direct naar inhoud van 4.7 Milieuaspecten
Plan: De Leidse Schans
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00076-0301

4.7 Milieuaspecten

4.7.1 Bedrijven en milieuzonering

Beleidskader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', aan te tonen dat toekomstige en bestaande bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt milieuruimte genoemd. Milieuzonering omvat het stelsel van verschillende gradaties van milieuruimte die rondom verschillende typen bedrijven noodzakelijk is, ingedeeld in zogenaamde milieucategorieën.

Milieuzonering werkt wederkerig. Dit betekent dat nieuwe bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot de bedrijven. Die afstand is noodzakelijk, omdat anders de bedrijfsvoering van het bedrijf wordt aangetast, en omdat daarmee hinder voor toekomstige bewoners wordt voorkomen. Op grond van diverse regels en documenten valt het indirect ruimtegebruik van milieubelastende activiteiten af te leiden. In het kader van de voorgestane planontwikkeling zijn voor dit onderzoek de volgende wetten, besluiten en literatuur relevant:

  • VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
  • Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);

Voor de beoordeling of voldoende milieuruimte bestaat rondom De Leidse Schans wordt primair gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. De milieuruimte wordt primair bepaald naar aanleiding van de planologisch maximaal toegestane milieuactiviteiten van een bedrijf, en niet zozeer de feitelijke activiteiten. In dit geval is er van uitgegaan dat het bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' in werking zal treden voordat bestemmingsplan De Leidse Schans in werking treedt.

Onderzoeksresultaten

In bestemmingsplan 'Lammenschansdriehoek' is aan de bedrijfsbestemmingen aan de west- en noordwestzijde van het gebied een milieucategorie van 2 tot en met 3.2 gegeven. De milieuzonering is zodanig in het plan opgenomen dat, rekening houdend met de aanwezigheid van de woningen in De Leidse Schans, maximaal ruimte wordt geboden voor de toegestane bedrijfsactiviteiten. De gronden aan de andere zijde van het Rijn-Schiekanaal (Park Cronesteyn) hebben de bestemming 'categorie D', waarmee de gronden bestemd zijn voor recreatieve doeleinden. Oprichting van nieuwe bedrijven aldaar is daarin niet toegestaan.

Naast de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering moet tevens rekening worden gehouden met het Activiteitenbesluit voor geluid, aangezien deze in sommige gevallen het hanteren van grotere afstanden mogelijk kan maken. Oranjewoud heeft daarom berekend of de huidige geluidsruimte van bedrijven aan de Lammenschansweg en in het Kanaalpark wordt beperkt door de realisatie van woningen in De Leidse Schans, door te bezien of de geluidsproductie door of vanwege de aanwezige bedrijven past binnen de straks geldende geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit.

Langs de Lammenschansweg zijn een bouwmarkt, woonwinkels, autobedrijven en kantoren gevestigd. Het Kanaalpark betreft een kantorenpark. Langs de Kanaalweg is een aannemersbedrijf gevestigd. Voor de (perifere) detailhandel zijn bedrijfstijden van 09.00 uur tot 21.00 uur aangehouden. Voor de kantoren zijn bedrijfstijden van 08:00 uur - 18:00 uur aangehouden en voor de overige bedrijven is uitgegaan van bedrijfstijden van 07:00 uur tot 17:00 uur. De geluidbronnen van de bedrijven aan de Lammenschansweg en het Kanaalpark zijn de personenauto's van bezoekers en werknemers en de installaties op het dak (airco's).

Bij het bedrijf aan de Kanaalweg betreft het werkzaamheden op het buitenterrein en het komen en gaan van bedrijfswagens. Uitgangspunt voor alle bedrijven is, dat de geluiduitstraling van inpandige activiteiten akoestisch niet relevant is. De uitgangspunten zijn in onderstaande tabel samengevat.

Bedrijf   Adres   Dagperiode (07:00-19:00)   Avondperiode (09:00-23:00)   Nachtperiode (23:00-07:00)  
Autoreparatiebedrijf   Lammenschansweg 128   50   -   -  
Bedrijfsverzamelgeb.   Lammenschansweg 130   1000   200   -  
Meubelzaak   Lammenschansweg 134   25   -   -  
Woninginrichtingzaak   Lammenschansweg 138   25   -   -  
Autoreparatiebedrijf   Lammenschansweg 138   50   -   -  
Kantoor   Kantoor   25   -   -  
Kantorenpark   Kanaalpark   500   100   50  
Aannemersbedrijf   Kanaalweg 171   8   -   -  

Figuur 4.3: Uitgangspunten vervoersbewegingen

Uitgangspunt is dat voor de bedrijven aan de Lammenschansweg het parkeren hoofdzakelijk plaatsvindt op het parkeerterrein voor het bedrijfsverzamelgebouw. Daarnaast is er van uit gegaan dat er 12 vrachtwagens ten behoeve van laden en lossen bij de bedrijven aan de Lammenschansweg per dag komen.

Uit de rekenresultaten blijkt, dat de geluidbelasting bij de nieuw te realiseren woningen ten gevolge van de omliggende bedrijven ten hoogste 49 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. De geluidnormen van het Activiteitenbesluit worden dus niet overschreden. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat de werkelijke geluidrechten van de omliggende bedrijven niet worden beperkt door de voorgenomen woningbouw.

4.7.2 Bodem

Beleidskader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat gemeenten, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zorg dragen dat de bestemmingen die aan gronden worden gegeven passen bij het gebruik dat de bodemkwaliteit toestaat. Zo gelden voor een speelplaats of tuin hogere eisen met betrekking tot de bodemkwaliteit dan dat dat voor een bedrijventerrein het geval is. Of de bodemkwaliteit een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld. Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb zijn saneringsdoelstellingen bepaald.

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen zijn gebied actief te beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, ten behoeve van bijvoorbeeld woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend generiek beleid, dan wel zelf gebiedsspecifiek beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. In dat beleid geldt nog dat grondverzet is toegestaan:

  • als de nu nog geldende bodemkwaliteitskaarten dat toestaan;
  • op basis van het 'één op één beleid' uit de regionale nota Bodembeheerbeleid. Dat betekent dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is dan de ontvangende bodem en de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.

Onderzoeksresultaten

In september 2011 is de bodemkwaliteit in het plangebied onderzocht door UDM west B.V. Het bijbehorende onderzoeksrapport 'Verkennend milieukundig bodemonderzoek en verhardingsonderzoek ter plaatse van Lammenschanspark te Leiden' is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Tijdens het onderzoek zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in de bodemmonsters waargenomen. Plaatselijk is de zwak puinhoudende grond licht verontreinigd met kobalt en lood. In de zwak tot matig baksteenhoudende grond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. De plaatselijk sterk baksteen- en kolengruishoudende zandige ondergrond is licht verontreinigd met barium, kobalt, koper en zink en matig verontreinigd met nikkel. Die resultaten zijn acceptabel voor de ontwikkeling van studentencampus De Leidse Schans: een breed vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Wel moet opgemerkt worden dat tijdens het onderzoek geen boringen konden worden verricht ter plaatse van de nog aanwezige schoolgebouwen van ROC-Leiden en het Da Vinci College. Deze panden (en de funderingen van het deels gesloopte pand op het perceel Lammenschanspark 1) worden volgens planning pas gesloopt cq verwijderd tijdens het laatste deel van de bestemmingsplanprocedure. Alhoewel het verrichte onderzoek geen aanleiding geeft aan te nemen dat de gronden onder de gebouwen wel verontreinigd zijn, dient voorafgaand aan de bouw vervolgonderzoek plaats te vinden ter plaatse van het oude practicumlokaal in het voormalige pand op het perceel Lammenschanspark 1. Het onderzoek aan auto's dat daar plaatsvond maakt de plek een verdachte locatie waar mogelijk zeer lokaal verontreinigde stoffen in de grond aanwezig kunnen zijn.

In relatie tot dit bestemmingsplan kan over die verdachte locatie worden gesteld dat, zelfs al zou het stukje grond verontreinigd zijn, de kosten voor een eventuele saneringsactie in verhouding met de ontwikkelingskosten voor het betreffende deel van de campus (blok A) zodanig laag zijn dat een sanering niet kan worden aangemerkt als een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7.3 Externe veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die voortdurend op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op een kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In het Bevi, het Bevb en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes, die gevolgen heeft voor het groepsrisico, moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of (de wijziging van) het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht, waarbij onderwerpen als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de afweging dienen te worden betrokken. In het Bevi en de cRvgs zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Onderzoeksresultaten

Oranjewoud heeft geïnventariseerd welke risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is gekeken naar de aanwezigheid van de volgende risicovolle activiteiten:

  • 1. Inrichtingen, welke onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen;
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water;
  • 3. Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3-vloeistofleidingen.

De analyse is uitgevoerd aan de hand van de professionele risicokaart en andere relevante informatiebronnen en gecontroleerd aan de hand van de gemeentelijke bedrijvenlijst

N206

Op ongeveer 400 a 500 meter van het plangebied is de N206 gelegen. De N206 is niet genoemd in bijlage 5 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, hetgeen betekent dat de weg geen onderdeel vormt van het Basisnet weg. Hierdoor dient aangesloten te worden bij telgegevens van Rijkswaterstaat, welke voor dit wegvak zijn opgenomen in figuur 4.4. De toename van het transport van gevaarlijke stoffen tot 2020 is gebaseerd op het scenario Global Economy (GE), zoals omschreven in de Toekomstverkenning vervoer gevaarlijke stoffen over de weg 2007.

Stofcategorie   Toename 2020   Jaarintensiteit  
    2009   2020  
LF1   Brandbare vloeistoffen   15%   981   1128  
LF2   Brandbare vloeistoffen   15%   765   880  
LT1   Toxische vloeistoffen   45%   24   35  
LT2   Toxische vloeistoffen   45%   48   70  
GF3   Brandbare gassen   0%   144   144  

Figuur 4.4 Vervoer gevaarlijke stoffen over de N209 in de jaren 2009 en 2020. Toename is gebaseerd op het GE-scenario.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de stofcategorieen LT1 en LT2. Om die reden is het groepsrisico berekend met behulp van het rekenpakket RBM II. RBM II is het door het Rijk vastgestelde rekenpakket voor externeveiligheidsberekeningen langs transportroutes. De transportgegevens zijn gebaseerd op de cijfers voor het jaar 2020 uit Tabel 1. De bevolkingsgegevens zijn overgenomen uit een eerder model van de gemeente Leiden. De resultaten van de risicoberekening zijn gepresenteerd in figuur 4.5. De fN-curve voor de situatie inclusief plan is gelijk aan de situatie zonder plan. Om die reden is slechts een curve zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00076-0301_0016.png"

Figuur 4.5: Groepsrisico N206 ter hoogte van de ontwikkeling De Leidse Schans

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling Lammenschanspark geen invloed heeft op de omvang van het groepsrisico van de N206. Verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

De Bruggen en Cronesteyn 1

De Bruggen en Cronesteyn 1 zijn beide inrichtingen met een bovengrondse propaantank van respectievelijk 3000 en 5000 liter. Deze hoeveelheden zijn lager dan het minimum om onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te vallen; aangesloten wordt daarom bij het Activiteitenbesluit. Hieruit volgt een afstand tot kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten van maximaal 20 meter, welke in beide gevallen niet reikt tot aan het plangebied. Voor objecten/functies waarin verminderd zelfredzame personen (kunnen) verblijven, zoals scholen, ziekenhuizen en bejaardentehuizen, geldt een afstand van 25 meter. Ook deze afstand vormt geen knelpunt voor de ontwikkeling van het plangebied.

Concluderend kan worden gesteld dat drie risicobronnen in de nabijheid van het plangebied (de N206 en deinrichtingen De Bruggen en Cronesteyn 1) zijn gelegen. Bij nadere beschouwing zijn de risico's echter dusdanig beperkt dat de ontwikkelingen in het plangebied er niet door worden beperkt. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.7.4 Geluid

Beleidskader

Wet geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie, wanneer het plan nieuwe (geluidsgevoelige) functies toestaat binnen de invloedszone van een weg, spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld wanneer de geluidbelasting op de gevels van dergelijke functies, waaronder woningen, scholen en zorginstellingen, voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Hogere grenswaarden kunnen slechts worden vastgesteld tot een maximale ontheffingswaarde, die verschilt voor weg- of spoorverkeer. Voordat een hogere waarde kan worden gesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh.

Geluidskaart Leiden (2007)

In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig of gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving.Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties.

Geluidsnota Leiden (2004)

In de Leidse Geluidsnota heeft de gemeenteraad zich uitgesproken voor gebiedsgerichte aanpak van geluid(hinder). Het geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied. Uitgangspunt van de geluidsnota uit 2004 is dat er voor ieder gebiedstype een passend geluidsniveau is vastgesteld. In het drukke, levendige centrum is dit vanzelfsprekend een ander geluidsniveau dan in een rustige woonwijk. Per gebiedstype is er in de geluidsnota een bovengrens vastgesteld, die de gemeente niet wil overschrijden. In rustige woonwijken zijn de gestelde grenswaarden strenger dan de landelijke grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder

De Omgevingsdienst West-Holland is door het gemeentebestuur van de gemeente Leiden gemandateerd tot het uitvoeren van de hogere grenswaardenprocedure. De Omgevingsdienst heeft daartoe richtlijnen vastgesteld, die worden gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen bevatten een 5 dB strengere norm dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Daar waar voor geluidsbelasting door wegverkeer een maximale ontheffingswaarde van 63 dB geldt, is dat in de gemeente Leiden beperkt tot 58 dB. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.

Onderzoeksresultaten

De akoestische situatie tengevolge van de ontwikkeling van De Leidse Schans is onderzocht door bureau DGMR. Het rapport (M.2010.1483.05.R002-2, Bestemmingsplan De Leidse Schans te Leiden, Akoestisch onderzoek verkeer, DGMR, 29 mei 2012) is bijgevoegd bij het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgegaan van door Goudappel Coffeng geleverde verkeersintensiteiten uit de Regionale Verkeers- en Milieu Kaart (RVMK), toegespitst op een tweetal scenario's.

Alhoewel formeel slechts rekening hoeft te worden gehouden met ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor op zijn minst het ontwerp van een planologische maatregel (zoals een ontwerp bestemmingsplan of ontwerp omgevingsvergunning) is vastgesteld, is in dit bestemmingsplan gekozen expliciet rekening te houden met de gevolgen van de aanleg van de Ringweg Oost volgens het Kaderbesluit Ringweg Oost van januari 2010, met autonome bouwontwikkelingen in de omgeving. In een tweede scenario is uitgegaan van de bestaande situatie en autonome bouwontwikkelingen, maar zonder Ringweg Oost. Voor beide scenario's zijn de verkeersintensiteiten geëxtrapoleerd naar het peiljaar 2022, namelijk het verwachte laatste jaar van de plantermijn behorend bij dit bestemmingsplan.

In zowel scenario 1 (met Ringweg Oost) als scenario 2 (zonder Ringweg Oost) treedt aan de zijde van de Lammenschansweg een lichte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op bij respectievelijk 24 en 68 woningen. Logischerwijs is de geluidsbelasting aan deze zijde van de campus iets hoger in het tweede scenario, omdat de Lammenschansweg, Hooigracht en Langegracht daarin de voornaamste route naar het noordelijke deel van de stad vormen en de Kanaalweg niet verder loopt dan de Hoge Rijndijk.

Aan de zijde van de Kanaalweg is de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen hoger in het eerste scenario, waarin de Kanaalweg onderdeel is van een belangrijke route naar de Willem de Zwijgerlaan en de binnenstad door middel van een knip in de Hooigracht autoluw is gemaakt. In beide scenario's is de maximale geluidsbelasting weliswaar 57dB, maar in het eerste scenario is het aantal woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden hoger (150 vs 141). Het aantal woningen dat een geluidsbelasting hoger dan 53 dB kent en die geen geluidsluwe gevel hebben bedraagt in zowel scenario 1 als 2 in totaal 19 woningen, waarvan 8 woningen in blok C en 11 woningen in blok D.

Hogere grenswaarden kunnen pas worden verleend wanneer alle maatregelen die redelijkerwijs toegepast zouden kunnen en moeten worden, gelet op het belang dat die maatregelen dienen, ook worden toegepast. In dat kader is door DGMR berekend dat het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt op de Kanaalweg zou leiden tot een geluidsreductie van ca 3 dB bij vrijwel alle woningen aan de zijde van de Kanaalweg. Na aan het aanbrengen van een dergelijke asfaltlaag zou in het eerste scenario ten gevolge van de Kanaalweg nog voor 111 woningen een hogere waarde moeten worden aangevraagd, in plaats van 150. Voor slechts 14 woningen zonder geluidsluwe gevel (in plaats van 19) geldt na aanbreng van een laag geluidsreducerend asfalt een geluidsbelasting hoger dan 53 dB.

Het aanbrengen van een geluidsscherm tussen de Kanaalweg en de campus is vanuit stedenbouwkundig oogpunt dermate ongewenst dat de gemeente dat niet als een redelijkerwijs passende permanente maatregel ziet. Op de Lammenschansweg is reeds geluidsreducerend asfalt aanwezig.

Hogere waarden

In beide bovengenoemde scenario's geldt dat het stellen van hogere waarden noodzakelijk is voor woningen aan zowel de Lammenschanswegzijde als de Kanaalwegzijde. Om de uitvoerbaarheid van het project Ringweg Oost niet in de weg te staan, is ervoor gekozen al in dit bestemmingsplan uit te gaan van de realisatie van de weg, en de daarvoor noodzakelijke hogere grenswaarden vast te laten stellen door de Omgevingsdienst West-Holland. Aan de zijde van de Lammenschansweg moet worden uitgegaan van het scenario waarbij geen Ringweg Oost wordt aangelegd, omdat dat scenario aan die zijde tot een hogere geluidsbelasting leidt.

Het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt op de Kanaalweg wordt door de Omgevingsdienst als noodzakelijk geacht voordat hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld. Dat is ook het geval wanneer niet van de realisatie van de Ringweg Oost wordt uitgegaan. De investering zal dus niet om niets zijn, wanneer de Ringweg uiteindelijk niet wordt uitgevoerd. Vanwege de forse investering die gemoeid gaat met geluidsreducerend asfalt zal de aanbreng daarvan waar mogelijk worden gekoppeld aan een onderhoudsbeurt van de weg of de aanleg van de Ringweg Oost zelf.

Het is aannemelijk dat in ieder geval de oplevering van blokken B en C zal plaatsvinden voordat tot uitvoering van de Ringweg-Oost kan worden overgegaan of groot onderhoud aan de Kanaalweg plaatsvindt. Gemeente Leiden en/of ontwikkelcombinatie VORM/BNO zal in die overbruggingsperiode met tijdelijke geluidswerende maatregelen moeten werken, zoals tijdelijke geluidsschermen.

De genoemde uitgangspunten leiden tot een verzoek om hogere grenswaarden voor 68 woningen aan de zijde van de Lammenschansweg en 111 woningen aan de zijde van de Kanaalweg, voor een totaal van 179 woningen. Ter plaatse van de 14 woningen zonder geluidsluwe gevel aan de zijde van de Kanaalweg, waarvan de gevels meer dan 53 dB zullen ontvangen, zal de ontwikkelaar 'akoestische compensatie' moeten realiseren. Te denken valt aan het aanbrengen van doorzichtige geluidsreducerende puien op balkons aan de Kanaalwegzijde, conform de 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder'. De aanwezigheid van dergelijke maatregelen, zoals voorgeschreven in het 'Besluit hogere waarde - woningbouw de Leidse Schans', dient te worden getoetst tijdens de behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de desbetreffende bouwblokken.

Terras bouwblok A

Naast akoestische gevolgen vanwege omliggende wegen dienen milieuinrichtingen, waaronder terrassen bij horecagelegenheden, op grond van artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit te worden getoetst op geluidsbelasting vanwege het stemgeluid van personen. Die toetsing vindt pas plaats wanneer de inrichting naar aanleiding van de meldingsplicht uit de Wet milieubeheer wordt aangemeld bij het bevoegd gezag en kan doorgaans nog niet nauwkeurig plaatsvinden in het kader van het bestemmingsplan. Een uitzondering op die toetsing wordt gevormd door niet-overdekte en niet-verwarmde terrassen in de openbare ruimte. Bij dergelijke terrassen gaat de wetgever er van uit dat het stemgeluid opgaat in het omgevingsgeluid. De terrassen die het bestemmingsplan mogelijk maakt in het groene binnenterrein behoeven dus later geen toetsing aan het Activiteitenbesluit.

Het bestemmingsplan staat echter ook een terras toe aan de 'achterzijde' van een studentenhotel in bouwblok A, aansluitend aan het leefdek op de eerste verdieping. Op die locatie is geen sprake van een openbaar terrein, maar van een binnenterrein, waarvoor wel toetsing aan het Activiteitenbesluit dient plaats te vinden. Alhoewel de feitelijke toetsing pas plaatsvindt wanneer de inrichting wordt aangemeld, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel alvast getoetst of de realisatie van een dergelijk terras uitvoerbaar is. De akoestische gevolgen van het terras zijn daarom door Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud beschreven in de notitie 'Akoestische beschouwing terras blok A, 02378260.00, d.d. 7 september 2012', dat is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat het terras, waarvan is uitgegaan dat het in ieder geval niet later dan 23.00 uur geopend zal zijn, overdag aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan voldoen en dat het stemgeluid ook overdag en 's avonds niet het maximale piekgeluid zal overschrijden. In de avondperiode vindt wel een overschrijding van de grenswaarden plaats op de gevels van een aantal studentenwoningen boven het terras. In het rapport worden echter voldoende mogelijke maatregelen gepresenteerd, waarmee het stemgeluid wel in voldoende mate kan worden beperkt. In het meest ongunstige geval kan het terras in de avondperiode slechts voor een deel worden geopend of zal het eerder dicht moeten. Wanneer dat nodig blijkt zullen dergelijke voorwaarden met betrekking tot de bedrijfsvoering worden geborgd in een af te geven drank- en horecavergunning.

4.7.5 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Wet milieubeheer (Wm)

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm, getiteld 'Luchtkwaliteitseisen', wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moest vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide gold de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven, waarna de jaargemiddelde norm voor fijn stof in juni 2011 alsnog overal gehaald moest zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'

De 'Wet luchtkwaliteit' maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdragen kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen -juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is daarmee niet van toepassing op De Leidse Schans.

Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit

In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De uitvoering van deze maatregelen worden gecoördineerd door de Omgevingsdienst West-Holland.

Onderzoeksresultaten

In het kader van de toetsing van de gevolgen van project De Leidse Schans aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer is onderzoek gedaan door bureau Oranjewoud. Evenals de rapporten over andere ruimtelijke aspecten is het rapport, getiteld 'Luchtkwaliteitonderzoek Leidse Schans, Rapportage in het kader van Titel 5.2 Wm, 14 maart 2012' als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan.

Op verzoek van de gemeente is ook bij het luchtkwaliteitonderzoek uitgegaan van de twee verschillende scenario's, zoals beschreven onder 'Geluid'. Echter, daar waar bij het aspect geluid voornamelijk het peiljaar 2022 leidend is, dient bij luchtkwaliteit op grond van het NSL ook toetsingsjaar 2015 te worden beschouwd. Luchtkwaliteit heeft vooral betrekking op Stikstofdioxide (NO2) en Fijn stof (PM10). De resultaten zijn gepresenteerd in figuren 4.6 en 4.7.

Beoordelingspunt   2012   2015   2022 (met RWO)   2022 (zonder RWO)  
1   44,6   40,0   30,1   30,1  
2   33,4   30,5   23,5   24,2  
3   33,0   30,4   23,3   24,0  
4   32,5   29,6   24,0   23,4  
5   39,9   36,9   29,6   29,6  
6   39,3   36,1   29,0   28,7  
7   32,1   28,9   23,0   22,8  
Grenswaarde   60   40  

Figuur 4.6: Berekende jaargemiddelde concentratie NO2 in ìg/m3

Beoordelingspunt   2012   2015   2022 (met RWO)   2022 (zonder RWO)  
1   27,5   26,1   24,3   24,3  
2   25,8   24,8   23,6   23,8  
3   25,7   24,8   23,6   23,8  
4   26,0   25,0   23,8   23,7  
5   26,8   25,6   24,3   24,3  
6   26,6   25,3   24,1   24,0  
7   25,9   24,9   23,5   23,5  
Grenswaarde   40  

Figuur 4.7: Berekende jaargemiddelde concentratie PM10 in µg/m3 (excl. zeezoutcorrectie)

Geconcludeerd kan worden dat de grenswaarden voor zowel Stikstofdioxide als Fijn stof ter plaatse van alle meetpunten ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden blijven, met uitzondering van de grenswaarde voor Stikstofdioxide bij meetpunt 1, waar het gemeten resultaat precies op de grenswaarde zit. Dat meetpunt bevindt zich bij de beoogde centrale ontsluitingsroute op het AKB-Longsperceel.

Een aantal verzachtende omstandigheden maakt dat dit resultaat niet als zorgelijk wordt gezien. Het uitgevoerde onderzoek gaat immers uit van bijzonder strenge uitgangspunten:

  • in de gebruikte verkeersintensiteiten is het volledige verkeer dat vanuit de campus wordt gegenereerd al in peiljaar 2015 meegerekend, terwijl in dat jaar volgens planning alleen bouwblokken B en C kunnen worden opgeleverd, die ca 35% van het totale bouwprogramma omvatten;
  • in de gebruikte verkeersintensiteiten is het verkeer dat werd gegenereerd door het voormalige scholencluster Lammenschanspark ook nog meegenomen;
  • de resultaten zijn gebaseerd op basis van werkdaggemiddelden, terwijl de weekdaggemiddelden doorgaans iets lager zijn;
  • voor de centrale gebiedsontsluitingsweg van het plangebied is uitgegaan van voor de luchtkwaliteit zeer ongunstige weg- en omgevingskenmerken. Voor dit wegvak is uitgegaan van wegtype 3b, snelheidstype stagnerend stadsverkeer, 1.50 als bomenfactor en een afstand tot het beoordelingspunt van 7 meter. In feite simuleert deze situatie een weg met aan beide zijden hoge bebouwing op korte afstand van de weg (hetgeen niet door het bestemmingsplan wordt toegestaan) en vrijwel volledige overspanning door bomen.

Bovenstaande maakt dat de uitkomstwaarde bij meetpunt 1 als absoluut worst-case scenario moet worden gezien, en in werkelijkheid aannemelijkerwijs lager zal uitvallen. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt geen belemmering voor verdere besluitvorming.