direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Evenementen Leidse Hout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00119-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 11 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Leiden het bestemmingsplan 'Leiden Noordwest' vastgesteld. In de uitspraak van 4 september 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, 2012119955/1/R4) een aantal onderdelen van het bestemmingsplan 'Leiden Noordwest' vernietigd en bepaald dat voor deze onderdelen binnen een jaar een nieuw besluit genomen moet worden.

Een deel van de vernietigde onderdelen heeft betrekking op evenementen in de Leidse Hout. Concreet dient een besluit genomen te worden waar en in welke mate evenementen mogen plaatsvinden in de Leidse Hout.

Het bestemmingsplan Evenementen Leidse Hout heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan juridisch-planologisch vast te leggen. Wat betreft de bestemmingsregeling is aangesloten is bij de Leidse standaard en de SVBP2012.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noordwesten van de gemeente Leiden, grenzend aan de gemeente Oegstgeest. Het plangebied bestaat uit twee delen van het 'Volkspark de Leidse Hout', welke in het bestemmingsplan 'Leiden Noordwest' de aanduiding "evenemententerrein" hadden gekregen. Deze aanduiding is in de uitspraak van 4 september 2013 door de Raad van State vernietigd.

Op onderstaande afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

De atletiekbaan en sportvelden aan de zuidzijde maken dus geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00119-0301_0001.png"  
Afb. 1.1: Ligging plangebied binnen de gemeente  
afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00119-0301_0002.png"  
Afb 1.2: Begrenzing plangebied  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Leiden Noordwest' met in acht neming van de uitspraak van de Raad van State op 4 september 2013. 'Leiden Noordwest' is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 oktober 2012.

De volgende onderdelen, waarover de Raad van State heeft geoordeeld dat er een nieuw besluit genomen moet worden, zijn van toepassing:

  • de aanduiding "evenemententerrein", toegekend aan de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Water" in de Leidse Hout;
  • Wro-zone - wijzigingsgebied, artikel 8, lid 8.4, onder b, en artikel 15, lid 15.4, onder b, van de planregels.

Voornoemde onderdelen vallen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Evenementen Leidse Hout'. Dit betekent dat het bestemmingsplan expliciet voorziet in een juridisch-planologische heroverweging zoals bedoeld in de uitspraken van de Raad van State ten aanzien van bestemmingsplan 'Leiden Noordwest'.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de kenmerken van de omgeving van het plangebied en gaat in op de wijze waarop de nieuwe regeling voor het plangebied tot stand is gekomen, mede met het oog op de uitspraak van de Raad van State van 4 september 2013.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Historie Leidse Hout

Het ‘Volkspark de Leidse Hout’ is een belangrijk stadspark in de gemeente Leiden, dat is aangelegd in de eerste helft van de twintigste eeuw als werkverschaffingsproject. Het initiatief hiertoe werd genomen door een aantal particulieren, met aandacht voor de leefomstandigheden van arbeiders. Vandaar de naam ‘Volkspark de Leidse Hout’. In 1928 gaf de gemeente grond in erfpacht aan een hiervoor speciaal opgerichte stichting. Het ontwerp voorzag in verschillende recreatieve en sportieve elementen, zoals een atletiekbaan, een spartelvijver, speelweiden, een hertenkamp en een volkstheehuis. De basis voor het ruimtelijk ontwerp vormde het bestaande polderlandschap. Om financiële redenen is dit oorspronkelijke ontwerp in aangepaste vorm uitgevoerd.

De Leidse Hout is gesitueerd op terrein met een verschillende bodemstructuur. Aan de kant van de Warmonderweg ligt het terrein op een hoger zandgedeelte (strandwal) terwijl meer naar het zuidoosten het lager gelegen klei-veengebied de ondergrond bepaalde. De lage ligging veroorzaakte wateroverlast. Om dit probleem op te lossen werd in het gehele gebied 400 meter aan sloot gegraven, met de oude, rechtlijnige Marepolder als uitgangspunt. De vrijgekomen grond uit de sloten en uit de aangelegde vijver werd gebruikt om de lage delen in het park op te hogen.

Tijdens de oorlogsjaren heeft het park veranderingen doorgemaakt. Met name in de hongerwinter werden veel bomen gekapt voor de brandstofvoorraad en Duitse houtvorderingen. Zo’n 80% van de 10 hectare bosvakken is gekapt. De herbeplanting is in 1945 en 1946 begonnen. Deze gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat de huidige Leidse Hout een betrekkelijk jonge bosbeplanting heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00119-0301_0003.png"  
Afb. 2.1: hoofdstructuren Leidse Hout  

De huidige vorm van de Leidse Hout is in grote lijnen gelijk aan het eerste ontwerp. De atletiekbaan wordt nog steeds actief gebruikt. Ligging en vorm van het theehuis met speeltuin, de dierenweide en de muziektent zijn in de loop van de tijd veranderd. In de jaren zestig van de vorige eeuw is de Leidse Hout uitgebreid met het ‘Bospark’, aan de noordkant van de Groene Maredijk.

In februari 2009 is de Leidse Hout, met inbegrip van het sportpark en het bospark, aangewezen tot gemeentelijk monument.

2.2.2 Huidig gebruik

De Leidse Hout biedt meerdere recreatieve mogelijkheden. Veel mensen maken gebruik van het park. Met name in de weekenden en tijdens evenementen wordt het park druk bezocht. Ook in natuurlijk opzicht is het park zeer waardevol. Het biedt goede leefomstandigheden voor flora en fauna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00119-0301_0004.png"  
Afb. 2.2: functionele ruimten Leidse Hout  

2.3 Planbeschrijving

2.3.1 Inleiding

Het doel van dit bestemmingsplan is een nieuwe juridisch-planologische regeling vastleggen voor evenementen in de Leidse Hout. Dit als gevolg van de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS. Er worden behalve evenementen in dit bestemmingsplan verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, de bestaande situatie zal conserverend worden bestemd.

In het vervolg van dit bestemmingsplan zullen dan ook alleen de zaken worden behandeld die direct een relatie hebben met evenementen.

2.3.2 Evenementen

Evenementenbeleid 2013-2018

Op 11 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Leiden het 'Evenementenbeleid 2013 - 2018' vastgesteld. Het evenementenbeleid is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In het beleid is aangegeven hoeveel evenementen binnen een aantal onderscheiden type evenementen er per jaar per evenementenlocatie mogen plaatsvinden, hoeveel bezoekers er vanuit veiligheidsoverwegingen zijn toegestaan op elk evenemententerrein en hoeveel versterkt muziekgeluid het evenement mag produceren op omliggende gevels van woningen.

De gekozen locaties, bezoekersaantallen en toegestane geluidsproductie zijn in nauwe afstemming met de Omgevingsdienst West-Holland geformuleerd.

Evenementen zijn in het beleid op basis van geluidsproductie verdeeld in 4 categorieën: 1, 2a, 2b en 3, waarbij cat. 1 het minste en cat. 3 het meeste geluid produceert.

Tussentijdse evaluatie evenementenbeleid

Het evenementenbeleid 2013-2018 is in 2016 tussentijds geëvalueerd. De conclusie van de evaluatie is dat het goed gaat met evenementen in Leiden: er zijn veel evenementen en er is een breed aanbod met voor ieder wat wils. Naar aanleiding van de evaluatie is besloten om duurzaamheid als belangrijk thema toe te voegen aan het beleid. Als onderdeel hiervan is inmiddels een proef met eco-glazen gestart. Verder is besloten tot enkele maatwerkaanpassingen met betrekking tot geluid. Op een aantal locaties wordt de geluidscategorie omlaag bijgesteld.

Voor de Leidse Hout zijn de volgende aanbevelingen vanuit de tussentijdse evaluatie overgenomen in het evenementenbeleid:

  • In de periode van half maart t/m eind juni zijn in de Leidse Hout geen 2a en 2b evenementen toegestaan in verband met het broedseizoen, tenzij er gebruik wordt gemaakt van mitigerende maatregelen ter bescherming van de flora en de fauna. Tevens dient bij grote evenementen op de speelweide altijd zes weken tussen twee evenementen te zitten.
  • Voor de Leidse Hout wordt bij categorie 2a en 2b evenementen de eindtijd vastgesteld op 23.00 uur.

Een andere belangrijke aanbeveling uit de evaluatie die is overgenomen is dat vanaf 1 april 2017 geen informele waarschuwingen meer afgeven worden bij geluidsovertredingen, maar dat direct de last onder dwangsom af wordt geven.

Vertaling evenementenbeleid in het bestemmingsplan

In het evenementenbeleid wordt de Grote Speelweide als belangrijkste evenementenlocatie benoemd, maar zijn evenementen in principe binnen het gehele park toegestaan. Dit is ruimtelijke gezien geen wenselijke situatie. Daarom worden er in dit bestemmingsplan 3 evenemententerreinen onderscheiden, te weten:

  • De Grote Speelweide (evenemententerrein 1)
  • Het Openluchttheater (evenemententerrein 2)
  • Waterlelie/Theehuis (evenemententerrein 3)

Geïnventariseerd is welke evenementen de afgelopen 2 jaar daadwerkelijk zijn georganiseerd in de Leidse Hout. Tevens heeft de vereniging Vrienden van de Leidse Hout aangegeven hoeveel en welke type evenementen er in de Leidse Hout georganiseerd zouden moeten kunnen worden.

Uitgangspunt voor de Grote Speelweide is de 'grote' evenementen Werfpop en SummerJazz mogelijk te blijven maken in de Leidse Hout. Daarvoor wordt aangesloten bij de duur en aantal bezoekers zoals de afgelopen jaren in de praktijk heeft plaatsgevonden.

In het Openluchttheater vind jaarlijks het Leidse Hout Festival en het buurtfeest van de Raadsherenbuurt plaats. Het plan is het gebruik van het Openluchttheater te intensiveren. Het gaat daarbij om voorstelling die aansluiten bij de kernwaarden van het openluchttheater: openlucht, natuur(lijk), organisch, rustig, kleinschalig, vluchtig, tijdelijk en monumentaal. Afgelopen seizoen is een pilot geweest met ongeveer 5 van dit soort voorstellingen.

In de Waterlelie worden in de zomermaanden circa 15-20 concerten gegeven, hoofdzakelijk met onversterkte muziek. In de Waterlelie worden tevens Tangosalons georganiseerd door Dependans, ook zo'n 15-20 keer in de zomer. Op deze beide activiteiten komen enkele honderden bezoekers af. Het terras bij het theehuis maakt ook onderdeel uit van het evenemententerrein Waterlelie/Theehuis.

Op basis van deze uitgangspunten is de regeling voor de verschillende evenemententerreinen in de Leidse Hout tot stand gekomen.

Evenementenvergunning

Het opnemen van een regeling voor evenementen in dit bestemmingsplan, biedt slechts het juridisch-planologische kader om evenementen mogelijk te maken in de Leidse Hout. In het kader van het bestemmingsplan wordt alleen de vraag gesteld in welke mate en op welke locaties evenementen in het algemeen wenselijk zijn in de Leidse Hout. De regels geven de maximale mogelijkheden aan. Niet alle zaken die betrekking hebben op evenementen zijn relevant om in het bestemmingsplan te regelen. Het type muziek (bijvoorbeeld jazz of klassiek) is bijvoorbeeld niet ruimtelijk relevant en hoort daarom niet thuis in de bestemmingsplanregeling.

Voor elk evenement zal de organisator een evenementenvergunning moeten aanvragen. In de evenementenvergunning zal specifieker op de toegestane geluidbelasting, bezoekersaantallen en begin- en eindtijden van het evenement worden ingegaan. Ook zaken als op- en afbouw en veiligheid worden in de evenementenvergunning geregeld.

2.3.3 Water

In de Leidse Hout komt veel water voor. De structuur van het park wordt in belangrijke mate bepaald door een fijnmazig rechtlijnig slotenpatroon en de bosvakken. Op drie plekken vormen vijvers een open ruimte in het park. Twee van deze vijvers liggen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. De vijvers hebben een strakke, rechtlijnige vorm, kenmerkend voor de Leidse Hout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00119-0301_0005.png"  
Afb 2.3 : Water in de Leidse Hout  

In het bestemmingsplan 'Leiden Noordwest' vielen de sloten en vijvers in de Leidse Hout binnen de bestemming 'Groen'. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om, gezien de oppervlakte van de vijvers en de prominente plaats die zij innemen in de Leidse Hout, de vijvers specifiek als 'Water' te bestemmen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders van de verschillende overheden behandeld. Aangegeven wordt hoe de keuzes in dit bestemmingsplan zich verhouden tot de verschillende beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Conclusie rijksbeleid

In dit bestemmingsplan wordt een juridisch-planologische regeling gegeven voor evenementen in de Leidse Hout. Hiermee zijn geen rijksbelangen gemoeid. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 augustus 2014 in werking getreden.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.


De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

Conclusie provinciaal beleid

In dit bestemmingsplan wordt een juridisch-planologische regeling gegeven voor evenementen in de Leidse Hout. Hiermee zijn geen provinciale belangen gemoeid. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. De mogelijkheid om evenementen te houden in de Leidse Hout heeft geen effecten op de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Leiden 2025

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104).


De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.


Ontwikkelingsvisie ´Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 20130´

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

Evenementenbeleid 2013-2018

Het evenementenbeleid van de gemeente Leiden is al aan bod gekomen in paragraaf 2.3.2. Het document is tevens opgenomen als Bijlage 2.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van evenementen is vastgelegd in het Evenementenbeleid 2013-2018. De regeling voor evenementen in dit bestemmingsplan borduurt hier op voort en spits de mogelijkheden voor evenementen toe op de concrete evenementen die de afgelopen jaren zijn georganiseerd en de gewenste ontwikkeling in de toekomst.

De mogelijkheid om evenementen in de Leidse Hout te organiseren sluit aan bij de ambitie uit de ontwikkelingsvisie om een ruim cultureel aanbod mogelijk te maken in Leiden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

Het archeologisch erfgoed van de gemeente Leiden is omvangrijk en divers. Via de regels in het bestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om de waardevolle delen van het bodemarchief te behouden, bij voorkeur in de bodem zelf en als dit niet mogelijk is door archeologisch onderzoek uit te voeren. Op de verbeelding is weergegeven voor welke delen van het plangebied deze beschermende maatregelen gelden.

Getracht is een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Ondanks de toegenomen inspanningen is het een illusie elk overblijfsel uit het verleden te onderzoeken of te beschermen. Duidelijk mag blijken dat niet elke vierkante meter van de bodem kan worden ontzien, ook niet als daar mogelijk sporen uit het verleden in aanwezig zijn. Anderzijds is gekozen voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van duidelijke voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het grondgebied. De regels zijn daarbij zoveel mogelijk proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

Leiden heeft zeven verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor zes waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd.

De zeven waarderingsgebieden zijn:

Waarde archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde archeologie 2   Gebied van archeologische waarde binnen de singels  
Waarde archeologie 3   Gebied van archeologische waarde buiten de singels  
Waarde archeologie 4   Gebied met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde archeologie 5   Gebied met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde archeologie 6   Gebied met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde archeologie 7   Gebied met een lage archeologische verwachting  

In het plangebied is alleen waarderingsgebied Waarde - Archeologie 5 Voor gebieden aangeduid als "Waarde - Archeologie 5"geldt een vergunningplicht indien de grond voor meer dan 50 cm diepte geroerd wordt over een oppervlakte van meer dan 250 m2.

4.2 Ecologie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Europees en nationaal beleid

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal bijzondere en minder bijzondere inheemse plant- en diersoorten. De verstoring van (vaste rust- en verblijfsplaatsen van) deze soorten is in beginsel verboden.

Werkzaamheden die worden uitgevoerd om ontwikkelingen mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient, in het kader van de Flora- en faunawet, een ecologische toets uit te worden gevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. In het kort komen verplichtingen in het kader van de Flora en faunawet op het volgende neer:

  • onderzoeken of er beschermde planten of dieren voorkomen in het te ontwikkelen gebied;
  • voorkómen van verstoring van deze beschermde planten en dieren;
  • eventueel vóóraf bieden van een alternatief voor de gevonden soorten (bijvoorbeeld in de vorm van vervangende verblijfplaatsen);
  • eventueel aanvragen van een ontheffing met een gedegen ecologische onderlegger en/of compensatieplan.

Er kan een ontheffing van zulke verboden worden gegeven wanneer de gunstige staat van instandhouding van de soort(en) niet in gevaar komt. Voor algemene soorten is een vrijstelling van kracht van deze ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen. De zorgplicht uit de Wet blijft voor deze soorten wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten. Voorzover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Ecologische hoofdstructuur

Het beschermingsregime voor gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vloeit voort uit het Natuurbeleidsplan uit 1991 en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het is in de Nota Ruimte op nationaal niveau en vervolgens door de provincies op provinciaal niveau nader uitgewerkt. Bescherming van deze gebieden is op planologische basis en er wordt van uitgegaan van het "Nee, tenzij"-regime en compensatiebeginsel. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het "nee, tenzij"- regime. Indien een voorgenomen ingreep de "nee, tenzij"-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het "nee, tenzij"-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.

Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte. Onder deze bescherming vallen de volgende gebiedsoorten: Natura 2000-gebieden (dit zijn gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn), Beschermde Natuurmonumenten en gebieden ter uitvoering van verdragen en andere internationale verplichtingen (zoals wetlands), worden ook beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.

De uitgevoerde toetsing betreft het vaststellen of het projectgebied in of in de omgeving van een beschermd natuurgebied ligt en of er sprake is van een negatief effect op de beschermde natuurwaarden.

4.2.1.2 Gemeentelijk beleid

Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk, goedgekeurd per 1 januari 2011 en geldig tot en met 2015.

Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

In 2013 heeft NatuurBeleven BV in opdracht van de gemeente Leiden een onderzoek (Bijlage 5) uitgevoerd om te onderzoeken of, en zo ja onder welke voorwaarden, evenementen kunnen worden gehouden in de Leidse Hout. Dit onderzoek gaat uit van de twee 'zwaarste' evenementen op de Grote Speelweide, met de meeste bezoekers en de hoogste geluidbelasting: Summerjazz en Werfpop.

Het doel van het onderzoek was het opsporen van eventuele strijdigheden van de evenementen met de natuurwetgeving en te onderzoeken of en hoe eventuele negatieve effecten beperkt kunnen worden.

De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:

  • op het evenemententerrein zijn geen broedvogels aanwezig;
  • in de nabije omgeving van het terrein is een gezonde populatie parkvogels aanwezig;
  • het is essentieel dat nesten niet verstoord worden door:
    • a. fysiek te verhinderen dat mensen van de paden en gazons tussen bomen en struiken gaan dwalen;
    • b. de gebruikelijke rust bewaren in het park buiten het festivalterrein zelf;
    • c. geluidproductie in de tijd beperken tot 23:00 uur.
  • het park wordt in de nacht gebruikt als foerageergebied door vleermuizen. De beide oostelijke vijvers zijn veruit het belangrijkst voor deze dieren. Het overige deel van het park, inclusief het festivalterrein, wordt echter in mindere mate ook als jachtgebied gebruikt;
  • het is van belang dat verstoring van vleermuizen beperkt wordt door:
    • a. geluid- en lichtproductie in de tijd beperken tot 23:00 uur;
    • b. de gebruikelijke rust bewaren in het park buiten het festivalterrein zelf.

Broedvogels aan de rand van het festivalterrein zullen invloed van licht en geluid ervaren. Zolang voorkomen wordt dat mensen daadwerkelijk hun nestomgeving betreden, mag verwacht worden dat broedsels niet mislukken. Ervaringen in Amsterdam wijzen uit dat parkvogels voldoende bestand zijn tegen dit type drukte.

Gevolgen voor het bestemmingsplan

De aanwezige natuurwaarden in de Leidse Hout hebben een belangrijke rol gespeeld bij de regeling voor evenementen zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan.

In het onderzoek van Natuurbeleven bv. wordt aangegeven dat de timing van festivals in het broedseizoen weliswaar risicovol is, maar dat festivals door het nemen van een aantal maatregelen mogelijk is zonder dat sprake is van overtreding van de Flora- en Faunawet.

'Hét broedseizoen' wordt niet nader gespecificeerd in de Flora- en Faunawet. De looptijd van de broedperiode verschilt per vogelsoort en varieert per jaar. Sommige vogelsoorten beginnen al in februari te broeden en bepaalde (zang)vogels broeden nog in augustus. De minst kwetsbare periode voor broedende vogels ligt dus tussen half augustus en half februari. Het merendeel van de vogelsoorten broedt ongeveer tussen 15 maart en 15 juli, vandaar dat die periode vaak als 'het broedseizoen' wordt gehanteerd, maar buiten deze periode kan er dus nog steeds sprake zijn van broedende vogels.

In het onderzoek van Natuurbeleven bv. wordt aangegeven dat muziekfestivalgeluid gedurende een beperkte tijd, geen ernstige verstoring oplevert voor broedende vogels. Verwacht wordt dat het geluid wel kan leiden tot stress bij de broedvogels, maar dat dit niet hoeft te resulteren in mislukken van de broedsels. In het onderzoek worden vervolgens maatregelen genoemd die verstoring van nesten kunnen voorkomen, te weten:

  • fysiek te verhinderen dat mensen van de paden en gazons tussen bomen en struiken gaan dwalen;
  • de gebruikelijke rust bewaren in het park buiten het festival terrein zelf;
  • geluidsproductie in de tijd beperken tot 23.00 uur.


Evenementen mogen uiterlijk tot 23:00 uur duren. Daarna is nog wel uitstroom van het publiek mogelijk, maar er is dan geen sprake meer van versterkt geluid en lichteffecten. Doordat de evenemententerreinen specifiek zijn aangegeven op de verbeelding, kunnen er geen evenementen worden georganiseerd buiten deze terreinen.

De overige maatregelen zullen bij elk evenement specifiek bekeken en toegepast moeten worden. Dit is maatwerk en afhankelijk van het soort evenement en de eventuele aanwezigheid van broedende vogels op het moment dat het evenement plaatsvindt. Dergelijke uitvoeringsaspecten komen niet aan bod in het bestemmingsplan, maar zullen bij de aanvraag om een evenementenvergunning worden getoetst.

Conclusie

De evenementen die middels dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, kunnen georganiseerd kunnen worden zonder dat er sprake is van ernstige verstoring van broedende vogels en overtreding van de Flora- en faunawet. Enerzijds door de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels (aantal en frequentie evenementen, bezoekersaantallen, eindtijd). Anderzijds door specifieke maatregelen die de organisatoren moeten treffen om verstoring van de beschermde natuurwaarden te voorkomen. De Flora- en faunawet staat op basis van het bovenstaande de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

De aard van de te nemen maatregelen zal voorafgaand aan een evenement moeten worden bepaald en wordt gebaseerd op ecologisch onderzoek van een onafhankelijke deskundige. De te treffen maatregelen zullen onderdeel uitmaken van de evenementenvergunning. De gemeente stelt samen met de organisatoren van evenementen en belangenorganisaties een leidraad of protocol op voor het organiseren van evenementen in de Leidse Hout. Daarin zal het omgaan met de aanwezige natuurwaarden en het nemen van maatregelen ter bescherming van deze natuurwaarden een prominente rol spelen.

4.3 Geluid

In het kader van het Evenementenbeleid 2013-2018 is specifiek geluidbeleid vastgesteld. Dit document is opgenomen als Bijlage 4.

Voor evenementen op de Grote Speelweide wordt aangesloten bij dit geluidsbeleid. Voor evenementen op de andere terreinen wordt de maximale geluidbelasting beperkt tot 70 dB(A) voor alle evenementen.

Met de in dit bestemmingsplan opgenomen aantallen evenementen in de verschillende categorieën en de daarbij behorende maximale geluidbelasting, wordt geconcludeerd dat deze niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de Leidse Hout.

4.4 Verkeer en parkeren

Over het algemeen hebben de evenementen in de Leidse Hout een kleinschalig en lokaal karakter. Dit geldt zeker voor de evenementen bij de Waterlelie en het Theehuis en in het Openluchttheater. De enkele honderden bezoekers die hier maximaal zijn toegestaan komen hier hoofdzakelijk met de fiets of te voet naar toe. Deze evenementen leiden niet tot een onaanvaardbare situatie op het gebied van verkeer en/of parkeren.

Voor de 'grote' evenementen op de Grote Speelweide is specifieker naar de situatie gekeken. Ervaring van voorgaande jaren heeft geleerd dat, hoewel deze evenementen meer dan een lokaal karakter kennen, verreweg het grootste deel (>95%) van de bezoekers te voet, met de fiets en of met het OV naar het festival komen. Slechts een zeer klein deel komt met de auto. Dit komt mede doordat de organisatoren van deze evenementen duidelijk vooraf communiceren en afraden met de auto te komen.

In de dagen voor het evenement wordt bewegwijzering aangebracht op de diverse aanvoerroutes naar De Leidse Hout. Door middel van deze borden worden bezoekers die wel met de auto komen verwezen naar de Lugdunum en UVS parkeerterreinen. De afgelopen jaren waren deze terreinen niet volledig bezet.

Voor de fietsen worden bij de grotere evenementen extra stallingen gecreëerd. Hierbij wordt voorkomen dat fietsen niet tegen de tuinhekjes en heggen van de woningen in de omgeving van het park geplaatst worden.

Beleidsregels parkeernormen

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.

Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.

In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

4.5 Water

Met het Waterplan Leiden (2007) hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toets aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, het Keur. Het Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.

Het Hoogheemraadschap hanteert bij nieuw ingediende plannen een oppervlaktecriterium van 500 m². Dit houdt in dat watercompensatie is vereist als sprake is van een nieuwe verharding van 500 m² of meer. Het verharde oppervlak dient dan binnen het plangebied of elders te worden gecompenseerd.

Dit bestemmingsplan biedt geen nieuwe mogelijkheden voor bebouwing. Er worden geen ingrepen aan bestaande watergangen of -partijen of waterwerken voorzien. Er wordt geen nieuw oppervlaktewater mogelijk gemaakt. Wel worden de twee vijvers in het plangebied specifiek als 'Water' bestemd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de juridische systematiek van het bestemmingsplan en de afzonderlijke planregels toegelicht. Het bestemmingsplan bestaat, conform de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, uit een verbeelding, regels en een toelichting. De (digitale) verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. In de toelichting van het bestemmingsplan worden de gemaakte keuzes gemotiveerd.

5.2 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn, conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hierna wordt kort ingegaan op de inhoud van de regels per hoofdstuk.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Het hoofdstuk met inleidende regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Het tweede artikel geeft aan hoe de gehanteerde maten, bijvoorbeeld hoogtes of bebouwingspercentages, moeten worden bepaald.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk wordt per bestemming bepaald wat voor gebruik is toegestaan en wat er mag worden gebouwd. Aanvragen voor een omgevingsvergunning zullen aan deze regels worden getoetst. Indien een dergelijke aanvraag past binnen de gebruiksregels en de bebouwingsregels van een bestemming, dan wordt in de regel zonder meer een omgevingsvergunning verleend. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Deze regels gelden voor meerdere bestemmingen. Het betreft de volgende soort regels.

  • Anti-dubbeltelregel: deze regeling bepaalt dat grond die al een keer is meegenomen bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de toetsing van een ander bouwplan.
  • Algemene bouwregels: hier is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, die geldt voor het bouwen binnen alle bestemmingen. In deze regel is aangegeven dat waar bovengronds bebouwing is toegestaan, ook ondergronds mag worden gebouwd. Indien ondergrondse bebouwing wordt gerealiseerd op een locatie waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de ondergrondse bebouwing wel mee bij het bepalen van de oppervlakte van de bebouwing. Aansluitend aan ondergrondse bouwwerken mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de inrit van een ondergrondse parkeergarage, die conform deze regeling buiten het bouwvlak respectievelijk de aanduiding voor een parkeervoorziening mag worden gerealiseerd.
  • Algemene aanduidingsregels: hier zijn regels opgenomen voor de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'.
  • Algemene afwijkingsregels: hierin is bepaald waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen om af te wijken van de regels;
  • Overige regels: hierin worden overige regels gesteld en wordt geregeld dat als naar andere wettelijke regelingen wordt verwezen, geduid wordt op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik is een dergelijke regeling opgenomen. Het tweede artikel bevat de slotregel.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Bedrijf - Nutsvoorziening

Aan de rand van het park langs de Warmonderweg, in het zuidwesten van het plangebied, is een nutsvoorziening van Liander aanwezig. Dit gebouwtje heeft daarom de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen

5.3.2 Groen

Bestemmingsomschrijving

Het grootste deel van het plangebied is bestemd voor 'Groen'. Ook o.a. water, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten zijn toegestaan binnen deze bestemming.

Door middel van aanduidingen op de plankaart zijn specifieke locaties voor evenementen (drie verschillende terreinen), een muziekpaviljoen en een terras (naast het theehuis) aangegeven.

Bouwregels

Binnen deze bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen en vlaggenmasten, toegestaan. In de bouwregels zijn de maximaal toegestane hoogten voor deze bouwwerken vastgelegd.

Evenementen

Voor evenementen zijn drie verschillende locaties aangewezen: De Grote Speelweide (evenemententerrein 1), het Openluchttheater (evenemententerrein 2) en de locatie tussen het muziekpaviljoen en het theehuis (evenemententerrein 3). In de specifieke gebruiksregels is voor elke locatie opgenomen hoeveel evenementen, in welke categorie er per jaar mogen plaatsvinden. Tevens is bepaald hoeveel bezoekers er maximaal gelijktijdig aanwezig mogen zijn.

5.3.3 Horeca

Voor het theehuis is de bestemming 'Horeca' opgenomen.

5.3.4 Water

Enkele sloten in het plangebied en de twee aanwezige vijvers hebben de bestemming 'Water' gekregen. Het is mogelijk om kunstwerken, bruggen, duikers, en gelijksoortige voorzieningen te realiseren binnen deze bestemming.

5.3.5 Waarde - Archeologie

Zoals in paragraaf 4.1 is beschreven is het archeologisch erfgoed van de gemeente Leiden omvangrijk en divers. Middels dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om de waardevolle delen van het bodemarchief te behouden, bij voorkeur in de bodem zelf en als dit niet mogelijk is door archeologisch onderzoek uit te voeren. Op de verbeelding is weergegeven voor welke delen van het plangebied deze beschermende maatregelen gelden.

In Leiden zijn zeven verschillende waarderingsgebieden voor archeologie aangewezen. De gronden in dit bestemmingsplan hebben 'Waarde - Archeologie 5'. Daarvoor geldt dat als de grond voor meer dan 50 cm diepte wordt geroerd over een oppervlakte van meer dan 250 m2 een vergunningplicht geldt.

5.3.6 Waarde - Cultuurhistorie

Ter plaatse van de Groene Maredijk is een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Deze dubbelbestemming beschermd de aanwezige cultuurhistorische waarden. Bouwen en het uitvoeren van een werk is slechts toegestaan indien dit zich verenigd met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.3.7 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn onder andere primair bestemd voor voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water, en ook de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan bevat een juridisch planologische regeling voor evenementen in de Leidse Hout. Er worden verder geen nieuwe ontwikkelingen of verruiming van bebouwing of gebruik mogelijk gemaakt. Er zijn derhalve geen geen financiële consequenties voor de gemeente Leiden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.2.2 Vooroverleg

In de voorbereiding van dit bestemmingsplan is de keuze voor de evenementenregeling en de begrenzing van de evenemententerreinen afgestemd met de vereniging Vrienden van de Leidse Hout en de Wijkvereniging Houtkwartier.

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de zienswijzetermijn worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.