijn enkele amendementen ingediend. Dit heeft geleid tot de volgende planaanpassingen:

  • In de regels is onder 1.61 een begripsbepaling opgenomen voor 'sociale huurwoning'.
  • In de regels is in artikel 5 (Gemengd) een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij ten minste 35% van het woningbouwprogramma moet bestaan uit sociale huurwoningen.
  • In paragraaf 3.3.4.1 van deze toelichting is tekstueel aangevuld dat er op 4 juli 2023 een Verordening tot wijziging van de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 (1e wijziging) heeft plaatsgevonden.
  • In paragraaf 3.3.4.2 van deze toelichting is vermeld dat er in de regels een voorwaardelijke verplichting t.b.v. sociale huurwoningen in het plan is opgenomen.
  • In de regels is in artikel 3 (Groen) een gebruiksregel opgenomen waarin is bepaald dat op de voor Groen aangewezen gronden maximaal 35% mag worden verhard met verharding dan wel halfverharding.
  • Op diverse plekken is het bestemmingsplan met het voorgaande in overeenstemming gebracht. Daarbij is hoofdzakelijk de juridische planbeschrijving geactualiseerd en deze paragraaf (6.2.5) toegevoegd.

Op 10 oktober 2024 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Leiden. In het raadsbesluit zijn de doorgevoerde wijzigingen opgesomd.