Plan: | LEAD |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00165-0301 |
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling die nodig is voor de realisatie van planinitiatief LEAD en een nieuwe nutsvoorziening ten behoeve van KPN.
Het plangebied omvat de opstallen van KPN en uitvaartcentrum Monuta en een deel gemeentegrond aan de Willem de Zwijgerlaan 179 en 181 en de stalling c.q. overkapping aan de Nieuwe Koningstraat 343 te Leiden. Het planinitiatief LEAD zorgt voor een goede stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van het gebied Nieuw Leyden en de bestaande hoogbouw aan de Noordelijke stadsring, waarbij tevens een substantiële bijdrage wordt geleverd aan de Leidse woningbouwopgave. In Leiden zijn tot 2030 8.500 extra woningen nodig en ook na 2030 zal de woningbehoefte blijven toenemen. Het planinitiatief LEAD bestaat uit maximaal 580 wooneenheden met ondersteunende commerciële en maatschappelijke functies. Naast het planinitiatief LEAD wordt in het plangebied voorzien in een nieuwe nutsvoorziening ten behoeve van KPN.
De gemeenteraad van Leiden heeft op 20 juni 2019 de 'Nota van Uitgangspunten LEAD d.d. 3 december' vastgesteld. Deze nota dient als zelfbindend toetsingskader voor het onderhavige bestemmingsplan en het uitgewerkte planinitiatief LEAD. Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is het participatieproces voor private (bouw-)initiatieven die afwijken van het bestemmingsplan gevolgd. Voor een toelichting op het participatieproces en de besluitvorming ter zake wordt verwezen naar paragraaf 2.3.1.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt aan de noordzijde begrensd door de Willem de Zwijgerlaan. Deze verkeersader is onderdeel van de Leidse Ring Noord en sluit aan op de snelwegen A4 en A44. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een groenstrook en een vertakking van de Maresingel. Naast de watergang is een bestaand fiets- en voetpad gelegen, de Driemanschapskade / Zwarte Pad.
Een kenmerkend bouwvolume aan de zuidzijde van het plangebied is het 150 kV station van Tennet. Het 150 kV station is gelegen aan de zuidzijde van het bestaande gebouw van KPN dat binnen het plangebied valt. Nabij het bestaande uitvaartcentrum is eveneens omliggende bebouwing gelegen. Aan deze zijde, de zuidwestzijde van het plangebied, ligt voornamelijk woonbebouwing. Op korte afstand van het plangebied zijn dit het appartementencomplex 'Koningsstaete' en de woningen aan de Nieuwe Koningstraat. De westzijde van het plangebied wordt dan ook begrensd door de Nieuwe Koningstraat en de bebouwing van Skyline Next.
Fig. 1.1 Luchtfoto van het plangebied binnen de gemeente Leiden
Fig. 1.2 Luchtfoto met de ligging van het plangebied binnen de omgeving
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Leiden Noord | 25 september 2007 | |
Leiden Noord, eerste partiële herziening | 10 maart 2011 | |
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening | 31 mei 2018 |
Ter plaatse van het bestaande gebouw van KPN geldt conform de vigerende bestemmingsplannen 'Leiden Noord' en 'Leiden Noord, eerste partiële herziening' de enkelbestemming 'Nutsdoeleinden'. Binnen het bouwvlak is een hoofdgebouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 26 meter. Ter plaatse van het bestaande uitvaartcentrum, het gebouw van Monuta, geldt conform de vigerende bestemmingsplannen de enkelbestemming 'Gemengde doeleinden'. Binnen het bouwvlak is een hoofdgebouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 5 meter. De gronden met de enkelbestemming 'Verkeersdoeleinden', ten noorden van de bestaande bebouwing, zijn onder andere bestemd voor openbaar groen en fiets- en voetpaden. Uitsluitend binnen de bestemming passende bebouwing, zoals tunnels, voorzieningen van openbaar vervoer, loopbruggen en dergelijke zijn in het 'Verkeersdoeleinden' toegestaan.
Ter plaatse van de Nieuwe Koningsstraat 343 (huidige stalling c.q. overkapping) geldt conform het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Gemengde doeleinden'. Binnen het bouwvlak is een hoofdgebouw toegestaan met een maximale hoogte van 4 meter.
Ten gevolge van de vaststelling van de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Leiden Noord is in het noordelijk deel van het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Beschermingszone kabels en leidingen' opgenomen. Bebouwing binnen de beschermingszone kan uitsluitend worden toegestaan indien de belangen van de kabels en leidingen niet onevenredig worden aangetast.
Fig. 1.3 (fragment van) Plankaart bestemmingsplan Leiden Noord
Fig. 1.4 (fragment van) Plankaart gebied 8 bestemmingsplan Leiden Noord, eerste partiële herziening
De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit de realisatie van het plan LEAD en de realisatie van een nutsvoorziening voor KPN, is in strijd met de vigerende bestemmingen en de daarbij behorende bouwregels uit het bestemmingsplan 'Leiden Noord'. Ook is de realisatie van het plan LEAD in strijd met de eerste partiële herziening. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied daarom moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de (nieuwe) Beleidsregels Parkeernormen 2020 in de Regels is verankerd. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.8 van deze toelichting.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijstijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 16de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
Het plangebied ligt ten noorden van de historische binnenstad, in Leiden-Noord en de wijk Groenoord. Dit is onderdeel van de stadsuitbreiding Leiden-Noord van 1945. De Willem de Zwijgerlaan, waaraan het plangebied gelegen is, verdeelt de wijk Groenoord in een noordelijk en zuidelijk deel. Het zuidelijk deel van Groenoord bestaat uit het voormalige slachthuisterrein en het voormalige EWR terrein (Energie en Watervoorziening Rijnland), nu Nieuw Leyden. Het 150 kV-station bevindt zich aangrenzend aan het plangebied.
De stadsuitbreiding Leiden-Noord ging gepaard met de opdracht om een nieuwe kerk te bouwen voor de Nederlands Hervormde Gemeente. Ter plaatse van het plangebied, aan de Willem de Zwijgerlaan 179, is in 1962 de Koningskerk gebouwd. Ten gevolge van financiële problemen worden na korte tijd de deuren van de Koningskerk gesloten. Uitvaartcentrum Monuta (toen nog uitvaartcentrum Van der Luit) is in 1978 in de voormalige kerk geopend. De vestiging van het uitvaartcentrum in het pand heeft ervoor gezorgd dat de Koningskerk twee keer is verbouwd. De kunstenaar Henk Tieman (1921-2001) ontwierp voor de Koningskerk vier gevelstenen. Ondanks de verbouwingen zijn de gevelstenen behouden gebleven. In paragraaf 4.2 Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op de wederopbouwkunst in de voormalige kerk.
Aan de oostzijde van de kerk op het adres Willem de Zwijgerlaan 181 is het voormalige PTT kantoor gesitueerd. Als gevolg van de afsplitsing werd het kantoor van PTT Telecom later het kantoor van KPN.
Tot slot is op het adres Nieuwe Koningstraat 343 een stalling c.q. overkapping aanwezig, welke in de huidige situatie gebruikt wordt door Monuta.
In de nabije omgeving van het plangebied hebben de laatste jaren diverse ontwikkelingen plaatsgevonden. De woningbouwontwikkelingen zijn inmiddels grotendeels tot uitvoering gebracht en Leiden-Noord kan hierdoor worden omschreven als een wijk met veel verschillende typen woningen, waar bewoners met verschillende woonwensen samen kunnen wonen.
Voor de gronden van het voormalige slachthuis- en EWR terrein is in de periode 2002-2004 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Ontwikkeling van de nieuwe woonbuurt 'Nieuw Leyden' startte in 2005. Nieuw Leyden is inmiddels grotendeels getransformeerd tot een stedelijk woongebied.
Een andere recente ontwikkeling in de nabije omgeving van het plangebied is ten noorden van de Willem de Zwijgerlaan gesitueerd. Het betreft de sloop van de Groenoordhallen. De hallen hebben plaatsgemaakt voor de in ontwikkeling zijnde woonwijk Groenoord-Noord.
Aan de westzijde van het plangebied is onlangs de ontwikkeling Skyline Next gerealiseerd, eveneens een woningbouwontwikkeling. Aan de overzijde van de Willem de Zwijgerlaan is de transformatie van de Eschertoren en de woningbouwontwikkeling Prinsenhoek, ook wel Kroon van Noord genoemd, gerealiseerd. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de wijk Groenoord en een reactie op de woningbehoefte in Leiden.
Huidige ruimtelijke structuur
Op de planlocatie zelf bestaat de huidige ruimtelijke structuur uit drie bouwvolumes. Aan de westzijde van de planlocatie betreft dit de voormalige Koningskerk. Dit pand van twee bouwlagen hoog is sinds 1978 in gebruik als uitvaartcentrum. Het bestaande KPN-datacentrum en kantoor heeft maximaal zeven bouwlagen en is gedraaid ten opzichte van het uitvaartcentrum. In de zuidzijde van het plangebied is een eenlaags bouwvolume aanwezig dat dienst doet als stalling c.q. overkapping. Dit bouwwerk is ingepast tussen de bestaande bebouwing aan de Willem de Zwijgerlaan, de Nieuwe Koningsstraat en de Driemanschapskade.
Op de planlocatie zijn tevens twee woningen gelegen. Dit betreffen de woningen aan respectievelijk de Nieuwe Koningstraat 345 en de Willem de Zwijgerlaan 177.
Alle panden betreffen blokvormige bouwvolumes met platte daken. De verdraaiing en de contouren van het bestaande gebouw van KPN hebben tot gevolg dat de rooilijn niet aansluit op de omgeving. In vergelijking met de recente ontwikkelingen aan de Willem de Zwijgerlaan (zie paragraaf 2.1.3) sluit de bestaande bebouwing niet aan op de hoogbouw langs de noordelijke hoofdontsluitingsroute van Leiden.
Huidige functionele structuur
Een belangrijk structuurbepalend element aan de rand van het plangebied is de Willem de Zwijgerlaan. Dit is een belangrijke verkeersader van Leiden vanwege de aansluiting op de snelwegen A4 en A44. Langs de Willem de Zwijgerlaan is hoogbouw gesitueerd, hetgeen een afschermende werking heeft voor de achtergelegen woonbuurt.
De huidige functies van de bestaande bebouwing hebben tot gevolg dat het plangebied als solitair element functioneert in de omgeving. Bewoners van de directe omgeving zullen het plangebied met name gebruiken als verbinding tussen de woongebieden. Gebruikers van het plangebied zijn in hoofdzaak gebruikers van het KPN-gebouw en het uitvaartcentrum. Wel is het openbaar groen tussen de Willem de Zwijgerlaan en de bestaande bebouwing geschikt voor een buurtfunctie, maar door de huidige inrichting – het openbaar groen heeft geen kwalitatief hoogwaardige uitstraling - wordt het groen zelden als gebied met een recreatieve functie gebruikt.
Bereikbaarheid
Zowel voor autoverkeer als langzaam verkeer is het plangebied goed bereikbaar. De Willem de Zwijgerlaan faciliteert het doorgaande autoverkeer en zorgt voor aansluitingen op de A4 en A44. De parkroute, een parkachtige verbinding voor fietsers en lopend verkeer, zorgt voor een goede verbinding voor langzaam verkeer van en naar de binnenstad. Het station Leiden ligt op 5 fietsminuten en 15 loopminuten vanaf de planlocatie. Het plangebied is derhalve goed bereikbaar met de auto, op de fiets, lopend en met openbaar vervoer.
Ontwikkelaar RED Company heeft in november 2017 bij de gemeente haar concrete interesse kenbaar gemaakt om aan de Willem de Zwijgerlaan in het gebied Nieuw Leyden een samengesteld woningbouwplan te willen gaan realiseren. RED Company heeft daartoe samen met architecten van Powerhouse Company en landschapsontwerpers van DELVA Landscape Architecture & Urbanism het studiedocument “LEAD; grootstedelijk wonen in Leiden” (juni 2018 en eerdere versie november 2017) opgesteld. Het plangebied beslaat de (in begin 2018) door RED Company gekochte gronden en opstallen van KPN en Monuta en een perceel gemeentegrond, waarvoor inmiddels een koop- en ontwikkelovereenkomst is gesloten.
Op basis van een aantal ambities is het ontwerpproces gestart. De ambities hebben gefunctioneerd als randvoorwaarden voor het schetsontwerp van het bouwplan en zijn samengevat in de zeven beloften van LEAD. De zeven beloften zijn:
De gemeente Leiden heeft op positieve wijze kennisgenomen van het studiedocument en daarom besloten om samen met RED Company het planinitiatief nader op haalbaarheid te onderzoeken en een participatieproces op te starten. In de navolgende paragrafen wordt dit vervolgproces nader toegelicht.
Het participatieproces voor private (bouw-)initiatieven die afwijken van het bestemmingsplan is vastgelegd in de werkwijzer participatie 2018. Voorafgaand aan het vaststellen van de Nota van Uitgangspunten voor het planinitiatief heeft mede gelet op deze werkwijzer en het participatieplan “LEAD in dialoog” een uitvoerig participatieproces plaatsgevonden. Voor de publieksbijeenkomsten zijn in nabije omgeving van het plangebied huis-aan-huis circa 3.500 uitnodigingen bezorgd. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het participatieproces gegeven.
Gedurende het participatieproces is het planinitiatief op maatschappelijk draagvlak onderzocht. Hiervoor is op 11 september 2018 het planinitiatief aan belanghebbenden en belangstellenden (ca. 250 personen aanwezig) gepresenteerd. Vervolgens is in plangroepen van in totaal circa 40 belanghebbenden en belangstellenden gewerkt aan verschillende onderwerpen (zoals wonen en duurzaamheid; openbare ruimte, groen en wijkfuncties; zon, zicht, wind en stedenbouw; en, mobiliteit, verkeer en parkeren). Vervolgens zijn de resultaten op 18 oktober 2018 tijdens een tweede publieksbijeenkomst (ca. 150 personen aanwezig) aan belanghebbenden en belangstellenden teruggekoppeld, waarbij de zorgen, belangen, positieve en negatieve feedback zijn geclusterd bij de onderwerpen van de plangroepen.
In reactie op de eerste en tweede publieksbijeenkomst tijdens het participatieproces is het planinitiatief op meerdere punten gewijzigd en aangepast. Zo is de afstand tussen planinitiatief LEAD en het appartementencomplex Koningsstaete vergroot en hebben aanpassingen plaatsgevonden vanwege zicht en privacy van de bewoners van Koningsstaete. Daarnaast is de laagste toren verplaatst om de afstand tussen planinitiatief LEAD en Skyline Next te vergroten voor meer zicht en een verbetering van privacy.
Fig. 2.1 aanpassingen afstand tussen planinitiatief LEAD en Koningsstaete
Als gevolg van de aanpassingen is de laagste toren verhoogd met één verdieping naar 65 meter. Daarnaast is extra groen toegevoegd en is een alternatief onderzoek uitgevoerd naar ontsluitingsmogelijkheden (zie paragraaf 4.8 Verkeer en parkeren).
Naast de gehouden publieksbijeenkomsten op respectievelijk 11 september en 18 oktober 2018 en de gehouden plangroepen, hebben op 26 september en 6 november 2018 overleggen plaatsgevonden met de bewoners van de kopwoningen van de Nieuwe Koningsstraat. Tijdens het overleg van 26 september 2018 werd geconstateerd dat het eerste ontwerp van planinitiatief LEAD knelpunten oplevert voor de kopwoningen van de Nieuwe Koningstraat, vanwege de situering van deze kopwoningen op het plangebied. Om hieraan tegemoet te komen is in het overleg van 6 november 2018 een aangepast ontwerp gepresenteerd.
Het participatieverslag november 2018 van de 1e en 2e ronde van het participatieproces zijn opgenomen in bijlage 1 Participatieverslag 2018.
In de Nota van Uitgangspunten LEAD zijn de uitgangspunten en het kader voor de verdere uitwerking van het planinitiatief opgenomen. Op 7 februari en 7 maart 2019 is de Nota van Uitgangspunten behandeld in de Commissie Stedelijke Ontwikkeling. In de raadsvergaderingen van 14 en 19 maart 2019 zijn 2 amendementen en 4 moties aanvaard.
Op 6 maart 2019 werd een inleidend referendumverzoek over de Nota van Uitgangspunten LEAD ingediend bij de gemeenteraad. Gedurende zes weken (15 april tot en met 26 mei 2019) konden stemgerechtigde inwoners van Leiden aangeven dat zij een referendum over de Nota van Uitgangspunten LEAD steunden. Dat kon op zeven locaties en online. In totaal brachten 4.022 personen een geldige steunverklaring uit. Er waren 5.000 handtekeningen nodig om een referendum af te dwingen. Nadat het referendumproces niet tot resultaat had geleid, heeft de gemeenteraad op 20 juni 2019 de Nota van Uitgangspunten LEAD vastgesteld. Hiermee vormt de Nota van Uitgangspunten LEAD een zelfbindend toetsingskader voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Het participatieproces zoals beschreven in paragraaf 2.3.1.2 en de Nota van Uitgangspunten, eindigde niet na vaststelling van de Nota van Uitgangspunten LEAD. Na vaststelling is het ontwerp uitgewerkt binnen het kader van de Nota van Uitgangspunten LEAD en wet- en regelgeving. Het vervolg van het participatieproces ging ditmaal over de uitwerking van de plannen.Tijdens het vervolg heeft afstemming met belanghebbenden en belangstellenden plaatsgevonden over de uitwerking, is aantoonbaar gemaakt dat de uitwerking binnen de Nota van Uitgangspunten en wet- en regelgeving past, en zijn de reacties en hoe daarmee is omgegaan geregistreerd.
In aanloop naar de derde publieksbijeenkomst, is de plangroep verkeer, parkeren en ontsluiting op 20 februari 2020 bijeengekomen. Ook heeft tegelijkertijd een workshop over de openbare ruimte en het groen plaatsgevonden. Op 5 maart 2020 heeft de derde publieksbijeenkomst plaatsgevonden. Vervolgens is een extra geplande plangroep over verkeer, parkeren en ontsluiting alsmede openbare ruimte en groen omgezet naar vier webinars op 23, 24 en 25 maart 2020, omdat deze samenviel met het coronavirus en de afgekondigde maatregelen om verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarnaast zijn alternatieven geboden door het schriftelijk stellen van vragen tot eind maart 2020 en het houden van persoonlijke gesprekken.
Vervolgens zijn een aantal aanpassingen waaronder de aan te houden afstand tussen de kopwoningen van de woningen aan de aan de Nieuwe Koningsstraat en planinitiatief LEAD, geoptimaliseerd.
De eerder overeengekomen en geoptimaliseerde aanpassingen zijn, waar mogelijk, vastgelegd op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Het participatieverslag april 2020 doet uitgebreid verslag van het vervolg participatieproces en is opgenomen in bijlage 2 Participatieverslag 2020.
Het planinitiatief LEAD voorziet in de realisatie van 580 woningen en levert daarbij een substantiële bijdrage aan de woningbehoefte. In het programma zijn woningen opgenomen in alle prijsklassen. Minimaal 25% van het totale programma bestaat uit sociale huurwoningen. Daarnaast heeft initiatiefnemer een inspanningsverplichting op zich genomen inhoudende de realisatie van minimaal 20% starterswoningen in huur- en/of koopsegment (motie 180124). De hiervoor genoemde verplichting en inspanningsverplichting zijn beide vastgelegd in de koop- en ontwikkelovereenkomst die is gesloten tussen de gemeente Leiden en initiatiefnemer. Daarnaast is de verplichte realisatie van sociale huurwoningen (tenminste 25% van het totale programma) geborgd in de Regels van dit bestemmingsplan.
LEAD bestaat uit een vrijstaande toren met een hoogte van maximaal 115 meter, die uit woningen, bijbehorende voorzieningen en commerciële en maatschappelijke ruimtes bestaat, en een bouwwerk met een onderbouw met daarop twee woontorens van respectievelijk maximaal 65 meter en 85 meter. In planinitiatief LEAD wordt voorzien in een ondersteunend programma van in totaal 600 m² aan commerciële en maatschappelijke functies, waarbij een onderverdeling van maximaal 300 m2 per functie geldt. De definitieve invulling van de plint is nog onbekend. Voor de invulling van de plint kan gedacht worden aan dienstverlenende functies zoals een kapperszaak en een schoonheidsinstituut, aan horeca en aan maatschappelijke functies zoals een fysiotherapeut of een tandartsenpraktijk. De realisatie van zelfstandige detailhandel is uitgesloten. Wat onder commerciële en maatschappelijke functies wordt verstaan, is nader gedefinieerd in de Regels van dit bestemmingsplan.
Ter plaatse van de onderbouw is verder voorzien in een parkeergarage met 347 autoparkeerplaatsen. Het fietsparkeren vindt verdeeld over de bouwvolumes plaats, bestaande uit ten minste 1.700 fietsparkeerplaatsen.
De beoogde doorlooptijd van de realisatie van het planinitiatief LEAD, dat in een continu bouwproces gerealiseerd zal worden, bedraagt circa 6,5 jaar. In de planontwikkeling is daarnaast rekening gehouden met (de constructie van) kunstwerken in de omgeving, zoals het Zwarte Pad viaduct. Een nadere uitwerking hiervan vindt plaats in de omgevingsvergunning activiteit bouwen voor het planinitiatief LEAD.
Naast het planinitiatief LEAD wordt in het plangebied voorzien in een nieuwe nutsvoorziening ten behoeve van KPN. Deze nutsvoorziening functioneert als een 'schakelstation' waar onderhoud en aanpassingen aan het netwerk van KPN worden verricht.
De woningen aan de Nieuwe Koningstraat 345 en de Willem de Zwijgerlaan 177 dienen te worden gesloopt alvorens het planinitiatief LEAD kan worden gerealiseerd. De sloop van de woningen valt echter buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Voor de ontwikkeling van plannen in de bestaande stad is het van belang dat deze ontwikkeling aansluit bij de omgeving. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de directe omgeving, de aansluitende straten, gebouwen en buurten en het grotere geheel van de wijk, stadsdeel en stad.
De beoordeling voor de inpassing in de directe omgeving is gevat in enerzijds criteria ten aanzien van fysieke aspecten als wind en schaduw en anderzijds in criteria onder 'eyeline': de belevingskwaliteit van gebouwdelen vanaf maaiveld. De beoordeling voor de inpassing in de grotere omgeving is gevat in criteria onder 'skyline': de belevingskwaliteit van gebouwdelen die zichtbaar zijn op grotere afstand.
Fig. 2.2 Impressies planinitiatief LEAD (bron: Powerhouse Company)
Inpassing in directe omgeving
Op het niveau van de directe omgeving sluit de nieuwbouw aan op de stedenbouwkundige opzet van de aangrenzende wijk, in het bijzonder het patroon van rooilijnen en bouwblokken. De onderbouw van het plan sluit aan op de rooilijn aan de Willem de Zwijgerlaan en voltooit het bouwblok in combinatie met de bestaande gebouwen uit de omgeving: het 150 kV station en het appartementengebouw Koningsstaete.
Fig. 2.3 Voltooiing van het bouwblok en reactie op rooilijnen (bron: Nota van Uitgangspunten)
Daarnaast is de kwaliteit die de nieuwbouw aan de locatie toevoegt van belang. Het toevoegen van kwaliteit uit zich in de parkinrichting en de levendigheid van de bebouwing aansluitend op het maaiveld. Met de parkinrichting wordt een groene verblijfsruimte aan de locatie toegevoegd. De woningen en entrees in de onderbouw bieden beweging en zicht op de parkruimte.
Tot slot zijn van belang de fysieke condities als wind en schaduw. Deze bepalen voor een belangrijk deel de verblijfskwaliteit op en rondom de locatie en woonkwaliteit in de omliggende bebouwing. Op deze aspecten wordt in paragraaf 4.10 Hoogbouweffectrapportage van deze toelichting nader ingegaan.
Inpassing in de grotere omgeving
Op het niveau van de grotere omgeving is het plan herkenbaar door drie woontorens, met een eigen vormgeving en een eigen richting.
De voorgenomen ontwikkeling sluit met haar drie hoogte accenten aan op de bestaande stedelijke bebouwing. De gebouwen langs de Willem de Zwijgerlaan hebben een oplopende tred. Op dit moment eindigt de stedelijke wand met Skyline Next. De gemeente heeft op deze plek het door zetten van deze wand en een hoogte accent voorzien. Dit blijkt onder andere uit de Verstedelijkingsnotitie Leiden en de voor onderhavig plan vastgestelde Nota van Uitgangspunten. Ook in de in het verleden opgestelde "SPvE Nieuw Leyden veld 5 en 6" zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd. Op de planlocatie is destijds al hogere bebouwing voorgesteld. Langs de Willem de Zwijgerlaan is in het "SPvE Nieuw Leyden veld 5 en 6" een opeenvolging van bouwmassa's voorzien met aan het einde een hoogteaccent en karakteristiek gebouw dat de overgang vormt naar de groene overkluizing van de Willem de Zwijgerlaan. Met het planinitiatief LEAD wordt de stedelijke wand aan de Willem de Zwijgerlaan, reeds bestaande uit bebouwing met een bouwhoogte van 50 tot 60 meter, door middel van ritmische bebouwing afgemaakt. De rooilijn van LEAD sluit aan de westzijde aan op Skyline Next en door de knik in het ontwerp sluit het eveneens aan op de oostelijke bebouwing.
De afstanden tussen de te realiseren woontorens bieden doorzichten vanuit verschillende richtingen. Door de afgeschuinde gevels zijn de woontorens slank. De woontorens zijn ten opzichte van elkaar gedraaid, waardoor een wisselend beeld ontstaat en laten voldoende ruimte open om niet een wand te vormen. Het ensemble van torens is zo geschikt en ontworpen dat minimale hinder door schaduw, zicht en wind ontstaat. Om aantasting van de groene ruimte binnen en buiten de stad te voorkomen en genoeg ruimte over te houden voor het programma, gelet op de woningbouwopgave, is ervoor gekozen de vrijstaande toren ranker en hoger te maken. Hierdoor kunnen doorzichten en bezonning worden gegarandeerd en gaat het initiatief niet ten koste van erfgoed- en omgevingswaarden. De vrijstaande woontoren maakt stedenbouwkundig een krachtige compositie en zorgt door de compacte positie en oplopende volumes niet voor een massieve en hoge wandwerking.
Voor nadere informatie over de uitgevoerde Hoogbouweffectrapportage wordt verwezen naar paragraaf 4.10.
Conclusie
De conclusie is dat het plan op verschillende schaalniveaus een kwalitatieve bijdrage levert aan het stadsbeeld en stedenbouwkundig gezien op een verantwoorde en zorgvuldige wijze is ingepast.
In de uitwerking van het bouwplan is rekening gehouden met de aspecten van beeldkwaliteit, zoals opgenomen in paragraaf 4.2, onderdeel 'e' van de Nota van Uitgangspunten. Onderdelen hiervan zijn:
Het uitgewerkte bouwplan voor planinitiatief LEAD is reeds een aantal malen in het collegiaal overleg van welstand behandeld (29-01-2020 en 11-03-2020). Hieruit bleek dat aan een groot deel van de onderdelen van beeldkwaliteit wordt voldaan. Door het mee ontwerpen van de beëindiging van de torens, strookt de hiërarchie van de torens met de volumes en ontstaat een herkenbaar silhouet (zie paragraaf 2.3.2.2 voor een nadere beschrijving). Daken zijn als 'vijfde' gevel ontworpen en de begane grond wordt voorzien van open gevels, waardoor een aansluiting op de groene verblijfsruimte wordt gecreëerd. In de planuitwerking wordt nader aandacht besteed aan het nachtelijke verlichtingsplan, de detaillering en de materiaaltoepassing. Voor laatstgenoemde is het uitgangspunt dat de gevelmaterialen steenachtig en fors geprofileerd zijn, waarbij het toepassen van duurzame en mooi verouderende materialen een uitgangspunt is.
In figuur 2.2 zijn een aantal impressies van het planinitiatief LEAD weergegeven. Deze impressies geven het zicht vanaf de openbare weg, de open gevels op de begane grond alsmede de mee ontworpen daken en beëindiging van de torens weer.
Het aspect beeldkwaliteit is uiteindelijk verwerkt in de ingediende aanvraag om omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, die (onder meer) gecoördineerd wordt met onderhavig bestemmingsplan.
De beoogde ontwikkeling genereert verkeer van en naar het plangebied. Hoewel de hoeveelheid autoverkeer wordt beperkt doordat planinitiatief LEAD niet op traditionele wijze wordt ingericht en sterk wordt ingezet op andere vormen van transport dan van autogebruik, blijft sprake van extra verkeersbewegingen. Om de bereikbaarheid van de omliggende woongebieden te kunnen garanderen is een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de te verwachten verkeersdruk op de bestaande infrastructuur en een alternatievenonderzoek naar andere ontsluitingsmogelijkheden van het plangebied. Ook heeft er een gemeentelijke verkeersstudie plaatsgevonden. Zie paragraaf 4.8 voor meer informatie. Uit de diverse studies is gebleken dat het planinitiatief LEAD voor de ontsluiting gebruik kan maken van de bestaande infrastructuur. Een dergelijke ontsluiting heeft, na uitvoering van enkele ondergeschikte maatregelen, het minste impact op de verkeersafwikkeling en garandeert de bereikbaarheid van de omliggende woongebieden. De nieuwe KPN-locatie wordt eveneens ontsloten via de bestaande infrastructuur en wordt bereikt middels de inrit aan de Nieuwe Koningsstraat.
Het planinitiatief LEAD wordt door de parkinrichting ter plaatse van het plangebied goed aangesloten op de bestaande aangrenzende fiets- en voetgangersinfrastructuur. De entrees van de fietsenstallingen zijn op de hoofdfietsroutes georiënteerd. Het vormt een aansluiting op de huidige parkroute, die zorgt voor een goede verbinding voor langzaam verkeer van en naar de binnenstad. Zoals eerder aangegeven ligt het station Leiden op 5 fietsminuten en circa 10 à 15 loopminuten vanaf de planlocatie.
Als gevolg van de geringe footprint van het planinitiatief, resteert er voldoende openbare ruimte die zich leent voor een inrichting als stadspark. In deze paragraaf wordt de inrichting van de beoogde openbare ruimte beschreven. De feitelijke inrichting van de openbare ruimte vormt echter geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan.
Uitgangspunt voor de inrichting van de openbare ruimte betreft het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte. Het planinitiatief voorziet in een natuurinclusief ontwerp van de openbare ruimte en verbetert de biodiversiteit door groen naar het park, de terrassen en de daken te brengen. Het maakt verbinding met het bredere groene netwerk, het sluit aan op het Noorderpark, de singel en het nieuwe Energiepark.
Fig. 2.4 aansluiting stadspark planinitiatief LEAD op het bredere groen netwerk (bron: Delva)
Het doel van de inrichting van de openbare ruimte is het creëren van een gezond en levendig stadspark. Dit wordt mede bereikt door mobiliteit en slimme parkeergelegenheid te integreren - zo wordt het fietsparkeren onder andere gefaciliteerd in de buurt van de hoofdingangen van de gebouwen en de commerciële ruimte - en het bieden van diversiteit en activering van de begane grond door strategisch geplaatste voorzieningen en programma's. Ze vormen een plek om te verblijven, dit te midden van groen en een stedelijk plein tussen de vrijstaande toren en het bouwwerk met een onderbouw en daarop twee woontorens. Alle paden worden toegankelijk vormgegeven, zodat inclusiviteit in de hele ontwikkeling wordt gewaarborgd. De parkruimte wordt bezet met een diversiteit van bomen en planten, waarbij er in principe gekozen wordt voor bomen en planten met een ecologische waarde. Onder de bomen komt een onderlaag van beplanting.
Fig. 2.5 groeninvulling voorlopig ontwerp (bron: Delva)
Rond het stedelijk plein worden groene eilanden gecreëerd. Deze groene eilanden kunnen worden gebruikt om te ontspannen of te spelen. Beplanting in deze groene eilanden draagt bij aan de biodiversiteit. Het stedelijk plein zelf is een multifunctioneel plein tussen de groene eilanden. Het plein vormt een verbinding tussen de gebouwen. Tot slot wordt de openbare ruimte voorzien van een sportieve speelplek en wordt gestreefd om de aanwezige Drakentuin op de huidige locatie te behouden.
Duurzaamheid staat in Leiden hoog in het vaandel. In het duurzaamheidsbeleid van gemeente Leiden (waaronder het Programma Leiden Duurzaam 2030) wordt er zoveel mogelijk toegewerkt naar integrale oplossingen. Hierin worden thema's per locatie geprioriteerd naar volgorde van belangrijkheid:
Klimaatadaptief ontwerpen vormt een randvoorwaarde voor een duurzame (stads)ontwikkeling als het planinitiatief LEAD. Door het verminderen van verharding en het (tijdelijk) bergen van water is het planinitiatief LEAD voorbereid op klimaatverandering en het opvangen van steeds grotere hoeveelheden regenwater. Door het toevoegen van planten, bomen en beschutting voor dieren en insecten in het parklandschap en de daken ontstaat een groene omgeving die bijdraagt aan de verkoeling van de gebouwen, infiltratie en verdamping van hemelwater en aan lokale biodiversiteit. De beplanting is rijk aan soorten en biedt daarmee een grote diversiteit, hierdoor is de beplanting ecologisch van groot belang voor de verschillende soorten fauna. De beplanting draagt daarnaast bij aan het terugdringen van hittestress en het voorkomen en anticiperen op droogte. Ook de boomkeuze is gemaakt vanuit de specifieke standplaatseisen, bomen op het parkeerdek, bomen die een goede bestendigheid hebben voor wind en bomen die van ecologische waarde zijn. Daarnaast voorziet het planinitiatief LEAD in daktuinen voorzien van een groene inrichting. In vergelijking met de bestaande situatie neemt het percentage groen licht toe. Deze toename wordt gerealiseerd door de aanleg van nieuw groen, het groen op de daktuinen en het groen op de parkeergarage. Daarnaast neemt de hoeveelheid verharding iets af.
Het systeem van waterretentie op daken en het dek van de parkeergarage, zorgt voor het opslaan van regenwater en tegelijkertijd voeding voor het groen. Op de daken van de woontorens, de daktuinen en het parkeerdek, wordt waterberging in kratten gerealiseerd.Een Smart Flow control systeem zorgt voor het voorzien van water voor het groen. Daarnaast zorgt dit systeem ervoor dat de waterberging geledigd wordt wanneer een extreme bui wordt verwacht. De combinatie van de afname van de hoeveelheid verharding, de groene inrichting op onder andere de daktuinen en de waterberging in kratten zorgt ervoor dat planinitiatief LEAD bijdraagt aan lokale biodiversiteit en natuurwaarden, en rekening houdt met de waterveiligheid en de gevolgen van klimaatverandering op de waterhuishoudkundige situatie. Voor het borgen van de waterberging is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Tevens is een regeling voor de daktuinen opgenomen.
Het planinitiatief LEAD is ontworpen volgens de trias energetica:
Het plan is gasloos ontworpen. Energie wordt ter plaatse opgewekt met een warmte en koude opslagsysteem in de bodem en pv-panelen op de daken. Daarnaast wordt het energieverbruik geminimaliseerd door het toepassen van een zeer hoge isolatiewaarde voor gevels en daken, het gebruik van driedubbel glas in alle ramen en het toepassen van een innovatieve techniek van Smart Windows: Slimme raamkozijnen die energie opwekken en geïntegreerd zijn met sensoren die automatisch zonwering aansturen om energie te besparen. Het toepassen van CO2 gestuurde ventilatie in de woningen en het terugwinnen van warmte in douche en bad, zorgt voor een verdere optimalisering van het energiegebruik. Deze technieken resulteren in een zeer gunstige Energie Prestatie Coëfficiënt die ruim verder gaat dan de huidige regelgeving (Bouwbesluit). Er wordt voldaan aan de BENG concept eisen van eind 2018 en het planinitiatief valt daarmee ruim onder de BENG eisen zoals deze met ingang van 1 januari 2021 ingevoerd worden. Het doel is derhalve BENG+. Daarnaast wordt ook voor wat betreft de EPC ruimschoots aan de minimale eisen voldaan. Het doel is een EPC van 0,25 of lager tegenover de minimale eis van 0,4 voor woningen.
Naast de energietransitie op woningniveau, draagt het plan ook bij aan de mobiliteitstransitie. Er wordt een ondergrondse dubbellaagse parkeergarage gerealiseerd, welke voldoende ruimte biedt voor duurzame mobiliteit. Er komt een oplaadsysteem voor elektrische auto's, fietsen en andere vervoersmiddelen. Dit systeem zorgt ervoor dat laadtijden worden gespreid waardoor de capaciteit binnen de ontwikkeling sterk kan worden uitgebreid ten opzichte van een standaard oplaadsysteem. Conform het aspect duurzame mobiliteit uit de Nota van Uitgangspunten LEAD is 10% van het totaal aantal autoparkeerplaatsen geschikt voor het opladen van elektrische auto's. Verder worden in overeenstemming met de regels van het Bouwbesluit voorbereidingen getroffen om het aantal oplaadpunten in de parkeergarage verder uit te breiden. Met een ruime inpandige fietsenstalling in alle bouwdelen met een totale capaciteit van meer dan 1700 fietsen wordt het fietsgebruik gestimuleerd. De verschillende in- en uitgangen van de fietsenstalling sluiten op een logische manier aan op de fietsroutes in en om Leiden. Hierdoor bereiken de bewoners van LEAD het Centraal Station Leiden binnen 5 fietsminuten.
Het planinitiatief LEAD draagt bij aan de landelijke en gemeentelijke doelstelling om de economie uiterlijk in 2050 volledig circulair te maken. De bijdrage van het planinitiatief LEAD aan deze doelstelling wordt vormgegeven door al in een vroeg stadium te kijken naar herbruikbaar materiaalgebruik, reeds gerecyclede materialen toe te passen, bouwmethoden te gebruiken die het mogelijk maken bouwdelen op een circulaire manier te (de)monteren en het verminderen van bouwafval. Dit zal uiteindelijk worden vastgelegd in een Materialenpaspoort. Hierin wordt onder andere vastgelegd welke materialen er worden gebruikt, waar ze in het gebouw aanwezig zijn en hoe deze bij geheel of gedeeltelijke verandering van het gebouw zijn te hergebruiken.
Naast de thema's Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen, Energietransitie en Circulaire economie resulteert LEAD ook in een duurzame woningvoorraad. Met een veelvoud van gelijkvloerse appartementstypes is er ruimte voor iedereen in LEAD. Door het diverse woningaanbod wordt gehoor gegeven aan het woningtekort voor onder andere starters en doorstromers. Door de gunstige ligging ten opzichte van het openbaar vervoer en de vele voorzieningen in de buurt zijn ook voor senioren deze gelijkvloerse en goed toegankelijke woningen uitermate geschikt. LEAD maakt onderdeel uit van een open samenleving waarin iedereen zich veilig kan voelen, toegang kan hebben tot voorzieningen, en kan deelnemen aan de gemeenschap. Dit is ook terug te zien in het aandeel sociale huurwoningen. LEAD sluit aan bij de gemeentelijke doelstelling van een inclusieve stad. Een stad waarin iedereen meedoet. Een duurzame stad.
Eisen aan de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit dienen te voldoen aan voorwaarden die daaraan worden gesteld door de Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG). Uit inmiddels vaste jurisprudentie volgt dat beperkingen voor detailhandel die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, eisen zijn zoals bedoeld in de Dienstenrichtlijn en derhalve getoetst dienen te worden aan de Dienstenrichtlijn.
De Dienstenrichtlijn is gebaseerd op het Europese uitgangspunt van een vrije interne markt en vrijheid van vestiging van dienstverrichters. In beginsel is de Dienstenrichtlijn van toepassing op alle diensten die daarvan niet uitdrukkelijk zijn uitgesloten. De dienstenactiviteiten waar de richtlijn betrekking op heeft, vormen een diverse en voortdurend veranderende verzameling van activiteiten die zowel zakelijke diensten als consumentendiensten betreffen. De nationale regels die invloed hebben op de toegang tot en het uitoefenen van deze diensten moeten voldoen aan de Dienstenrichtlijn.
Gelet op het gestelde in bijlage 3 Toets Dienstenrichtlijn, zijn de maatregelen in het bestemmingsplan die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen, in overeenstemming met de voorwaarden die gelden op grond van artikel 15 van de Dienstenrichtlijn.
De Dienstenrichtlijn vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Fig. 3.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving”, “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten (kruisverwijzing) aan de orde komen.
Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie verder onder paragraaf 3.1.4 en 3.2.2.2.
Voor de nationale belangen “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid “en “Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater” wordt verwezen naar paragraaf 4.9 Water.
In paragraaf 4.1 Archeologie, 4.2 Cultuurhistorie en 4.10 Hoogbouweffectrapportage wordt aandacht besteed aan onder andere cultureel erfgoed in het plangebied; dit raakt aan nationaal belang “Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang”.
De Nationale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van dit bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het planinitiatief LEAD en de realisatie van het nieuwe KPN gebouw spelen zich af op lokaal niveau en conflicteren niet met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. De onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf 3.2.2.2.
Het Besluit ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.
Fig. 3.2 Soorten ontwikkeling
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
De beoogde ontwikkeling kan worden toebedeeld aan het type ontwikkeling 'inpassing' (zie figuur 3.2), want het voornemen sluit aan bij de gebiedsidentiteit en voegt zich in de bestaande structuur. De ontwikkeling is gesitueerd aan de rand van de wijk, een zone waarin grotere, min of meer zelfstandige bouwvolumes zijn voorzien. De rand markeert daarmee de overgang naar de Willem de Zwijgerlaan, een doorgaande weg. De ontwikkeling sluit qua positionering aan op de omgeving. De ontwikkeling van planinitiatief LEAD en het nieuwe KPN-gebouw kan derhalve worden beschouwd als een gebiedseigen ontwikkeling. Om te beoordelen of de ruimtelijke kwaliteit passend is, is het project getoetst aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
De planlocatie is voor wat betreft de 'Laag van de ondergrond' gelegen in het 'bijzonder reliëf en aardkundige waarden' en 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Op de kwaliteitskaart behorende bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plangebied aangegeven als onderdeel van de 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:
Onderhavig plan bestaat uit het type ontwikkeling 'inpassing'. Op de richtpunten kan voor dit plan als volgt worden gereageerd:
De inpassing van planinitiatief LEAD en het nieuwe KPN gebouw heeft nagenoeg geen effect op de richtpunten die voortkomen uit de 'Laag van de ondergrond'. De ontwikkeling in het plangebied heeft niet tot gevolg dat de patronen en het reliëf in het landschap in het landschap onevenredig nadelig worden beïnvloed. Ten gevolge van de beperkte archeologische potentie kan bij de ontwikkeling van het plan niet worden voldaan aan de wens om archeologische waarden meer herkenbaar te maken.
Ten gevolge van de richtpunten die voortkomen uit de kaart bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' voorziet de ontwikkeling in het plangebied in een hoogbouwontwikkeling die samenvalt met de omliggende hoogteaccenten in Leiden. Langs de Willem de Zwijgerlaan is reeds hoogbouw gesitueerd, hetgeen een afschermende werking heeft voor de achtergelegen woonbuurt. Evengoed is het effect van het planinitiatief LEAD onder andere in paragrafen 4.2 , 4.10, en bijlage 27 Hoogbouweffectrapportage 2020 in beeld gebracht.
Het plan draagt bij aan de versterking van de stedelijke groenstructuur, door het bestaande groen opnieuw in te richten. In de nieuwe situatie zal het gebied daardoor meer geschikt zijn voor een recreatieve (buurt)functie. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3.2.5 Openbare ruimte. Het plan heeft geen invloed op het functioneren en/of de uitstraling van de nabijgelegen vertakking van de Maresingel. In het plangebied is geen bestaand water aanwezig.
Met betrekking tot cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 en de Cultuurhistorische effectenanalyse 2019. Concluderend kan worden gesteld dat er sprake is van waardevolle beschermenswaardige objecten in het plangebied, te weten de kenmerkende reliëfs van Henk Tieman en de waardevolle klok uit de collectie van de Lakenhal, die behouden blijven.
Voorts heeft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen onaanvaardbare invloed op de ervaarbaarheid van de historische binnenstad vanuit het omringende gebied. Voor de effecten op zichtijnen vanuit de historische binnenstad zelf wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Van een onevenredige aantasting van zichtlijnen is geen sprake.
Bij de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied wordt aan de van toepassing zijnde relevante richtpunten voldaan. Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.
De provinciale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en de ladder voor duurzame verstedelijking.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
In artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsverordening is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In geval van het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook 3.2.1 Provinciale omgevingsvisie) speelt de ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dient eveneens te worden voldaan aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening. Bij een stedelijke ontwikkeling in het bestaand stads- en dorpsgebied dient in de toelichting van het bestemmingsplan ingegaan te worden op de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking kan verwezen worden naar een regionale visie waar de behoefte van de stedelijke ontwikkeling al is gemotiveerd. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking, zoals opgenomen in het Bro, ook opgenomen in de verordening om het provinciaal belang bij de toepassing van de ladder te benadrukken. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- of dorpsgezicht kan worden voorzien kan gebruik worden gemaakt van de aangewezen locaties in het Programma ruimte.
In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan artikel 6.9 en aan artikel 6.10 van de provinciale Omgevingsverordening.
Ruimtelijke kwaliteit
Het planinitiatief LEAD bestaat uit drie woontorens met verschillende hoogtes. De planontwikkeling sluit aan op de bestaande hoogbouw aan de Willem de Zwijgerlaan. Door de woontorens met een oplopende hoogte van 65 meter naar 85 meter en naar 115 meter ontstaat een visuele overgang naar de hoogbouw in de omgeving. De torens hebben verschillende maatvoering, situering en oriëntatie, waardoor er een afwisselend beeld ontstaat. De toren van 115 meter hoog is slank uitgevoerd. Ook de afschuining van de torens en de gedraaide situering zorgt ervoor dat de torens slanker ogen en wordt wandvorming voorkomen. De lichte kleurstelling zorgt voor minder nadruk in het stadsbeeld. Op het effect van planinitiatief LEAD voor bestaande zichtlijnen wordt in paragraaf 4.2 Cultuurhistorie en paragraaf 4.10 Hoogbouweffectrapportage nader ingegaan. Het planinitiatief LEAD heeft tot gevolg dat de ruimtelijke en functionele structuur binnen het plangebied wijzigt. Deze wijziging heeft echter tot gevolg dat de ruimtelijke en functionele structuur meer in overeenstemming wordt gebracht met de verschillende woningbouwontwikkelingen die in de omgeving tot uitvoering zijn gebracht. Derhalve kan nog steeds gesproken worden van een ontwikkeling type 'inpassing'. In paragraaf 3.2.1.2 is reeds getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Uit deze toets blijkt dat aan alle relevante richtpunten van de kwaliteitskaart wordt voldaan. Het planinitiatief LEAD is derhalve in overeenstemming met de bepalingen uit artikel 6.9 van de provinciale Omgevingsverordening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van LEAD betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het toevoegen van maximaal 580 woningen wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 22.110 nieuwe woningen in de periode tot 2029. De behoefte is in de Woonagenda gebaseerd op de Woningbehoefteraming (WBR) 2016. Specifiek voor Holland Rijnland West gaat het om 11.650 woningen, waarvan de meerderheid van de behoefte in Leiden bestaat (8.180). De onderverdeling in subregio's laat zien dat er in de subregio West het risico bestaat dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. Dit risico doet zich in alle woonmilieus voor, maar het meest in de stedelijke woonmilieus.
In de meest actuele prognose van de gewenste woningvoorraadtoename (2019) blijft de gewenste woningvoorraadtoename hoog. In de periode 2019-2030 bedraagt de WBR in Leiden 7.020 nieuwe woningen. Voor Holland Rijnland en zeker ook voor Leiden betekenen deze cijfers dat er in de komende jaren een aanzienlijke bouwopgave ligt om iedereen aan een woning te kunnen helpen. Uit de behoefte aan woonmilieus is derhalve in Leiden de behoefte aan het woonmilieu 'binnenstad levendig stedelijk' en 'woonwijk laag- en hoogbouw' het grootst. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van drie woontorens op een binnenstedelijke locatie en sluit daarmee aan op de regionale doelstellingen.
Uit onder meer het Programma Ruimte (zie paragraaf 3.2.3), de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2020' (zie ook paragraaf 3.2.4) en de Woonvisie Leiden 2020-2030 (zie ook paragraaf 3.3.4) volgt dat een grote kwalitatieve en kwantitatieve behoefte bestaat aan het type woningbouw dat met het planinitiatief wordt gerealiseerd. Verwezen wordt bijvoorbeeld naar de woningbehoefteraming die in 2019 is opgesteld voor de regio Holland Rijnland.
Fig. 3.3 Gewenste woningvoorraadtoename Holland Rijnland (bron: WBR 2019).
Het planinitiatief levert een zeer belangrijke bijdrage aan de doelstellingen die zijn vervat in deze beleidsstukken, zoals het behouden en versterken van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor verschillende woongroepen, het realiseren van sociale huurwoningen en het realiseren van duurzame woningen. Het planinitiatief bevat een gevarieerd woonprogramma in diverse prijsklassen, zowel koop- als (sociale) huurwoningen, heeft uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving.
Minimaal 25% van het totale woonprogramma bestaat uit sociale huurwoningen. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een inspanningsverplichting op zich genomen inhoudende de realisatie van minimaal 20% van het aantal woningen als starterswoningen in het huur- en/of koopsegment. Dit mogen ook starterswoningen betreffen in het vrije segment. Onder vrije sector starterswoningen wordt verstaan woningen met een koopsom van maximaal EUR 250.000 v.o.n. of huurwoningen met een netto huurprijs van maximaal EUR 950 per maand (prijspeil 1 juli 2019). De overige woningen betreffen een gevarieerde mix van koop- en huurwoningen in het middel dure en duurdere segment. Uit zowel de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) als de Woonvisie Leiden 2020-2030, blijkt de kwantitatieve behoefte aan het voorziene woonprogramma.
Uit zowel het regionale als het gemeentelijk beleid blijkt daarnaast de behoefte aan een (hoog)stedelijk woonmilieu. Door in het planinitiatief zowel starterswoningen als woningen in het sociale, middel dure en dure segment te realiseren in combinatie met een levendige plint, wordt bijgedragen aan deze behoefte.
Naast het woonprogramma voorziet het planinitiatief LEAD in de plint naast woningen in een ondersteunend programma van maximaal 600 m² aan commerciële en maatschappelijke functies, waarbij een onderverdeling van maximaal 300 m2 per functie geldt. De definitieve invulling van de plint is nog onbekend. Voor de invulling van de plint kan gedacht worden aan dienstverlenende functies zoals een kapper en een schoonheidsinstituut, aan horeca en aan maatschappelijke functies zoals een fysiotherapeut of een tandartsenpraktijk. De realisatie van zelfstandige detailhandel is uitgesloten. Gelet op de omvang van de ontwikkeling behoeven deze functies niet provinciaal of regionaal te worden afgestemd. Het ondersteunend programma voor de plint is met name bedoeld om de behoefte van de toekomstige bewoners te faciliteren en heeft tevens een wijkondersteunende functie. In paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid wordt nader op de behoefte aan deze functies ingegaan.
De nutsvoorziening van KPN was reeds mogelijk binnen het plangebied. Een nadere behoeftetoets is derhalve niet vereist.
Het planinitiatief LEAD voldoet aan de voorwaarden voor duurzame verstedelijking en is derhalve in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6.10 van de provinciale Omgevingsverordening.
De provinciale Omgevingsverordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het Programma Ruimte (20 februari 2019) is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma Ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het gaat dan bijvoorbeeld om een locatiespecifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie. Ook kan het gaan om taken en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.
Het Programma Ruimte speelt in onderhavig plan een belangrijke rol bij de motivering van de regionale behoefte aan (extra) woningen. Gemeente Leiden is gelegen binnen de regio Holland Rijnland. In 2019 is een nieuwe Woningbehoefteraming (WBR) gemaakt door de provincie Zuid-Holland. Elke drie jaar maakt Zuid-Holland een nieuwe WBR. Volgens de meest recente raming is tot 2040 behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente Leiden. Zie ook figuur 3.3.
De provincie wil het bestaand stads- en dorpsgebied beter benutten. Daarnaast blijkt dat tot 2030 behoefte is aan nieuwe woningen in de regio Holland Rijnland. Dit betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling van LEAD is daarmee ook in lijn met het Programma Ruimte.
Het Programma Ruimte staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020, die een beleidsmatige doorkijk biedt tot 2030, is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio blijven, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling met een divers programma in de binnenstad van Leiden. Het planinitiatief LEAD levert een bijdrage aan de kernbeslissingen van uit de Regionale Structuurvisie door onder andere mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. Het programma van het planinitiatief LEAD is gevarieerd en gedifferentieerd, en past binnen de eerste kernbeslissing door onder andere 25% sociale huurwoningen te realiseren. Daarnaast sluit het planinitiatief LEAD ook aan op de kernbeslissing die voorziet in concentratie van stedelijke ontwikkeling. De planlocatie ligt in een gebied dat in de afgelopen jaren grotendeels is geherstructureerd. De voorgenomen ontwikkeling sluit derhalve aan op de reeds ingezette herstructurering. Tevens is aangesloten bij de kernbeslissing in het kader van het groen-blauwe raamwerk. In het stedenbouwkundig ontwerp is het groen-blauwe raamwerk als ondergrond gebruikt.
De regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het aantal inwoners en huishoudens in Holland Rijnland neemt nog steeds toe. Daarnaast verandert de leeftijd en samenstelling van de bevolking door vergrijzing en steeds kleinere gezinnen. Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen, stelden de gemeenten in Holland Rijnland de Regionale Woonagenda 2017 op. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2014. Met de woonagenda willen de gemeenten het woningaanbod de komende jaren beter laten aansluiten op de behoefte in de regio Holland Rijnland en in de subregio's Duin- en Bollenstreek, Leidse regio en Rijn- en Veenstreek.
Op de eerste plaats gaat het om de ontwikkeling van kansrijke bouwlocaties (woonmilieus). Andere belangrijke opgaven zijn het voorzien in voldoende sociale huurwoningen en passende woonruimten voor bijzondere doelgroepen, waarvoor aanvullende zorg noodzakelijk is. Met de vernieuwde Regionale Woonagenda zijn gemeenten in staat hun woningbouwplannen onderling beter af te stemmen, qua bouwjaar en woonmilieu.
Uitgangspunten
Om de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen, maakt de regio in de woonagenda de volgende keuzes:
Hoofdopgaven subregio west
In de subregio West zijn er voor de eerste vijf jaar de nodige plannen voor de behoefte. De jaren erna blijft het aanbod ver achter bij de behoefte. Overigens doet het 'potentiële overschot' aan plannen voor de komende vijf jaren zich hoogstwaarschijnlijk niet voor. Veel plannen in de eerste jaren zijn namelijk voorzien op (stedelijke) inbreidingslocaties. De ervaring is dat daar de planontwikkeling vaak minder snel gaat. Met de huidige programmering loopt de subregio West dan ook eerder het risico dat er op korte termijn te weinig wordt gebouwd. De potentiële plannen in categorie 2b ('beter benutten actuele kansen') of 3 ('in meerdere opzichten onzeker') zijn dan ook hard nodig om het ontwikkeltempo te garanderen. In alle woonmilieus doet dit risico zich voor. Op termijn het meest in de stedelijke woonmilieus. Naar typologie blijft op termijn toevoegingen van sociale huurwoningen nodig. Er is in de plannen reeds een redelijk aanbod voorzien van middeldure huurwoningen en goedkope koopwoningen.
Het planinitiatief levert een substantiële bijdrage aan de uitgangspunten van de regionale woonagenda. Het betreft immers een inbreidingslocatie met een kwalitatief, duurzaam en gevarieerd woonprogramma, hetgeen doorstroming in de Leidse woningmarkt mogelijk maakt.
De Regionale Woonagenda staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV. 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter te laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.
De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die de gemeente belangrijk vindt in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die de gemeente koestert en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
Op basis van de Leidse waarden, trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;
In de Omgevingsvisie wordt over de verhaallijn “Leiden, groene en gezonde stad” opgemerkt dat Leiden in 2040 een stad is met méér groen, met groen dat aantrekkelijker is, en met groen dat méér bijdraagt aan gezondheid, aan biodiversiteit en aan bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Woningen, werklocaties en andere voorzieningen bouwt Leiden in hoge dichtheden, als stedelijk hart van de regio. Daaraan wordt ook groen toegevoegd. In de verdere groei van Leiden wordt verstedelijking met groen en gezondheid gecombineerd. Voor iedereen is groen dichtbij: zichtbaar in de straat, betekenisvol, met een hoge belevingswaarde, als ontmoetingsplekken, in hofjes en in openbaar toegankelijke stadstuinen, langs groene routes, langs gevels (“verticale tuinen”), op daken en in daktuinen.
In de Omgevingsvisie wordt over de verhaallijn “Leiden, stad voor iedereen” opgemerkt dat het in 2040 in Leiden normaal zal zijn dat iedereen in de stad een geschikte en betaalbare woning kan vinden, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Er is een betaalbaar en passend woningaanbod voor alle doelgroepen, waaronder mensen met een laag inkomen, ouderen, mensen die extra zorg nodig hebben, en mensen die heel snel een woning nodig hebben. De programmering van woningbouw gebeurt toekomstgericht, met oog voor veranderingen in de bevolkingssamenstelling, met uiteenlopende woonvormen en met nieuwe mengvormen van wonen, werken en voorzieningen. De verschillende wijken en buurten kunnen daarbij hun eigen karakter behouden. Vele ontmoetingsplekken dragen bij aan dit karakter: rond de woning, langs stadsstraten, op pleinen en in hofjes, en natuurlijk in het groen.
Het planinitiatief draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040, te weten het realiseren van geschikte en betaalbare woningen, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Ook wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan. Het sluit daarom aan bij de verhaallijnen 'groene en gezonde stad' en 'stad voor iedereen' in de Omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie Leiden 2040 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Verstedelijkingsnotitie Leiden (2018) is opgesteld vooruitlopend op de aanbieding van de Omgevingsvisie om inzicht te krijgen in de aard van de stedelijke opgaven (omvang, locatie en tijd). De Verstedelijkingsnotitie laat zien waar en hoe de stad door het toevoegen en concentreren van woningen duurzaam kan verstedelijken. In totaal zijn zes potentiegebieden gedefinieerd voor duurzame intensivering en verdichting. Planinitiatieven kunnen hiermee in een grotere context geplaatst worden, zodat die niet meer ad hoc door de gemeenteraad hoeven te worden beschouwd, maar juist als bouwstenen die bijdragen aan een heldere verstedelijkingsstrategie. De afweging tot verdere verdichting vindt daarmee plaats op stadsniveau. Hoogbouw, zo wordt vermeld, is een manier van verdichting en alleen toegestaan als "eyeline en skyline" in voldoende mate bediend worden. Het gaat daarbij om zowel de aspecten die de beleving op straatniveau borgen als de aspecten die ertoe doen voor de beleving van hoogbouw op grote afstand. Een nadere uitwerking van en de toets op deze regels dient per project opgesteld te worden.
Het planinitiatief is gelegen in een van de zes potentiegebieden, te weten Willem de Zwijgerlaan West, midden in de voormalige industriezone grofweg lopende vanaf het gebied Groenoordplaza via de omgeving KPN-centrale tot het energiepark aan de Langegracht. Dit potentiegebied ligt op loop- en fietsafstand van de binnenstad, Leiden CS en in de nabijheid van de buurtgerichte voorzieningen van het Kooiplein, waardoor dit gebied in potentie zeer interessant is voor de groep zoekers van woningen in een stedelijk woonmilieu met wonen in hoge dichtheden en een gemiddeld lager autobezit.
De wijze waarop het plan de "Eyeline en Skyline" bedient, komt aan bod in paragraaf 4.10 Hoogbouweffectrapportage.
De Verstedelijkingsnotitie Leiden staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van "Leiden, Stad van Ontdekkingen" dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn het versterken van de 'internationale kennis' en de 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Het planinitiatief draagt, vanwege de realisatie van een aantrekkelijk en gevarieerd woonmilieu, bij aan het binden van onder meer kenniswerkers aan onze stad. Hierdoor kan de ambitie 'internationale kennis' uit de ontwikkelingsvisie verder versterkt worden.
De ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Woonvisie Leiden 2020-2030
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld (RV19.0104). Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:
De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:
Deze vijf doelstellingen zijn in de Woonvisie uitgewerkt.
Het planinitiatief levert een zeer belangrijke bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het planinitiatief bevat immers een op behoefte gebaseerd gevarieerd woonprogramma in het stedelijk woonmilieu. Daarnaast heeft het planinitiatief uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert het een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving.
De Woonvisie Leiden 2020-2030 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ruimtelijk-economische horecavisie 2016
Op 11 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden de ruimtelijk-economische horecavisie Leiden vastgesteld. Deze horecavisie is bedoeld als toetsingskader voor de beoordeling van horeca-aanvragen die niet in een geldend bestemmingsplan passen.
De visie gaat in op de wenselijke concentratie en spreiding van verschillende soorten horeca-vestigingen in de stad. Hoewel voor de meeste van de gebieden uitbreiding mogelijk is, worden naast kwalitatieve kaders ook duidelijke kwantitatieve grenzen vastgelegd, door beperking van het aantal nieuwe vestigingen per horecacategorie. Dit aantal geeft weer hoeveel extra horeca er in bepaalde gebieden wenselijk wordt geacht, gelet op de beoogde functiemenging in het desbetreffende gebied.
De visie is niet alleen bedoeld als toetsingskader voor individuele aanvragen (omgevingsvergunningen), maar is ook richtinggevend voor de horeca ontwikkeling die via bestemmingsplannen wordt toegestaan in bijvoorbeeld ontwikkellocaties.
Op grond van de ruimtelijk-economische horecavisie uit 2016 geldt in het stadsdeel waar onderhavig plangebied in is gelegen de mogelijkheid om één horecavestiging toe te staan in horecacategorie I. In deze categorie valt daghoreca, die alleen overdag geopend is. Met de term 'overdag' worden de tijden bedoeld waarop detailhandel geopend mag zijn volgens de winkeltijdenwet, dus tussen 6.00 en 22:00. In deze horecacategorie is het schenken van wijn en /of zwak-alcoholische dranken niet toegestaan. De mogelijkheid om een dergelijke horecavestiging toe te staan is in de regels juridisch-planologisch verankerd.
De ruimtelijk-economische horecavisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
Erfgoednota 2014-2020
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:
Ter plaatse van het plangebied is op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Leiden sprake van een middelhoge archeologische verwachting met een beperkte archeologische potentie en lage trefkans. In maart 2019 is door IDDS in het plangebied van het planinitiatief LEAD een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd (kenmerk 57571218). Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten uit het onderzoek kort weergegeven.
IDDS heeft in het bureauonderzoek gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Hieruit is onder andere gebleken dat in de diepe ondergrond van het plangebied waarschijnlijk veen en wadafzettingen voorkomen. Op basis daarvan is sprake van een lage archeologische verwachting. Boven de diepe ondergrond kunnen komafzettingen worden verwacht van het Oude Rijnestuarium.
In het kader van het inventariserend veldonderzoek zijn in het plangebied 14 boringen gezet. Op basis van de boringen kan worden aangenomen dat de landschappen ongunstig waren voor gebruik door de mens. In het plangebied lag eerst een rietmoeras en later een moeras(broek)bos. Later is het gebied ontgonnen, maar pas in de 20e eeuw is het gebied (na ophoging en voorbelasting) geschikt gemaakt voor bebouwing. Doordat tot aan de 20e eeuw sprake was van een relatief nat landschap hebben alle lithogenetische pakketten een lage archeologische verwachting.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat in alle boringen de kenmerken zijn aangetroffen van een relatief nat milieu, waardoor destijds sprake was van ongunstige omstandigheden voor de mens. Dit is eveneens naar voren gekomen in het bureauonderzoek; de niveaus waren ongunstig voor bewoning. De lage trefkans en beperkte archeologische potentie is door middel van het onderzoek bevestigd. Daarnaast zijn ten gevolge van de bestaande bebouwing op de planlocatie, de gronden reeds geroerd. Door de beoogde werkzaamheden zullen naar verwachting geen archeologische waarden worden bedreigd. Gelet op het voorstaande is het niet noodzakelijk om in onderhavig bestemmingsplan regels te stellen ter bescherming van archeologische waarden.
Het door IDDS uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek voorziet in een onderzoek ter plaatse van het planinitiatief LEAD. De planlocatie van het beoogde KPN-gebouw is geen onderdeel geweest van het archeologisch onderzoek. Erfgoed Leiden en Omstreken heeft, blijkend uit navraag door IDDS, aangegeven dat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek in het kader van het planinitiatief LEAD kunnen worden geëxtrapoleerd naar de planlocatie voor het beoogde KPN-gebouw. Nieuw onderzoek is derhalve niet benodigd. De in het plangebied LEAD aangetroffen afzettingen van riet- en moerasbos en de afwezigheid van zandige oeverafzettingen duiden erop dat het gebied in het verleden niet geschikt was om te wonen. Een vergelijkbare bodemopbouw is ook aangetroffen op locaties in de directe omgeving. Goed ontwikkelde oevers waar bewoning op kon ontstaan zijn doorgaans vrij breed en de afstand tussen de reeds onderzochte locaties is dermate klein dat het onwaarschijnlijk is dat er tussen de reeds onderzochte locaties sprake is van dergelijke oeverafzettingen.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat onderzoek uitgevoerd moet worden over de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermingswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Erfgoedwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
In november 2019 heeft Erfgoed Leiden een cultuurhistorische effectinventarisatie uitgevoerd ter plaatse van planinitiatief LEAD. De cultuurhistorische effectinventarisatie is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. In het advies van Erfgoed Leiden is aangegeven om in een zichtlijnenonderzoek de ruimtelijke gevolgen van de ontwikkeling voor het beschermd stadsgezicht en het nationaal landschap 'Het Groene Hart' in beeld te brengen. RED Company en Powerhouse Company hebben in augustus 2020 een zichtlijnenonderzoek uitgevoerd. Het zichtlijnenonderzoek is in bijlage 27 (als onderdeel van de Hoogbouweffectrapportage) van deze toelichting opgenomen. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten uit de effectinventarisatie (4.2.2.2) en het zichtlijnenonderzoek (4.2.2.3) kort weergegeven.
Uit de cultuurhistorische effectinventarisatie van Erfgoed Leiden blijkt dat het uitvaartcentrum van Monuta van cultuurhistorische waarde is. Door verschillende verbouwingen zijn de waarden van het complex aangetast. Handhaving is hierdoor geen vereiste, maar de kenmerkende reliëfs van Henk Tieman zijn van waarde en hiervoor is herplaatsing gewenst. Daarnaast is behoud van de klok vereist. De klok is afkomstig van de collectie van museum De Lakenhal en zeer waardevol. De Marekerk heeft aangegeven belangstelling te hebben voor herplaatsing van de klok in de kerk. Bij de sloop van het Monuta gebouw wordt de klok intact gehouden en overgedragen aan een door de gemeente Leiden aan te wijzen persoon of instantie, verbonden aan Marekerk te Leiden.
In het kader van de sloop van de bestaande bebouwing binnen het plangebied is documentatie van het gebouw en herplaatsing van de aanwezige waardevolle objecten afdoende. Het plangebied is daarnaast gesitueerd buiten het beschermd stadsgezicht. Dit stadsgezicht kent, buiten de begrenzing van het beschermd stadsgezicht zelf, geen beschermende zone. Wel adviseert Erfgoed Leiden om de ruimtelijke gevolgen van de ontwikkeling voor het beschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de Singels' en nationaal landschap 'Het Groene Hart' in een zichtlijnenonderzoek in beeld te brengen.
Uit het uitgevoerde zichtlijnenonderzoek (onderdeel van de Hoogbouweffectrapportage, zie bijlage 27) volgt dat het planinitiatief LEAD een gering effect heeft op het beeld van de stad. Dit effect is op het grootste deel van de gekozen zichtlijnen vanaf maaiveld vanuit de historische stad nihil, omdat het planinitiatief hier niet herkenbaar aanwezig zal zijn. Ook is het planinitiatief LEAD niet gelegen binnen (het verlengde van) de “zeer authentieke zichtlijnen vanuit de Binnenstad”, zoals in de Hoogbouwvisie (waarin de relatie met cultuurhistorie is meegewogen) vastgesteld.
Op een aantal onderzochte locaties in het beschermd stadsgezicht, is het planinitiatief LEAD wel herkenbaar aanwezig. Met het in beeld komen van het planinitiatief LEAD in de betreffende zichtlijnen, wordt de vanuit cultuurhistorisch perspectief wenselijk geachte conservering van het historische stadsbeeld op enkele plekken beïnvloed.
Om de effecten van het planinitiatief LEAD op deze historische gebieden te verminderen zijn de torens afgeschuind, ten opzichte van elkaar verdraaid en uit elkaar geplaatst. Hierdoor ogen ze slanker en wordt wandvorming voorkomen, hetgeen met name ervaren kan worden in het westelijke deel van de binnenstad. De lichte kleurstelling zorgt voor minder nadruk in het stadsbeeld.
Alles overwegende wordt bij dit planinitiatief een doorslaggevend belang toegekend aan duurzame verstedelijking in combinatie met het leveren van een substantiële bijdrage aan de urgente woningbouwbehoefte in de stad, waarbij dientengevolge de eerder genoemde cultuurhistorische effecten worden geaccepteerd.
Naast de aanzichten vanuit het beschermd stadsgezicht zijn in het zichtlijnenonderzoek vanuit het Groene Hart eveneens diverse perspectieven getoond. Enkel in het perspectief vanaf de Leidseweg te Oud Ade is de beoogde ontwikkeling goed waarneembaar. Het planinitiatief LEAD heeft in dit aanzicht effect op het silhouet van Leiden. In de bestaande situatie is het stadssilhouet van Leiden vanaf dit punt reeds goed zichtbaar en de ontwikkeling van het planinitiatief LEAD zorgt hierin voor een toegevoegd element. De herkenbaarheid van Leiden wordt versterkt door versterking van het silhouet, zonder dat er een extra onderbreking van het landschap optreedt.
Gelet op het voorgaande is van een onevenredige aantasting van zichtlijnen tussen het plangebied en het beschermd stadsgezicht geen sprake. Hierbij wordt in het bijzonder van belang geacht dat het bestemmingsplan past binnen de kaders van de Verstedelijkingsnotitie uit 2018 en voldoet aan de criteria voor Eyeline & Skyline. Zoals in paragraaf 3.3.2 is opgemerkt, volgt uit de Verstedelijkingsnotitie Leiden dat het planinitiatief is gelegen in een potentiegebied en dat hoogbouw is toegestaan mits aan de criteria voor Eyeline & Skyline wordt voldaan. In de verstedelijkingsnotitie heeft een belangenafweging plaatsgevonden tussen enerzijds de toenemende vraag naar binnenstedelijke verdichting en anderzijds de bescherming van het beschermd stadsgezicht. Uitkomst van die belangenafweging is onder meer dat slechts onder voorwaarden hoogbouw is toegestaan. In paragraaf 4.10 (Hoogbouweffectrapportage) is uiteengezet dat aan de criteria van Eyeline & Skyline wordt voldaan, zodat ook gelet daarop geen onevenredige aantasting van de zichtlijnen plaatsvindt.
De cultuurhistorische effectinventarisatie zoals uitgevoerd door Erfgoed Leiden voorzag uitsluitend in het plangebied ter plaatse van planinitiatief LEAD. Binnen het plangebied ter plaatse van het te realiseren KPN gebouw is geen bebouwing aanwezig van cultuurhistorische waarde. De bestaande bebouwing bestaat uit een eenlaags bouwvolume wat dienst doet als stalling c.q. overkapping. De beoogde ontwikkeling voorziet derhalve niet in het slopen van een gebouw met cultuurhistorische waarde. Daarnaast heeft het beoogde KPN gebouw van maximaal 6,5 meter hoog geen invloed op de beleving van het beschermd stadsgezicht. Aanvullend onderzoek is ter plaatse van de planlocatie voor het KPN gebouw derhalve niet benodigd.
Gelet op het behoud van de kenmerkende reliëfs van Henk Tieman en de waardevolle klok, afkomstig uit het te slopen Monuta gebouw, in combinatie met de overwegingen die volgen uit het zichtlijnenonderzoek, staat het aspect cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. Gebiedsbescherming wordt onder andere geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wnb moet uitgesloten worden dat significant negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar volgt, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau gegaan. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving wordt sindsdien uitgevoerd door de provincies.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.
Bureau Stadsnatuur heeft in het kader van het plan een quickscan ecologie en een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Tevens is er is een bomeninventarisatie uitgevoerd door Bomenwacht Nederland B.V. Daarnaast is door Peutz een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten uit de onderzoeken kort weergegeven.
Door Bureau Stadsnatuur is een quickscan ecologie uitgevoerd. De quickscan (kenmerk 1769b) is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting. In de quickscan is geconstateerd dat de beschermde flora uit de Wet natuurbescherming niet te verwachten zijn in het plangebied. De beschermde soorten komen nauwelijks voor in urbaan gebied en het plangebied is daarnaast ongeschikt als leefgebied voor enkele typische muurplanten.
In de quickscan is verder geconstateerd dat het leefgebied voor beschermde ongewervelde dieren, amfibieën, reptielen en vissen ontbreekt. Broedende vogels kunnen ten hoogste worden verwacht op het platte dak van het bestaande KPN-gebouw. Aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van vogels is uitgesloten, maar mogelijk zijn nesten aanwezig in de heesters rondom de bebouwing. Potentie als nestlocatie en leefgebied voor de huismus en gierzwaluw is uitgesloten. Wel broeden een paar slechtvalken op zo'n 450 meter afstand van het plangebied. Echter, zijn binnen het plangebied geen nestlocaties van de soort aangetroffen. De bestaande bebouwing biedt geschikte verblijfslocaties voor vleermuizen, door de aanwezigheid van open stootvoegen. Geschikte open stootvoegen zijn volgens de quickscan slechts aanwezig in de noordgevel. Gebruik van bebouwing zal enkel kunnen plaatsvinden door de Gewone en Ruige dwergvleermuis. Verblijfsplaatsen van de Meervleermuis, de Laatvlieger en de Tweekleurige vleermuis zijn uitgesloten.
Verblijfplaatsen in bomen zijn niet mogelijk, gezien de leeftijd en de staat van onderhoud. Ook kan op voorhand worden uitgesloten dat sprake is van een essentieel foerageergebied of een belangrijke vliegroute van vleermuizen, gezien het hoog stenige karakter van het plangebied en het beperkt aanwezige groen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. In paragraaf 4.3.2.5 wordt hier nader op ingegaan.
In de quickscan ecologie (zie paragraaf 4.3.2.2) worden verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen niet uitgesloten. Bureau Stadsnatuur heeft in het veldseizoen van 2018 daarom een vleermuisonderzoek uitgevoerd (kenmerk 1828b). Het vleermuisonderzoek is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. De veldbezoeken hebben plaatsgevonden in de periode mei tot en met september 2018 en op basis hiervan is geconstateerd dat het plangebied en de directe omgeving van beperkt belang is voor vleermuizen. Onder andere de zomerverblijfplaatsen en kraamkolonie zijn uitgesloten op basis van de voorjaars- en zomerronde. In het najaar zijn paarverblijfplaatsen in de bebouwing eveneens uitgesloten. De naburige bebouwing is potentieel de fysieke verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis die door de onderzoeker werd waargenomen. Ook de grote winterverblijfplaats ontbreekt in het plangebied.
Na uitbreiding van het plangebied in 2020 met de nieuwe KPN-locatie, heeft Bureau Stadsnatuur beoordeeld of vleermuizen in de huidige bebouwing op deze locatie zijn uit te sluiten. Het vleermuisonderzoek is hierop aangevuld. Conclusie is dat verblijfplaatsen van vleermuizen in de aanvullende locatie zijn uitgesloten en de veldbezoeken in 2018 voldoende dekking gaven om hierover uitsluitsel te kunnen geven. Er is gedurende het veldwerk geen enkele vleermuisactiviteit waargenomen rondom dit gebouw.
Op basis van het vervolgonderzoek is aangetoond dat beschermd gebiedsgebruik door vleermuizen en aanwezigheid van overige beschermde soorten flora en fauna kan worden uitgesloten.
In 2020 is er door Bomenwacht Nederland een bomeninventarisatie uitgevoerd (kenmerk 20073), zie bijlage 8. Alle aanwezige bomen in het plangebied zijn geïnventariseerd en daarbij ingedeeld in kwaliteitscategorieën. Ook is op basis van een bovengrondse beoordeling en indien relevant ondergronds onderzoek, de verplantbaarheid aangegeven. Verder zijn de boomsoorten, standplaatsen, afmetingen (waaronder stam- en kroondiameter), conditie, veiligheid, beheerbaarheid en toekomstverwachting van alle bestaande bomen opgenomen. Uit de inventarisatie is gebleken dat er voor de realisatie van onderhavig plan circa 33 bomen verwijderd of verplaatst dienen te worden. Deze bomen vallen niet binnen de gemeentelijke Groene Kaart en zijn daarom uitsluitend omgevingsvergunningplichtig wanneer deze een stamomtrek hebben van meer dan 45 centimeter en zich in de openbare ruimte bevinden. Het aantal nieuwe bomen is groter dan het aantal te verwijderen/ te verplanten bomen, waardoor het aantal bomen binnen het plangebied per saldo toeneemt. Alle te verwijderen/ te verplanten bomen worden derhalve gecompenseerd binnen het plangebied.
In het kader van gebiedsbescherming is door Peutz (zie bijlage 9) een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofemissie en de stikstofdepositie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling (kenmerk O 16298-2-RA-004). Uit het onderzoek volgt dat de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden voor de beoogde gebruiksfase en de aanlegfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is geen sprake van een vergunningplicht onder de Wet natuurbescherming. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn hierdoor uit te sluiten. In vergelijking met de referentiesituatie is er zelfs sprake van een positief effect.
Het aspect ecologie en het aspect stikstofdepositie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.
In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.
Fig. 4.1 Uitsnede van CE-bodembelastingkaart Leiden. Bron: Saricon Safety & Risk Consultancy.
Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de planlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Voorliggend plan is niet ter plaatse van een verdacht gebied gelegen, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een projectgebonden risicoanalyse.
Het aspect explosieven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.
Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.
Bij het gebruik van elektrische infrastructuur ontstaan magnetische velden. Sterke magnetische velden kunnen bij mensen biologische effecten (zoals effecten op zintuigen) en gezondheidseffecten veroorzaken. Om mensen te beschermen tegen de mogelijke effecten van magnetische velden zijn er internationaal vastgestelde blootstellingslimieten. In 1998 heeft ICNIRP, de International Commission for Non-Ionizing Radiation Protection, de blootstellingslimiet voor velden van 50 hertz vastgelegd op 100 microTesla. De Europese Unie heeft deze blootstellingslimiet in 1999 overgenomen in Richtlijn 1999/519/EC.
Daarnaast wordt er al tientallen jaren wetenschappelijk onderzoek gedaan naar effecten van langdurige blootstelling aan magnetische velden in de woon- en werkomgeving, bij veldsterkten die veel lager zijn dan de maximale grenswaarde van 100 microTesla. Uit dit onderzoek is gebleken dat er een zwakke, maar statistisch significante relatie is tussen langdurig verblijven in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen en het vóórkomen van leukemie bij kinderen. Uit onderzoek naar de oorzaak is geen biologische verklaring of causaal verband gevonden voor de gestelde samenhang. De waarde voor de veldsterkte waarboven dit verband bij langdurige blootstelling toeneemt, ligt rond 0,4 microTesla.
Voorzorgbeleid
Voor bovengrondse hoogspanningslijnen wordt door de Nederlandse Rijksoverheid sinds 2005 een voorzorgbeleid gehanteerd. Dit beleid houdt in dat zo veel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden moet worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig kunnen verblijven in het gebied rond hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Dit gebied wordt een magneetveldzone genoemd. Derhalve mag in nieuwe situaties de magnetische veldsterkte gedurende enige tijd wel hoger zijn dan 0,4 microTesla, zolang het gemiddelde over een jaar maar lager is dan 0,4 microTesla.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de uitgangspunten die aan het magneetveldvoorzorgbeleid (dat oorspronkelijk betrekking heeft op bovengrondse hoogspanningslijnen) ten grondslag liggen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in beginsel ook moeten worden toegepast bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen.
In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk. Momenteel wordt door de minister verkend of dat een verbreding van het voorzorgbeleid naar andere bronnen in het elektriciteitsnetwerk wenselijk is.
In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) worden veiligheidsafstanden aangegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Onderhavige paragraaf gaat in op buisleidingen die geen normstelling in het Bevb kennen en waarvoor geen risicobenadering uit het Bevi dient te worden aangehouden. Dergelijke buisleidingen komen aan bod in paragraaf 4.6.5.
Ter plaatse van het plangebied is een tracé van kabels en leidingen van TenneT gelegen. In afstemming met de betreffende leidingbeheerder is er een dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning' opgenomen voor de aanleg, het beheer en instandhouding van de hoogspanningskabel; met de daarbij behorende beschermingszone en voorzieningen.
Binnen het plangebied LEAD zijn in de context van (ondergrondse) magnetische velden alleen woningen relevant. Andere in deze context gevoelige bestemmingen zijn in onderhavig bestemmingsplan niet aan de orde.
In verband met de ligging van de beoogde woningen in het planinitiatief LEAD ten opzichte van het 150 kV transformatorstation en de daarbij behorende ondergrondse kabelverbindingen, heeft DNV-GL de magneetveldcontour van de ondergrondse 150kV verbinding van TenneT onderzocht, zie bijlage 10. Daarbij is tevens de magneetveldsterkte van de kabelverbinding berekend. Uit het onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de aanbeveling voor de magneetveldsterkte van maximaal 100 microTesla uit de Europese Richtlijn 1999/519/EC.
Ter verantwoording van een goede ruimtelijke ordening is specifiek onderzoek verricht naar de ligging van de magneetveldcontour van 0,4 microTesla. DNV-GL heeft deze magneetveldcontour op meerdere locaties bij planinitiatief LEAD berekend en getoond in dwarsdoorsnedes. In de planregels is geborgd dat wonen binnen een magneetveldcontour hoger dan 0,4 microTesla niet is toegestaan.
Uit het onderzoek blijkt voorts dat in drie van de vijf onderzochte locaties waar woningen worden voorzien, geen sprake is van een magneetveldcontour hoger dan 0,4 microTesla. Om te borgen dat alle voorziene woningen in het gecoördineerde bouwplan voor het planinitiatief LEAD buiten de magneetveldcontour van 0,4 microTesla komen te liggen, is aangetoond dat dit bereikt kan worden door het laten zitten van de benodigde damwanden op twee plaatsen in het plangebied. Daar waar mitigerende maatregelen in de vorm van een damwand dienen te worden toegepast, is op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan een specifieke bouwaanduiding opgenomen welke is gekoppeld aan bouwregels. Een voorwaardelijke verplichting borgt daarnaast de instandhouding.
Een dubbelbestemming met betrekking tot de beschermingszone van kabels en leidingen zorgt ervoor dat ook bij toekomstige ontwikkelingen de kabels en leidingen worden beschermd. Ten aanzien van magnetische velden is in het bestemmingsplan een planregel opgenomen dat woningen niet zijn toegestaan binnen de 0,4 microTesla magneetveldcontour. Daar waar uit onderzoek is gebleken dat de voorziene woningen in het bouwplan voor het planinitiatief LEAD wel (deels) binnen die magneetveldcontour zouden liggen, borgt het bestemmingsplan het nemen en in stand houden van mitigerende maatregelen, waardoor alle voorziene woningen in het bouwplan buiten de magneetveldcontour van 0,4 microTesla komen te liggen.
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
Fig. 4.2 Richtafstandenlijst per omgevingstype. Bron: VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.
Kwalificatie plangebied
De planlocatie heeft in de huidige situatie de bestemmingen 'Gemengde doeleinden' en 'Nutsdoeleinden'. Het plangebied kenmerkt zich in de beoogde situatie door met name woonfuncties, maar naast de woonfunctie worden eveneens commerciële en maatschappelijke functies in de plint en een nutsvoorziening van KPN binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Doordat het plangebied overwegend uit de woonfunctie bestaat wordt niet gesproken van een gebied met functiemenging. Wel kan het plangebied gedefinieerd worden als een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt gedefinieerd als “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging". Voorbeelden van gemengde gebieden uit de VNG-brochure zijn woningen die direct naast andere functies liggen, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven of lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, of gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen. De situering nabij het 150 kV-station en aan de Willem de Zwijgerlaan (als hoofdinfrastructuur) zorgt ervoor dat het plangebied en de nabije omgeving gekwalificeerd wordt als een omgevingstype 'gemengd gebied' in de zin van de VNG-brochure. Doordat sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Binnen het plangebied
Binnen het plangebied zijn de woningen zoals onderdeel van planinitiatief LEAD gelegen nabij het nutsbedrijf van KPN. Het te realiseren KPN gebouw aan de zuidzijde van het plangebied wordt in de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 1. De activiteiten zijn het best vergelijkbaar met die van een telecommunicatiebedrijf (SBI-code 2008 61 A). Bij een dergelijke bedrijfsactiviteit is een milieucontour van 10 meter van toepassing in een rustige woonwijk. De richtafstand komt voort uit het aspect geluid, de overige aspecten (geur, stof, gevaar) hebben allen een contour van 0 meter in een rustige woonwijk. Onder 'kwalificatie plangebied' is geconcludeerd dat in onderhavig plangebied sprake is van een gemengd gebied. De milieucontour wordt derhalve met één stap verlaagd van 10 meter naar 0 meter zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Buiten het plangebied
Buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is het nabijgelegen 150 kV transformatorstation gesitueerd. De VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering noemt voor wat betreft elektriciteitsdistributiebedrijven verschillende richtafstanden ten opzichte van gevoelige functies. De richtafstand is afhankelijk van het gestelde transformatorvermogen. Volgens recente gegevens is bekend dat het totale transformatorvermogen van het transformatorstation 365 MVA bedraagt. Het 150 kV transformatorstation valt onder SBI-code 2008 35 C4 en heeft een milieucategorie 4.2. Bij een dergelijke bedrijfsactiviteit geldt op basis van de VNG-handreiking in een gemengd gebied een milieucontour van 200 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect gevaar. Het dichtstbijzijnde gebouw(deel) van het planinitiatief LEAD, waar gevoelige functies zoals wonen mogelijk worden gemaakt, is gelegen op een afstand van circa 10 meter.
Zoals in 4.6.1.1 aangegeven blijkt dat indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgevoerd, er kan worden uitgegaan van de daadwerkelijke milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De VNG-brochure schaalt de activiteit onder de milieucategorie 4.2. vanwege de mogelijke geluidbelasting op de omgeving van het transformatorstation. Omdat geluid bij een transformatorstation bepalend is voor de richtafstand is onderzocht of de activiteiten ter plaatse van het 150 kV station qua geluidbelasting passend is in milieucategorie 4.2.
In het akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het 150 kV station op planinitiatief LEAD (zie bijlage 14, kenmerk 2316 ER - 239 WO 009-02-11-20 V4) is naar voren gekomen dat het 150 kV station aan te merken is als een type B inrichting op basis van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit staan geen specifieke regels voor het in werking hebben van een transformatorstation. Hierdoor zijn de algemene geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing. De berekeningen tonen aan dat de geluidbelasting op de woningen ten hoogste 42 dB(A) bedraagt. Er wordt hiermee ruimschoots aan de normstelling van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit voldaan.
Een 150 kV-transformatorstation valt niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid (BEVI). Daarnaast staan in het Activiteitenbesluit geen specifieke regels voor het in werking hebben van een transformatorstation. Omdat voor een transformatorstation wel een potentieel (brand)veiligheidsrisico bestaat, geldt er in het kader van bedrijven en milieuzonering een aan te houden richtafstand van 30 meter voor 'gevaar'. Aan deze richtafstand wordt met het planinitiatief LEAD niet voldaan. Derhalve dient gemotiveerd te worden afgeweken van deze richtafstand.
Het transformatorstation dient in de huidige situatie al te voldoen aan de (brand)veiligheidseisen die gelden voor een transformatorstation op basis van het Bouwbesluit. Om dit te kunnen beoordelen is naast het aanleveren van informatie door TenneT, op 14 oktober 2020 het 150kV station aan de Nieuwe Koningstraat in Leiden geïnspecteerd door de veiligheidsregio. De inspectie is gedaan om uitsluitsel te geven over de risico's en effecten van het 150kV station voor het project LEAD.
Op grond van de waarnemingen en de informatie uit het noodplan is het scenario 'brand' het meest waarschijnlijk. De kans dat dit scenario optreedt is zeer klein door de getroffen veiligheidsmaatregelen. In het geval er brand ontstaat in een transformator, dan zijn er voorzieningen die het effect beperken. Bijvoorbeeld door het sluiten van de ventilatieluiken zal minder rook vrijkomen en de zuurstoftoevoer wordt beperkt waardoor de brand minder heftig wordt.
Belangrijk is dat de brandweer pas kan blussen als de installaties zijn uitgeschakeld door TenneT, in verband met de levensgevaarlijke spanningen in de installaties. Hierdoor kan er gedurende langere tijd rookoverlast zijn voor de omgeving.
In het planinitiatief zijn reeds maatregelen getroffen in het kader van externe veiligheid (zie paragraaf 4.6.5) die de toekomstige woningen voldoende bescherming bieden tegen een eventueel (brand)veiligheidsrisico. Op grond van vorenstaande kan gemotiveerd afgeweken van de richtafstand van 30 meter voor het onderdeel 'gevaar'.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het transformatorstation vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen vice versa.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Inleiding
In 2019 is een verkennend onderzoek inclusief asbest uitgevoerd door BOOT op het plangebied van planinitiatief LEAD. Op basis van het advies uit het verkennend bodemonderzoek van mei 2019, heeft BOOT in maart 2020 een nader bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uitgevoerd. Daarnaast is ter plaatse van de nieuwe KPN-locatie door BOOT op 3 juni 2020 een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. In de hierna volgende alinea's worden de resultaten uit de onderzoeken kort weergegeven.
Verkennend bodemonderzoek inclusief asbest ter plaatse van planinitiatief LEAD
BOOT heeft in mei 2019 een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd voor het plangebied van planinitiatief LEAD (Willem de Zwijgerlaan 177, 179 en 181). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting (kenmerk P18-0124-027). Middels een vooronderzoek is door BOOT in kaart gebracht of en zo ja waar verontreinigingen in de bodem verwacht worden. Op basis van de beschikbare dossierinformatie wordt de (boven)grond voor chemische parameters en asbest als verdacht aangemerkt. Verder is de grond en het grondwater aldaar onderzocht volgens de strategie van een verdachte locatie ter plaatse van een ondergrondse opslagtank conform NEN 5740.
Op basis van het laboratoriumonderzoek en veldwerkonderzoek door BOOT is de onderzoekshypothese 'verdachte locatie' aangenomen voor het gehele plangebied en de ondergrondse tank. In één boring is een asbestconcentratie aangetoond. Nader onderzoek conform NEN 5707 wordt geadviseerd. Verder zijn in de bodem licht verhoogde concentraties aangetroffen welke waarschijnlijk verband houden met bodemvreemde bijmengingen. De licht verhoogde concentraties zijn geen aanleiding om een nader onderzoek en/of saneringsmaatregelen te treffen. Hoewel de dieseltank slechts lichte concentraties met minerale olie in de bodem heeft veroorzaakt wordt geadviseerd om, indien sanering gewenst is, dit gelijktijdig met de tanksanering uit te voeren.
Nader bodemonderzoek asbest ter plaatse van planinitiatief LEAD
Op basis van het advies uit het verkennend bodemonderzoek van mei 2019, heeft BOOT in maart 2020 een nader bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 12 van deze toelichting (kenmerk P18-0124-052). Er is onder andere een proefsleuf gegraven om de verontreinigde laag te bemonsteren en de exacte asbestconcentratie te kunnen bepalen. Ter plekke van de proefsleuf is een sterke verontreiniging met asbest aangetoond. Geadviseerd wordt om de verontreiniging te saneren bij herontwikkeling van de locatie.
Verkennend bodemonderzoek inclusief asbest ter plaatse van nieuwe KPN-locatie (Nieuwe Koningsstraat 343 te Leiden)
Ter plaatse van de nieuwe KPN-locatie is door BOOT een verkennend bodemonderzoek (inclusief onderzoek naar asbest) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13 met kenmerk P18-0124-062.
Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de humeuze bovengrond bestaande uit zand ter plaatse licht verontreinigd is met zink, kwik, lood en PAK. De humusloze ondergrond bestaande uit zand is licht verontreinigd met PCB. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, molybdeen en nikkel. Op de locatie is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. Barium wordt vaker in het grondwater aangetroffen zonder duidelijk aanwijsbare bron. In dergelijke gevallen wordt gesproken van een verhoogde waarde met een natuurlijke oorsprong. De oorzaak van de overige verontreinigingen is onbekend. In de omgeving zijn op twee plekken restverontreinigingen achtergebleven in de grond, op één plek met minerale olie en één plek met PAK. Uit de resultaten van het veldwerk en de analyses blijkt dat er geen of geen noemenswaardige verontreinigingen met deze stoffen op de locatie aanwezig zijn.
Er kan worden geconcludeerd dat er sprake is van lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater welke geen belemmering vormen voor het toekomstige gebruik als nieuwe nutsvoorziening van KPN en de daarmee gemoeide (grond)werkzaamheden en nieuwbouw.
Als gevolg van de resultaten van de bodemonderzoeken dient rekening te worden gehouden met de verwijdering van de ondergrondse dieseltank, inclusief het leidingwerk, ter plaatse van het bestaande KPN-gebouw. Hierbij is het ook nodig de zintuiglijk met minerale olie verontreinigde grond te verwijderen.
Ter plekke van de proefsleuf is een sterke verontreiniging met asbest aangetoond. Om de locatie geschikt te maken voor de nieuwe bestemming 'wonen' is het nodig de verontreiniging te saneren. Om de verontreiniging te saneren zal een BUS-melding of een saneringsplan ingediend worden bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb). Gelijktijdig met de tanksanering zal de bodem ter plaatse van de tank worden gesaneerd.
In de uitgevoerde bodemonderzoeken is geen onderzoek gedaan ter plaatse van de huidige bebouwing. Mogelijk is onder deze bebouwing ook asbest aanwezig. Omdat de bodem onder de bebouwing verdacht is op bodemverontreiniging zal, na sloop van de bebouwing, een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN5740 en de NEN5707 worden uitgevoerd.
Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. De ontwikkelaar heeft met kosten voor verwijdering en sanering rekening gehouden in de exploitatie.
Nationaal beleid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt is het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'gemengde bedrijventerreinen'. Voor weg-, spoor- en industrielawaai gelden de geluidsklassen -1 (onrustig) tot en met -4 (zeer lawaaiig). Voor verkeerslawaai geldt de geluidsklasse 50-55 als ambitie voor dit gebiedstype. Voor industrielawaai geldt de geluidsklasse 48-52 als ambitie.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.
Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een Geluidskaart Leiden (2017) en een actieplan Leiden (2018) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving.
Inleiding
Westerveld Advies heeft een onderzoek uitgevoerd in het kader van industrielawaai in relatie tot het beoogde plan. Hierin is de geluidbelasting van het 150 kV station onderzocht. Buro Bouwfysica heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai en ook naar het effect van het planinitiatief LEAD op de bestaande bebouwing. In de hierna volgende alinea's worden de resultaten uit de onderzoeken kort weergegeven.
Akoestisch onderzoek industrielawaai
In paragraaf 4.6.1.3 is reeds aangegeven dat op korte afstand van het plangebied een 150 kV transformatorstation is gesitueerd. Transformatorstations zijn enkel zoneringsplichtige inrichtingen indien de transformatoren niet in een gesloten gebouw zijn ondergebracht en het maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen 200 MVA of meer is. Bij het nabijgelegen 150 kV station zijn alle transformatoren en compensatiespoelen in een gesloten gebouw ondergebracht. Het buiten opgestelde vermogen is zeer laag. De milieucontour op basis van de VNG-brochure is derhalve niet van toepassing. Wel is in een akoestisch onderzoek door Westerveld Advies (zie bijlage 14 kenmerk 2316 ER - 239 WO 009-02-11-20 V4) onderzocht of het nabijgelegen transformatorstation leiden tot een onaanvaardbaar geluidniveau ter plaatse van de te realiseren woningen. In deze paragraaf worden de onderzoeksresultaten beknopt weergegeven.
In het onderzoek is naar voren gekomen dat 150 kV station aan te merken is al een type B inrichting op basis van het Activiteitenbesluit. Hierdoor zijn standaard geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Er is een akoestisch rekenmodel opgesteld op basis van de representatieve bedrijfssituatie waarmee de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de maatgevende woningen zijn berekend. Indien het geluid ter plaatse van de woningen als tonaal herkenbaar is, wordt een toeslag van 5 dB in rekening gebracht. Volledigheidshalve is de toeslag meegenomen in het onderzoek. De berekeningen tonen aan dat de geluidbelasting op de woningen ten hoogste 42 dB(A) bedraagt.
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat de geluidbelasting op de woontorens hoogstens 42 dB(A) bedraagt, hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de toetswaarde van 50 dB(A) voor gemengd gebied (woonwijk in de stad) en wordt tevens voldaan aan de kwaliteitsnorm van 45 dB(A) geldend voor een rustige woonwijk in de stad. In de Nota van Uitgangspunten wordt opgemerkt dat er wellicht nader onderzoek benodigd is ten aanzien van de productie en de beperking van laagfrequent geluid door de transformatoren in de frequenties van 50 Hz en 100 Hz om aan de kwaliteitsnorm van 45 dB(A) te kunnen voldoen. Uit de onderzoeksresultaten volgt echter dat de geluidbelasting op de woontorens hoogstens 42 dB(A) bedraagt en daarmee ruimschoots aan de kwaliteitsnorm van 45 dB(A) kan voldoen, nader onderzoek naar verdergaande maatregelen (in 2018 zijn de 2 maatgevende transformatoren TR1 en TR4 reeds vervangen door geluidarme types) is gezien voornoemde niet nodig.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Buro Bouwfysica heeft in 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai ten behoeve van planinitiatief LEAD (zie bijlage 15 kenmerk 18189.15v3). De planlocatie ligt binnen de geluidzone van de Willem de Zwijgerlaan, de Gooimeerlaan en diverse gedezoneerde wegen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De maximale geluidbelastingen vanwege het verkeer op de 30 km/uur wegen zijn lager dan 48 dB en het is niet mogelijk om middels bron- en overdrachtsmaatregelen de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. In het onderzoek is verder aangetoond dat op drie (delen van) gevels van planinitiatief LEAD de geluidbelasting van 53 dB wordt overschreden. Aldaar dient aandacht te zijn voor geluidluwe gevels en - buitenruimten en akoestische compensatie. De hogere waarde voor de Willem de Zwijgerlaan bedraagt niet meer dan 58 dB.
Geconcludeerd wordt dat door het vaststellen van hogere waarden en het opnemen van de verplichting (via een voorwaardelijke verplichting in de planregels) tot het realiseren van compenserende maatregelen voor de woningen binnen planinitiatief LEAD met een geluidbelasting van meer dan 53 dB vanwege de Willem de Zwijgerlaan, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai - effecten op bestaande bebouwing
Buro Bouwfysica heeft in 2020 in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat het effect inzichtelijk maakt op de bestaande woningen in de directe omgeving van planinitiatief LEAD (zie bijlage 16 kenmerk 18189.27v2). Realisatie van LEAD heeft immers een wijziging in de verkeersstroom op bestaande wegen tot gevolg. In aansluiting op de eisen in de Wet geluidhinder betreffende de reconstructies van wegen, wordt een toename van 2 dB beoordeeld als akoestisch relevant. Uit het onderzoek is gebleken dat als gevolg van de wijziging van de verkeerintensiteiten, dit bij 26 bestaande woningen het geval is. Het treffen van maatregelen zorgt ervoor dat de toename in geluid tot maximaal 1 dB wordt beperkt, waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om geluidsbeperkende maatregelen te borgen.
Nieuwe nutsvoorziening voor KPN
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe nutsvoorziening voor KPN, dat zal fungeren als 'schakelstation' waar onderhoud en aanpassingen aan het netwerk van KPN worden verricht. Ten aanzien van het aspect geluid wordt het volgende overwogen.
Een dergelijke bedrijfsfunctie is zelf niet geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. De nieuwe nutsvoorziening zorgt voor een beperkt geluidseffect op de omgeving. Voor het beoordelen van het optredende geluidniveau wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd en wordt het Activiteitenbesluit in acht genomen. De VNG-publicatie geeft voor elke bedrijfscategorie een “veilige” afstand (richtafstand) voor geluid. De nieuwe nutsvoorziening voor KPN valt in milieucategorie 1. Gelet op de ligging van de nieuwe nutsvoorziening in gemengd gebied (zie paragraaf 4.6.1.3) wordt geen onacceptabele geluidbelasting naar de omgeving verwacht. De minimale richtafstand voor het milieuaspect 'geluid' bedraagt 0 meter en wordt niet overschreden. Voor de beoordeling van eventuele geluidhinder is in de VNG-publicatie een stappenplan opgenomen. De eerste stap uit dit stappenplan betreft de beoordeling of de aan te houden richtafstand wordt overschreden. Als daar geen sprake van is, kan een verdere toetsing achterwege blijven en is aanvullend akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Daar komt bij dat de beoogde nutsvoorziening aan te merken is als type B inrichting op basis van het Activiteitenbesluit. De (geluid)voorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn derhalve van toepassing. Doordat de richtafstand niet wordt overschreden en er moet worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit wordt geborgd dat de nutsvoorziening geen (negatieve) invloed heeft op een goed woon- en leefklimaat van de woningen in de omgeving.
Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.
Toetsing beoogde ontwikkeling aan het NIBM
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden. Voor woningbouw geldt dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 580 woningen mogelijk. Hiermee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en directe omgeving.
Volledigheidshalve is voor de ontwikkeling de NIBM-tool ingevuld. Daarbij is ervan uitgegaan dat de ontwikkeling leidt tot extra verkeersaantrekkende werking van 2.280 verkeersbewegingen per werkdag, zoals in het rapport van BOOT kenmerk P18-0124-008 (zie bijlage 22) inzichtelijk is gemaakt. Planinitiatief LEAD is voor het overgrote deel van de vloeroppervlakte een woonlocatie en voor woonlocaties is de verdeling in verkeerssoorten: 98% personenauto en 2% vrachtauto. Het aandeel vrachtverkeer is derhalve 2%. De motorvoertuigbewegingen worden afgewikkeld via de Nieuwe Koningsstraat, Schapenwei of Joulesstraat naar Pasteurstraat. Deze wegen kennen een breedte van ca. 6 meter (Koningsstraat en Schapenwei) en 5,4 meter (Joulesstraat). De defaultwaarde in de NIBM-tool bedraagt 5 meter. Op basis van voorgaande uitgangspunten tezamen met de verkeersgeneratie van het plan is de NIBM-tool ingevuld voor het jaar van planrealisatie, te weten 2026.
Fig. 4.3 NIBM-tool jaar 2026.
Door middel van de NIBM-tool is een worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de realisatie van planinitiatief LEAD op de luchtkwaliteit. In de worst-case berekening blijft de bijdrage aan NO2 niet onder de grens voor “niet in betekenende mate” van 1,2 µg/m3. Er moet derhalve getoetst worden aan de grenswaarden. De maximale bijdrage van het extra verkeer zoals aangegeven in figuur 4.3 (voor NO2: 1,23 µg/m3 en voor PM10 0,36 µg/m3 ) wordt derhalve onder 'goed woon- en leefklimaat' opgeteld bij de achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied.
Tabel 4.1 Achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 t.p.v. plangebied incl. bijdrage NIBM-tool
De grenswaarden voor de achtergrondconcentraties worden, bij het optellen van de maximale bijdrage van verkeer, niet bereikt dan wel worden overschreden. Hierdoor kan er zonder meer worden aangenomen dat ook na realisatie van het plan de achtergrondconcentraties nog steeds laag zijn en in ieder geval nog steeds ver onder de wettelijke grenswaarden liggen.
Daar komt nog bij dat in het jaar 2027 (circa een half jaar na afronding van het plan) volgens de NIBM-tool geen sprake is van een bijdrage van verkeer dat de luchtkwaliteit in betekende mate verslechterd. Dit is weergegeven op onderstaand figuur.
Fig. 4.4 NIBM-tool jaar 2027.
Ook schrijft de NSL-monitoringstool voor dat de achtergrondconcentraties in het jaar 2030 verbeteren ten opzichte van het jaar 2020. De achtergrondconcentraties in het jaar 2030 zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 4.2 Achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 t.p.v. plangebied jaar 2020 en 2030
De luchtkwaliteit zal in de toekomst derhalve enkel verbeteren. Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de wettelijke normen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Pluim Leidse Energiecentrale
Planinitiatief LEAD is gesitueerd op circa 400 meter afstand van (de schoorsteen van) de Leidse Energiecentrale. Aan Peutz is gevraagd om te beoordelen of nader onderzoek naar de gebouwinvloed van het planinitiatief LEAD op de pluim van de Leidse Energiecentrale noodzakelijk is. Op basis van ervaring en vergelijkbare berekeningen concludeert Peutz dat voor een afstand van ca. 400 meter geldt dat de pluim van de Leidse Energiecentrale niet meer zichtbaar is. Gelet op de afstand is voldoende verdunning van de (inmiddels) afgekoelde pluim opgetreden, waardoor de waterdamp volledig is opgelost in de lucht. Ook op een hoogte van ca. 100 meter is geen pluim meer zichtbaar. Op basis van ervaring en vergelijkbare berekeningen kan worden geconcludeerd dat de gebouwinvloed van het planinitiatief LEAD op de pluim van de energiecentrale te verwaarlozen is. De beschikbare en goedgekeurde rekensoftware (NNM in bijvoorbeeld Geomilieu) is ook niet in staat een dergelijke invloed te berekenen op een zodanige afstand (ca. 400 meter). Verder wordt hier nog opgemerkt dat zowel ter plaatse van het planinitiatief LEAD als de Leidse Energiecentrale voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden (milieukwaliteitseisen) voor luchtkwaliteit.
Activiteitenbesluit
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er in het kader van het Activiteitenbesluit voorschriften van toepassing zijn met betrekking tot het doelmatig verspreiden van emissies en het voorkomen van geurhinder vanuit inrichtingen. Dit wordt in de uitwerking van de plannen betrokken.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Hierbinnen worden twee normstellingen gehanteerd:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogt dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) / Regeling basisnet
Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Ten behoeve van de beoordeling van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande figuur bevat hier een uitsnede van.
Fig. 4.5 Uitsnede risicokaart. Buisleiding t.p.v. rode streeplijn (bron: QGIS, eigen bewerking)
Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Voor de hogedruk aardgasleiding is door Peutz in augustus 2020 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd.
In het onderzoek is uitgegaan van een worst-case invulling van het plangebied, namelijk de situatie waarbij alle personen in het plangebied geconcentreerd zijn in het dichtst bij de hogedrukaardgasleiding gelegen woongebouw. Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde bebouwing op een dusdanige afstand van de buisleiding is gelegen, dat er wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Daarnaast volgt uit het onderzoek dat het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie 0,041* de oriëntatiewaarde bedraagt. De oriëntatiewaarde wordt derhalve niet overschreden en er is geen sprake van een toename.
Het plangebied ligt op een afstand van ca. 3 km van de A4 en ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de A4 (ruim 4 km). Het invloedsgebied van de A4 wordt veroorzaakt door het mogelijk bij een calamiteit vrijkomen van giftige dampen. Gelet op deze afstand kan gesteld worden dat het plan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Het vervoer van gevaarlijke stoffen moet wel meegenomen worden in de afweging van de risico's.
Er is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 18 van deze toelichting (kenmerk D2020-074573). Omdat een deel van de woningen binnen het 100%-letaliteitsgebied ligt van de ondergondse hogedrukgasleiding, is het van belang dat toch nader afgewogen wordt in hoeverre het bestuur de eventuele risico's aanvaardbaar acht. Hierbij zijn name de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van belang. Op deze punten is de Veiligheidsregio in haar advies ingegaan (zie bijlage 19 met kenmerk UIT-2020-089596, deels ook verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico). Dit advies is opgesteld aan de hand van het uitgewerkte plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Samengevat zijn de belangrijkste conclusies:
Bovendien is in de regels van dit bestemmingsplan een nadere eisen regeling opgenomen waardoor de te treffen maatregelen in het kader van de verantwoording van het groepsrisico worden geborgd.
Gelet op de Verantwoording groepsrisico 2020 wordt geconcludeerd dat de risico's vanwege de aanwezige risicobronnen verantwoord zijn. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het beperkingengebied van een luchthaven is een zone waar planologische beperkingen van kracht zijn, zoals ten aanzien van de maximale bouwhoogten in de aan- en uitvliegroutes. De omvang van het beperkingengebied en de planologische beperkingen daarin zijn onderdeel van het Luchthavenindelingsbesluit (Lib) dat ten aanzien van een luchthaven is genomen. Het Lib wordt in acht genomen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de beheersverordening of het afwijken daarvan middels een omgevingsvergunning voor een gebied dat is gelegen binnen het beperkingengebied.
De bouwhoogte van planinitiatief LEAD varieert van 65 tot 115 meter. Om de effecten van de voorziene hoogbouw op het vliegverkeer te beoordelen, is getoetst aan het Luchthavenindelingsbesluit van Schiphol. In fig. 4.6 is zowel het luchthavengebied als het beperkingengebied van Schiphol weergegeven. Ter plaatse van de witte stip is het gebied van onderhavig bestemmingsplan weergegeven.
Fig. 4.6 Luchthavengebied en beperkingengebied van Schiphol
Het bestemmingsplangebied is buiten het beperkingengebied van de luchthaven Schiphol gelegen. De voorziene hoogbouw in planinitiatief LEAD heeft daarmee geen (negatieve) invloed op de luchtvaart.
Het Luchthavenindelingsbesluit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
De beoogde herontwikkeling bestaat uit de realisatie van 580 wooneenheden en maximaal 600 m² bvo aan commerciële en maatschappelijke voorzieningen. De nutsvoorziening voor KPN heeft een oppervlakte van circa 315 m² bvo. Dit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, zodat sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De grenswaarden van kolom 2 van categorie D11.2 worden echter niet overschreden. Het aantal beoogde woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen waarvoor een m.e.r.-boordeling dan wel een plan-mer plicht geldt op basis van categorie D11.2. Dit geldt eveneens voor het volume aan commerciële ruimte en het nutsbedrijf. De beoogde bedrijfsvloeroppervlakte van respectievelijk 600 en 315 m² valt ruim onder de 200.000 m², die als drempelwaarde geldt ten aanzien van de m.e.r.-beoordelingsplicht/ plan-m.e.r. plicht op basis van categorie D11.2. Het totale project ligt hiermee onder de drempelwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt (kolom 2). Op basis van Europese regelgeving dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin het bevoegd gezag wordt gevraagd een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. De aanmeldnotitie (kenmerk 19285) is opgenomen in bijlage 20 van deze toelichting. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. De activiteiten / functies die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Op 6 augustus 2020 heeft het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit besluit (kenmerk D2020-109981) is opgenomen als bijlage 21 van de toelichting.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
1. Leiden als fietsstad
2. Lopen krijgt meer ruimte
3. Stimuleren Openbaar Vervoer
4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
7. De juiste parkeerder op de juiste plek
8. Ondersteunen deelconcepten
9. Gebruik maken van nieuwe technologie
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.
Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:
De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.
De verkeersgeneratie van het plan is onderzocht door BOOT (kenmerk P18-0124-008, zie bijlage 22). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is Leiden ingedeeld in de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk', conform de indeling van gebieden op grond van het parkeerbeleid. De ligging van het plan kan worden gekenmerkt als zijnde 'schil centrum'. Het type woningen is als volgt te categoriseren: alle huurwoningen betreffen 'huur etage goedkoop en midden', de koopwoningen met een bruto vloeroppervlak > 120 m² betreffen 'koop etage duur', de koopwoningen met een bruto vloeroppervlak 65 m² - 120 m² betreffen 'koop etage midden' en de koopwoningen met een bruto vloeroppervlak < 65 m² betreffen 'koop etage goedkoop'. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-richtlijnen waarbij het uitgangspunt is dat er 580 woningen worden gerealiseerd.
Naast de woningen is rekening gehouden met maximaal 600 m² commerciële en maatschappelijke functies alsmede de realisatie van een nutsbedrijf voor KPN. In de Regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de bedrijfsvloeroppervlakte van de commerciële en maatschappelijke functies in zijn totaliteit maximaal 600 m2 bvo mag bedragen, met dien verstande dat:
Het nieuwe nutsbedrijf van KPN heeft een bruto vloeroppervlak van 315 m2.
Omdat binnen de commerciële functie ook horeca is toegestaan, is voor de berekening van de verkeersgeneratie worst-case uitgegaan van het volgende programma:
Tabel 4.3 Uitsnede programma voorzieningen (bron: BOOT)
Op basis van het hiervoor benoemde programma is aan de hand van kengetallen van het CROW door BOOT de verkeersgeneratie berekend. De verkeersgeneratie voor de woningen bedraagt 2.025 verkeersbewegingen per werkdag. De verkeersgeneratie voor de overige functies bedraagt 254 verkeersbewegingen per werkdag. De maximale verkeersgeneratie bedraagt derhalve 2.280 verkeersbewegingen per werkdag. De werkelijke verkeersgeneratie zal naar verwachting lager liggen omdat ingezet wordt op andere vormen van transport en het autogebruik ontmoedigd wordt.
De planlocatie ligt aan de Willem de Zwijgerlaan. De Willem de Zwijgerlaan is één van de hoofdwegen door Leiden en onderdeel van de Leidse Ring Noord. Een deel van het verkeer van LEAD zal ontsluiting organiseren via de Willem de Zwijgerlaan, een ander deel zal via de wijk in zuidelijke richting de ontsluiting organiseren. De ontsluiting van het autoverkeer via de Schapenwei en de Pasteurstraat is onderzocht door BOOT (documentnummer P18-0124-008, zie bijlage 22). In een aanvullend onderzoek heeft Goudappel Coffeng in april 2020 een variantenstudie uitgevoerd naar drie varianten. De rapportage (kenmerk 003322.20190201.R1.07, zie bijlage 23) is in de bijlage bijgevoegd. In deze paragraaf worden de resultaten beknopt beschreven.
De basisvariant bestaat uit de auto-ontsluiting via de Nieuwe Koningsstraat, Schapenwei en de Pasteurstraat. Uit het onderzoek van BOOT blijkt dat als gevolg van het planinitiatief LEAD de werkdagintensiteit in de Nieuwe Koningsstraat, Schapenwei en de Joulestraat ruim onder de 4.000 mvt/dag blijft. De Nieuwe Koningstraat heeft voldoende breedte om het autoverkeer af te wikkelen. De Schapenwei beschikt ook over voldoende breedte. Bij toenemend parkeren op de rijbaan kan de doorstroming op dit deel wel onder druk komen te staan. Mocht deze situatie zich voordoen dan kan dit worden opgelost door het toepassen van een parkeerverbod op de Schapenwei. De Joulestraat biedt voldoende ruimte om het autoverkeer af te wikkelen. De wegbreedte heeft wel invloed op het inhalen van fietsverkeer in het geval van tegenliggers.
Het onderzoek van Goudappel Coffeng heeft, in aanvulling op de basisvariant zoals onderzocht door BOOT, drie alternatieve ontsluitingen onderzocht en beoordeeld aan de hand van elf criteria. In de eerste variant is onderzocht of de Nieuwe Koningstraat voor autoverkeer kan worden aangesloten op het kruispunt Willem de Zwijgerlaan - Gooimeerlaan. De tweede variant bestaat uit een uitvoegstrook vanaf de Willem de Zwijgerlaan vanuit het westen naar de Nieuwe Koningstraat. De laatste variant is een invoegstrook vanaf de Nieuwe Koningstraat naar de Willem de Zwijgerlaan in oostelijke richting. De drie alternatieven voor de ontsluiting van LEAD zijn vergeleken met de basisvariant. Deze drie onderzochte alternatieven scoren op een aantal punten beter dan de basisvariant. Echter, twee van de drie (nieuwe aantakking en uitvoegstrook) zorgen voor een onacceptabele situatie op de Willem de Zwijgerlaan. De laatste variant (invoegstrook) zorgt voor een verslechtering op de Schapenwei. Geconcludeerd is dat de drie alternatieven daarmee geen meerwaarde opleveren ten opzichte van de basisvariant.
De gemeente Leiden heeft - onafhankelijk van het onderzoek van Goudappel Coffeng - een verkeersonderzoek uitgevoerd voor het planinitiatief LEAD d.d. 20 januari 2020. Dit verkeersonderzoek is opgenomen als bijlage 24 van de toelichting. Hierin komt de gemeente eveneens tot de conclusie dat de verkeersafwikkeling van en naar LEAD via de bestaande wegenstructuur (Schapenwei en Pasteurstraat) de meest geschikte ontsluitingsroute is. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de toegang voor verkeer van en naar LEAD via de Schapenwei en Pasteurstraat verkeerskundig acceptabel is, als er op termijn fysieke maatregelen worden genomen. Deze maatregelen houden in dat de linksaf-strook vanaf de Willem de Zwijgerlaan naar de Pasteurstraat verlengd wordt en dat het fietspad bij het kruispunt Pasteurstraat beter wordt ingericht. De genoemde maatregelen zullen naar verwachting in 2021 worden gerealiseerd.
Autoparkeren
De parkeerbehoefte van het planitiatief LEAD is onderzocht door Spark d.d. 31 augustus 2020, zie bijlage 25.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van de maatgevende werkdagavond en na toepassing van de aanwezigheidspercentages, de parkeereis voor auto's 322 parkeerplaatsen betreft.
Tabel 4.4 Parkeereisberekening Auto (bron: Spark)
Gelet op alle maatvoeringseisen met betrekking tot openbare en niet openbare parkeerplaatsen in parkeergarages, heeft de beoogde parkeergarage voor het planinitiatief LEAD een capaciteit van 347 parkeerplaatsen. 54 van deze parkeerplaatsen gelden als compensatieplekken voor parkeerplaatsen die in het openbaar gebied verdwijnen. Per saldo zijn er 293 parkeerplaatsen beschikbaar voor het planinitiatief, waardoor er een tekort is op de maatgevende werkdagavond van 29 parkeerplaatsen.
Het is voldoende aannemelijk dat afgeweken kan worden van de autoparkeereis voor deze 29 parkeerplaatsen, gezien het bepaalde in artikel 11, lid 1, sub c van de vigerende Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020, omdat:
Uit tabel 4.5 volgt dat er steeds ruim voldoende openbare parkeerplaatsen zijn om de niet-bewoners te faciliteren, daarbij rekening houdend met de compensatie van 54 parkeerplaatsen volgend uit artikel 2 lid 2 van de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020.
Tabel 4.5 Parkeerbalans openbare autoparkeerplaatsen (bron: Spark)
Voor wat betreft het laatste punt zullen de betreffende woningen in de gemeentelijke POET-lijst (parkeren op eigen terrein) worden opgenomen, op grond waarvan bewoners niet in aanmerking kunnen komen voor bewoners-/bezoekersvergunningen.
Naast het planinitiatief LEAD voorziet onderhavig bestemmingsplan in een nutsvoorziening voor KPN. De parkeerbehoefte hiervoor zal op eigen terrein van de betreffende voorziening geboden worden, in de vorm van 4 parkeerplaatsen. De capaciteit zal exclusief toegankelijk zijn voor personeel die de voorziening moet kunnen bereiken. Hiervoor is ruim voldoende ruimte beschikbaar.
Fietsparkeren
Naast de parkeerbehoefte voor auto's is ook fietsparkeren bij planinitiatief LEAD onderzocht door Spark. Uit de opgestelde fietsparkeerbalans blijkt dat de behoefte aan fietsparkeerplekken op de werkdagavond het hoogst is. Er is dan behoefte aan 1.472 fietsparkeerplekken. Het planinitiatief LEAD voorziet in meer dan 1.700 fietsparkeerplaatsen en dit is ruim voldoende om de volledige vraag naar fietsparkeerplekken op alle momenten in de week te faciliteren.
Geconcludeerd kan worden dat het planinitiatief LEAD op een passende wijze wordt ontsloten en de ontsluiting de verkeersgeneratie als gevolg van het planinitiatief voldoende kan afwikkelen. Daarnaast is er voldoende ruimte beschikbaar om binnen de grenzen van de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020 tot een uitvoerbaar plan te komen.
In de regels van het bestemmingsplan is een dynamische verwijzing opgenomen naar de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020. De toets of er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd vindt plaats bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, die gecoördineerd met dit bestemmingsplan wordt voorbereid.
De verkeer- en parkeeraspecten vormen geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Waterbeheerplan 5 (2016)
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Nota Waterkeringen
Door de bevolkingsgroei, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de druk op de schaarse ruimte binnen Rijnland toe. Tegelijkertijd worden waterkeringen ook steeds meer gebruikt voor andere functies als recreatie, natuur, infrastructuur en wonen.
Om aan al deze facetten het hoofd te kunnen bieden, heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland onder meer de Nota Waterkeringen opgesteld, gericht op de primaire en regionale keringen. De Nota bestaat uit twee delen. In deel I staat de visie en doelstellingen op het waterkeringsbeheer. In deel II staan de beleidsregels. Deel II van de Nota Waterkeringen is sinds 1 juli 2015 vervangen door uitvoeringsregels.
Waterplan Leiden (2006)
Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.
Handreiking Watertoets
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het hoogheemraadschap.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
In het kader van het bestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap van Rijnland, zie ook paragraaf 6.2.4 Vooroverleg. Het hoogheemraadschap heeft op 12 mei 2020 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de ontwikkelingen die dit bestemmmingsplan mogelijk maakt. Mocht er eventuele grondwateronttrekking plaatsvinden dan is dit wel melding-en/of vergunningplichtig. Verder voortvloeiende afspraken en ruimtelijke gevolgen voor de benodigde waterberging zijn vastgelegd.
Beschrijving van het watersysteem
De planlocatie ligt in een stedelijke omgeving. Veelal is groen en water hier schaars, maar ter plaatse van de planlocatie is dit niet het geval. De zone langs de Willem de Zwijgerlaan heeft een groen karakter en aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een groenstrook en een vertakking van de Maresingel. Deze vertakking van de Maresingel is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Rijnland en heeft de status 'overig water'.
Door Buro BOOT is voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan en enkele aangrenzende gronden een waterparagraaf opgesteld (kenmerk P18-0124). Dit is opgenomen in bijlage 26 van deze toelichting. Binnen dit te herinrichten gebied is in de huidige situatie sprake van ca. 10.600 m² verhard oppervlak. In de toekomstige situatie is sprake van een verhard oppervlak van ca. 10.900 m². Het verhard oppervlak neemt toe met 300 m². Hiermee geldt geen compensatieverplichting vanuit het hoogheemraadschap van Rijnland.
Binnen het plangebied worden voorzieningen aangebracht om 60 mm neerslag in 1 uur in het toekomstig verhard oppervlak te kunnen verwerken. De totale bergingsbehoefte bedraagt voor het te herinrichten gebied 423 m³, zie tabel 4.6. Op de daken worden 85 mm kratten voorzien van Smart Flow control aangelegd waardoor de berging ledigt wanneer een extreme bui wordt verwacht. Hiermee wordt de berging in de kratten benut om het groen te voorzien van water en is deze ook beschikbaar bij hevige regenval. Op het parkeerdek worden 150 mm kratten voorzien van Smart Flow control aangelegd. In totaal is er sprake van een bergingsoverschot, zie tabel 4.7.
Tabel 4.6 Berekening bergingsbehoefte (bron: BOOT)
Tabel 4.7 Berekening bergend vermogen en bergingsoverschot (bron: BOOT)
Het vuilwater wordt op het bestaande rioolstelsel aangesloten. In het ontwerp van het stelsel is al rekening gehouden met herontwikkeling van onderhavig plangebied, waardoor aansluiting op het stelsel zonder aanvullende maatregelen kan worden uitgevoerd.
In de toekomstige situatie zal het maaiveld op ca. 0,4 tot 0,5m +NAP komen te liggen. De huidige maaiveldhoogtes variëren nog van ca 0,1 tot 0,4m +NAP. Er dienen derhalve maatregelen te worden getroffen in het kader van ontwatering. Rondom de planlocatie is reeds drainage aanwezig, maar om ter plaatse van het plangebied voldoende ontwatering te creëren dient ook hier een drainagesysteem te worden aangelegd.
Doordat het plangebied niet ligt ter plaatse van een kern- of beschermingszone van een waterkering, zal geen effect optreden op de veiligheid van een waterkering. Wel dient rekening te worden gehouden met de vertraagde afvoer van hemelwater richting de vertakking van de Maresingel, ten oosten van het plangebied. De vertakking heeft een beschermingszone van 2 meter.
Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In de Nota van Uitgangspunten LEAD d.d. 3 december 2018 (zoals vastgesteld op 20 juni 2019 door de gemeenteraad van Leiden) zijn de uitgangspunten en het kader voor de uitwerking van het planinitiatief LEAD opgenomen. In de Nota van Uitgangspunten LEAD wordt onder andere aandacht besteed aan de bouwhoogte van planinitiatief LEAD. Er is aangegeven dat getoetst dient te worden aan de criteria voor de relatie met de omgeving (Eyeline), de criteria voor de relatie met het stadssilhouet (Skyline) en aan de fysieke criteria als wind en schaduw. Naast de beoordeling van de criteria 'eyeline en skyline', kan een overschrijding van de hoogtegrens enkel mogelijk worden gemaakt indien dit is onderbouwd aan de hand van de criteria windhinder en -gevaar, bezonning en zichtlijnen. In een Hoogbouweffectrapportage (HER) is onderzocht wat de effecten zijn van de hoogbouw binnen planinitiatief LEAD op de omgeving. De HER is in bijlage 27 bijgevoegd (kenmerk 19285). In deze paragraaf zijn de resultaten beknopt beschreven.
Hoogbouwvisie
In de Hoogbouwvisie van 2007 heeft de gemeente Leiden beschreven op welke plaatsen en onder welke omstandigheden hoogbouw wenselijk is. Leiden is in de Hoogbouwvisie verdeeld in een viertal gebiedstypen. De Stadsboulevards, waar de projectlocatie van LEAD onderdeel van is, betreft overwegend middelhoogbouw (20 – 30 meter) met meerdere accenten (40 – 50 meter). Planinitiatief LEAD voorziet in een overschrijding van de bouwhoogtes zoals aangegeven in het gebiedstype 'Stadsboulevards'. Overschrijding van de hoogtegrens is benodigd en kan worden toegestaan mits gemotiveerd aan de hand van een aantal criteria. Voor de ontwikkeling van het planinitiatief LEAD is een hoogbouwtoets uitgevoerd aan de hand van de criteria 'eyeline en skyline'.
Het onderdeel 'eyeline' gaat in op de relatie van de bebouwing met de omgeving op straatniveau en wordt gemeten aan de hand van drie criteria. Het eerste criterium betreft 'Hoogbouw heeft altijd een onderbouw'. De laagste en de middelhoge toren in het planinitiatief LEAD hebben een gezamenlijke plint. De derde toren aan de noordzijde van het plangebied kenmerkt zich met een terugliggende plint over twee bouwlagen. Aan het eerste criterium wordt dus voldaan. Het tweede criterium betreft 'De onderbouw is de schakel met de schaal van de stad c.q. van de omgeving'. De onderbouw van planinitiatief LEAD sluit aan bij de naastgelegen bebouwing en is voorzien van een open en geactiveerde plint. Hierdoor gaat het gebouw een relatie aan met de buurt, zodat ook aan het tweede criterium wordt voldaan. Het derde en laatste criterium betreft 'Onderdeel van de onderbouw is een levendige plint'. De plint van alle bouwdelen kent een diverse invulling met onder andere op de hoeken de commerciële en maatschappelijke functies. Daarnaast zijn de centrale entrees dubbel hoog ontworpen en voorzien van een transparante gevel. Verder bevinden zich aan de parkzijde ook woningen. Aan het derde criterium wordt daarmee ook voldaan.
Het onderdeel 'skyline' gaat in op de relatie van de bebouwing met de stad en het stadssilhouet en wordt gemeten aan de hand van vier criteria. Het eerste criterium betreft 'Hoogbouw is niet eenvormig'. De drie torens van het planinitiatief LEAD hebben elk een unieke vorm, zodat aan het eerste criterium wordt voldaan. Het tweede criterium betreft 'Hoogbouw vormt geen wand'. De torens hebben onder andere voldoende afstand tot elkaar en allen een eigen vorm en oriëntatie, waardoor ze als losse torens herkenbaar zijn. Aan het tweede criterium wordt daarmee tevens voldaan. Het derde criterium betreft 'Hoogbouw is niet dominant ten aanzien van monumenten'. Vanaf de Singel en de rand van de binnenstad is LEAD in enkele gevallen herkenbaar, maar stedenbouwkundig niet dominant aanwezig. Vanuit het Groene Hart is de bebouwing in de verte te onderscheiden, maar het voert nooit de boventoon. Het vierde en laatste criterium betreft 'Hoogbouw draagt bij aan het stadssilhouet'. Door de verscheidenheid in hoogte, vorm en oriëntatie van de drie torens ontstaat er vanaf de verschillende zichtlijnen een afwisselend en sterk stedelijk silhouet. Oplopend van de laagste naar de hoogste toren wordt de kroon van elke toren steeds hoger uitgevoerd waardoor er een subtiele hiërarchie ontstaat met de hoogste toren als duidelijk accent van het ensemble. Ook aan het derde criterium wordt derhalve voldaan.
Het planinitiatief is beoordeeld aan alle criteria en daarbij is geconcludeerd dat 'eyeline en skyline' in voldoende mate worden bediend.
Nota van Uitgangspunten
In de Nota van Uitgangspunten LEAD is aangegeven dat naast de beoordeling van de criteria 'eyeline en skyline' ook getoetst dient te worden aan de fysieke criteria als wind en schaduw. Een overschrijding van de hoogtegrens kan enkel mogelijk worden gemaakt indien dit goed is onderbouwd aan de criteria windhinder en -gevaar, bezonning en zichtlijnen.
Windhinder en -gevaar
Actiflow heeft een CFD-onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op het windklimaat in de omgeving. Dit onderzoek is onderdeel van de HER en is derhalve bijgevoegd in bijlage 27 van de bestemmingsplantoelichting.
De resultaten laten zien dat er geen risico op windgevaar aanwezig is, ook wind-
hinderklasse E zones zijn niet aanwezig in de omgeving van planinitiatief LEAD. Wanneer de bestaande situatie vergeleken wordt met de nieuwe situatie dan kan geconcludeerd
worden dat het windklimaat in de openbare ruimte nabij omliggende gebouwen veelal zal verbeteren door toevoeging van de nieuwbouw. Planinitiatief LEAD zorgt hierbij voor een afschermende werking voor wind vanuit de zuidelijke en westelijke richtingen. Daar waar dit niet het geval is, zal het windklimaat acceptabel blijven.
In de nabijheid van de nieuwbouw treden diverse windhinderklassen op. Hierbij is het effect van seizoensgebonden verschillen nader beschouwd. Dit kan gedaan worden omdat functies, zoals langdurig verblijf, met name van toepassing zijn in de zomer. Daarnaast is er in de zomer meer blokkering door vegetatie, waardoor het windklimaat per seizoen zal verschillen. De resultaten laten zien dat het windklimaat in de zomer als ‘windluw’ kan worden omschreven, waardoor langdurig verblijf rondom planinitiatief LEAD ongehinderd kan plaatsvinden. In de winter zijn er minder windluwe locaties, echter is er nog steeds voldoende ruimte voor langdurig comfortabel verblijf.
Het windklimaat is daarbij acceptabel voor de beoogde verkeersfuncties indien het gehele jaar wordt beschouwd, zoals de norm voorschrijft. Het fietspad ten noorden en westen van de nieuwbouw kent hierbij een acceptabel windklimaat wanneer het jaargemiddelde wordt beschouwd. In de zomermaanden kan het fietspad als windluw worden aangemerkt.
Onderhavige studie heeft dan ook laten zien dat het windklimaat na realisatie van planinitiatief LEAD nabij de nieuwbouw acceptabel is. Daarbij leidt het nabij bestaande bebouwing veelal tot een verbetering van het windklimaat in de openbare ruimte en nooit tot een onacceptabele situatie. Hiermee voldoet het aan de eisen voor een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot het windklimaat.
Bezonning
Door iTX BouwConsult is een bezonningstudie uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving. Ook dit onderzoek is onderdeel van de HER en is derhalve bijgevoegd in bijlage 27 van deze bestemmingsplantoelichting.
In de Nota van Uitgangspunten LEAD is gesteld dat voor het bepalen van schaduwhinder bij planinitiatief LEAD de Haagse norm dient te worden gehanteerd. iTX BouwConsult heeft dit onderzoek uitgevoerd en is naast de Haagse bezonningsnorm ook ingegaan op de TNO-norm 'licht' en heeft een vier seizoenenonderzoek uitgevoerd.
Uit het onderzoek op basis van de Haagse bezonningsnorm, in de periode 19 februari tot 21 oktober, blijkt dat alle woningen en appartementen in de omgeving van planinitiatief LEAD blijven voldoen aan de in de norm gestelde minimale bezonningsduur van 120 minuten. Ook is onderzoek gedaan naar de afname in bezonningsduur en hieruit blijkt dat sprake is van een zekere zonafname bij het kritische appartement in de Eschertoren en in Kroon van Noord, maar voor beide appartementen geldt dat ruimschoots voldaan wordt aan de Haagse bezonningsnorm.
In de toetsing aan de hand van de TNO-norm 'licht' blijkt dat alle woningen en appartementen in de omgeving van planinitiatief LEAD blijven voldoen aan de TNO-norm van 120 minuten. Verder blijkt in het aanvullende vier seizoenen onderzoek dat slagschaduwen over een groot gebied worden geproduceerd door planinitiatief LEAD. Lange slagschaduwen trekken aan het einde snel over het gebied, waardoor de hinder beperkt blijft.
In het onderzoek is geconcludeerd dat er voldaan wordt aan zowel de Haagse bezonningsnorm als de lichte TNO-norm. Een vier seizoenenonderzoek is uitgevoerd om een compleet beeld te schetsen. Hiermee voldoet planinitiatief LEAD aan de eisen voor een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot bezonning.
Zichtlijnen
RED Company en Powerhouse Company hebben in het zichtlijnenonderzoek de gevolgen voor het nationaal landschap 'Het Groene Hart' en vanuit het beschermd stadsgezicht in beeld gebracht. Er zijn 35 standpunten aangewezen in de binnenstad, de stadssingel en het nationaal landschap 'Het Groene Hart'. In de binnenstad en de stadssingel zijn 30 standpunten (aanzichten) onderzocht. Het zichtlijnenonderzoek is onderdeel van bijlage 27.
In deze paragraaf worden de resultaten beknopt beschreven. In het onderzoek is van ieder aanzicht de bestaande situatie en de geplande situatie weergegeven. De bebouwing van planinitiatief LEAD is in de meeste gevallen niet herkenbaar aanwezig door de smalle straten en grachten in het historische centrum. Vanaf de Singel en de rand van de binnenstad is het planinitiatief in enkele gevallen herkenbaar aanwezig, maar stedenbouwkundig niet dominant aanwezig. Er vindt geen onevenredige aantasting van de zichtlijnen plaats. Voor de specifieke overwegingen met betrekking tot cultuurhistorie, wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.3.
In het tweede deel ('Het Groene Hart') zijn vijf standpunten (aanzichten) onderzocht. Vanuit 'Het Groene Hart' is de bebouwing van planinitiatief LEAD in de verte te onderscheiden, maar voert dit nooit de boventoon in het aanzicht. Hiermee voldoet planinitiatief LEAD aan de eisen met betrekking tot zichtlijnen.
In de HER is het hoogbouwplan van planinitiatief LEAD gemotiveerd. De overschrijding van de hoogbouwgrens zoals opgenomen in de Hoogbouwvisie is hiermee voorzien van een goede onderbouwing doordat voldaan wordt aan de eisen in het kader van de zichtlijnen, het bezonningsaspect en het windhinderaspect zoals aangeven in de Nota van Uitgangspunten LEAD.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan LEAD zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 7 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 8 t/m 12 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 13 en 14 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (Artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (Artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bedrijf - nutsvoorziening (Artikel 3)
In dit bestemmingsplan geldt de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening voor het nieuwe KPN gebouw. Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Er is gekozen om deze voorziening / dit bedrijf specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.
Groen (Artikel 4)
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn toegestaan: groenvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, calamiteitenontsluiting voor hulpdiensten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen; nutsvoorzieningen; speelvoorzieningen; straatmeubilair; inritten en uitritten; voorzieningen voor laden en lossen; kunstobjecten en ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een ondergrondse parkeergarage. Er is een specifieke voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van een mitigerende maatregel ten behoeve van magneetvelden.
Wonen (Artikel 5)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen (in gestapelde vorm ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld') en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen zoals gezamenlijke entrees, lobby's, trappenhuizen en galerijen, gemeenschappelijke ruimten ten behoeve van de woonfunctie (waaronder een zwembad, sportruimten, gemeenschappelijke woonkamer(s) en gastenkamer(s)), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - daktuin' tevens voor een daktuin, bergingen ten behoeve van de woningen, inritten en uitritten, voorzieningen voor laden en lossen, verhardingen, liftinstallaties, verblijfsgebied, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Daarnaast zijn binnen de woonbestemming uitsluitend op de begane grond en de eerste verdieping commerciële en maatschappelijke functies toegestaan.
Middels specifieke gebruiksregels is het maximum aantal te realiseren woningen en het maximum aantal m2 bruto vloeroppervlakte van de commerciële en maatschappelijke functies vastgelegd.
Voorts is er een mogelijkheid opgenomen tot het stellen van nadere eisen in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan gedacht worden aan het naleven van maatregelen die genoemd zijn in de verantwoording van het groepsrisico.
Tevens zijn er specifieke voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van een mitigerende maatregel ten behoeve van magneetvelden, geluid en sociale huurwoningen.
Leiding - Hoogspanning (Artikel 6)
Ter plaatse van het plangebied is een tracé van kabels en leidingen van TenneT gelegen. Dit kabels en leidingentracé wordt in dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (Artikel 7)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (Artikel 8)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene gebruiksregels (Artikel 9)
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Overige regels (Artikel 11)
In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het parkeren en de waterberging. Voorts is er een regeling opgenomen dat betrekking heeft op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (Artikel 12)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (Artikel 13)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een koop- en ontwikkelovereenkomst gesloten, die kwalificeert als anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken gemaakt over eventuele planschade. Dit zal afgewenteld worden op de ontwikkelaar. Het sluiten van deze overeenkomst is op 27 februari 2020 gepubliceerd in de Stadskrant.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Voor de resultaten van het participatieproces wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 2.3.1.2 Participatieproces.
Voor de resultaten van het participatieproces wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 28 Resultaten vooroverleg.
Conform de 'Werkwijzer participatie 2018' van gemeente Leiden start de bestemmingsplanprocedure, vanwege het doorlopen participatieproces, met een ontwerpbestemmingsplan en is een voorontwerpbestemmingsplan (met daarbij gangbare inspraakmogelijkheden) niet van toepassing.
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.
Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.