direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00073-0304

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Leiden streeft voor het gehele gemeentelijke grondgebied naar actuele bestemmingsplannen. Het doel van de nieuwe digitale bestemmingsplannen is om een adequate, up-to-date juridische regeling voor de stad te garanderen. Voor het plangebied 'Binnenstad' vigeert op dit moment een aantal plannen. De grootste twee plannen in het plangebied zijn de bestemmingsplannen Binnenstad I en Binnenstad II. Dit zijn tevens de oudste bestemmingsplannen in de binnenstad.

Deze bestemmingsplannen zijn niet meer actueel en juridisch toe aan vervanging. Een nieuw bestemmingsplan brengt weer overzicht en uniformiteit en daardoor een beter werkbare (zowel voor het ambtelijk apparaat als burger) en handhaafbare situatie. Met de actualisering en digitalisering wordt bovendien bereikt dat de planologische regelingen weer actueel zijn. Tegelijkertijd wordt aangesloten op de landelijke verplichting tot het vaststellen en beschikbaar stellen van uniforme digitale bestemmingsplannen.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard, dus primair gericht op het beheer van de bestaande situatie. Door de raad vastgestelde beleidskaders zijn in het bestemmingsplan opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen worden in principe niet meegenomen, tenzij deze al vergund zijn.

Op grond van het bovenstaande voorziet voorliggend bestemmingsplan in een adequate juridische regeling voor het bestemmingsplangebied 'Binnenstad'.

1.2 Begrenzing plangebied

1.2 Begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan betreft in principe het grondgebied van de hele binnenstad binnen de Singels. In de figuur is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0001.png"  
Figuur 1.1 Plangebied  

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het gebied zijn grotendeels de bestemmingsplannen 'Binnenstad I', 'Binnenstad II', StadsVernieuwingsPlan Aalmarkt, Hoge Woerd en het parapluplan Archeologie van kracht. Daarnaast geldt in het plangebied een aantal postzegelbestemmingsplannen, die voor diverse ontwikkelingen in de binnenstad zijn opgesteld, zoals de diverse plannen voor de Aalmarkt, Nieuwe Rijn, De Nobel, Museum de Lakenhal, Rijnlandblok, Rapenburg 48, Garenmarkt, Haarlemmerstraat 135, Oude Vest 85 en Janvossensteeg 1f en Marktsteeg 10.

In het volgende overzicht zijn alleen de grote bestemmingsplannen opgenomen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Goedgekeurd   Onherroepelijk  
Binnenstad I   30-06-2005   14-02-06   10-10-07  
Binnenstad II   17-01-2007   09-08-2007   13-08-2008  
Binnenstad II herziening   27-05-2010   n.v.t.   17-08-2010  
StadsVernieuwingsPlan Aalmarkt   28-10-2003   15-05-04   08-06-05
 
Hoge Woerd   26-04-2012   n.v.t.   03-07-2012  
Bestemmingsplan Archeologie   02-12-2010   n.v.t   22-02-2011  

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Binnenstad' is in hoofdzaak conserverend van aard en heeft een gedetailleerde plansystematiek. De binnenstad kent een perceelsgewijze opbouw van bouwblokken, een unieke parcellering en er komen veel individuele panden voor. De binnenstad kent ook veel karakteristieke panden die beschermd moeten worden, net als de waarden van het beschermd stadsgezicht. Tevens is het gewenst om de verschillende voorkomende functies in het gebied per pand vast te leggen, zoals horeca en specifiek gebruik van niet-woonfuncties op de verdiepingen. De typisch ruimtelijke en functionele structuur van de binnenstad vereist een bestemmingsplan dat gedetailleerd is en conserverend van aard.

De feitelijke situatie en de vigerende (bouw)mogelijkheden zijn bepalend voor de wijze van bestemmen. Met het opstellen van het bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen. Het handboek is namelijk niet zonder meer toepasbaar op de binnenstad, hiervoor geldt een meer gebiedsspecifieke benadering.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse omgevingsaspecten beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Geschiedenis van het plangebied

Leiden bezit de op één na grootste historische binnenstad van Nederland met daarin circa 2.500 geregistreerde monumenten. De volledige binnenstad binnen de singel van 1659 is in 1981 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de Singels'. Aan de oostzijde en de westzijde vallen nog twee kleine gebieden buiten de singel eveneens onder deze bescherming.

Voor de ontwikkelingsgeschiedenis van deze stad zijn drie periodes van bijzonder belang: de Middeleeuwen, de 17e eeuw en de 19e eeuw. De stedenbouwkundige structuur van het middeleeuwse deel van Leiden wordt bepaald door een, voor Hollandse steden, normale "organische" ontwikkeling. Dat betekent dat de stad op basis van de bestaande geografische situatie naar behoefte werd uitgebreid en ingevuld. Daarbij speelden enerzijds de natuurlijke waterwegen als de Rijnarmen, de Mare en de Vliet een belangrijke rol, anderzijds diende de vroegmiddeleeuwse ontginningsstructuur als basis.

Hoewel minder herkenbaar is een aanzienlijk deel van de bestaande waterwegen en straten/stegen gebaseerd op deze vroegmiddeleeuwse ontginningsstructuur. Het Rapenburg is de eerste grote infrastructurele ingreep die planmatig, met het oog op de beoogde uitbreiding van de stad, werd gedaan en gedeeltelijk de polderstructuur doorkruist. De belangrijkste landwegen waren gerelateerd aan de waterwegen. De oost-westverbinding liep over de zuidelijke Rijndijk over de Breestraat en de Hogewoerd. De noord-zuidroute kwam vanuit het noorden langs de oostelijke Mareoever Leiden binnen en ging langs de burcht over de Hoogstraat en de Visbrug door de Maarsmansteeg naar het zuiden.

De vroegste bebouwing ligt aan weerszijden van de twee Rijndijken: de Breestraat-Hogewoerd en de Haarlemmerstraat, rond de grafelijke hof bij de Pieterskerk en bij de burcht. De burgerlijke nederzetting met het stadhuis en lakenhal ontstond aan de Breestraat. Achter de dijken liggen de drie grote parochiekerken: Pieterskerk, St.Pancraskerk en Onze Lieve Vrouwekerk. In de latere uitbreidingen in Maredorp, de Camp en Academiewijk stonden de meeste kloostercomplexen en daar was zelfs lange tijd nog ruimte voor kleine agrarische bedrijven. Over de vroegste stenen woonhuizen in Leiden is nog weinig bekend, maar zeker vanaf de 14e eeuw zet de verstening van woonhuizen op grotere schaal door.

Tegen het eind van de 16e en in de eerste helft van de 17e eeuw werd de bebouwing in het middeleeuwse stadsdeel sterk verdicht. De lakenhandel nam een enorme vlucht en het inwoneraantal verdrievoudigde. Door overbevolking, verschuivingen in de sociale samenstelling van de bevolking en functieverandering van huizen en grachten, werden erven en binnenplaatsen volgebouwd met achtersteegjes; de zogenaamde poorten. De daaraan gelegen arbeiderswoningen waren klein en vaak van slechte kwaliteit. Om te kunnen voorzien in het steeds nijpender gebrek aan woonruimte, werd de stad in de eerste helft van de 17e eeuw in een aantal uitleggen fors uitgebreid. Deze uitleggen zijn niet volgens een strak concept uitgevoerd zoals in Amsterdam. Het plan van J.Pz. Dou en zijn zoon J.Jz Dou hanteert de uitgangspunten van een renaissancestad maar bevat allerlei pragmatische aanpassingen aan de bestaande geografische situatie.

Bij al deze uitbreidingen heeft het stadsbestuur met wisselend succes geprobeerd de inrichting van de kavels en de bebouwing aan regels te onderwerpen. De uitgangspunten daarbij waren een mengsel van stedenbouwkundige, sociale, milieutechnische en welstandsargumenten.

Door de grote toevloed van arbeiders en kleine ambachtslui, werd er in de nieuwe wijken vooral voor hen gebouwd. Deze bouw was voornamelijk in handen van een aantal speculanten en investeerders. Doordat zij niet in opdracht bouwden, maar op voorraad en door de homogene samenstelling van de doelgroep, is de woonhuisarchitectuur uit deze periode opvallend eenvormig. De stad probeerde door de aanleg van brede grachten als de Oude Vest ook voornamere bebouwing te stimuleren, maar de eenvoudige en eenvormige kleine en middelgrote huizen beheersten het straatbeeld. Naast de bouw van woonhuizen door particulieren, ondernam de stad een aantal grote bouwprojecten. Naast het praktisch nut van deze gebouwen, was de representatie van de welvaart en macht van de stad een belangrijke drijfveer. Voorbeelden daarvan zijn de Marekerk, de Lakenhal, de Stadstimmerwerf en de kring van barokke stadspoorten.

In de loop van de 18e eeuw liep het inwoneraantal van Leiden flink terug zodat de bevolkingsdichtheid afnam. Daardoor kon een deel van de zogenaamde poorten op de binnenterreinen worden afgebroken en kwam er weer ruimte voor tuinen en binnenplaatsen. De afbraak betrof vaak de slechtste behuizingen, maar ook in de betere buurten vielen gaten doordat leegstaande huizen werden gesloopt. In het middeleeuwse stadsdeel bleef het straatbeeld grotendeels intact. In de 17e-eeuwsewijken werd echter ook de bebouwing aan de straat doorbroken en kwamen aaneengesloten percelen braak te liggen.

Door deze leegstand was er in de 19e eeuw in eerste instantie genoeg ruimte in de stad om relatief kleinschalige industrie te vestigen. Door de grote economische noodzaak en de verpaupering van de omringende buurten lukte het veel bedrijven om forse complexen te bouwen binnen de 17e-eeuwse stadsgrenzen. Daardoor ontstond in delen van de 17e-eeuwse uitbreidingen een gemengde bebouwing van relatief grootschalige fabrieksgebouwen en kleinschalige 17e-eeuwse woningbouw. Voor een deel werden ook de oude bolwerken gebruikt voor het vestigen van deze industrie. De omvorming van de stadswallen van verouderde verdedigingswerken tot romantische parken, was voor grote delen van de stadswal voorzien. Doordat de gemeentegrenzen tot 1896 op de singelrand lagen, ontstond echter eind 19e eeuw een steeds nijpender ruimtegebrek in de stad. Als gevolg daarvan is alleen aan de zuidzijde een deel van de 19e eeuwse parkvorming bewaard gebleven. De overige delen van de stadswal zijn gebruikt voor de vestiging van grootschalige industrie en overheidsgebouwen. Met de sloop van veel van deze industriegebouwen in het laatste kwart van de 20e eeuw is de stadswal deels weer ingericht als groengebied.

In de loop van de 20e eeuw raakten grote delen van de binnenstad ernstig verpauperd. De inmiddels verouderde industrie vertrok uit de binnenstad of ging failliet. Om deze situatie te veranderen werden er diverse plannen gemaakt om Leiden grondig te moderniseren. Dit gebeurde op relatief kleine schaal in de jaren '20 en '30. Daarbij was de doorbraak van de Breestraat via de Korevaarstraat naar het Levendaal en de Jan van Houtbrug nog de meest ingrijpende wijziging van het middeleeuwse stratenplan. Daarnaast werden regelmatig grachten gedempt als rigoureuze oplossing voor het probleem van de slechte waterkwaliteit. Samen met eerdere dempingen in de 17e en 18e eeuw, heeft dit ervoor gezorgd dat het oorspronkelijk zeer waterrijke karakter van Leiden is verarmd.

In 1962 werd het Basis-Wegenplan vastgesteld dat voorzag in vergaande stedenbouwkundige ingrepen ten behoeve van het opkomende autoverkeer. Dit plan is maar gedeeltelijk uitgevoerd, maar het resultaat is toch een aantal grote doorbraken, waarbij het historische weefsel plaatselijk ernstig werd vernield en honderden historische gebouwen werden gesloopt. Na wijziging van de inzichten kwam er in het laatste kwart van de 20e eeuw een restauratiegolf op gang waarbij grote delen van de binnenstad zijn gerestaureerd en aangevuld met nieuwbouw. Voor het gebied rond de Oranjegracht en de Waardgracht kwam deze verandering te laat: na grootschalige sloop is deze wijk bijna volledig herbouwd.

De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1981 tenslotte, heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de Leidse binnenstad zoals die door de eeuwen heen tot stand is gekomen. Ondanks en dankzij haar roerige geschiedenis heeft de Leidse binnenstad in grote lijnen relatief gaaf de opeenvolgende historische structuren bewaard. Daarbij heeft weliswaar vooral de waterstructuur geleden onder diverse ingrepen, maar de hoofdstructuur is, op de dempingen van de Mare na, nog volledig intact. De overige structuren zijn grotendeels intact. Opvallend is dat de historische verkaveling in grote delen gaaf bewaard is gebleven. Deze verkaveling heeft vaak een zeer oude oorsprong en is een belangrijke informatiebron over ontstaan en ontwikkeling van de stad.

Typerend is dat Leiden geen pleinen heeft, maar is opgebouwd langs het water. Daarbij is traditioneel juist de bedrijvigheid naar dit water gericht. Handel aan en op het water is een kenmerkend Leids gebeuren. De representatie van de stad is in eerste instantie gericht op de landwegen. De oude Rijndijken zijn van oudsher belangrijke handelsroutes. De kostbare voorgevel van het stadhuis staat aan de, zeker voor middeleeuwse begrippen, opvallend brede Breestraat en de grootse kerkgebouwen zijn geen van alle gericht op een gracht. Daarin kwam pas verandering toen in de 17e en 18e eeuw de burgerij steeds ruimere woonhuizen aan de belangrijkste grachten liet bouwen. Maar toch was de Breestraat tot in de 20e eeuw één van de voornaamste woonomgevingen van Leiden. Samen met die gedeeltelijke heroriëntering van de burgerlijke representatie, bouwde ook de stad pas in de 17e eeuw de Lakenhal en de Marekerk met het "gezicht" naar de gracht.

De bebouwing in de Leidse binnenstad is in een grote gevarieerdheid relatief gaaf bewaard gebleven. Door de omvang van de binnenstad is het aantal historische panden, zeker voor Nederlandse begrippen, zeer groot. Daarbij kan echter, zoals in veel oude steden, de schijn bedriegen. Veel gebouwen lijken vanaf de straat ingrijpend verbouwd en zonder historische waarde, maar in de interieurs, kappen, constructie of op het achtererf is vaak verrassend veel bewaard gebleven. Ook voor de interieurs geldt dat onder latere afwerkingslagen, het casco van het pand veel oudere en waardevolle bouwresten kan bevatten. Dit geheel van historische bebouwing vormt een belangrijk en omvangrijk archief waarin de wordingsgeschiedenis van de stad is vastgelegd. Behoud en documentatie van dit bouwhistorisch archief is een integraal onderdeel van een zorgvuldige omgang met het beschermd stadsgezicht.

2.1.1 De gebiedsdelen
afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0002.png"  
Figuur 2.1 De gebiedsdelen  

2.1.1.1 Middeleeuwse stad

Pancras West

Ligging Pancras West

Dit gebied ligt ingeklemd tussen beide Rijnarmen die net voorbij de Burcht samenkomen. Pancras behoort tot de oudste drie stadsdelen van de binnenstad. Belangrijke noord-zuidas is de Hooigracht met grotere representatieve panden. De Hooigracht scheidt het westelijke en oostelijke deel. Pancras West heeft een open stratenstructuur met veel historische gebouwen en een aantrekkelijke openbare ruimte van stegen en de grachten. De Hooglandse Kerk is opvallend aanwezig. Meer verscholen is het ensemble van burcht met heuvel en het koetshuis. Lands de randen oriënteert de bebouwing zich op het water van de grachten, behalve bij de Kaasmarkt. Hier is een oud parkeerterrein. Kleinschaligheid is kenmerkend voor Pancras West met de Hooglandse Kerk, Burcht en Weeshuis als uitzonderingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0003.png"  

Figuur 2.2 Ligging Pancras West

Historisch karakter Pancras West

Op het punt van samenkomst van de Oude- en de Nieuwe Rijn is de Burcht gelegen, een versterking uit de 12e eeuw. De aan de voet van de Burchtheuvel ontwikkelde Hoogstraat maakt deel uit van de belangrijkste verbinding tussen de Rijndijken. Het gezicht vanaf de Rijn op de Hoogstraat, als afsluiting van het naar het westen toe sterk verbredende grote wateroppervlak, is van zeer grote historische en ruimtelijke waarde. De boombeplanting op de Burchtheuvel en Hooglandse Kerk spelen daarin mee. Het bebouwingsbeeld en de ruimtelijke inrichting in de directe omgeving van deze kerk, langs de Oude Rijn en - in mindere mate - de Nieuwe Rijn is van gelijke waarde als in de Pieterswijk. Het karakter van de Oude en de Nieuwe Rijn verschilt zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht. Langs de Nieuwe Rijn domineert nog steeds de marktfunctie en is de maat van water en kaden veel ruimer dan langs de Oude Rijn. Langs de Oude Rijn overheerst een besloten, vrij rustig karakter en komen veelvuldig privé-stoepen voor. De Hooigracht is al voor het midden van de 18e-eeuw gedempt. De historische parcelering en bebouwing is in grote delen gaaf bewaard en van hoge cultuurhistorische waarde. In de oostzijde van het gebied zijn in de 19e en begin 20e eeuw industriegebouwen tussen de oudere bebouwing geplaatst. Ook dit betreft grotendeels waardevolle bebouwing zoals het Elisabethziekenhuis en het fabriekcomplex van Clos en Leembruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0004.png"  

Figuur 2.3 Impressie Pancras West

Ruimtelijke structuur Pancras West

Kenmerkend is de Hooglandse Kerkgracht, waarlangs zich vele statige monumentale woonhuizen bevinden en de bebouwing van het imposante historische weeshuis. Andere bijzondere beeldbepalende elementen in dit gebied zijn de Hooglandse Kerk en de Burcht. Vermeldenswaard is daarnaast het historische Herenlogement aan de Nieuwstraat aan de voet van de Burchtheuvel, waarin nu de openbare bibliotheek is gehuisvest. De structuur van de middeleeuwse stad is in dit gebied - op de Kaasmarkt na - nog vrijwel intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0005.png"  

Figuur 2.4 Ruimtelijke structuur Pancras West

Pieterswijk

Ligging Pieterswijk

De Pieterswijk is een van de oudste wijken van de stad. Belangrijkste structuurlijnen zijn de Breestraat waar grote openbare voorzieningen aan zijn gesitueerd, het Rapenburg met instellingen van de Universiteit en grote musea en als dominante landmark de Pieterskerk. De Breestraat werkt als verbindend element. Tussen Rapenburg en Breestraat ligt een middengebied dat fijnmazig van structuur is en een open netwerk is van stegen, straten, pleintjes en hofjes. De lijnen langs de grachten van Rapenburg en Rijn zijn in een meer continue lijn gevormd door de oevers en marktstegen komend vanaf de Breestraat. Bebouwing in het middengebied, op de Pieterskerk na, is kleinschalig. Aan de Breestraat zijn meer formele en representatieve panden gesitueerd. Aan de Breestraat bijvoorbeeld het Stadhuis, warenhuizen en de Stadsgehoorzaal. Aan het Rapenburg het museum van Oudheden, het Academiegebouw en de Rechtenfaculteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0006.png"  

Figuur 2.5 Ligging Pieterswijk

Historisch karakter Pieterswijk

Voor Leidse begrippen is de verkaveling in de Pieterswijk vrij ruim. De historische verkaveling is grotendeels middeleeuws of préstedelijk, gaaf bewaard en van hoge waarde. Dominante gebouwen zijn de Pieterskerk en het Gravensteen, beide gelegen aan kleine, besloten pleinruimten. De Breestraat vormt het oudste deel van de burgernederzetting en heeft door de eeuwen heen een centrumfunctie gehad. Aan deze straat zijn het stadhuis en het Gemeenlandshuis van Rijnland gelegen. De ruimtelijke kwaliteit van de straat wordt vooral bepaald door het gebogen tracé en de grote breedte in het middengedeelte. De Langebrug is als achterstraat van de Breestraat nog herkenbaar door de aanwezigheid van koetshuizen en pakhuizen. Het bebouwingsbeeld langs de straten en stegen wordt vooral bepaald door smalle 17e- en 18e-eeuwse woonhuisgevels, langs de voormalige grachten in de wijken langs de Breestraat en het Rapenburg afgewisseld door brede panden. De afzonderlijke bouwmassa's liggen aaneengesloten langs de straat, zijn grotendeels opgebouwd uit 2 á 3 lagen met kap en worden gekenmerkt door kleine hoogteverschillen. Er bestaat een zekere eenheid in gevelopbouw en materiaaltoepassing. In grote delen van de wijk is de indeling van de dwarsprofielen zeer waardevol. Op vrij grote schaal komen nog hardstenen stoepen en bijbehorende overgangselementen tussen gebouw en openbare ruimte voor. De wijk heeft een hoge concentratie van waardevolle historische bebouwing, deels beschermd als monumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0007.png"  
Figuur 2.6 Impressie Pieterswijk  

Ruimtelijke structuur Pieterswijk

Bijzondere gebouwen zijn de Pieterskerk, het Gravensteen, het Rijnlandhuis en het Museum voor Oudheden aan het statige Rapenburg. De randen van het gebied worden gevormd door de formele bebouwing aan het Rapenburg en de Breestraat. Achter de bebouwing van het Rapenburg en de Nieuwsteeg bevinden zich diverse relatief grote tuinen. Midden in de wijk vormt de ruimte rond de Pieterskerk een rustpunt in het fijnmazige netwerk van straten en steegjes. De universiteit drukt een duidelijk stempel op deze wijk. Kenmerkende gebouwen zijn het voormalige Kamerlingh Onneslaboratorium, nu de Rechtenfaculteit en de voormalige Universiteitsbibliotheek, die nu is ingericht als bestuursgebouw van de universiteit. Hierachter bevindt zich een grote semi-openbare binnentuin met monumentale hoge bomen. Deze plek heeft daardoor het karakter van een groene oase tussen de bebouwing. Aan de Langebrug zijn enkele grotere gebouwen waar voorheen de sociale dienst en de brandweer. Deze grootschaligere gebouwen wijken net als het Kamerlingh Onnesgebouw duidelijk af van de fijnmazige en kleinschalige bebouwing. Deze grotere gebouwen zijn het gevolg van de Kruitschipramp uit 1806 waarbij het zuidelijk deel van de Pieterswijk zwaar is beschadigd. En de stedelijke structuur in de 19e eeuw is hersteld door het bouwen van grotere gebouwen en ook het Van der Werfpark is er nog een restant van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0008.jpg"

Figuur 2.7 Ruimtelijke structuur Pieterswijk

De Camp/Maredorp en de Haarlemmerstraat

Ligging Maredorp – De Camp en de Haarlemmerstraat

Maredorp en de Camp behoren ook tot de oudste drie stadsdelen van de middeleeuwse stad. Belangrijkste structuurlijnen zijn het lint van de Haarlemmerstraat op de oude rivierdijk, de waterlopen van Rijn en Oude Vest en de straatloop van Lange Mare/Stille Mare. Dit is een oorspronkelijke waterlijn. Vanaf de Haarlemmerstraat lopen stegen naar de Rijnloop en naar achterstraten, die voormalige grachten zijn. Het gebied ten noorden van de Haarlemmerstraat is een groot, maar besloten en kleinschalig woongebied met straatjes, steegjes, pleintjes en hofjes. Relatief veel hofjes versterkt het gesloten karakter. Opvallende gebouwen zijn de Hartebrugkerk en de Markekerk. Langs de waterlopen en Haarlemmerstraat zijn de gebouwen grootschaliger, in het woongebied kleinschaliger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0009.png"  

Figuur 2.8 Ligging Maredorp – De Camp

Historisch karakter Maredorp – De Camp en de Haarlemmerstraat

De wijken vormen de stadsuitbreiding uit 1350 waarbij de al bestaande prestedelijke bewoningskern van Maredorp bij de stad werd getrokken. Aan weerszijden van de Haarlemmerstraat, de noordelijke Rijndijk, ontstond in de loop van de 15e eeuw een aaneengesloten bebouwing van voornamelijk huisnijverheid en handel. In de meer noordelijk delen tussen de Haarlemmerstraat en de stadswal ter plaatse van de Oude Vest, worden voornamelijk kloosters gebouwd. Ook hier is later in de middeleeuwen de Rijnoever aangeplempt. Centraal in het westelijk deel van de Haarlemmerstraat stond de derde parochiekerk van de stad, de O.L. Vrouwekerk. Het voormalig kerkhof is herkenbaar als klein plein met daarop de ruïne van de voormalige kerk. Aan de Mare is vanaf 1639 de Marekerk gebouwd. De koepel daarvan is een belangrijk element in het stadsbeeld en het silhouet van de historische stad. Op de plek waar de Mare de Haarlemmerstraat kruist is in 1836 de R.K. Hartebrugkerk gebouwd. Door de situering op de dijk en schuin op de as van de Stille Mare, is de gevel van deze kerk een belangrijk oriëntatiepunt. Het onderscheid tussen beide delen van de wijk is nog goed waarneembaar. De Haarlemmerstraat wordt gekenmerkt door een dicht aaneengesloten veelal kleinschalige bebouwing. Het profiel is relatief smal aangezien het dijkbebouwing betreft en er dus nooit een gracht heeft gelegen. Ten noorden daarvan biedt een aantal van de voormalige kloosterterreinen nog steeds ruimte aan grootschaliger functies zoals museum Boerhaave en verschillende hofjes. Ondanks de grote ingrepen ten behoeve van de winkelfunctie van de Haarlemmerstraat, bevat de bebouwing ter weerszijden een opvallend rijke bouwhistorisch erfenis. Op een aantal plekken is de bebouwing vervangen door grootschaliger winkelpanden, maar over het algemeen is de historische parcelering en bebouwing gaaf bewaard en van hoge waarde. Opvallend is de afwezigheid van grote openbare gebouwen in dit deel van de stad. Het bestuurscentrum lag ten zuiden van de Rijn. De noordzijde was eeuwenlang het domein van ambachtslieden en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0010.png"  
Figuur 2.9 Impressie van de Camp en Maredorp  

Ruimtelijke structuur Maredorp – De Camp en de Haarlemmerstraat

De Camp en Maredorp vormen samen een stadsuitleg van rond 1350. Deze uitleg bevatte het al bestaande Maredorp met de Onze Lieve Vrouwekapel die later tot derde parochiekerk werd verheven. Resten van de kerk zijn nog aanwezig in de pleininrichting van het Vrouwenkerkhof. Typisch voor Maredorp en de Camp zijn de vele hofjes. Deze zijn het gevolg van de voormalige religieuze instellingen als kloosters, gast- en weeshuizen. Na de reformatie zijn de kloosters verdwenen en op de vrijgekomen percelen hofjes ontstaan. De straten en stegen in het gebied zijn smal en de bebouwing tussen de genoemde gebouwencomplexen is kleinschalig. De grillige structuur van de openbare ruimte tussen de Haarlemmerstraat en de Caeciliastraat, versterkt het specifieke karakter van het gebied.

De Lange Mare vormt de grens tussen De Camp aan de westzijde en Maredorp aan de oostzijde. Door demping en herprofilering heeft de Lange Mare sterk aan ruimtelijke betekenis ingeboet. Het zeer bochtige verloop en de waardevolle bebouwing bepaalt zijn huidige belevingswaarde. De monumentale Hartebrugkerk markeert de hoek van de Lange Mare en de Haarlemmerstraat. De doorbraak (Pelikaanstraat) ten behoeve van de cityring, is een ernstige aantasting van het gebied en heeft een geïsoleerde ligging van het oostelijk deel van de wijk veroorzaakt. De Marekerk, de Hartebrugkerk en het hof Meermansburg zijn de belangrijkste monumentale gebouwen in de wijk.

De Haarlemmerstraat, een belangrijke winkelstraat van Leiden, vormt de kern van dit gebied en is een belangrijk middeleeuws structuurelement. Dit onderdeel van de noordelijke Rijndijk is beduidend smaller en kleinschaliger bebouwd dan de Breestraat op de zuidelijke Rijndijk. Deze straat is vrij smal, met kleinschalige bebouwing, en wordt door smalle steegjes verbonden met de gebieden erachter. Uitzonderingen hierop zijn de Pelikaanstraat en de Lange Mare, die beide een breder profiel hebben.

De Camp, met zijn middeleeuwse stratenpatroon, biedt door de grillige structuur van de openbare ruimte een wat minder voorspelbaar beeld. De dichtheid van de bebouwing, de afwisseling van kleinschalige bebouwing en grotere complexen, en van oorspronkelijke bebouwing en nieuwbouw, versterkt dit beeld. Bijzondere plek is het pleintje van het Vrouwenkerkhof, ter plekke van de oude Vrouwenkerk. Ook is hier het museum Boerhaave, gehuisvest in een voormalig gasthuis.

Maredorp kent een strakkere verkaveling met rechte straten en dichte, kleinschalige woonbebouwing. Binnen de gesloten bouwblokken is een aantal hofjes aanwezig. De openbare ruimte bestaat uit smalle straten; ruimte voor bijvoorbeeld speelplekken en groen is schaars. De doorbraak van de Pelikaanstraat scheidt het oostelijk deel van de wijk af van de rest. Aan de Oude Rijn staan talrijke monumentale grachtenpanden, waaronder de 17e-eeuwse bakkerij van het voormalige weeshuis. De woonfunctie vervult een belangrijke rol in deze binnenstadswijk. De Leidse Schouwburg staat aan de Oude Vest, waarlangs zich talrijke monumentale grachtenpanden bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0011.png"  
Figuur 2.10 Ruimtelijke structuur  

Levendaal-West

Ligging Levendaal-West

Levendaal-West ligt in zuidelijk deel van de middeleeuwse binnenstad. Dit gebied wordt begrensd aan de westzijde door de Vliet, aan de noorzijde door Rapenburg en Steenschuur als deel van de stadsgrachten, in het oosten door de verkeersdoorbraken van Sint Jorissteeg, Oranjeboomstraat en Geregracht en aan de zuidzijde door de Zoeterwoudsesingel. Een deel van de historische structuur is nog in stand, maar de ruimtelijke structuur is ook gewijzigd door de Kruitschipramp, verkeersdoorbraken, grachtendempingen en schaalvergroting van gebouwen in de 20e eeuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0012.jpg"  
Figuur 2.11 Ligging Levendaal-West  

Historisch karakter Levendaal-West

Dit deel van de middeleeuwse binnenstad is lange tijd deels onbebouwd geweest aangezien het gebied tussen Raamsteeg en Jan van Houtkade tot in de 16e eeuw in gebruik is geweest als raamland. Vanaf eind 16e eeuw raakt dit gebied bebouwd. De bebouwing is zeer kleinschalig en grotendeels gaaf bewaard en van hoge waarde. Een belangrijke gebeurtenis is de kruitramp van 1807 waarbij het deel ten noorden van de Raamsteeg volledig werd verwoest. Na veel diverse plannen is het gebied uiteindelijk in de loop van de 19e eeuw ingericht met een stadspark en enkele grote onderwijsgebouwen zoals het voormalig stedelijk gymnasium en het voormalig universitair natuurhistorisch museum. Zowel het park met het standbeeld van burgemeester Van der Werf als deze onderwijsgebouwen zijn van grote cultuurhistorische waarde. De geschiedenis van de kruitramp is goed afleesbaar in het contrast tussen de grotendeels 17e eeuwse woonhuizen en de 19e eeuwse invulling met openbare gebouwen. De structuur in het gebied is gaaf hoewel de grachten zoals de Jacobsgracht en voormalige Koepoortsgracht (Douzastraat) alle gedempd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0013.jpg"  
Figuur 2.12 Impressie Levendaal-West  

Ruimtelijke structuur Levendaal-West

Beeldbepalend in dit gebied is het Van der Werfpark in combinatie met de gebouwen, waar voorheen het Nationaal Natuurhistorisch museum was gevestigd. Dit park, ontstaan door de ontploffing van het Kruitschip, is een van de weinige groene ruimtes in de dichtbebouwde binnenstad die niet aan de singels is gelegen. In het westelijk deel een heldere gridstructuur met grote bouwblokken en relatief veel hofjes. Centraal het Van der Werfpark met autonome gebouwen, die zich nadrukkelijk op het groen richten. De grootschalige autonome gebouwen rond het park vormen een uitzondering op de verder kleinschalige wijk.

De Garenmarkt is een aantrekkelijk ontworpen openbare stadsruimte. Langs de singel een afwijkend ensemble van parkhuizen met voortuin, die een eenheid vormen met het groen, het water en de bebouwing aan de overzijde. De groenstrook langs de singel is hier relatief smal, maar door een goed ontworpen profiel heeft het dezelfde allure als de rest van de zuidelijke singelrand. De parkhuizen hebben ook een iets grotere schaal dan de panden in het middengebied. Prettig en groen ingerichte dwarsstraten, waaronder de Doezastraat, verbinden de singelzone en het Van der Werfpark met elkaar. De Garenmarkt is nu een open ruimte die als parkeerterrein wordt gebruikt. Hier komt een ondergrondse parkeergarage, het plein van de Garenmarkt zal heringericht worden. De Jan van Houtkade, die tegenover de Zoeterwoudsesingel loopt, heeft een ruim en groen profiel dat wordt bepaald door de voortuinen bij de markante bebouwingsrand en de groene inrichting van de singelrand. Hierbinnen vormen de resten van een deel van de stadsmuur een interessant element. De woonfunctie vervult in deze wijk ook een belangrijke rol, al wordt deze afgewisseld met diverse andere functies. De Doezastraat betreft een winkelstraat met speciaalzaken en horecavestigingen, die deels ook gericht is op de wijk. Binnen de gesloten bouwblokken in Levendaal-West is verder een aantal fraaie hofjes aanwezig. Voorts vervult ook de Vliet, met daarover enkele karakteristieke hoge bruggen, een beeldbepalend element binnen het beschermd stadsgezicht. Het betreft naast de Rijn een van de oorspronkelijk in het landschap aanwezige watergangen waarlangs Leiden zich heeft ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0014.png"  
Figuur 2.13 Ruimtelijke structuur Levendaal- west  

Aalmarktgebied

Ligging Aalmarktgebied

Het Aalmarktgebied is geen expliciet zelfstandig ruimtelijk deel van de binnenstad, maar zowel deel van de Pieterswijk, Pancras-West en Maredorp de Camp. Het Aalmarktgebied ligt in de Pieterswijk tussen de oude Rijndijk (Breestraat) en de Oude Rijn (Aalmarkt). Het Aalmarktgebied wordt omsloten door de Vrouwensteeg, de Breestraat, de Maarsmansteeg en de Aalmarkt. Het is het centrale gebied van het kernwinkelgebied aansluitend op de Breestraat en de Haarlemmerstraat. Het gebied ligt in het hart van de stad waar de Rijnlopen samenkomen en de afstand tussen Haarlemmerstraat en Breestraat op zijn smalst is. Het gebied is vooral kernwinkelgebied en vestigingsplaats van bestuurlijke en culturele instellingen. Belangrijke gebouwen zijn het Stadhuis, de Waag, het warenhuis van de voormalig V&D, Stadsgehoorzaal. Het gebied is in de afrondende fase van een stedelijke vernieuwing met onder andere herontwikkeling van het Waagblok met het warenhuiscomplex van de voormalig V&D, nieuwbouw in het Stadsgehoorzaalblok met een nieuwe winkelsteeg tussen Aalmarkt en Breestraat, de nieuwe Catharinabrug over de Rijn, herinrichtingsprojecten van de Breestraat en Haarlemmerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0015.png"  
Figuur 2.14 Ruimtelijke structuur  

Historisch karakter Aalmarktgebied

Het Aalmarktgebied is gelegen rond het punt van samenkomt van de Oude en Nieuwe Rijn en verbindt de Haarlemmerstraat met de Breestraat. De ruimtelijke structuur is bepaald door de ligging van de rivierdijken en oeverwallen evenwijdig aan de Rijnstromen en daar haaks op staand de waterlijn van de Mare. Waar de Mare bij de Rijn aantakt was van oorsprong de oeververbinding tussen noord en zuid, onder het toezicht van de Burcht. De loop van de rivier en de voormalige rivierdijken bepaalt de bebouwingsstructuur. Kenmerkend zijn dat Haarlemmerstraat en Breestraat hoger liggen en dat vanaf de rivierdijken loodrecht op het water percelen werden aangelegd. De Rijn werd vernauwd en de voormalige achterterreinen van de percelen grenzend aan het water werden bebouwd met een bebouwingsfront naar het water. Daardoor zijn er her en der bij Aalmarkt, Boommmarkt, Stille Rijn en Apothekersdijk nog achteruitgangen. Deels overbouwd, deels bestaand als poort. Vanaf Haarlemmerstraat en Breestraat richting Rijn lopen diverse stegen.

De fijnmazige structuur en kleinschalige verkaveling is nog te zien, maar op enkele plaatsen aan de Breestraat zijn grotere gebouwen gekomen als het Stadhuis, Stadsgehoorzaal, warenhuis voormalige V&D, studentensociëteit Minerva en het voormalige kantoorgebouw van het Hoogheemraadschap. Individuele panden worden samengevoegd of gesloopt om plaats te maken voor grotere gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0016.png"  
Figuur 2.15 Impressie van Aalmarktgebied tussen Breestraat en Haarlemmerstraat  

Ruimtelijke structuur Aalmarktgebied

In de binnenstad van Leiden lopen in oost-west richting en evenwijdig aan de Oude en Nieuwe Rijn lange doorgaande straten die in breedte variëren van circa 15 tot 20 meter. Voorbeelden van dit type straat zijn de Haarlemmerstraat, de Breestraat en de kades van de Rijnen. Loodrecht op de brede straten ligt in noord-zuid richting een fijnmazig netwerk van stegen en smalle straatjes, zoals bijvoorbeeld de Maarsmansteeg, Mandenmakerssteeg en de Vrouwensteeg. De breedte van deze stegen en smalle straatjes variëren van circa 1,5 tot 7,0 meter. Naast de kleinschaligheid van bebouwing bevindt zich in en om het Aalmarktgebied ook grootschalige bebouwing, zowel monumentaal als niet monumentaal. De grootschalige bebouwing bestaat onder andere uit de Stadsgehoorzaal, het warenhuis van voormalig V&D, het Vögele pand, het stadhuis en de Waalse Kerk. De grootschalige bebouwing is vaak aanleiding geweest om de kenmerkende stedenbouwkundige structuur van smalle noord-zuid verbindingen te doorbreken. Ook zijn stegen die uitkomen op bruggen vaak iets breder, waarschijnlijk vanwege de doorgaande route.

Een reeks van bruggen vormt de verbinding tussen het noordelijke en zuidelijke deel van de binnenstad. De bruggen op de route Maarsmansteeg, Hoogstraat, Donkersteeg zijn historisch gezien de belangrijkste verbindingen geweest. Het Waaghoofd was voorheen de aanlanding van de Waaghoofdbrug. Met de komst van de Catharinabrug wordt nu echter aangesloten op de nieuwe steeg naar de Breestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0017.png"  
Figuur 2.16 Impressie van Aalmarktgebied tussen Breestraat en Haarlemmerstraat  
2.1.1.2 De 17e eeuwse stadsuitbreiding

Karakter 17e-eeuwse stadsuitbreiding

De uitbreiding omvat de huidige wijken Oude Mors, Molenbuurt, Noordvest, Havenwijk en Levendaal Oost. In de gehele 17e-eeuwse uitbreiding domineert de aan de préstedelijke verkaveling aansluitende renaissancestructuur. De diverse uitleggen, gerealiseerd tussen 1611 en 1659, zijn ontworpen volgens een zo rationeel mogelijk systeem. Er is echter telkens aansluiting gezocht op de middeleeuwse straten en grachten en op de al aanwezige structuurelementen in de préstedelijke verkaveling. De bebouwing van de wijken is in snel tempo tot stand gekomen als gevolg van de grote woningnood in de eerste helft van de 17e eeuw. Kenmerkend voor die eerste bebouwingsfase is de grote eenvormigheid van de huizen. Deze werden veelal door investeerders gebouwd en dus niet door de daadwerkelijke bewoner. De aard van de bebouwing werd voor een groot deel bepaald door het ambacht dat de bewoners uitvoerden binnen het proces van de lakenproductie. De verschillen in ruimtebehoefte en welvaart van deze onderscheiden beroepen komt tot uiting in de omvang van het pand en de breedte van de gracht. Daarmee ontstond één van de oudste industrieel landschappen van Europa. Verspreid over de noordoostelijke schil zijn resten van deze aanleg bewaard.

In het noordelijk deel, rond de Langegracht wordt het ruimtelijk karakter bepaald door demping en herprofilering, kaalslag en vestiging van (veelal grootschalige) industriële activiteiten aan de noordzijde en op een enkele plek ook aan de zuidzijde van de gracht. De oorspronkelijke, zeer kleinschalige bebouwing wordt hierdoor vrijwel weggedrukt. Ook langs het oostelijk deel van de stadswal wordt het ruimtelijk beeld bepaald door de gevolgen van grootschalige ingrepen ten behoeve van de 19e-eeuws industriebebouwing. Veel van die fabrieken zijn na 1950 afgebroken. De Meelfabriek vormt daarvan een belangrijk en beeldbepalend overblijfsel. De fraai ingeplante begraafplaatsen aan deze zijde vormen onderdeel van de eveneens in de 19e eeuw ingezette vergroening van de voormalige stadswal.

In grote delen van de 17e-eeuwse uitbreiding is de gracht het dominerende, of door kaalslag zelfs enige resterende structuurelement. Grote delen van de aanleg van de cityring en de doorbraak van het Levendaal naar de Breestraat en de in deze omgeving gepleegde kaalslag, heeft de ruimtelijke en historische structuur ernstig aangetast.

Aan de zuidzijde is de stadswal omgevormd tot een stadspark in landschappelijke stijl; het Plantsoen. Deze ingreep is gecombineerd met de bouw van ruime woonhuizen voor de opkomende industriëlen. De in diverse neostijlen verrezen bebouwing vormt met haar tuinaanleg een eenheid met het Plantsoen en is een karakteristiek voorbeeld van 19e-eeuwse stedelijke ontwikkeling.

Een aantal hofjes vormt binnen de 17e-eeuwse, vrij sobere stadsuitbreidingen een bijzonder, vaak opvallend element. Zeer uniek is de Tevelshof aan de Vierde Binnenvestgracht, waar de ruitvorm van het bouwterrein in het architectonisch concept tot het uiterste is doorgevoerd.

Noordvest

Ligging Noordvest

Noordvest is een belangrijk deel van de 17e eeuwse uitbreiding. Duidelijk gebied tussen de oude begrenzing van de Oude Vest en de singel ten noorden ervan. Belangrijkste structuurkenmerk is de Langegracht, een oude waterloop, maar nu de groene centrale as. Het scheidt het noordelijke gebied wat vooral voormalige industrieel zone is en zuidelijk deel wat een kleinschaliger karakter heeft. De zuidelijke strook tussen Oude Singel en Langegracht bestaat uit heldere gesloten bouwblokken met alzijdige oriëntatie. De noordelijke strook is meer open met oude industrieel gebouwen met recente nieuwere gebouwen. Langs de singel is gedeeltelijk een groene structuur. Een paar van de bolwerken zijn getransformeerd tot park. Belangrijke landmarks zijn Molen de Valk bij de Lammermarkt en de schoorsteen van de E.On. Tussen noordelijke en zuidelijke zones zijn grote schaalverschillen. Noordelijk vooral grote industrieëlel complexen, zuidelijk meer de kleinschalige binnenstadsbebouwing. Delen van de bouwblokken hebben schaalcontrast in zichzelf door de oude industriële complexen,die regelmatig zijn vervangen door nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0018.png"  
Figuur 2.17 Ligging Noordvest  

Historisch karakter Noordvest
In het noordelijk deel, rond de Langegracht wordt het ruimtelijk karakter bepaald door demping en herprofilering, kaalslag en vestiging van (veelal grootschalige) industriële activiteiten aan de noordzijde en op een enkele plek ook aan de zuidzijde van de gracht. De oorspronkelijke, zeer kleinschalige bebouwing wordt hierdoor afgewisseld met gebouwen met een veel grotere schaal. De resten van 19e eeuwse industriële bebouwing in combinatie met de oudere woonhuisbouw vormen een waardevol stedelijk landschap. Daarbij is het van belang dat juist de kleinschalige bebouwing bewaard word zodat deze afwisseling beleefbaar blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0019.png"     afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0020.png"  
Figuur 2.18 Impressie van Noordvest  

Ruimtelijke structuur Noordvest

Beeldbepalend in Noordvest is molen De Valk. Deze is door groen omgeven en hoog gelegen in de as van de Nieuwe Beestenmarkt, waardoor hij tot het Rapenburg het ruimtelijk beeld mede bepaalt. Verder is de verkeersfunctie in dit gebied dominant aanwezig omdat de noordelijke auto-ontsluiting van de binnenstad, de Langegracht, hier aansluit op de belangrijkste route richting Oegstgeest en een groot deel van de ruimte wordt benut voor parkeren. De bebouwing is zeer divers. Aan de zuidzijde van de Langegracht bepaalt oude, perceelsgewijze bebouwing het beeld. Deze wordt in oostelijke richting afgewisseld met meer grootschalige nieuwbouw van bijvoorbeeld winkelpanden en kantoren. Aan de noordzijde is meer complexgewijs gebouwde nieuwbouw aanwezig waarbij het complex van E.ON, met de hoge schoorsteen die een oriëntatiepunt vormt in de stad, beeldbepalend is. De strook ten noorden van de Langegracht was na het verwijderen van de vestingwallen in de 19e eeuw een belangrijk vestigingsgebied van industrie. Daarvan is niets meer over, behalve het industriële complex van de E.ON. Op de voormalige industrieterreinen zijn kantoorgebouwen als het Stadsbouwhuis en Tweelinghuis verschenen, woningbouw uit de periode van de stadsvernieuwing en parken. Enkele oude bedrijfsgebouwen zijn kantoorgebouw, instelling of bedrijvenverzamelgebouwen geworden zoals Nieuwe Energie. Parken zijn er wel gekomen, maar door het industriële complex van E.ON is het groen van de singels hier onderbroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0021.png"  
Figuur 2.19 Ruimtelijke structuur Noordvest  

De Verversbuurt

Ligging Verversbuurt

Verversbuurt of Havenwijk Noord is vooral bepaald als hoekdeel van de singelstructuur door de ligging van de waterlijnen van de singel. Aan de Rijndijk als verlenging van de Haarlemmerstraat een dominante ruimtelijke structuur aansluitend op de Haven. Naar het noorden richting singel een meer rustige woonbuurt liggend tegen de binnenvestgracht, het Blekerspark en de oude begraafplaats. Ruimtelijke landmarks zijn het oude veerhuis van de Volharding aan de Haven en de Zijlpoort. Het gebied is relatief kleinschalig met de Zijlpoort als autonoom ruimtelijk element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0022.png"  
Figuur 2.20 Ligging Verversbuurt  

Historisch karakter Verversbuurt

Deze buurt vormt de tweede 17e eeuwse uitleg uit 1644. De aanleg geschied op basis van het plan van Dou uit 1611 en is bedoeld om de al bestaande havenwijk binnen de stadswallen te brengen. Aan de haven is een gave straatwand met vrij grote, merendeels 17e eeuwse woonhuizen. Aan de buitenrand tegen de stadswal aan staan juist nog kleine éénlaags arbeidershuisjes. Het midden van de buurt wordt gevormd door een vroeg en zeldzaam voorbeeld van sociale woningbouw. De blokken zijn in 1862 in opdracht van de Hervormde Diaconie gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0023.png"  
Figuur 2.21 Impressie Verversbuurt  

Ruimtelijke structuur Verversbuurt

Karakteristieke elementen in dit gebiedsdeel zijn de Zijlpoort, Bleekerpark, de begraafplaats en de haven. Het parkachtige karakter van de singels is in dit gebiedsdeel herkenbaar aanwezig. Oude bebouwing en nieuwbouw wisselen elkaar af. Bij de Verversbuurt ligt ook de Haven, van oorsprong de plaats waar schepen van de handelsvaart de stad invoeren en op de kades de lading werd overgeslagen. Het is nu een recreatief gebied met waterrecreatie van de jachthaven en horeca. Op sommige plaatsen is het water beleefbaar door ligging aan de kade. Op sommige plaatsen ligt het water van de Rijn achter de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0024.png"  
Figuur 2.22 Ruimtelijke structuur Verversbuurt  

Herengracht-Zijlsingel

Ligging Herengracht - Zijlsingel

De Herengracht-Zijlsingel, ook wel Havenwijk-Zuid genoemd, wordt vooral gekenmerkt door de lange noord-zuidlijnen van grachten en straten met aan de oostzijde de groene singel. Zeer opvallend is de landmark van de Meelfabriek, een industrieel ensemble. Er is veel stadsvernieuwing gepleegd in de jaren '70 en '80, maar de hoofdstructuur van lange lijnen is in stand gebleven. Een groot middengebied met lange gesloten bouwblokken. Sterk afwijkend is het ensemble van de Meelfabriek. De singelrand is een groen contrast met het gebouwde gebied en grenst het gebied aan de oostzijde af. Dit bestaat uit parken en een begraafplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0025.png"  
Figuur 2.23 Ligging Herengracht - Zijlsingel  

Historisch karakter Herengracht-Zijlsingel

Dit gebied is een groot deel van de derde 17e eeuwse uitleg uit 1659. Kenmerkend voor die eerste bebouwingsfase is de grote eenvormigheid van de huizen. Deze werden veelal door investeerders gebouwd en dus niet door de daadwerkelijke bewoner. De aard van de bebouwing werd voor een groot deel bepaald door het ambacht dat de bewoners uitvoerden binnen het proces van de lakenproductie. De verschillen in ruimtebehoefte en welvaart van deze onderscheiden beroepen komt tot uiting in de omvang van het pand en de breedte van de gracht. Daarmee ontstond één van de oudste industriële landschappen van Europa. Verspreid over de noordoostelijke schil zijn resten van deze aanleg bewaard.

Langs het oostelijk deel van de stadswal wordt het ruimtelijk beeld bepaald door de gevolgen van grootschalige ingrepen ten behoeve van de 19e eeuws industriebebouwing. Veel van die fabrieken zijn na 1950 afgebroken. De Meelfabriek vormt daarvan een belangrijk en beeldbepalend overblijfsel. De fraai ingeplante begraafplaatsen aan deze zijde vormen onderdeel van de eveneens in de 19e eeuw ingezette vergroening van de voormalige stadswal.

Met de herstructurering van delen van de binnenstad in de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw zijn in dit deel van de 17e eeuwse schil grote delen van de historische bebouwing afgebroken. Bij de herbouw in 1976 is gekozen om te breken met de oorspronkelijke modernistische plannen met voornamelijk winkels en kantoren, maar om de structuur van grachten en stegen te behouden en te bebouwen met sociale woningbouw. Daarbij is gekozen voor ogenschijnlijke kleinschaligheid. Het is een belangrijke getuige van een ingrijpende omslag in het denken over historische binnensteden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0026.png"  
Figuur 2.24 Impressie van het gebied tussen de Herengracht en de Zijlsingel  

Ruimtelijke structuur Herengracht-Zijlsingel

De groene singel wordt onderbroken door het markante complex van de Meelfabriek met zijn loodsen en silo's. In het gebied is een aantal grachten aanwezig die in belangrijke mate de noord-zuidgerichte structuur bepalen. Een belangrijke dwarsroute is de Groenesteeg, die van de Hooigracht tot aan de monumentale begraafplaats loopt. Aan de Herengracht en Nieuwe Rijn bevinden zich nog vele statige monumentale herenhuizen, terwijl de historische bebouwing rond de Havenkade voornamelijk uit de kleinschaliger wevershuisjes bestaat. Verder wordt de bebouwing gevormd door complexgewijs gebouwde langgerekte blokken gestapelde woningen uit de jaren '70. In dit gebied zijn twee pleinen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0027.png"  
Figuur 2.25 Ruimtelijke structuur Herengracht - Zijlsingel  

Haver- en Gortbuurt

Ligging Haver en Gortbuurt

De Haver- en Gortbuurt is deel van grotere 17e eeuwse uitbreiding, het Levendaal-Oost. Belangrijke ruimtelijke structuurelementen zijn de loop van de Nieuwe Rijn, de uitvalsweg van het Levendaal en de ligging aan de parkrand van de singel. Ook de voormalige Rijndijk van de Hogewoerd is een structuurelement. Hierdoor is er een structuur ontstaan van oost-westlijnen met enkele noordzuid gerichte straten. Afwijkend is de groene singelrand, ontstaan medio 19e eeuw bij het opruimen van de vestingwallen. Hier is een parkachtige structuur met voorname, representatieve woonpanden. Bebouwing, groen, water en de buitenzijde van de singel vormen één ruimtelijke samenhangende eenheid. Bebouwing is relatief dicht en kleinschalig met uitzondering van enkele voormalige industriële ensembles. Ook zijn er enkele hofjes aanwezig. De Haver- en Gortbuurt relatief kleinschalig, de panden aan het Plantsoen hebben een grotere schaal. Daardoor is er een duidelijk schaalcontrast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0028.png"  
Figuur 2.26 Ligging Haver en Gortbuurt  

Historisch karakter Haver en Gortbuurt

Deze buurt is onderdeel van de derde 17e eeuwse uitleg uit 1659. Daarbij wordt onder andere het Levendaal verlengd en ten zuiden daarvan een wijk aangelegd die de schuin lopende Geregracht laat aansluiten op het renaissance stratenpatroon van het ontwerp van Dou. Het smalle gebied wordt onderverdeeld met een aantal smalle straten, ruimte voor een gracht is er niet. Hier ontstaan dan ook lange rijen eenvormige zeer kleine arbeidershuisjes, slechts onderbroken door twee hofjes. De kwaliteit van deze huisjes is in de 19e eeuw zo slecht dat de gruwelijke leefomstandigheden in deze buurt mede aanleiding zijn tot het opstellen van de landelijke bouw-en sociale wetgeving. Langs de 4e Binnenvestgracht, Kraaierstraat, Rijnstraat en een deel van de Gortestraat is deze 17e eeuwse bebouwing grotendeels nog bewaard gebleven. In het middendeel van de buurt zijn deze huisjes veelal vervangen door sociale woningbouw uit de 19e eeuw zoals de typologisch zeldzame rug-aan-rugwoningen aan de Gortestraat en door 20e eeuwse nieuwbouw. Een verstoring van de historische structuur vormt het appartementengebouw tussen Gortestraat, Gerestraat en 4e Binnenvestgracht.

Van een geheel andere orde is de bebouwing aan het Plantsoen. Na het demilitariseren van de stadswal wordt vanaf 1835 op het zuidoostelijke deel een stadspark aangelegd. Wanneer de ruimte in de binnenstad steeds schaarser wordt als gevolg van de industriële ontwikkeling, ontstaat er ook behoefte aan nieuwe, moderne woningen voor de rijke fabriekseigenaren. Om te voorkomen dat deze zich alle buiten Leiden vestigen, wordt er een rij kavels vrijgegeven langs de noordzijde van het Plantsoen en langs de Plantage. Hier ontstaan fraaie en riante woonhuizen uit de periode rond 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0029.png"  
Figuur 2.27 Impressie van de Haver- en Gortbuurt  

Ruimtelijke structuur Haver en Gortbuurt

Beeldbepalend voor dit gebied is de parkachtige zone langs de Zoeterwoudsesingel. Deze zone wordt begrensd door de statige, representatieve bebouwingswand aan het Plantsoen. De woonbebouwing die achter deze enkelvoudige bebouwingsstrook ligt, heeft een kleinschalig karakter en bestaat deels uit rug-aan-rug woningen. Verrassend in de smalle oost-westgeoriënteerde straatjes is het pleintje aan de Gortestraat met de waardevolle boom in het midden. De woningen aan het Plantsoen zijn grote representatieve herenhuizen, de straatjes ten noorden ervan tot aan het Levendaal zijn veel kleinschaliger van aard omdat dit vooral oude arbeiderswoningen zijn geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0030.png"  
Figuur 2.28 Ruimtelijke structuur Haver en Gortbuurt  

Academiewijk

Ligging Academiewijk

De Academiewijk is gelegen aan de westzijde van de binnenstad tussen de Pieterswijk en de 17e eeuwse singelrand aan de westzijde. Aan de oostzijde wordt de buurt begrensd door het Rapenburg, aan de zuidzijde door de Sterrenwacht aan de singel, aan de westzijde door de Hortus aan de Witte singel en aan de noordzijde het Noordeinde tot aan het Galgenwater en de Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0031.jpg"  
Figuur 2.29 Ligging Academiewijk  

Historische karakter Acedemiewijk

Aanvankelijk is de Academiewijk bebouwd met een groot aantal kloosters. Na de reformatie vestigt de universiteit zich in een aantal van deze gebouwen. De bebouwing aan het Rapenburg krijgt daarna steeds meer een voornaam karakter. Het brede profiel met de statige bebouwing met historische stoepen is een belangrijke karakteristiek. Zowel de verkaveling als de bebouwing zijn van bijzonder hoge cultuurhistorische waarde. Belangrijk en zeldzaam zijn de relatief grote tuinen achter deze huizen. Van groot belang is de Hortus. Aan de noordzijde van de wijk vormt het Noordeinde het verlengde van de Breestraat. Wel is het profiel hier smaller. De historische verkaveling en bebouwing zijn gaaf en van hoge waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0032.jpg"  
Figuur 2.30 Impressie van de Academiewijk  

Ruimtelijke structuur Academiewijk

Beeldbepalend is het Rapenburg met de meest statige panden van de stad en de wijk. Het gebied erachter is daarentegen meer besloten en kleinschalig van aard. Het zuidelijk deel heeft vooral door de Hortus Botanicus een rustige, groene uitstraling. Naastgelegen bouwblokken versterken dit door de relatief dunne bebouwing en de groene binnentuinen die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de straat. Aan de singelrand bevinden zich verder parkhuizen met een (voor)tuin als overgang tussen openbaar en privé. Het Doelencomplex aan de Witte Singel vormt een belangrijke identiteitsdrager die qua structuur afwijkt van de rest van de wijk. Aan het Rapenburg zijn statige panden met een grotere korrel. Het Academiegebouw met toren is het zichtbare middelpunt. Het gebied hierachter is kleinschalig, met uitzondering van de singelrand met grotere autonome gebouwen.

In deze wijk bepalen – zoals de naam al aangeeft – de statige universiteitsgebouwen en -voorzieningen, musea en de monumentale (woon)panden langs het Rapenburg in hoge mate het beeld. De Hortus Botanicus en de met groen omgeven Sterrenwacht geven de rand van het gebied een ruime, groene uitstraling. Verderop langs de singel, richting het markante gebouw van de Zeevaartschool bij het Rembrandtpark, is deze groene rand eveneens aanwezig. De woonfunctie neemt verder in de Academiewijk een belangrijke plaats in. Tussen de Kaiserstaat en de 5e Binnenvestgracht bevindt zich kleinschalige bebouwing in de vorm van een aantal hofjes en typische woonstraten, zoal de 5e Binnenvestgracht. Tegenover het Galgewater staat een groot nieuwbouwcomplex met woningen uit de jaren '70 van de vorige eeuw. Langs het Noordeinde bevinden zich diverse horecavestigingen wordt er gewoond. Ten zuiden van het Noordeinde zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig. De oorspronkelijke grachten de Groenhazengracht en de Doelengracht met daarlangs nog vele kleinschalige monumentale panden zijn behouden gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0033.jpg"  
Figuur 2.31 Ligging Academiewijk  

D'Oude Morsch

Ligging Academiewijk D´Oude Morsch

De Oude Morsch ligt in de noordwestelijke hoek van de binnenstad en behoort tot de 17e eeuwse uitbreiding. Begrensd door het Galgenwater, de Morssingel, de Steenstraat en de Nieuwe Beestenmarkt. Opvallend is de tweeling in de singelrand met grote losse gebouwen uit de 19e/ 20e eeuwse periode en het rustige, besloten en kleinschalige woongebied met gesloten bouwblokken. Naar de Steenstraat, Galgenwater, Morsstraat en Beestenmarkt is een duidelijk bebouwingsfront met panden met een hogere schaal, maat en korrel. De Steenstraat en Morsstraat zijn belangrijke aanloopstraten door het gebied heen tussen stationsgebied en het kernwinkelgebied, waar vooral horeca en winkels zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0034.jpg"  
Figuur 2.32 ligging D'Oude Morsch  

Historisch karakter Oude Morsch

In de gehele 17e-eeuwse uitbreiding domineert de aan de préstedelijk verkaveling aansluitende renaissancestructuur. De diverse uitleggen, gerealiseerd tussen 1611 en 1659, zijn ontworpen volgens een zo rationeel mogelijk systeem. Er is echter telkens aansluiting gezocht op de middeleeuwse straten en grachten en op de al aanwezige structuurelementen in de préstedelijk verkaveling. De bebouwing van de wijken is in snel tempo tot stand gekomen als gevolg van de grote woningnood in de eerste helft van de 17e eeuw. De Oude Mors hoort tot de eerste uitbreiding uit 1611. Het was een kleine uitleg en bedoeld voor het huisvesten van textielarbeiders. De wijk bestaat uit een aantal smalle straten met kleinschalige bebouwing. Deze bebouwing is in zijn 17e eeuwse structuur gaaf bewaard gebleven. In later tijd zijn de individuele huisjes verbouwd of vervangen waardoor een gevarieerd gevelbeeld is ontstaan. Een ingrijpende wijziging vormt de stichting van het Academisch Ziekenhuis (huidige Museum voor Volkenkunde) op de stadswal in 1870.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0035.jpg"  
Figuur 2.33 Impressie van de D'Oude Morsch  

Ruimtelijke structuur D´Oude Morsch

Kenmerkend is het contrast tussen de dominante hoofdstructuur met een duidelijk front langs de Steenstraat, Morsstraat en de Beestenmarkt en het rustige, besloten en kleinschalige woongebied erachter. In de groene singelrand bevinden zich autonome alzijdige gebouwen die zich richten op het groen en het water. De autonome gebouwen in de singelrand hebben een grotere korrelgrootte en vaak ook hoogte dan de rest van de wijk. De randen (Steenstraat, Morsstraat, Beestenmarkt) hebben een iets grotere korrel en hoogte dan het kleinschalige gebied erachter.

De rand van dit gebied, langs de Morssingel, heeft een groene uitstraling. De vrijstaande, soms grootschalige bebouwing (Rijksmuseum voor Volkenkunde, Morspoort, molen) is omgeven door groen. Verder is dit gebied dichtbebouwd met veelal oorspronkelijke, zeer kleinschalige bebouwing. De Beestenmarkt vormt in combinatie met het water van de Blauwpoortshaven een grote open ruimte. Ook het brede Galgewater biedt ruimte in dit dichtbebouwde gebied. Door dit gebied loopt verder de Steenstraat. Het betreft een belangrijk deel van de aanlooproute van het Station naar het winkelgebied en de universitaire gebouwen rondom het Rapenburg. Langs de Steenstaat bevinden zich talrijke horecavestigingen evenals langs de Nieuwe Beestenmarkt en aan het plein van de Beestenmarkt, waar veelvuldig stedelijke evenementen plaatsvinden. Dit deel van de stad vervult onder andere hierdoor een belangrijke uitgaansfunctie. Hiernaast wordt er ook op uitgebreide schaal in de wijk gewoond. De oost-westgerichte Morsstraat met aan weerszijden winkels en horecazaken, vervult een functie als aanlooproute van onder andere de parkeervoorzieningen aan de westkant van de Morssingel. Belangrijke historische elementen in de wijk zijn de nog aanwezige Morspoort aan het eind van de Morsstraat en het gebouwencomplex van de Stadstimmerwerf met zijn typische trapgevel tegenover het Galgewater. Het voormalige wachtgebouw bij de poort is getransformeerd naar hotel, rond de Morspoort is de openbare ruimte in samenhang met het parkje rond de molen heringericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0036.jpg"  
Figuur 2.34 Ruimtelijke structuur D'Oude Morsch  

Pancras-Oost

Ligging Pancras-Oost

Pancras-Oost is gelegen in het oostelijk deel van de Middeleeuwse stad. De westelijke grens is de Hooigracht, de oostelijke grens is de Herengracht, de grens tussen de middeleeuwse en de 17e eeuwse delen. Aan noord- en zijde wordt de buurt begrensd door de Rijnlopen (respectievelijk) Oude Rijn en Nieuwe Rijn). Aan drie kanten wordt de wijk omgeven door water. Het betreft de Herengracht, waarlangs vele statige woonpanden staan, de Nieuwe Rijn en de Oude Rijn. Aan de westkant ligt de wijk aan de drukke verkeersroute de Hooigracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0037.jpg"  
Figuur 2.35 Ligging Pancras-Oost  

Historisch karakter Pancras Oost

Dit deel van de stad behoort grotendeels tot de middeleeuwse stad en is daaraan toegevoegd tijdens de grote uitbreiding vanaf 1346. Aan de oostzijde wordt het gebied begrenst door de Herengracht. Deze oorspronkelijke buitengracht is met de uitbreiding van 1659 verbreed tot een voorname woongracht. Aan de westzijde ligt de Hooigracht die eveneens relatief breed is en bebouwd met voorname huizen. De Hooigracht is in de 17e eeuw overkluisd. Tussen deze twee grachten lagen de Middelstegracht en de Uiterstegracht, beide gedempt in de 19e eeuw. De bebouwing is grotendeels gaaf bewaard, waarbij de Middelstegracht en de Uiterstegracht in de loop van de 18e eeuw steeds meer het karakter van een achterstraat hebben gekregen met een afwisselende bebouwing van kleine woonhuizen, koetshuizen en bedrijfsbebouwing. In dit deel van de stad vestigen zich in de 19e eeuw ook veel fabrieken. Een deel van de inmiddels cultuurhistorisch waardevolle fabrieksbebouwing is bewaard. Op het deel dat is afgebroken is in de jaren 80 sociale woningbouw verrezen. Naast enkele hofjes is het omvangrijke complex van het voormalig St. Elisabethziekenhuis uit de periode 1910-1940 van waarde.

Een belangrijke structuur is de Groenesteeg. Dat is een préstedelijk structuur die, ondanks de geringe maar, de belangrijkste oost-westverbinding is in het oostelijk deel van de binnenstad. De bebouwing ter weerszijde is gaaf en van hoge waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0038.jpg"  
Figuur 2.36 Impressie van Pancras-Oost  

Ruimtelijke structuur Pancras-Oost

De Hooigracht is een belangrijke noord-zuidas met statige panden. Een straatprofiel van gevel tot gevel verbindt de westelijke en oostelijke wijkdelen met elkaar. De oostelijke gevelwand van de Hooigracht is de westelijke begrenzing van Pancras-Oost. De buurt heeft een eenvoudige opbouw tussen de Hooigracht en de Herengracht respectievelijk de Rijnlopen. Kenmerkend zijn de lange noordzuidstraten en de Groenesteeg als centrale historische oost-westlijn. Een tweede belangrijke oost-westlijn is de ir. Driessentraat, maar dit is een doorbraak uit de jaren ´60. Het middengebied heeft met veel hofjes een besloten woonkarakter Pancras-Oost kent een middengebied met een opvallend kleine korrel. Uitzonderingen in schaal en maat zijn het voormalige Sint Elisabeth Ziekenhuis en een cluster van appartementencomplexen en fabriekspanden in het noordelijk deel.

Het oorspronkelijke noord-zuidgeoriënteerde stratenpatroon van Pancras-Oost is nog grotendeels aanwezig. De in het binnengebied destijds aanwezige grachten de Middelstegracht en Uiterstegracht, zijn in de jaren '50 van de vorige eeuw om hygiënische redenen gedempt. Het binnengebied werd tot het begin van de jaren '80 nog gedomineerd door grootschalige bedrijfs- en opslagcomplexen. Deze bedrijven zijn in de loop der jaren vertrokken uit de wijk. Het binnengebied is nu, dankzij de uitgebreide stadsvernieuwings- activiteiten, getransformeerd in een gedifferentieerde woongebied, waarbij nieuwbouw en gerestaureerde panden elkaar afwisselen. Recent zijn aan de Middelstegracht naast het opvallende wederopbouwmonument van de LDM, voormalige fabrieksgebouwen getransformeerd naar een kleinschalig woningcomplex, deels nieuwbouw, deel renovatie.

Langs de ir. Driessenstraat bevinden zich nog enkele grootschalige complexen, zoals een gerestaureerd bedrijfsverzamelgebouw aan de zuidkant en daar schuin tegenover, bij de hoek met de Hooigracht, de nieuwbouw van de parkeergarage, winkels, dansschool en kantoren uit de jaren '80. Een van de nog aanwezige oorspronkelijke, grootschalige complexen betreft daarnaast het voormalige Sint Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht. Dit karakteristieke complex vervult al een aantal jaren een functie voor studentenhuisvesting. Na de restauratie is hier een groot grand-café gevestigd. Er zijn ook sport- en recreatievoorzieningen opgenomen zoals een sportschool en artsenpraktijk. Recent is naast het Elisabeth Gasthuis een opvallend sculpturaal gebouw in het binnengebied gerealiseerd voor het hospice Xenia. Overigens geldt voor de gehele wijk, dat zich tussen de woningen ook nog diverse in het algemeen kleinschalige andere functies bevinden. Een bijzonder monumentaal complex wordt gevormd door het Sint Annahof, achter de Middelstegracht. Het is het oudste hofje (1507) van Leiden, waarvan het goed verscholen kapelletje de Beeldenstorm heeft overleefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0039.jpg"  
Figuur 2.37 Ruimtelijke structuur Pancras-Oost  

Hogewoerd

Ligging Hogewoerd

Hogewoerd en Haver- en Gortbuurt zijn deel van Levendaal-Oost. Hogewoerd is gelegen zowel in het middeleeuwse deel van de binnenstad als het 17e eeuwse deel. Westelijk grenst de Hogewoerd aan de Korevaarstraat, in het zuiden aan de singel en het Levendaal, aan de oostzijde aan het Plantsoen en de Planage en de noordelijke grens is de loop van de Nieuwe Rijn. Levendaal-Oost is op een aantal plaatsen aangetast door grotere 20e-eeuwse gebouwen, met name langs de Sint Jorissteeg. De historische structuur en verkeersdoorbraken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0040.jpg"  
Figuur 2.38 Ligging Hogewoerd  

Historisch karakter Hogewoerd

Het gebied 'Hogewoerd' omvat aan de westzijde een deel van de middeleeuwse stad van na 1346. Dat is het deel ten westen van de Geregracht en het verlengde daarvan. Hierin ligt een stuk van de Hogewoerd, de vroegmiddeleeuwse zuidelijke Rijndijk. Aan de westzijde ligt de Korevaarstraat; een doorbraak n.a.v. de aanleg in 1924 van de tram naar Voorschoten. Dit is een ingrijpende aantasting van de historische structuur. De aangrenzende bebouwing is grotendeels in de tijd van aanleg uitgevoerd en van waarde. Eveneens een ingrijpende wijziging is de doorbraak, uitgevoerd in jaren 50 – 60, die gevormd wordt door de Oranjeboomstraat en de Sint-Jorissteeg. De bebouwing dateert grotendeels uit de jaren 70 en 80. De belangrijkste demping in dit gebied was die van het Levendaal in 1935. Het brede profiel toont dat hier oorspronkelijk een gracht was. De huidige inrichting vormt een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van dit deel van het beschermd gezicht, mede doordat de bebouwing ter weerszijde van het Levendaal gaaf en waardevol is.

Het oostelijk deel van dit gebied behoort tot de uitbreiding van 1659. Hierbij zijn de twee hoofdstructuren van de Hogewoerd als Rijndijk en het Levendaal als bestaande wetering doorgetrokken. Alleen de Kraaierstraat en de Rijnstraat laten de geometrische aanleg van het plan zien. Ten oosten van de Sint Jorissteeg is de bebouwing vrijwel volledig historisch met een middeleeuwse of 17e eeuwse oorsprong en van hoge waarde. Een uitzondering vormt het voormalige Van Wijkcomplex. Deze dekenfabriek is vanuit de Hogewoerd in de eerste decennia van de 20e eeuw steeds meer richting Levendaal uitgebreid. Deels is dit complex als historische fabriek herkenbaar en van waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0041.jpg"  
Figuur 2.39 Impressie van de Hogewoerd  

Ruimtelijke structuur Hogewoerd

Belangrijkste structuurdragers zijn de Rijn en het Levendaal. De Hogewoerd (de Rijndijk) en het parallelle Levendaal hebben gezorgd voor lange gesloten wanden in de oost- westrichting. Het Levendaal is een belangrijke stadsroute, de Hogewoerd ligt op de oude Rijndijk en is de historische invalsroute. Het Levendaal is breder in profiel en is de centrumlijn van de buurt. Hier zijn maat, schaal en korrel groter en zijn naast woningen ook voorzieningen als horeca en winkels te vinden. De woonbebouwing tussen het Levendaal en de Oude Rijn bestaat uit gesloten bouwblokken, waarbij aan de Rijnzijde percelen in het westelijk deel tot aan het water doorlopen. De bebouwing is over het algemeen dicht en kleinschalig, met uitzondering van een voormalig fabriekcomplex in het hart van het Levendaal/ Hogewoerd. Het besloten woongebied is relatief kleinschalig ten opzichte van bebouwing langs het Levendaal.

Een eigen karakteristiek heeft de bebouwing aan de Utrechtse Veer. Deze is onlosmakelijk verbonden met het scheepvaartverkeer in de richting Utrecht dat hier zijn vertrekpunt had. In de 19e eeuw ontstonden de eerste fabrieken. De kleinschalige huisindustrie die vaak verbonden was aan de textielnijverheid maakte in de loop van de 19e eeuw plaats voor meer grootschalige en diverse industrieën. Ook in het plangebied is een aantal van dit soort fabriekscomplexen terug te vinden en dan met name aan het Levendaal. Deze grote fabriekspanden zijn inmiddels niet meer in functie en zijn ofwel afgebroken ofwel herbestemd.

In de jaren '30 van de 20e eeuw werd het Levendaal gedempt. Deze ingreep ging samen met het verbreden van de doorgang naar de Utrechtsebrug, waardoor het Plantsoen daar rigoureus doormidden werd gesneden. De tot voorheen rustige stadsgracht Levendaal veranderde hierdoor in een drukke verkeersweg. De grootste stedenbouwkundige ingreep is echter die in de noord-zuid richting: Watersteeg, St. Jorissteeg en Oranjeboomstraat. Door het dempen van het water en het slopen van bouwblokken is de oorspronkelijke hiërarchie in het plangebied verdwenen. De Hogewoerd is veranderd van een belangrijke toegangsweg met veel winkels, waar zelfs de Blauwe tram doorheen reed, in een autoluwe verkeersroute. De oorspronkelijke karakteristiek van dit gebied met dichte bebouwing en veel stegen en waterlopen is nu doorsneden door een brede verkeersader die een barrière vormt tussen de verschillende bouwblokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0042.jpg"  
Figuur 2.40 Ruimtelijke structuur Hogewoerd  

2.2 Ruimtelijke structuren

De Binnenstad van Leiden bestaat uit de gebieden rond het stadshart rond de Burcht, waar de waterlopen van Oude en Nieuwe Rijn samenkomen en deze dateren uit de middeleeuwen. De binnenstad ligt binnen de aaneengesloten singelstructuur. Leiden is ontstaat op de plek waar de waterlopen van de Rijn elkaar ontmoeten. De middeleeuwse stad wordt gevormd door het gebied rond de Rijnsplitsing, de Burcht en de Pieterskerk, de Voorstad op de Hoge Woerd en Maredorp.

Gebiedsdelen Pieterswijk, Pancras West, Maredorp, de Camp en de Aalmarkt maken hier deel van uit. Na het beleg van Leiden en na de Tachtigjarige oorlog zijn er in de 17e eeuw stadsuitbreidingen geweest. De huidige ruimtelijke structuur van de binnenstad binnen de singels is daar het gevolg van. Gebiedsdelen Noordvest, Verversbuurt, Herengracht- en Zijlsingelgebied en de Haver- en Gortbuurt maken daar deel van uit.

De organisch gegroeide middeleeuwse stad en de meer planmatige uitbreidingen uit de 17e eeuw zijn nog steeds herkenbaar en geven de binnenstad een unieke ruimtelijke structuur. De middeleeuwse stad aan de hand van groei langs de waterlopen en landwegen op de hoger gelegen dijken en oeverwallen. De 17e eeuwse uitbreiding aan de hand van de planmatige op met regelmatige verkavelingspatronen en als onderdeel van de vestingstad. Dit wordt nog eens versterkt door de markante groene omranding met singels. De binnenstad vormt een sterke stedenbouwkundige eenheid met een eenduidige karakteristiek, omdat de latere planmatige uitbreidingen zorgvuldig zijn afgestemd op de structuren van de oude stad. Kenmerkend voor de binnenstad is de grote variatie op perceelsniveau. De aaneengesloten straatwanden bestaan veelal uit afzonderlijke panden op een perceel met een eigen kap en een eigen architectuur, die refereert aan de verschillende bouwperioden en bouwstijlen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0043.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0044.png"  
Figuur 2.41 Groei van de binnenstad  

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0045.png"  
Figuur 2.42 Historische indeling van de binnenstad  

De stedenbouwkundige structuur van de middeleeuwse stad wordt bepaald door de natuurlijke lopen van de Rijn, de Mare en de Leidse Vliet. De samenkomende rivierarmen vormen een vorkvorm met twee radialen waartussen een concentrisch patroon is ontstaan. De belangrijkste ontsluitingswegen liggen evenwijdig aan de waterlopen. De overige straten staan hier loodrecht op of volgen de meanderende vorm van de rivierarmen. Het stratenpatroon is fijnmazig en bevat weinig open ruimten. De fijnkorrelige bebouwingsstructuur sluit aan op het stratenpatroon en vormt aaneengesloten straatwanden. De verkavelingstructuur wordt gekenmerkt door een gesloten hofverkaveling met een gemiddelde bebouwingshoogte van drie lagen met kap. De binnenterreinen zijn vaak dichtbebouwd en op vele plekken zijn kleinschalige hofjes aanwezig. Kenmerkend is een sterke scheiding tussen openbare ruimte (voorzijde) en privé-ruimte (binnenterreinen). Uitzonderingen op dit gesloten kavelpatroon vormen de belangrijke historische gebouwen, zoals de Burcht en de Pieterskerk en Hooglandse Kerk. De beide kerken staan in verharde, pleinachtige ruimten en de Burcht ligt in het groen.

De structuur van de 17e-eeuwse stadsuitbreiding wordt bepaald door verschillende planmatige uitbreidingen en de aanleg en latere transformatie van de vestinggordel. De regelmatig verkavelde gebieden liggen als grotere ontworpen eenheden om de middeleeuwse stad. Ook hier volgt de bebouwingsstructuur het stratenpatroon. Dit stratenpatroon sluit nauwkeurig aan op de structuur van de oude stad. De singelzone heeft een afwijkende structuur met monumentale groenelementen. De verkaveling bestaat hier uit vrijstaande bouwvolumes en enkelvoudige bebouwingsstroken die zijn georiënteerd op de parken en singels. Belangrijke gebouwen, zoals de oude stadspoorten, molen De Valk en de meelfabriek, staan als losse elementen in deze groene singelzone. Een aantal ingrepen in de 20e eeuw hebben hun sporen nagelaten in de stad. De verkeersdoorbraken uit de jaren '60 en de nieuwbouw rond de Oranjegracht en Waardgracht uit de stadsvernieuwingsperiode van de jaren ´70 en ´80 zijn hier voorbeelden van.

De binnenstad van Leiden ligt op klei. Dit is een gevolg van de ligging in het stroomgebied van de Rijn, maar ook overstromingen vanuit de Noordzee. Klei bepaalt dan ook in hoge mate de natuurlijke onderstructuur van het oude centrum. Het centrum wordt voorts gekenmerkt door een grote hoeveelheid water in de vorm van singels en grachten. De singels kennen bijna overal aflopende oevertaluds met gras en bomen. De grachten die de binnenstad van oudsher doorsnijden worden gekenmerkt door harde walkanten.

Langs de singelrand, op de plaats van de oude stadswallen, zijn in de loop der tijd parken en begraafplaatsen aangelegd. Het stedelijke beleid is gericht op het langzamerhand "vergroenen" van de singelrand. Belangrijke elementen in de groene singelrand zijn de Hortus Botanicus en de Sterrenwacht, het Plantsoen, begraafplaats Groenesteeg, het Ankerpark, de R.K. begraafplaats bij de Zijlpoort en het Huigpark. Kleinere parkjes langs de singels zijn het Bleekerspark, het Katoenpark en park De Put.

Naast de parken langs de singels zijn twee historische parken in het centrum: het Van der Werfpark en de Burchtheuvel. Beide zijn monumentale parken met overwegend oude monumentale bomen. De Burchtheuvel is opgeknapt in de jaren '90, het Van der Werfpark in 2002. Langs de singelrand (meestal trouwens aan de buitenkant, dus buiten het plangebied) wordt consequent gekozen voor beplanting van paardekastanje en linde. Verder worden sommige straten en grachten gekarakteriseerd door (monumentale) bomenrijen. Voorbeelden zijn de Oude en Nieuwe Rijn, het Rapenburg, de Oude Vest en Oude Singel (in verband met de hoge waterstand is hier gekozen voor linden) en de Langegracht (plataan). Tot slot staan er verspreid in de binnenstad monumentale bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0046.png"  
Figuur 2.43 Burchtheuvel, bron: www.portal.leiden.nl  

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0047.png"  
Figuur 2.44 Groen- en waterstructuur  

2.3 Inventarisatie van het plangebied

Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan 'Binnenstad' heeft een inventarisatie plaats gevonden. Het doel van deze inventarisatie was het vormen van een goed en actueel beeld van de functies en de gebouwen binnen het plangebied. De inventarisatie heeft plaats gevonden aan de hand van verleende vergunningen, de te vervangen bestemmingsplannen en geldend beleid. Voor de beleidsinventisatie wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Van de vergunningen die zijn verleend om af te mogen wijken van de vigerende bestemmingsplannen is onderzocht hoe deze in het nieuwe bestemmingsplan vertaald moeten worden. Als bijvoorbeeld een verhoging van de nokhoogte is vergund, is in het nieuwe bestemmingsplan deze nokhoogte als zodanig opgenomen. Ditzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor een nieuw hoofdgebouw dat middels een vergunning is toegestaan. Deze is dan in het nieuwe bestemmingsplan ingetekend. Hetzelfde geldt voor functieveranderingen die zijn vergund.

Met deze werkwijze is bereikt dat het bestemmingsplan 'Binnenstad' het beoogde actuele juridisch-planologische kader voor de gronden binnen het plangebied vormt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkelingen

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven heeft het bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend karakter. Nieuwe ontwikkelingen worden in beginsel niet meegenomen. Wel zijn ontwikkelingen die sinds het in werking treden van de vigerende plannen zijn vergund of al gerealiseerd zijn in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Deze komen grotendeels voort uit de Structuurvisie 'Verder met de binnenstad' (zie paragraaf 4.3.2).

Indien nieuwe concrete ontwikkelingen zich aandienen die niet passen binnen de huidige bestemmingsplanregels, wordt hiervoor een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.

3.1 Aalmarkt

3.1.1 Beschrijving ontwikkeling

De Aalmarkt ligt in het hart van de historische binnenstad van Leiden. De herontwikkeling van de Aalmarkt en omgeving zorgt voor de noodzakelijke versterking en uitbreiding van het winkelgebied, zoals de gemeente dat voor ogen heeft met het Programma Binnenstad.

Het Aalmarktproject bestaat uit drie blokken: het Waagblok, het Stadsgehoorzaalblok en het Haarlemmerstraatblok. In deze blokken wordt winkeloppervlak herontwikkeld. Rekening houdend met de monumenten in het gebied worden er grotere winkelunits gecreëerd, zodat grotere fashionketens zich in het Aalmarktgebied kunnen vestigen. Om de Haarlemmerstraat en de Breestraat beter met elkaar te verbinden wordt er een nieuwe winkelstraat gemaakt en wordt de Waaghoofdbrug verlegd. Daarnaast omvat het project horeca, woningen en een openbare bewaakte fietsenstalling.

3.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Voor de verschillende blokken bijbehorende functies gelden onherroepelijke bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3). Deze zijn één op één vertaald in voorliggend bestemmingsplan 'Binnenstad'.

 

3.2 Kaasmarkt

3.2.1 Beschrijving ontwikkeling

In de Structuurvisie verder met de Binnenstad is de Kaasmarkt aangeduid als één van de 18 ontwikkelingslocaties. Volgens de visie moet onder de Kaasmarkt een parkeergarage worden gemaakt ter vervanging van de huidige bovengrondse openbare parkeerplaatsen. De huidige Kaasmarkt kan bebouwd worden, waarbij een invulling moet ontstaan met woningen. Op de begane grond is ruimte voor winkel- en horecavoorzieningen. De ontwikkelingen moeten de oude bebouwingsstructuur volgen, waarbij de Koppenhinksteeg wordt doorgezet tot aan de Hooigracht. Aan de Rijn is ruimte voor een opening in de bebouwing, waar de nieuwe, kleinere Kaasmarkt kan komen als nieuwe pleinvoorziening. Inmiddels is er voor deze ontwikkeling een projectopdracht vastgesteld. In de projectopdracht is een scenariostudie uitgevoerd, hieruit is naar voren gekomen dat het scenario van een nieuw ingericht plein met kleinschalige ontwikkeling aan de randen de voorkeur heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0048.png"  
Figuur 3.1 Scenario voor invulling Kaasmarkt  

3.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Ten tijde van het opstellen het bestemmingsplan Binnenstad is de planvorming omtrent de Kaasmarkt nog niet voldoende uitgewerkt om op te nemen in dit bestemmingsplan. Dit betekent dat deze een separate planologische procedure moeten doorlopen. Naar aanleiding van een zienswijze met betrekking tot deze locatie is besloten om deze buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Binnenstad' te houden. Dit betekent concreet dat de 'bestemming 'uit te werken gebied voor gemengde doeleinden' ter plaatse blijft gelden.

3.3 Lammermarkt

3.3.1 Beschrijving ontwikkeling

Ondergrondse parkeergarage

Op het moment het opstellen van het bestemmingsplan 'Binnenstad' is de uitvoering van de Lammermarktgarage gereed gekomen. De aanleg van deze garage was al mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad I'.

Herinrichting openbare ruimte Lammermarkt / Nieuwe Beestenmarkt / Valkbrug

Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad van Leiden een kaderbesluit genomen over de herinrichting van de openbare ruimte op en rond de Lammermarkt, alsmede over de nabijgelegen Nieuwe Beestenmarkt en Valkbrug. In het kaderbesluit is als doel aangegeven om na de oplevering van de Lammermarktgarage, een hoogwaardig cultuur- en evenementenplein in te richten met een hoge verblijfskwaliteit en molen de Valk als icoon. Het plein moet beschikbaar zijn als locatie voor evenementen van verschillende aard en omvang maar er is ook ruimte om elkaar te ontmoeten en prettig te verblijven als er geen evenementen zijn. De uitdaging is om de (doorgaande) verkeersfunctie van de Molenwerf en de Lammermarkt samen te laten gaan met de verblijfskwaliteit van het plein.

De Nieuwe Beestenmarkt wordt na oplevering een aanloopstraat waarin de sfeer van de binnenstad voelbaar wordt. De nadruk ligt hier op de voetgangers: op maaiveld zal het parkeren verdwijnen, er komt meer ruimte voor de voetgangers en de bussen moeten in twee richtingen onbelemmerd door de straat kunnen rijden. Het vernieuwen van de Valkbrug maakt ook onderdeel uit van het kaderbesluit. De Valkbrug wordt op de huidige locatie aangepast.

Aan het kaderbesluit is een bijlage toegevoegd, waarin voor de Lammermarkt, Valkbrug en Nieuwe Beestenmarkt uitgangspunten zijn geformuleerd voor de herinrichting.

3.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De beschreven herinrichting heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan omdat de werkzaamheden binnen de geldende bestemming ook al mogelijk zijn.

 

3.4 Meelfabriek

3.4.1 Beschrijving ontwikkeling

De Meelfabriek ligt aan de Oostelijke Singelrand van Leiden, tussen de Oosterkerkstraat en de Zijlsingel. Het gebied van de Meelfabriek is een particuliere ontwikkeling door de Meelfabriek CV. Voor het westelijk gedeelte van de locatie wordt in het Masterplan de voorkeur gegeven aan volledige herontwikkeling. De ontwikkeling loopt al enige jaren en was al opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Een aantal onderdeel van deze ontwikkeling is inmiddels vergund en inmiddels is ook gestart met de bouwwerkzaamheden. Dit betreft de woningen in het westelijk deel van deze locatie, gelegen aan de Waardgracht/ Looijersplein. Ook het gebouw ten oosten hiervan is reeds vergund (de Singeltoren) en als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen. Dit pand krijgt een Gemengd-1 bestemming waarbinnen diverse functies mogelijk zijn als wonen, galeries, ateliers en bedrijvigheid. Detailandel wordt hier uitgesloten.

Voor de bestaande hoge bebouwing is een directe bestemming opgenomen: Gemengd-1 waarbinnen een hotel/congrescentrum, andere horecabedrijven, in de vorm van grand/cafés en restaurants, sport en recreatie, winkelruimte, kantoren, ateliers, maatschappelijke voorzieningen en woningen mogelijk zijn. De gebouwen kunnen een kweekvijver vormen voor nieuwe initiatieven en ideeën. Een plek waar publiek, opinieleiders, kunstenaars en dergelijke elkaar ontmoeten en kunnen discussiëren. Het voormalige Silogebouw wordt een design viersterren hotel. Ook in dit gebouw is sport en recreatie mogelijk, waarmee dus bijvoorbeeld ook een spa- en welnesscentrum tot de mogelijkheden behoort. Tussen de gebouwen kunnen verbindingen in de vorm van loopbruggen worden gerealiseerd.

De bestaande gebouwen in het zuiden van het gebied (het directiekantoor en poortgebouw) worden op de verbeelding opgenomen. Aan deze gebouwen wordt een Gemengd - 3 bestemming toegekend. Hiermee kan het huidige en vergunde gebruik van deze panden worden voortgezet (kantoor).

Veel aandacht zal worden besteed aan het openbaar gebied dat een verblijfskarakter zal krijgen. Een ondergrondse parkeergarage geeft daar invulling aan en dit wordt dan ook planologisch geborgd en is in principe onder het hele gebied mogelijk.

3.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Voor delen van deze locatie zijn omgevingsvergunningen verleend. Deze zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan. Voor de delen die nog niet zijn vergund wordt aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen. Met dien verstande dat voor één van de huidige bouwvlakken geldt dat deze komt te vervallen en hiervoor in de plaats de bestaande bebouwing wordt bestemd.

3.5 NUON terrein (Energiepark)

3.5.1 Beschrijving ontwikkeling

Het NUON-terrein ligt tegen het centrum van de binnenstad, maar is vanwege de nabijheid van de Langegracht, toch goed bereikbaar voor zowel de auto als het openbaar vervoer. Het NUON-terrein vormt onderdeel van het Singelpark, maar is op dit moment niet erg aantrekkelijk. Straks wordt het de verbinding tussen de binnenstad, Nieuw Leyden, Leiden Noord en het Singelpark.

De grootste opgave is een openbaar toegankelijk en aantrekkelijk gebied te maken van het terrein. Door de openbare ruimte een parkachtig karakter te geven kan het gebied ook geschikt gemaakt worden voor wonen en culturele voorzieningen met bijvoorbeeld een evenemententerrein. Hiernaast is een uitbreiding van de creatieve economie, zoals in Nieuwe Energie ook een goede mogelijkheid.

De energiecentrale is op dit moment nog een blokkade voor de ontwikkeling van het gebied. Als dit gebouw vrij komt, is er een mooi industrieel monument beschikbaar en kan het gebied tot leven komen.

3.5.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De planvorming van deze ontwikkellocatie is op dit moment in een te vroeg stadium om al op te nemen in dit bestemmingsplan. Deze locatie wordt dan ook bestemd conform de verleende omgevingsvergunningen en feitelijke situatie.

 

3.6 Haven

3.6.1 Beschrijving ontwikkeling

Het Havengebied geldt als een 'stepping-stone' tussen de ontwikkelgebieden 'Noordelijke Singelrand' en 'Meelfabriek'. Verder geldt het Havengebied als de entree van de binnenstad voor het watertoerisme en daarmee voor de vele duizenden bezoekers die per boot naar Leiden komen (sloepen, plezierjachten passantenhaven, passagiers charterschepen).

Voor de Jonkpanden is vergunning verleend voor de vestiging van horeca en de aanleg van een steiger en terras. De nieuwe invulling van de Jonkpanden moet zowel publiek aantrekken, als vasthouden. En later de bezoekers doorgeleiden naar of verbinden met de genoemde ontwikkelgebieden. In het Havengebied zijn al enkele interessante horecafuncties gerealiseerd.

3.6.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De gewenste ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk. Deze mogelijkheden worden in onderhavig plan volledig overgenomen.

3.7 Singelpark

3.7.1 Beschrijving ontwikkeling

Leiden wil de historische singelrand, die rondom de binnenstad ligt ontwikkelen tot het langste, mooiste en spannendste stadspark van Nederland: het Singelpark (zie tevens paragraaf 4.3.3). De ruim zes kilometer lange vestingsingel wordt een aaneengesloten groene long om de binnenstad, waar je kunt wandelen, fietsen, varen, sporten, schaatsen, natuur en cultuur beleven, picknicken, spelen en nog veel meer. In oktober 2013 heeft het college een besluit genomen over het kaderbesluit en dit besluit voorgelegd aan de gemeenteraad.

Verbinden

Om een sluitend rondje Singelpark te creëren worden vijf bruggen aangelegd (zie paragraaf 3.12 en wordt een duidelijke Singelroute gerealiseerd met routeaanduiding, routemarkering, entrees en informatieverschaffing.

Vergroenen

Plekken in de Singelroute die niet groen genoeg zijn, zoals de Lammermarkt, het Nuonterrein en het Arsenaalplein, worden groener gemaakt. Door deze belangrijke plekken aan te pakken, worden in één keer de 'gaten' in de singelrand heringericht en vergroend en rijgt het Singelpark zich aaneen.

Versterken

Door het versterken van de groenstructuur van enkele plekken met een matige of slechte kwaliteit en door het meer toegankelijk maken van andere plekken ontstaat een sterke, gesloten parkstructuur als een omlijsting van de binnenstad. Bij de Morspoort, Park de Put, Blekerspark, Ankerpark, Katoenpark (inclusief de restauratie van begraafplaats Groenesteeg) wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Bij de Hortus botanicus wordt de route en bereikbaarheid verbeterd.

Energiepark

Het Energiepark maakt onderdeel uit van de Singelparkroute. In paragraaf 3.5 wordt hier uitgebreider op ingegaan.

 

3.7.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De gronden binnen het plangebied die deel uitmaken van het Singelpark worden bestemd conform de verleende omgevingsvergunnign en feitelijke situatie. De uitvoering van het wordt hiermee niet belemmerd.

3.8 Herinichting openbare ruimte binnenstad

3.8.1 Beschrijving ontwikkeling

Op 31 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden ingestemd met een kaderbesluit voor de herinrichting van de Haarlemmerstraat. In de besluitvorming heeft de gemeenteraad geen ruimtelijk relevante uitgangspunten vastgesteld die direct gevolgen kunnen hebben voor het bestemmingsplan. Wel is via een amendement aangegeven dat er een pilot wordt gehouden dat autoverkeer over de kop van de Haarlemmerstraat (tussen Pelikaanstraat en de Haven) mogelijk maakt. In twee moties is verzocht om de zowel de kruising met de Hooigracht als de Lange Mare zo groen mogelijk in te richten.

3.8.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De beschreven herinrichting heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan omdat de werkzaamheden binnen de geldende bestemming ook al mogelijk zijn.

 

3.9 Humanities Campus

3.9.1 Beschrijving ontwikkeling

Leiden heeft met haar universiteit, bibliotheken en musea een zeer sterke positie in de nationale en internationale Geesteswetenschappen. De Faculteit Geesteswetenschappen, die in de wereld in hoog aanzien staat, is sinds 2011 flink gegroeid en verdere groei wordt verwacht.

De Universiteit Leiden en gemeente willen die positie verder uitbouwen, met als perspectief een krachtige, mondiaal onderscheidende faculteit Geesteswetenschappen: dé Europese hub voor de Humanities.

De faculteit Geesteswetenschappen is samen met kennisinstellingen op het gebied van onder andere Global en Area studies gehuisvest in het Witte Singel-Doelencomplex. De faculteit kan nu niet optimaal functioneren, omdat de gebouwen verouderd zijn en inefficiënt zijn ingedeeld.

De Universiteit Leiden wenst de verschillende onderdelen en partners van de Faculteit der Geesteswetenschappen daarom te huisvesten in een nieuw geheel van gebouwen, de Humanities Campus. De opgave voor gemeente en universiteit is er in gelegen de kwaliteit en flexibiliteit van de huisvesting voor de campus en de directe omgeving / publieke ruimte op gepaste wijze vorm te geven in een stedenbouwkundig plan, zodat een levendig deel aan de stad wordt toegevoegd.

Het college van b en w heeft op 30 mei de vervolgaanpak om tot een stedenbouwkundig plan te komen vastgesteld en legt het voorstel voor de vervolgaanpak voor het zomerreces van 2017 voor aan de raad.

3.9.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Op dit moment is het huidige proces om te komen tot een stedenbouwkundig plan nog niet afgerond. Verwacht wordt dat het stedenbouwkundigplan voor de zomer van 2018 aan de raad wordt voorgelegd.

Aangezien nog onzeker is hoe het stedenbouwkundig plan voor de ontwikkeling van de Humanities Campus er uit zal zien, is in dit bestemmingsplan deze locatie als conserverend opgenomen.

Te zijner tijd zal vanuit het project een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld waarbij de gebruikelijke inspraakmomenten en procedures worden georganiseerd.

3.10 Lakenhal

3.10.1 Beschrijving ontwikkeling

Het stedelijk museum de Lakenhal is al sinds 1874 gevestigd in de rijksmonumentale 'Laeken-Halle' aan de Oude Singel. De afgelopen jaren is het noodzakelijk gebleken om dit museum een grondige restaurantie te geven, aangezien er sprake is van lekkages, er geen geschikte publieksruimte is en de ruimte te klein is geworden. Op 11 april 2014 is het bestemmingsplan 'Museum de Lakenhal' onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan maakt zowel de restauratie als de uitbreiding van het museum mogelijk. De uitvoering van de restauratie en uitbreiding van het museum is ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan gestart. Het vernieuwde museum zal naar verwachting in 2019 de deuren weer openen voor publiek.

3.10.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het onherroepelijke bestemmingsplan 'Museum De Lakenhal' is één op één doorvertaald in dit bestemmingsplan.

 

3.11 Herinrichting Centrumroute

3.11.1 Beschrijving ontwikkeling

Op 3 december 2015 heeft de gemeenteraad van Leiden het kaderbesluit Centrumroute vastgesteld. Voor de afzonderlijke tracédelen worden uitvoeringsbesluiten genomen met daaraan gekoppeld een definitief ontwerp. Het totale project beslaat een tracé van drie kilometer en is opgeknipt in vier deeltracés:

  • 1. Oranjeboomstraat, Geregracht, Jan van Houtbrug en Levendaal;
  • 2. St. Jorissteeg - Hooigracht – Pelikaanstraat;
  • 3. Langegracht – Klokpoort;
  • 4. Station Leiden Centraal - Lammermarkt (Schuttersveld).

De gedeeltes Lammenschansweg en Lammermarkt vallen buiten dit project. Voor het deel Lammenschans staat geen herinrichting gepland, het deel Lammermarkt valt binnen het project herinrichting openbare ruimte Lammermarkt.

Ad 1: Het uitvoeringsbesluit voor tracédeel Jan van Hout is op 19 mei 2016 vastgesteld, waarna de realisatie van start is gegaan.

Ad 2: Dit tracédeel loopt vanaf de Pauwbrug via de Pelikaanstraat, de Hooigracht, de Watersteeg tot en met de Sint Jorissteeg. Het noordelijke deel van de Hooigracht tot en met de kruising met de ir. Driessenstraat is in 2014, net als de Klokpoort, heringericht. Voor dit trace is nog geen uitvoeringsbesluit en definitief ontwerp beschikbaar.

Ad 3: Dit deeltracé begint aan de westzijde van de Langegracht (de aansluiting met de Lammermarkt) en loopt tot en met de kruising met de Klokpoort in het oosten. Voor dit tracé is nog geen uitvoeringsbesluit en definitief ontwerp beschikbaar.

Ad 4: Voor dit tracé is nog geen uitvoeringsbesluit en definitief ontwerp beschikbaar.

3.11.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Ter plaatse van de tracés geldt in principe een verkeersbestemming. Deze bestemming is toegesneden op herinrichtingen.

 

3.12 Brugverbindingen Singelpark

3.12.1 Beschrijving ontwikkeling

Op 20 december 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden een uitvoeringsbesluit genomen voor de brugverbindingen van het Singelpark. Dit besluit is genomen op basis van het definitief ontwerp bruggen singelpark van 20 oktober 2016, waarin voor vijf verschillende locaties nieuwe bruggen zijn voorgesteld. Het gaat om de volgende locaties:

  • 1. Blekerspoort;
  • 2. Zijlsingel;
  • 3. Meelfabriek;
  • 4. Veerplein;
  • 5. Arsenaalplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0049.png"  
Figuur 3.2. Ligging brugverbindingen Singelpark  

3.12.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De locaties voor deze nieuwe bruggen worden met een bestemming 'Verkeer' in het bestemmingsplan opgenomen.

 

3.13 Kijkhuis

3.13.1 Beschrijving ontwikkeling

Aan de Lammermarkt, ter plaatse van Lammermarkt 15, 17 en 19 wordt een bioscoop ontwikkeld. Deze bioscoop, het 'Kijkhuis', dient ter vervanging van het huidige Kijkhuis aan de Vrouwenkerksteeg 10.

De eigenaren van het huidige Kijkhuis hebben plannen om aan de Lammermarkt en het daarachter gelegen erf tussen Fokkeplein en Fokkestraat een nieuw Kijkhuis te bouwen met vijf zalen.

3.13.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Omdat de plannen voor dit nieuwe Kijkhuis nog niet voldoende concreet zijn om nu in een bestemmingsplan op te nemen, zal in dit bestemmingsplan Binnenstad de bestaande (planologische) situatie worden gehandhaafd. Wel zal binnen de looptijd van dit bestemmingsplan (10 jaar) een concreet plan voor het nieuwe Kijkhuis worden gepresenteerd en zal op dat moment een apart bestemmingsplan specifiek voor het nieuwe Kijkhuis in procedure worden gebracht.

 

3.14 De Nobel

3.14.1 Beschrijving ontwikkeling

Aan de Marktsteeg is het muziekcentrum De Nobel gerealiseerd. De Nobel beschikt over een grote en een kleine zaal . En er zijn mogelijkheden om kleinschalige akoestische muziek te maken. Tevens zijn kantoren, fietsenstalling en een inpandige laad- en losruimte gerealiseerd.

3.14.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het onherroepelijke bestemmingsplan 'De Nobel' is één op één doorvertaald in dit bestemmingsplan.

3.15 Terras Annie's

3.15.1 Beschrijving ontwikkeling

Annie's is een horecagelegenheid in het centrum van Leiden. Het restaurant en bar zijn gevestigd in de historische gewelven. In het water, waar de Oude en Nieuwe Rijn samenkomen ligt een terrasboot. Het terras (houten vlonders) met een halfronde vorm zal het bestaande terras vervangen en wordt op pontons in het water geplaatst. Het terras wordt gekoppeld aan de bestaande steiger langs de kade. Rondom het terras loopt een openbare route, vanaf de trap vanaf de Hoogstraat door naar de steiger onder de Visbrug door. Het nieuwe terras heeft een totale oppervlakte (inclusief bestaande steiger aan de kade (zonder het gedeelte van de steiger onder de Visbrug door) van circa 515 m². Het gedeelte dat voor terras gebruikt mag worden (zonder de openbare route) bedraagt dan ongeveer 430 m².

3.15.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Op 7 juli 2015 is voor dit terras een omgevingsverguning verleend. Conform deze verleende omgevingsvergunning is het terras in het bestemmingsplan opgenomen,

3.16 Breestraat - Mosterdsteeg

3.16.1 Beschrijving ontwikkeling

De locatie gelegen tussen Breestraat 128-140 en de Mosterdsteeg alsmede Botermarkt 16 is in eigendom van een particuliere ontwikkelaar. Voor deze locatie is een nieuwbouwplan in ontwikkeling voor een kleine supermarkt, fietsenkelder en nieuwbouwwoningen rond een (verhoogd) hofje. Dit plan is in een vergevorderd stadium van ontwikkeling, maar nog niet concreet genoeg om in dit bestemmingsplan 'Binnenstad' op te nemen.

3.16.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Medio 2017, zal een aparte procedure voor het ontwikkelplan worden gevoerd. De huidige planologische situatie wordt dus in dit bestemmingsplan 'Binnenstad' opgenomen, maar zal binnenkort via een aparte procedure wijzigen.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen opgaven die regionaal neerslaan, zo ook in het gebied Zuidvleugel/ Zuid-Holland. Voor Leiden is van belang is dat in de Zuidvleugel een grote woningbouwopgave ligt: Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 270.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. In het gebied rond Leiden zal 10% van de uitbreidingsopgave gerealiseerd moeten worden

Verder behoort Leiden met het Bio Science park tot één van de economische pijlers in de Zuidvleugel. Een goede onderlinge verbinding met de andere economische pijlers in het gebied (Rotterdam, Den Haag en de greenports) geen goede achterlandverbindingen is nodig om het vestigingsklimaat in de Zuidvleugel te versterken.

4.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Als het gaat om directe gevolgen voor dit bestemmingsplan dat zijn in het centrum van Leiden vooral de nationale belangen, 'behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten' en 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten' van belang.

De cultuurhistorische kwaliteit van nationaal belang betreft de aanwezigheid van de Romeinse Limes (noordgrens van het voormalige Romeinse rijk) in Leiden. De kans op archeologische sporen is hierdoor groot. De schaal en aard van de Romeinse Limes maakt dat het Rijk deze ruimtelijk beschermt. Enkele belangrijke plaatsen in deze zone zijn door het Rijk aangewezen als Archeologisch rijksmonument. Momenteel wordt gewerkt aan een nominatiedossier om de Limes op de werelderfgoedlijst te plaatsen. Naar verwachting zal de voordracht in 2018 plaatsvinden.

De meeste archeologische resten in de binnenstad zijn gerelateerd aan de historische stad. In paragraaf 5.2 en 5.5 is dit nader omschreven.

De wijze waarop een zorgvuldige afweging is gemaakt en gekomen is tot transparante besluitvorming is ook beschreven in deze ruimtelijke onderbouwing. Het gaat hier zowel om de toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en om het betrekken en goed informeren van belanghebbenden. In paragraaf 7.2 is aangegeven hoe belanghebbenden bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan zijn betrokken.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
4.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

4.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Er zijn vanuit het Barro geen specifiek projecten in het plangebied die bij het opstellen van het bestemmingsplan in acht genomen moeten worden. Wel is een groot deel van het centrum van leiden aangewezen als onderdeel van de Romeinse Limes, wat als erfgoed van uitzonderlijke waarde kan worden beschouwd. De uitwerking van de begrenzing van de Romeinse Limes moet volgens het Barro plaatsvinden bij provinciale verordening. In paragraaf 4.2 is ingegaan op het provinciaal beleid en daar wordt dan ook uitvoerig ingegaan op de Romeinse Limes en de relatie hiervan tot het plangebied.

4.1.3 Duurzame verstedelijking
4.1.3.1 Beschrijving beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Een stedelijke ontwikkeling is volgens de definitie in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening: ' ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

4.1.3.2 Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. De regels van de provincie gaan verder dan van het Rijk, bij de toets van dit bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook getoetst aan de provinciale ladder: als daar aan voldaan wordt, dan wordt ook voldaan aan de rijksladder. De onderzoeksresultaten van de laddertoets komen in paragraaf 4.2.3 aan de orde.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
4.2.1.1 Beleidskader

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 augustus 2014 in werking getreden. De meest recente herziening is vastgesteld 14 december 2016.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit. De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent een hoofdzakelijk conserverend karakter. Er worden geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt.

4.2.2 Programma ruimte 2014
4.2.2.1 Beleidskader

Op 1 juli 2014 heeft Provinciale Staten het Programma Ruimte 2014 vastgesteld. De meest recente herziening is vastgesteld 14 december 2016. In het Programma ruimte, behorend bij de Visie ruimte en mobiliteit, is het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Uit het programma ruimte blijkt dat de vraag naar stedelijk wonen toe neemt. Verdichting, herstructurering en transformatie van bestaand stedelijk gebied is essentieel om in die vraag te kunnen voorzien. Hiermee wordt de stedelijke economie verder versterkt en wordt beter gebruik gemaakt van de investeringen die zijn gedaan in voorzieningen en infrastructuur.

4.2.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In de gemeentelijke 'Nota Wonen 2020' is aangegeven voor welke doelgroepen / leefstijlen en op welke locaties in de stad nieuwe woningen gewenst zijn. De gevolgen die daaruit voortvloeien voor dit bestemmingsplan zijn beschreven in paragraaf 4.3.11.

4.2.3 Provinciale Verordening 'Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland'
4.2.3.1 Beschrijving beleidskader

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van alle in Zuid-Holland gelegen gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden. Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

4.2.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het navolgende een toets aan de relevante bepalingen uit de verordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het volgen van de ladder voor duurzame verstedelijking levert de volgende conclusie op:

Trede 1: actuele regionale behoefte

Het bestemmingsplan 'Binnenstad' is conserverend van aard. dat geen relevante nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Wel is nog een aantal onbenutte planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden overgenomen, maar dat leidt niet tot een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelden er daarom geen voorwaarden waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen.

Trede 2: binnen bestaand stedelijk gebied

Het plan is gelegen in de binnenstad en dus in het bestaand stedelijk gebied en wordt gerealiseerd door een bestaande binnentuin te transformeren naar een kleinschalige woningbouwlocatie.

Trede 3: passend ontsloten

Deze stap uit de ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing aangezien het project al binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Recreatieve vaarwegen

De verordening bepaalt dat recreatieve vaarwegen kunnen voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zolang deze geen beperking voor de bevaarbaarheid opleveren of de ontwikkeling gericht is op de verbetering en versterking van de bevaarbaarheid of recreatieve waarden van de vaarweg.

Omdat het voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is, is er geen strijdigheid met de verordening. Wel maakt het plan enkele bruggen mogelijk (ten behoeve van het Singelpark), deze zijn doorvaarbaar voor de recreatieve vaart. Tevens zijn de ligplaatsen van woonschepen, terrasboten en bedrijfsvaartuigen opgenomen in het bestemmingsplan.

Cultureel erfgoed

Er zijn twee molens in het plangebied gelegen. In de verordening is per molen een molenbiotoop opgenomen, dit ter bescherming van de windvang van deze molens en het zicht op de molens. Deze bescherming is in voorliggend bestemmingsplan vertaald door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde-Molenbiotoop' (zie paragraaf 5.12).

Archeologie

Binnen het plangebied ligt een gebied dat is aangeduid met een (zeer) hoge archeologische waarde. In voorliggend bestemmingsplan is deze zone beschermd middels een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' (zie paragraaf 5.2).

Ruimtelijke kwaliteit

Ter plaatse van de Burcht van Leiden gelden regels vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit. Dit gebied heeft beschermingscategorie 1 en betreft een kasteelbiotoop. Het bestemmingsplan 'Binnenstad' voorziet niet in ontwikkelingen die de kwaliteiten van de biotoop aantasten.

4.2.4 Regionale structuurvisie Holland Rijnland
4.2.4.1 Beschrijving beleidskader

De regionale structuurvisie Holland Rijnland is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst. In de Regionale Structuurvisie is een gezamenlijke zienswijze op de ruimtelijke ordening in de regio vastgelegd. Iedere gemeente vult deze, waar nodig, aan op lokaal niveau.

De Holland Rijnland gemeenten streven naar een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan.

De structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. Het Groene Hart, De Bollenstreek en Duin, Hors en Weide blijven open;
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenports;
  • 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
4.2.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In de regionale structuurvisie is het centrum van Leiden aangegeven als 'stedelijk centrum'. Voor dit plangebied zijn geen specifieke aandachtspunten opgenomen. Voor het centrum zijn de kernbeslissingen 1, 2 en 7 van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0050.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0051.png"  
Figuur 4.1 De binnenstad van Leiden in de regionale structuurvisie Holland Rijnland  

Ad 1. Holland Rijnland is een top woonregio

Het reserveren van grond voor woningen heeft ruimtelijke prioriteit. De gemeenten in Holland Rijnland bouwen 40.000 woningen tot 2020 in de regio, waarbij de gemeente Leiden 20 procent van de woningopgave in de sociale sector realiseert. Verder maken de gemeenten afspraken over het verplichtend karakter van de taakstelling, sancties bij het niet halen van de taakstelling en prioriteitsstelling bij uitvoering en aanpassingen van het bouwscenario. Verder bouwen de gemeenten gedifferentieerde woonmilieus met veel aandacht voor kwaliteit van de leefomgeving.

Ad 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie

De regio kiest voor versterking van de centrumfunctie van Leiden door versterking van het ov-net met Leiden als belangrijk regionaal knooppunt. Daarnaast kiest de regio voor terughoudendheid met perifere detailhandel.

Ad 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid

Bereikbaarheid is essentieel voor de regio. De regio kiest voor aanleg van de RijnGouwelijn, een hoogwaardig busnet, HR-net en aanleg van de Rijnlandroute. Verder wordt ingezet op capaciteitsuitbreiding van enkele N-wegen, op uitbreiding van het regionale fietsnetwerk en op de realisatie van de Noordelijke Ontsluiting Greenport.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Ontwikkelingsvisie 2030 'Leiden stad van ontdekkingen'
4.3.1.1 Beschrijving beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

De meest opvallende opgaven van de toekomst die in de ontwikkelingsvisie worden genoemd, zijn:

  • Bieden van aantrekkelijke woonmilieus.
  • Versterken van de historische binnenstad (de acties om dit te bereiken staan in het programma binnenstad, dat beschreven is in paragraaf 4.3.4).
  • Inzet op cultuuraanbod en innovatieve cultuur in de stad. Hierbij worden grote kansen gezien voor cultureel en creatief ondernemerschap in de Meelfabriek en in het cultuurkwartier.
  • Meer bezoekers en meer bestedingen trekken naar de historische binnenstad (o.a. verbreding en verbetering aanbod winkels, horeca en congresvoorzieningen en een verbetering van de kwaliteit en het beheer van openbare ruimte en de gebouwde omgeving.
  • De noordelijke singelrand wordt een stadsdeel met architectuur, innovatie en creativiteit, met de Meelfabriek als icoon.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid van Leiden.

De historische kracht van de binnenstad is omschreven als een belangrijke kwaliteit, dat volop benut kan worden. Hierbij wordt in de ontwikkelingsvisie 2030 specifiek verwezen naar de versterking van de binnenstad door de herontwikkeling van het Aalmarktgebied, het cultuurkwartier en het singelpark, dat met zijn 6 kilometer het langste, mooiste en spannendste stadspark van Nederland moet worden.

Verder is aangegeven dat Leiden in 2030 een nieuw ‘stadsdeel’ erbij heeft, dat gericht is op wonen en werken, met de herontwikkelde Meelfabriek als icoon. Dit stadsdeel langs de noordoostelijke singelrand, dat zich uitstrekt van het Cultuurkwartier bij de Lammermarkt tot de Meelfabriek aan de oostkant van de binnenstad, trekt een nieuw type bezoeker naar Leiden. Een bezoeker die geïnteresseerd is in architectuur, innovatie en creativiteit. En dit is anders dan de traditionele bezoeker die de historische binnenstad bezoekt voor winkelen, cultuur en horeca. Verschillende grootschalige industriële gebouwen zijn omgebouwd tot ruimtes waar architecten bureaus, communicatiebureaus en vormgevers hun intrek hebben ingenomen. De Noordoostelijke singelrand is met de creatieve kenniseconomie en communicatiesector in zekere zin complementair aan kenniseconomie in de life sciences op het Bio Science Park en de omgeving van de Witte Singel.

Over de bereikbaarheid van de binnenstad is aangegeven dat deze aanzienlijk zal verbeteren door aanleg van extra parkeervoorzieningen nabij winkels, musea en uitgaansgelegenheden. Op de Lammermarkt en de Garenmarkt (aan weerszijden van het kernwinkelgebied) worden ondergrondse parkeergarages aangelegd, met samen 1000 extra parkeerplaatsen.

4.3.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In hoofdstuk 3 van deze toelichting is ingegaan op een aantal ontwikkelingen die zich binnen het plangebied afspelen. Enkele daarvan worden ook genoemd in de Ontwikkelingsvisie 2030. Hiermee geeft het bestemmingsplan invulling aan de ambities uit die visie.

4.3.2 Structuurvisie Leiden 2025
4.3.2.1 Beschrijving beleidskader

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.

De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

De historische binnenstad heeft in de Structuurvisie een eigen status, wat ook blijkt uit het feit dat voor de binnenstad een eigen kaart is gemaakt met een eigen programma: het zogenaamde programma Binnenstad. In paragraaf 4.3.4 is hier nader op ingegaan.

In de Structuurvisie is de binnenstad aangegeven als projectgebied, waar projecten al grotendeels zijn gedefinieerd en waar het nu vooral aankomt op uitvoering. In de volgende figuur zijn de uit te voeren projecten verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0052.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0053.png"  
Figuur 4.2 De kaart van de binnenstad in de structuurvisie Leiden 2025  

Op de kaart van de Binnenstad zijn meerdere projectgebieden aangeduid, te weten het Aalmarktgebied, de Lammermarkt, Langegracht/Nieuwe energie, Kaasmarkt, Meelfabriek e.o. en de Garenmarkt. Verder is de Rijngouwelijn op de kaart aangegeven als toekomstig hoogwaardig openbaar vervoer tracé. Hierover is echter op 15 mei 2012 door Gedeputeerde Staten besloten dat de aanleg definitief niet doorgaat. Verder is te zien dat wordt ingezet op de versterking van de groengordel rondom de binnenstad, waarmee ook een wandelroute 'rondje singels' kan ontstaan. Langs de Langegracht zou ook een groene as moeten ontstaan. Het gebied ten westen van de Hooigracht en het verlengde hiervan is aangegeven als A1 winkelgebied. De ruimtelijke relatie van dit winkelgebied met de Morspoort, het stationsgebied, Lammermarkt, Langegracht, Leiden Noord, de Haven en de Meelfabriek zou versterkt moeten worden.

4.3.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Een nadere uitwerking van de ruimtelijke en programmatische ambities binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Binnenstad' heeft plaats gevonden in de structuurvisie 'Verder met de binnenstad'.

4.3.3 Structuurvisie Verder met de binnenstad
4.3.3.1 Beschrijving beleidskader

De Structuurvisie 'Verder met de Binnenstad', die op 11 oktober 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld, is een uitwerking van de Structuurvisie Leiden 2025, gericht op de economie van de binnenstad (deze paragraaf vormt een samenvatting van deze visie). Het is een gebruikershandleiding voor ontwikkelingen in de binnenstad van Leiden. Hierin staat allerlei informatie over waar in welke gebieden plek is voor wonen, cultuur, uitgaan of winkels. Niet alleen de gemeente, maar ook andere partijen investeren in de binnenstad. De partijen, van grote ontwikkelaars tot lokale ondernemingen, weten nu van tevoren welk initiatief waar ontplooit kan worden. Dit stelt ontwikkelende partijen beter in staat om goede ontwikkelplannen op te stellen en uit te voeren.

In 'Verder met de Binnenstad' zijn in totaal 18 ontwikkellocaties aangewezen. Naast deze ontwikkellocaties is de binnenstad ingedeeld in openbare ruimte, gebieden, plekken en lijnen waar specifieke functies mogelijk zijn in een hoofdprogramma, ondersteunend programma en een aanvullend programma. Het hoofdprogramma vormt de programmatische kern van het deelaspect: datgene dat noodzakelijk is voor het goed functioneren ervan. Het ondersteunend programma versterkt het hoofdprogramma, maar het is niet noodzakelijk dat ze allemaal aanwezig zijn. Het ondersteunend programma is qua omvang beperkter dan het hoofdprogramma. Het aanvullend programma is geen versterking van het hoofdprogramma, maar vormt er ook geen bedreiging voor. Functies in het aanvullende programma die al aanwezig zijn in het gebied kunnen behouden blijven. Programmaonderdelen die niet worden genoemd, zijn een verzwakking van het hoofdprogramma en zullen dan ook vanuit de gemeente niet worden ondersteund.

Daarnaast zijn 10 basiskwaliteitsregels opgesteld ten behoeve van nieuwe plannen, dit om een zekere basiskwaliteit in de binnenstad te garanderen. Deze regels hebben betrekking op de architectuur/ welstandaspecten ter plekke, hetgeen niet in een bestemmingsplan vastgelegd kan worden. In deze toelichting is daarom niet verder ingegaan op deze basiskwaliteitsregels.

Bij de beschrijving van de programma's is onderscheid gemaakt tussen de conserverende stad, waar bestaande gebouwen leidend zijn voor het programma en waar de bebouwing kleinschalig is met een fijnmazige historische perceelstructuur, en de innoverende stad, waar door grote ingrepen uit het verleden meer diversiteit is ontstaan en waar ruimte is voor een grotere maat. In de innoverende stad is het mogelijk om functies te huisvesten die een moderne stad nodig heeft, maar vanwege de historische omgeving niet in de conserverende stad plaats kunnen vinden. In de volgende figuur is te zien hoe de conserverende stad en innoverende stad zich tot elkaar verhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0054.png"  
Figuur 4.3 Dubbelstrategie voor de binnenstad  

Openbare ruimte

In de beschrijving van de openbare ruimte worden de volgende elementen onderscheiden:

Verharde ruimte: uitgangspunt van de verharde ruimte is dat verblijfskwaliteit voorrang moet krijgen boven de gebruikskwaliteit van de doorgaande verkeersstromen. Verder moeten de plinten van de gebouwen altijd naar de openbare ruimte openen, met uitzondering van bijzondere, openbare gebouwen.

Groen: de grotere groengebieden in de binnenstad worden gevormd door de singelranden en het Van der Werfpark. Daarnaast geven planten- en bloemenbakken en kleine perkjes langs en aan de voorgevels bepaalde buurten en specifiek karakter mee.

Water: water speelt een belangrijke rol in de kwaliteit van de openbare ruimte. De oevers van het water moeten zoveel mogelijk bruikbaar zijn voor recreatie. Bruggen moeten doorvaarbaar zijn en routes moeten aan elkaar gekoppeld worden.

Spelen: speelruimte is een belangrijk onderdeel in de binnenstad. Speelvoorzieningen hebben een hoge kwaliteitsambitie. In de parken is groen niet alleen kijkgroen, maar ook speelgroen.

Gebieden

In verder met de binnenstad worden de volgende gebieden onderscheiden (zie volgende figuur):

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0055.png"  
Figuur 4.4 Gebieden in de binnenstad  

Wonen: een goede binnenstad zal altijd een menging van functies hebben, waarbij de plinten zich vaak met openbare functies vullen en de verdiepingen zich goed voor wonen lenen. De begane grond biedt mogelijkheden voor werken aan huis of andere plintfuncties. Goede parkeermogelijkheden zijn noodzakelijk, maar de straten hebben een duidelijke verblijfsfunctie, waar geen doorgaand verkeer bij hoort.

Kernwinkelgebied: het kernwinkelgebied is een voetgangersdomein waar overlast van ander verkeer zoveel mogelijk beperkt moet worden. In het kernwinkelgebied zijn buiten de winkelfunctie ook functies mogelijk die het verblijf voor de voetganger veraangenamen, zoals horeca. Leiden verliest bezoekers als er geen winkels zijn van bekende en populaire ketens, dus daar moet ruimte voor worden geschapen door bijvoorbeeld grotere units te realiseren.

Zwerfmilieu: het zwerfmilieu is een aanvulling op het kernwinkelgebied en bevat winkels en horeca die geen onderdeel zijn van de grote ketens en vaak specifiek Leids zijn. Dit is een gebied waar overdag veel bezoekers komen. De voetganger is de baas, maar mengt zich wel met fietsers en auto's. De levendigheid van de straat is van belang, de winkels en horeca keren zich naar buiten.

Academische cultuur: dit gebied staat voor de integratie van de universiteit en het 'gewone' stadsleven. Het cluster staat voor kennis creëren (onderwijs, onderzoek) en delen (hortus, musea). Cafés en restaurantjes zorgen voor levendigheid op straat. Het Van der Werfpark is de verbeelding van de groene binnenstadcampus. De musea en universiteitsgebouwen zouden zich ook meer naar de straat en het park moeten openen.

Stedelijke cultuur: dit is het belangrijkste centrum van cultuur en uitgaan in de binnenstad. Het is een gebied waar stedelijke culturele functies in het cultuurkwartier (Lakenhal, Schouwburg, Scheltema, de Nobel) en het stedelijk uitgaansgebied (Lammermarkt, Beestenmarkt) elkaar raken en verstevigen. Het totale gebied wordt dag en nacht intensief gebruikt, waar het voetgangersverkeer en fietsverkeer zich op een natuurlijke wijze mengt (de auto is te gast).

De Lammermarkt functioneert als duidelijke toegangspoort naar het cultuurkwartier. Het cultuurkwartier bevat de Oude Vest, Oude Singel en de stegen aan de Oude Vest. De culturele instellingen zijn duidelijk aanwezig, het is druk op straat, er zijn cafés met terrassen en er is altijd wat te doen.

Nieuwe stadscultuur: de nieuwe stadscultuur is aanvullend aan het gebied met stedelijke cultuur en focust zich op (nieuwe vormen van) werken en cultuur. Het gebied is gelegen aan de singelrand en heeft daarom een groene uitstraling. In dit innoverende gebied kan Leiden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De historische industriegebouwen en nieuwe moderne gebouwen vormen een aantrekkelijke vestigingsplaats voor nieuwe creatieve bedrijvigheid. De creatieve bedrijvigheid wordt aangevuld met publieksgerichte en maatschappelijke voorzieningen zoals het kantoor van de gemeente en enkele woningcorporaties. Het gebied is met name van belang op de lokale en stadsvoorzienende schaal met een focus op openbare en maatschappelijke voorzieningen, cultuur en verblijf. Het gebied moet de innovatie die uit de creatieve industrie voort kan vloeien kunnen faciliteren en moet daarom programmatisch en ruimtelijk flexibel zijn. De basis van dit alles is een openbaar park, de gebouwen openen zich naar het park. Het is van belang dat de bereikbaarheid met auto en OV zeer goed is, alhoewel het parkachtige gebied zelf autoluw is. In de openbare ruimte en de grote hergebruikte gebouwen moet ruimte zijn voor evenementen en andere activiteiten die dit nieuwe werk en cultuurmilieu kunnen ondersteunen.

Teri nformatie zijn de programma's van voorgenoemde gebieden als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Plekken

In verder met de binnenstad worden de volgende plekken onderscheiden.

Hart van de stad: het stadshart is het brandpunt van het stadsleven en het centrum van het kernwinkelgebied. Het is een grote open ruimte die voor een groot gedeelte uit water bestaat dat intensief wordt gebruikt voor waterrecreatie. Daarnaast moet op het water ruimte zijn voor terrassen en podia voor evenementen, die buiten de gebruikstijden ook weer weggehaald kunnen worden. De randen (oevers) moeten het water voelbaar en zichtbaar maken en moeten gebruikt worden voor recreatie. Het is een verblijfsplek waar de voetganger het primaat heeft.

Bronpunten: de bronpunten vormen de entrees van de stad. Een goed bronpunt ligt op een prettige loopafstand van het hart van de stad. Er zijn voldoende parkeerplaatsen en het is goed ontsloten met het OV. In de directe omgeving van het bronpunt is programma nodig om de plek interessant te kunnen maken. De parkeervoorzieningen en het openbaar vervoer profiteren weer van het aanwezige programma. Ondanks het feit dat een bronpunt een aangename plek moet zijn, is het nooit de hoofdbestemming in de stad, het lopen naar die bestemming moet aangenaam zijn

Waterpleinen: de waterpleinen zijn belangrijke plekken in het openbare ruimte die een moment van rust en recreëren organiseren in de drukke looproutes naar het kernwinkelgebied. Het is ook de plek vanaf waar in de zomermaanden de watertoerist de stad aandoet. Het zijn terrasplekken voor de nodige verpozing tijdens een dagje stad voor met name de winkeluren

Lijnen

In verder met de binnenstad worden de volgende lijnen onderscheiden:

Aanloopstraten: vanuit de bronpunten leiden de aanloopstraten naar het kernwinkelgebied. De aanloopstraten moeten een inleiding vormen op het winkelprogramma van het hart van de stad. In de aanloopstraten ligt de nadruk op de voetganger.

(H)OV-lijn: publieke functies waar veel mensen op af komen zijn zeer geschikt voor ligging aan de (H)OV lijn in de buurt van de haltes.

Singelroute: de groengebieden aan de singelrand zouden met elkaar verbonden moeten worden, zodat de gebruikswaarde toeneemt en het mogelijk wordt de gehele singelrand te ervaren en te gebruiken. De kwaliteiten van de overige plekken aan de singelrand zouden minimaal hetzelfde niveau moeten halen, zonder dat het één continue sfeer moet worden. Het verbinden van de verschillende plekken met bruggen en andere voorzieningen zorgt voor een continuïteit.

De 18 ontwikkelingslocaties

In Verder met de Binnenstad zijn 18 ontwikkellocaties onderscheiden. De ontwikkellocaties Morspoort en Stationsgebied vallen buiten het bereik van dit bestemmingsplan. Voor een uitgebreide toelichting op deze ontwikkellocaties wordt verwezen naar de 'Structuurvisie Verder met de Binnenstad'.

1. Aalmarkt   11. Beestenmarkt  
2. Morspoort   12. Haven  
3/4/5. Stationsgebied   13. Stationsweg-Steenstraat  
6. Garenmarkt   14. Haarlemmerstraat  
7. Kaasmarkt   15. Breestraat  
8. Lammermarkt   16. Langegracht  
9. Meelfabriek   17. Hooigracht  
10. Nuon terrein   18. Groene singelroute  

4.3.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Om te bepalen welke gevolgen 'Verder met de binnenstad' voor dit bestemmingsplan heeft, is aan de hand van de indeling van de binnenstad in openbare ruimte, gebieden, plekken en lijnen bekeken of er programmatische wijzigingen, wijzigingen in de bebouwingsstructuur of andere planologisch relevante wijzigingen zijn ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan.

De sfeergebieden

Sfeergebied wonen: dit sfeergebied is in het bestemmingsplan zichtbaar door de woonbestemming. Hier worden woningen toegestaan op alle verdiepingen. Werken is onder voorwaarden mogelijk binnen de beroep- en bedrijf aan huis regeling. Bestaande detailhandel, horeca, terrassen, sport- en onderwijsvoorzieningen wordt met een aanduiding weergegeven.

Sfeergebied kernwinkelgebied: dit sfeergebied is in het bestemmingsplan zichtbaar door de bestemming 'Centrum'. In dit gebied ligt de nadruk op detailhandel. Ter bescherming van het kernwinkelgebied worden woningen niet toegestaan op de begane grond. Woningen zijn wel op de verdiepingen toegestaan. Maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kantoren zijn ook niet toegestaan binnen de bestemming (tenzij aangeduid).

Ondergeschikte horeca, in de zin van blurring is toegestaan binnen de bestemming 'Centrum'. Zelfstandige horeca en terrassen zijn aangegeven met een aanduiding en zijn niet bij recht toegestaan. Werken is onder voorwaarden mogelijk binnen de beroep- en bedrijf aan huis regeling.

Sfeergebied zwerfmilieu: het zwerfmilieu is in het bestemmingsplan zichtbaar door de bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd-2'. De bestemming 'Centrum' is opgenomen voor de panden waar in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming 'Winkeldoeleinden' was opgenomen. Binnen die bestemming was alleen detailhandel rechtstreeks toegestaan op de begane grond. Als voor die panden nu een ruimere gemengde bestemming zou worden opgenomen overeenkomstig het programma voor dit sfeergebied, dan zou in heel veel panden een grote functieverruiming worden doorgevoerd terwijl het bestemming in basis een conserverend plan betreft. Het betreft de panden langs de Nieuwe Rijn, Botermarkt en de Breestraat. In de bestemming 'Centrum' staan we, net als in het kernwinkelgebied, detailhandel en ondergeschikte horeca op de begane grond toe en woningen op de verdiepingen.

De overige panden krijgen een bestemming 'Gemengd-1'. Dit is een brede bestemming, waarbinnen op de begane grond detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kantoren en woningen zijn toegestaan. Werken is onder voorwaarden mogelijk binnen de beroep- en bedrijf aan huis regeling. Op de verdiepingen is alleen wonen toegestaan.

Sfeergebied academische cultuur: in het sfeergebied academische cultuur komen zowel gebouwen met maar één functie voor als gebouwen met meerdere functies (vaak wonen op de verdiepingen en een andere functie op de begane grond). De gemengde gebouwen krijgen een bestemming 'Gemengd-1' of 'Gemengd-2'. Dit doet recht aan het gemengde programma uit dit sfeergebied. De monofunctionele gebouwen krijgen een bestemming 'Cultuur en ontspanning', 'Maatschappelijk' of 'Wonen. Zelfstandige horeca en terrassen zijn met aanduidingen aangegeven.

Sfeergebied stedelijke cultuur: daar waar meerdere functies in gebouwen aanwezig zijn wordt gewerkt met de bestemming 'Gemengd-1' of 'Gemengd-2'. Gebouwen die volledig in beslag zijn genomen door één functie krijgen de hoofdbestemming die bij die functie hoort. Het gaat om de bestemmingen 'Cultuur en ontspanning', 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Zelfstandige horeca en terrassen zijn opgenomen met een aanduiding en worden niet bij recht toegestaan.

Sfeergebied nieuwe stadcultuur: binnen dit sfeergebied is nog zware industrie in de vorm van de E.ON energiecentrale aanwezig. Vanwege de zware industrie ter plekke worden woningen niet toegestaan ondanks dat deze functies zijn genoemd in het ondersteunend programma. Bedrijven zijn wel toegestaan, alsmede winkels, dienstverlening en kantoren.

Plekken

Hart van de stad: het Hart van de stad is onderdeel van het kernwinkelgebied. De planologische regeling die voor het kernwinkelgebied is opgenomen in dit bestemmingsplan, voorziet tevens in de functies uit het hoofd- ondersteunend en aanvullend programma. Voor de volledige omschrijving van de planologische regeling wordt verwezen naar de kop 'kernwinkelgebied'.

Bronpunten: het betreft hier de directe omgeving van de Lammermarkt en Garenmarkt. Daar waar meerdere functies in gebouwen aanwezig zijn wordt gewerkt met de bestemming 'Gemengd 1'. Daar waar een gebouw volledig is benut als woning of maatschappelijke voorziening, wordt de bestemming 'Wonen' of 'Maatschappelijk' toegepast.

Waterpleinen: het hoofdprogramma van de waterpleinen bestaat uit horeca, terrassen en pleinen. De pleinen en het daarnaast gelegen water krijgen de bestemming 'Verkeer' en 'Water'. De terrassen uit het hoofdprogramma worden met aanduidingen weergegeven, evenals evenementen uit het aanvullend programma. Binnen de verkeersbestemming worden aanmeermogelijkheden, OV haltes en openbare fietsenstallingen rechtstreeks toegestaan.

In de omringende panden wordt voorzien in de rest van het programma. Het betreft de functies winkels, wonen en werken uit het aanvullend programma. Aan de waterpleinen zijn geen maatschappelijke functies toegestaan. De panden krijgen hiervoor een bestemming 'Gemengd-2'.

Lijnen

Aanloopstraten: in de aanloopstraten zijn winkels volgens het hoofdprogramma, winkels, werken en wonen volgens het ondersteunend programma en wonen volgens het aanvullend programma toegestaan. In de aanloopstraten wordt voorzien in maatschappelijke doeleinden in de vorm van onderwijsdoeleinden. Dit programma is in dit bestemmingsplan vertaald naar de bestemming 'Gemengd-1'. Horeca komt in alle drie de programma's voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Gebouwen met een functie museum, theater of bioscoop (aanvullend programma) krijgen een hoofdbestemming 'Cultuur en ontspanning'.

Terrassen zoals genoemd in het ondersteunend programma zijn met een aanduiding weergegeven. In de aanloopstraten zijn sport en onderwijs in het aanvullend programma opgenomen. Aangezien sportvoorzieningen ruimtelijke gevolgen kunnen hebben voor de omgeving (met name op het gebied van geluid) zijn deze voorzieningen met een aanduiding weergegeven.

(H)OV-lijn: Het hoofdprogramma van HOV-lijn, te weten haltes en infrastructuur, is in het geheel opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming zijn ook fietsenstalingen (aanvullend programma) en verkeer (ondersteunend programma) in het algemeen toegestaan.

Singelroute: voor het singelpark is in dit bestemmingsplan een bestemming 'Groen' opgenomen, waarbinnen het park, speelvoorzieningen en aanmeermogelijkheden zijn toegestaan. Evenemententerreinen zijn met een aanduiding opgenomen vanwege de ruimtelijke gevolgen die hierdoor kunnen ontstaan. Verder zijn zowel in het ondersteunend programma als het aanvullend programma meerdere functies voor de gebouwde omgeving opgenomen. Verder wordt verwezen naar paragraaf 3.7.

Openbare ruimte

Verharde ruimte: er is gekozen voor één bestemming 'Verkeer'. Zowel de straten als de pleinen uit het hoofdprogramma vallen binnen deze bestemming, evenals speelvoorzieningen en aanmeermogelijkheden uit het aanvullend programma. Evenemententerreinen en terrassen uit het ondersteunend programma worden met aanduidingen binnen de bestemming aangegeven.

Groen: de benoemde functies uit het hoofdprogramma waren al in de huidige bestemmingsplannen aanwezig en komen terug in het nieuwe bestemmingsplan. Evenemententerreinen (ondersteunend programma) en terrassen (aanvullend programma) zijn toegestaan daar waar een aanduiding op de verbeelding is opgenomen. De speelvoorzieningen uit het ondersteunend programma zijn zowel in de huidige bestemmingsplannen als in dit nieuwe bestemmingsplan toegestaan.

De bestemming 'Groen' is in dit bestemmingsplan alleen gebruikt voor groengebieden met een zekere omvang en een openbaar karakter.

Water: de grachten en singels uit het hoofdprogramma krijgen de bestemming water. Binnen deze bestemming zijn ook aanmeermogelijkheden uit het aanvullend programma mogelijk. Bruggen zoals genoemd in het aanvullend programma hebben in dit nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer'.

Spelen: het hoofdprogramma en ondersteunend programma zoals genoemd bij spelen is opgenomen binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'. Het aanvullend programma, bestaande uit terrassen, is via aanduidingen binnen deze bestemmingen opgenomen.

De ontwikkellocaties

Aalmarkt: aangezien de Aalmarkt onderdeel is van het kernwinkelgebied wordt op deze locatie, net als langs de Haarlemmerstraat, grotendeels een bestemming 'Centrum' opgenomen. Binnen deze centrumbestemming zijn winkels uit het hoofdprogramma en aanvullend programma en woningen uit het ondersteunend programma toegestaan. Horeca komt in alle programma's voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Alleen ondergeschikte horeca is binnen de bestemming rechtstreeks toegestaan. Terrassen zijn met aanduidingen weergegeven. De openbare ruimte in het gebied heeft een verkeersbestemming, waarbinnen de pleinen en aanmeermogelijkheden vallen. De openbare fietsenstalling uit het ondersteunend programma is opgenomen binnen de centrumbestemming.

Garenmarkt: de Garenmarkt is ook al als een van de bronpunten beschreven. De functies uit het hoofd-, ondersteunend en aanvullend programma voor de Garenmarkt komen hier grotendeels mee overeen. Voor de openbare ruimte van de Garenmarkt is dan ook een verkeersbestemming opgenomen en voor de bebouwde omgeving eromheen een bestemming 'Gemengd-1'. Daar waar een gebouw volledig als woning in gebruik is, is een woonbestemming opgenomen.

Kaasmarkt: de Kaasmarkt is een van de bronpunten. De functies uit het hoofd-, ondersteunend en aanvullend programma voor de Kaasmarkt komen hier grotendeels mee overeen. Voor de openbare ruimte is een verkeersbestemming opgenomen. Voor de bebouwing die hierom heen ligt wordt de bestemming 'Gemengd-1' opgenomen danwel de bestemming 'Wonen'. Voor de Kaasmarktschool zelf wordt de bestemming 'Wonen' opgenomen met aanduiding 'maatschappelijk'.

Lammermarkt: de Lammermarkt is ook als een van de bronpunten beschreven. De functies uit het hoofd-, ondersteunend en aanvullend programma voor de Lammermarkt komen hier grotendeels mee overeen. Voor de openbare ruimte van de Lammermarkt is een verkeersbestemming opgenomen en voor de bebouwde omgeving eromheen een bestemming 'Gemengd-1'. Daar waar een gebouw volledig is benut als woning of volledig in gebruik is door een maatschappelijke voorziening, wordt de bestemming wonen of maatschappelijk toegepast. Hetzelfde geldt voor culturele voorzieningen uit het aanvullend programma, waarvoor de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' is toegepast. Daar waar horeca uit het ondersteunend programma voorkomt is dit met een aanduiding binnen de hoofdbestemming weergegeven.

Meelfabriek

De Meelfabriek kent een hoofdprogramma met wonen en werken, een ondersteunend programma met wonen, werken, winkels, en overige voorzieningen (congres, sport, onderwijs en educatie) en een aanvullend programma met wonen, werken (publiekskantoor en maatschappelijke voorzieningen), winkels en cultuur en uitgaan. Deze functies maken we in dit bestemmingsplan mogelijk door voor de meeste gebouwen van de Meelfabriek een bestemming 'Gemengd-1' op te nemen. Dit is de breedste gemengde bestemming waarbinnen ook maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. De genoemde horeca in het hoofd- en ondersteunend programma is met aanduidingen aangegeven. Ook de genoemde openbare parkeergarage in het ondersteunend programma is met een aanduiding weergegeven, evenals terrassen uit het hoofdprogramma en aanvullend programma. De gebouwen aan de Oosterkerkstraat krijgen een Gemengd-3 bestemming, waar wonen, met uitzondering van een bedrijfswoning, niet is toegestaan.

De openbare ruimte rondom de Meelfabriek krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer'. Hierbinnen zijn de genoemde openbare ruimte met park, plein en speelvoorzieningen (ondersteunend programma), openbare fietsenstalling en geveltuinen toegestaan (aanvullend programma).

Nuon terrein: de energiecentrale is op dit moment nog een (milieu-)blokkade voor de ontwikkeling van het gebied. Als dit gebouw vrij zou komen is er een mooi industrieel monument beschikbaar voor een ontwikkeling in de culturele, creatieve, woon- en/of werksfeer en kan het gebied echt tot leven komen.

Binnen nieuwe stadscultuur is wonen aangegeven als ondersteunend programma en aanvullend programma. Toch kan binnen dit gebied geen woonbestemming en geen gemengde bestemming met wonen worden opgenomen, omdat de zware industrie op dit terrein een geluidscontour met zich meebrengt waarbinnen geen gevoelige bestemmingen (zoals wonen) zijn toegestaan).

Voor het overige zijn de functies binnen het ondersteunend programma en het aanvullend programma zo divers dat hiervoor de bestemming 'Gemengd-3' is opgenomen. In de openbare ruimte is voor de Langegracht een verkeersbestemming opgenomen. Evenemententerreinen

Beestenmarkt: op de Beestenmarkt komen de functies wonen, werken en winkels samen. Dit programma is in dit bestemmingsplan vertaald naar de bestemming 'Gemengd-2'. Horeca komt in alle drie de programma's voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Gebouwen met een functie museum, theater of bioscoop (aanvullend programma) krijgen een bestemming 'Cultuur en ontspanning'.

De openbare ruimte uit het hoofdprogramma (plein, aanmeermogelijkheden) krijgt een verkeersbestemming. Hierbinnen vallen ook een openbare fietsenstalling en een OV-halte uit het aanvullend programma. Terrassen en evenementen zoals genoemd in het hoofd- en ondersteunend programma zijn met een aanduiding weergegeven.

Haven: in de Haven zijn wonen, werken en winkels volgens het aanvullend programma toegestaan. Ter plekke wordt niet voorzien in maatschappelijke doeleinden. Dit programma is in dit bestemmingsplan vertaald naar de bestemming 'Gemengd-1'. Horeca komt in het hoofdprogramma en ondersteunend programma voor en wordt met aanduidingen weergegeven.

De openbare ruimte van de Haven krijgt een verkeersbestemming. Hierbinnen vallen een plein en aanmeermogelijkheden. Terrassen zoals genoemd in het hoofdprogramma zijn met een aanduiding weergegeven.

Steenstraat: in de aanloopstraten zijn winkels volgens het hoofdprogramma, winkels, werken en wonen volgens het ondersteunend programma en wonen volgens het aanvullend programma toegestaan. In de Steenstraat wordt ook voorzien in maatschappelijke doeleinden (onderwijs). Dit programma is in dit bestemmingsplan vertaald naar een gemengde bestemming 'Gemengd-1'. Echter, aangezien in de ontwikkellocatie Beestenmarkt maatschappelijke doeleinden niet in het programma passen, houdt de bebouwing langs dit plein de bestemming 'Gemengd-2'. In de Steenstraat zijn sport en onderwijs in het aanvullend programma opgenomen. Aangezien sportvoorzieningen ruimtelijke gevolgen kunnen hebben voor de omgeving (met name op het gebied van geluid) zijn deze voorzieningen met een aanduiding weergegeven.

Horeca komt in alle drie de programma's voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Gebouwen met een functie museum en bioscoop krijgen een hoofdbestemming 'Cultuur en ontspanning'. De openbare ruimte van de Steenstraat krijgt een verkeersbestemming. Hierbinnen valt verkeer, openbare ruimte en pleinen uit het uit het ondersteunend programma. Terrassen zoals genoemd in het ondersteunend programma en evenemententerreinen uit het aanvullend programma zijn met een aanduiding weergegeven.

Haarlemmerstraat: om in het bestemmingsplan duidelijk aan te kunnen geven waar de Haarlemmerstraat ligt, is de bestemming 'Centrum' opgenomen. In de Haarlemmerstraat is voor de openbare ruimte de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Hierbinnen zijn terrassen (ondersteunend programma) met een aanduiding opgenomen. De genoemde OV-haltes, openbare fietsenstallingen en pleinen zijn allemaal binnen de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

Breestraat: het programma voor de Breestraat is zeer divers. Dit is te verklaren doordat de Breestraat samenvalt met het kernwinkelgebied, zwerfmilieu, stedelijke cultuur en academische cultuur.

Het deel van de Breestraat dat binnen het kernwinkelgebied ligt, krijgt conform dat programma de bestemming 'Centrum'. Ook de noordelijke delen van de Breestraat die vallen binnen stedelijke cultuur en academische cultuur krijgen de gemengde bestemming 'Gemengd-1'. Hierdoor zijn werken en winkels uit het hoofdprogramma, wonen, werken en winkels uit het ondersteunend programma en wonen en werken uit het aanvullend programma toegestaan.

De functies cultuur en uitgaan en sport uit het aanvullend programma zijn via aanduidingen opgenomen binnen de bestemmingen, vanwege het specifieke karakter van deze functies en de ruimtelijke impact die deze functies kunnen hebben op de leefomgeving. De genoemde terrassen uit het hoofdprogramma en de OV-haltes, openbare fietsenstallingen uit het ondersteunend en aanvullend programma zijn allemaal binnen de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

Langegracht: een deel van de Langegracht valt binnen het sfeergebied Nieuwe Stadscultuur, waarvoor een bestemming 'Gemengd-3' is opgenomen. Op die locatie zijn geen woningen en maatschappelijke functies toegestaan, vanwege de (nabijgelegen) energiecentrale met geluidscontour. Daar waar maatschappelijke functies al aanwezig zijn worden deze met een aanduiding weergegeven.

Verder vertaalt het programma van de Langegracht vertaalt zich naar de bestemming 'Gemengd-1'. Binnen deze bestemming komen winkels en werken uit het hoofdprogramma, wonen uit het ondersteunend programma en winkels en kleinschalige maatschappelijke voorzieningen (onderwijs en educatie) uit het aanvullend programma voor.

De functies cultuur en uitgaan en sport uit het aanvullend programma zijn via aanduidingen opgenomen binnen de bestemmingen, vanwege het specifieke karakter van deze functies en de ruimtelijke impact die deze functies kunnen hebben op de leefomgeving. Horeca komt in alle drie de programma's voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Daar waar panden volledig benut zijn als woning, is een woonbestemming opgenomen.

In de openbare ruimte is een verkeersbestemming opgenomen, waarbinnen de genoemde kleine terrassen uit het ondersteunend programma (met een aanduiding), OV haltes uit het hoofdprogramma, openbare parkeergarages uit het ondersteunend programma en openbare fietsenstallingen uit het aanvullend programma toegestaan.

Hooigracht: de functies wonen uit het hoofdprogramma, werken en winkels uit het ondersteunend programma en werken en kleinschalige maatschappelijke voorzieningen (onderwijs en educatie) uit het aanvullend programma zijn vertaald in een bestemming 'Gemengd-1'.

Horeca komt in het hoofdprogramma en aanvullend programma voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Daar waar panden volledig benut zijn als woning, is een woonbestemming opgenomen.

De functie sport uit het aanvullend programma is via aanduidingen opgenomen binnen de bestemming, vanwege het specifieke karakter van deze functies en de ruimtelijke impact die deze functies kunnen hebben op de leefomgeving. In de openbare ruimte is een verkeersbestemming opgenomen, waarbinnen de genoemde kleine terrassen uit het aanvullend programma (met een aanduiding), OV haltes uit het hoofdprogramma en openbare parkeergarages uit het ondersteunend programma zijn toegestaan.

Singelroute: het hoofdprogramma van de singelroute is park en wordt in het bestemmingsplan vertaald door middel van een bestemming 'Groen'. Hierbinnen zijn park, speelvoorzieningen en aanmeermogelijkheden uit het hoofdprogramma en openbare fietsenstallingen uit het aanvullend programma opgenomen. Evenemententerreinen en terrassen zijn met een aanduiding weergegeven.

Verder vertaalt het programma van het Singelpark zich naar de bestemming 'Gemengd-1'. Binnen deze bestemming komen winkels en werken uit het hoofdprogramma, wonen uit het ondersteunend programma en winkels en kleinschalige maatschappelijke voorzieningen (onderwijs en educatie) uit het aanvullend programma voor.

In het ondersteunend programma komen de functies theater en museum voor. Deze instellingen krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. De functie sport uit het aanvullend programma is via aanduidingen opgenomen binnen de bestemmingen, voor zover het gaat om sportvoorzieningen binnen gebouwen. Vanwege het specifieke karakter van deze functies en de ruimtelijke impact die deze functies kunnen hebben op de leefomgeving. Horeca komt in het ondersteunend en aanvullend programma voor en wordt met aanduidingen weergegeven. Daar waar panden volledig benut zijn als woning, is een woonbestemming opgenomen.

4.3.4 Programma binnenstad
4.3.4.1 Beschrijving beleidskader

Om de mogelijkheden van het Leidse centrum ook in de toekomst voldoende te benutten, is het programma binnenstad door de gemeente opgesteld. In het programma binnenstad is uitgewerkt hoe de historische binnenstad een krachtige impuls kan krijgen zonder dat het ten koste gaat van het unieke karakter ervan. Dit programma bestaat uit allerlei activiteiten die de binnenstad van Leiden verbeteren en aantrekkelijker maken om te bezoeken, te werken, te leven en te wonen.

Met het programma binnenstad wil de gemeente drie doelen bereiken:

  • toename van bezoek aan het centrum;
  • meer besteding;
  • meer waardering voor de binnenstad.

Hierbij zijn acht ambities geformuleerd, die op de verschillende delen van de stad hun effect gaan sorteren. Deze zijn:

  • 1. vergroten van de kwaliteit van de openbare ruimte;
  • 2. verbeteren beheer openbare ruimte;
  • 3. hogere kwaliteit (openbaar waarneembare) bebouwde omgeving;
  • 4. betere bereikbaarheid;
  • 5. uitbreiden en verbeteren parkeergelegenheid;
  • 6. uitbreiden en verbeteren winkel- en horecavoorzieningen;
  • 7. uitbreiden en verbeteren cultureel aanbod en evenementen;
  • 8. meer marketing en promotie.

Om de drie benoemde doelen te bereiken is een visie op de ontwikkeling van de binnenstad ontwikkeld, waarbij enerzijds een eindplaatje van de binnenstad is geschetst en anderzijds de weg waarlangs deze bereikt moet worden is weergegeven. De ruimtelijke visie die aan het Programma binnenstad ten grondslag ligt is de Structuurvisie 'Verder met de binnenstad'. Deze is nader uitgewerkt in paragraaf 4.3.3.

4.3.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het programma binnenstad is puntsgewijs aangegeven wat de kern is van de visie op de binnenstad. Voor de ruimtelijke doorwerking wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

4.3.5 Detailhandel
4.3.5.1 Beleidskader winkelvoorzieningen: naar een verleidelijke binnenstad
4.3.5.1.1 Beschrijving beleidskader

Het beleidskader winkelvoorzieningen binnenstad (vastgesteld door de gemeenteraad oktober 2011) is een nadere uitwerking van het Programma Binnenstad voor de versterking van de detailhandel in de binnenstad. Aanleiding van het beleidskader is dat de sterke positie die Leiden als winkelstad in de regio van oudsher heeft gehad verzwakt, ten gunste van winkelcentra in de omgeving. Geconstateerd wordt dat Leiden ten opzichte van andere binnensteden niet per sé weinig winkelvloeroppervlakte heeft, maar dat het gemiddeld winkelvloeroppervlak lager is dan in andere binnensteden. Ook het percentage verkooppunten dat deel uitmaakt van een formule is lager dan in andere binnensteden.

Om te komen tot een sterke en aantrekkelijke binnenstad is het beleid ten aanzien van winkelen in de Leidse binnenstad, waarmee in het programma binnenstad een start is gemaakt, uitgewerkt. Hierbij zijn vier categorieën te onderscheiden:

  • 1. Verbetering basisaanbod: de Leidse binnenstad loopt achter waar het gaat om grote winkels (veelal grote ketens). Hierbij moet gedacht worden aan verkooppunten met een winkeloppervlak groter dan 1.000 m2. Het basisaanbod wordt verbeterd door het mogelijk te maken dat grote winkelvoorzieningen zich ook in de Leidse binnenstad kunnen vestigen (bijvoorbeeld in de modesfeer).
  • 2. Versterking onderscheidend vermogen: het onderscheidend vermogen kan versterkt worden door aandacht te hebben voor het zogenaamde zwerfmilieu (vergelijk de negen straatjes in Amsterdam). Grootste kans is het behoud en uitbreiding van het zwerfmilieu die de Leidse binnenstad nu al rijk is. Hierbij is het van belang dat de zwerfmilieus makkelijk bereikbaar zijn, geconcentreerd zijn in een paar straatjes en bij voorkeur algemeen bekend.
  • 3. Voorwaarden voor ondernemers: in het beleidskader is aangegeven dat er voldoende beschikbare winkeloppervlakten moeten zijn. Dit geldt voor zowel de grote filialen in het kernwinkelgebied (grote winkelunits) als de kleine zelfstandige ondernemers in het zwerfmilieu (kleinere oppervlaktes). Tevens moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid en een goede bereikbaarheid.
  • 4. Voorwaarden voor bezoekers: voor de bezoekers zijn bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid van essentieel belang. Daarnaast moet bij het winkelen een drankje of hapje genuttigd kunnen worden en moeten bezoekers de mogelijkheid hebben te overnachten. Een uitbreiding van de ondersteunende horeca in het kernwinkelgebied en zwerfmilieu moet meer gestimuleerd en gefaciliteerd worden, bijvoorbeeld door horecagelegenheden in winkels te openen.

4.3.5.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Om de ambities uit het beleidskader winkelvoorzieningen en de daarbij behorende doelstellingen te realiseren, is een uitvoeringsplan opgesteld. Dit uitvoeringsplan, dat onderdeel uitmaakt van het beleidskader winkelvoorzieningen, is opgehangen aan vier deelgebieden die ook in de structuurvisie 'Verder met de binnenstad' zijn benoemd, te weten het kernwinkelgebied, het zwerfmilieu, de aanloopstraten en de overige winkelstraten/ gebieden. Voor de vertaling van deze sfeergebieden naar het bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

4.3.5.2 Kaderstellende notitie winkelvoorzieningen binnenstad 2016-2021
4.3.5.2.1 Beschrijving beleidskader

Op 5 juli 2016 heeft de raad een kaderstellende notitie vastgesteld voor de actualisatie van het ‘Beleidskader Winkelvoorzieningen Binnenstad’. Deze actualisatie is een uitwerking van de recent door het college vastgestelde Retailvisie Leidse regio 2025. In de kaderstellende notitie staan op basis van diverse bouwstenen de beoogde ambitie en doelstellingen voor de retail in de binnenstad op hoofdlijnen beschreven:

    • 1. kernwinkelgebied en het zwerfmilieu vormen samen het kernverblijfsgebied;
    • 2. kernwinkelgebied wordt aangepast waarbij de Haarlemmerstraat tussen de Hooglandse Kerksteeg en de Pelikaanstraat geen kernwinkelgebied meer is, maar een aanloopstraat;
    • 3. het zwerfmilieu wordt verkleind waarbij de Hooglandse Kerkgracht niet meer tot het zwerfmilieu behoort;
    • 4. een aantal aanloopstraten wordt aangepast:
      • inkorten van de aanloopstraat Garenmarkt/ Hogewoerd – Breestraat, niet meer tot de Aalmarkt maar tot het gangetje;
      • toevoegen van de Morsstraat tot aanloopstraat zolang als de parkeergarage Morspoort functioneert;
      • verlengen van de aanloopstraat Haarlemmerstraat tussen Pelikaanstraat en Hooglandse Kerksteeg.
    • 5. Schrappen van detailhandel op het Nuonterrein, de Kaasmarkt en de Garenmarkt waarbij detailhandel gericht op dagelijkste boodschappen op de Garenmarkt als ondersteunend programma in de plinten op deze locatie mogelijk blijft.
    • 6. Naast het kernwinkelgebied, zwerfmilieu en aanloopstraat zijn er twee gebieden namelijk het Stationsgebied en de Doezastraat. Het Stationsgebied is naast de “grab & go” formules gericht op grootschalige detailhandel in de branches sport, elektronica en wonen en is de Doezastraat gericht op de dagelijkse boodschappen.

Op dit moment wordt het beleidskader geactualiseerd en uitgewerkt in concrete acties. Tot dat moment geldt het beleidskader ’Winkelvoorzieningen Binnenstad’.

4.3.5.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Ook heeft de raad op 5 juli 2016 besloten om de structuurvisie Verder met de Binnenstad aan te passen en dit gelijktijdig ter besluitvorming aan te bieden. Deze opdrachten worden op dit moment onderzocht en uitgevoerd.

De komende periode worden er gesprekken met stakeholders gevoerd in het kader van de actualisatie van het beleid. Samen met de stakeholders moet er bepaald worden wat de contouren van de nieuwe sfeergebieden in de binnenstad moeten worden en wat de exacte programmatische invulling moet worden van deze ‘nieuwe’ sfeergebieden. De uitkomst van deze gesprekken worden meegenomen in de actualisatie van het beleidskader Winkelvoorzieningen en de aanpassing van de structuurvisie Verder met de Binnenstad.

Het proces van het concreet maken van de voorstellen uit de kaderstellende notitie loopt niet parallel aan het besluitvormingsproces voor het nieuwe bestemmingsplan. Gelet op de actualisatietermijn voor het nieuwe bestemmingsplan kan niet gewacht worden op de actualisatie van het beleidskader Winkelvoorzieningen Binnenstad en de aanpassing van de structuurvisie Verder met de Binnenstad. Het nu al vertalen van de uitgangspunten van de kaderstellende notitie naar het bestemmingsplan Binnenstad leidt tot een nieuw planologisch kader waarvan de uitvoerbaarheid (zowel maatschappelijk als economisch) nog niet aangetoond kan worden. Daarnaast zijn nog niet alle ruimtelijke relevante aspecten onderzocht van de eventuele planologische verruimingen of het wegbestemmen van reeds bestaande planologische rechten. Gelet op het bovenstaand zijn de besluiten uit de kaderstellende notitie nog niet concreet genoeg om te vertalen naar het bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan is om die reden aangesloten bij de geldende beleidskaders, de huidige structuurvisie Verder met de Binnenstad en het beleidskader Winkelvoorzieningen Binnenstad uit 2011.

Dit houdt niet in dat de ambities en bouwstenen zoals deze in de kaderstellende notitie zijn geformuleerd niet tot uitvoering kunnen komen. Zodra het nieuwe beleidskader Winkelvoorzieningen Binnenstad en de aangepaste Structuurvisie 'Verder met de Binnenstad' zijn vastgesteld, zijn dat kaders op grond waarvan gemotiveerd van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.

4.3.5.3 Retailvisie Leidse regio
4.3.5.3.1 Beschrijving beleidskader

In de retailvisie Leidse regio wordt aangegeven dat het gaat goed met de Leidse regio. Desondanks willen gemeenten, ondernemers en onderwijsinstellingen de economie (extra) stimuleren. Het vestigingsklimaat van de Leidse regio moet aantrekkelijker worden gemaakt, door te zorgen voor een complementair aanbod van ruimte voor bedrijven, kantoren en retail. Zes verschillende gemeenten in de Leidse regio, koepels van ondernemersverenigingen en de onderwijs- en onderzoeksinstellingen uit de Leidse regio zijn hiervoor een samenwerkingsverband aangegaan: 'de economische agenda'. De stichting Economie 071 is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze economische agenda.

Tot medio 2016 is gewerkt aan acht verschillende projecten, gericht op het verbeteren van het investeringsklimaat in de regio ten gunste van werkgelegenheid. Eén van die projecten is het maken van een regionale visie op winkelgebieden. Dit heeft geleid tot de opstelling van de 'retailvisie Leidse regio, dat sinds 5 juli 2016 door alle zes de gemeenteraden is vastgesteld.

Om te komen tot een onderbouwing van de visie zijn de huidige winkelcentra geanalyseerd, is een beschrijving gemaakt van de belangrijkste consumenten- en retailtrends en is input gevraagd van ondernemers. Op basis daarvan zijn de standpunten ten opzichte van de te bereiken detailhandelsstructuur in 2025 beschreven.

In de retailvisie is aangegeven dat zonder beleid in 2025 teveel aanbod aan winkelcentra is. Het aanbod wordt hierbij bepaald door het bestaande aanbod, de huidige leegstand en onbenutte plancapaciteit. Om deze reden zet Economie 071 in op:

  • 1. Het in principe schrappen van zachte plannen.
  • 2. Het terugbrengen van het aantal winkelgebieden, van 41 naar 30 winkelcentra.
  • 3. Het saneren van vierkante meters op de PDV locaties om tot een gezonde balans tussen vraag en aanbod te komen.
  • 4. Het terugbrengen van de omvang van de solitaire locaties.

De binnenstad van Leiden vormt een belangrijk onderdeel in de detailhandelsstructuur 2025, waardoor punt 2 hier niet van toepassing is. Aangezien er geen sprake is van een PDV locatie en in de binnenstad geen solitaire locaties voorkomen, zijn ook punten 3 en 4 niet van toepassing. Als het gaat om zachte plannen (punt 1) dan geldt het uitgangspunt dat deze in de binnenstad zijn toegestaan (zijnde een winkelcentrum behorende tot de winkelstructuur 2025), onder de voorwaarde dat:

  • Dit bijdraagt aan een compacter winkelcentrum.
  • Dit bijdraagt aan het kwalitatief versterken van dit winkelcentrum.
  • Er een analyse ligt van welk aandeel bestaande aanbod en harde plancapaciteit dit naar verwachting ten koste gaat. En welk perspectief dat gebied geboden wordt (bijvoorbeeld transformeren naar wonen). Dit is van belang in het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

De binnenstad van Leiden wordt in de retailvisie gezien als een recreatief winkelgebied: een compleet winkelcentrum gericht op ontspanning en vermaak. Naast recreatieve winkelgebieden bestaat de regionale detailhandelsstructuur uit boodschappenwinkelgebieden, doelgerichte winkelgebieden en secundaire aankooplocaties.

De beleidsuitgangspunten voor recreatieve winkelcentra - en dus ook voor de binnenstad van Leiden - zijn:

  • een sterk centrum Leiden als de bovenregionale binnenstad waar alle bewoners van de regio de voorkeur aan geven voor winkelen in een binnenstad;
  • een unieke identiteit die past bij de doelgroep uit het verzorgingsgebied, ondersteund door passende branchering, marketing, verblijfsgebied en evenementen;
  • een versterking van de functiemenging;
  • het vergroten van het niet-dagelijks aanbod en het verkleinen van dagelijks aanbod;
  • het verkleinen van dagelijks aanbod heeft geen betrekking op uitbreiding van bestaande winkels;
  • een compacter en helder (met duidelijk begin en eind) winkelgebied.

Voor supermarkten geldt (onder andere) het uitgangspunt dat deze een minimale afmeting hebben van 1.000 m2 wvo en dat het ongewenst is dat er meer supermarktmeters in de regio komen. Nieuwe supermarkten zijn alleen mogelijk als er ergens anders meters verdwijnen.

4.3.5.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het plangebied van het bestemmingsplan zijn de meest belangrijke winkelgebieden van de binnenstad opgenomen. Het echte kernwinkelgebied krijgt de bestemming 'Centrum'. Dit betreft de gebieden langs de Haarlemmerstraat, de Breestraat, de Nieuwe Rijn en de Botermarkt. Binnen deze bestemming 'Centrum' is detailhandel mogelijk met daarnaast ook mogelijkheden voor winkelondersteunende horeca en wonen op de verdiepingen.

Aan de andere winkelpanden in het plangebied wordt de bestemming 'Gemengd 1', gegeven. Binnen deze bestemming zijn naast detailhandel verschillende andere functies mogelijk zodat er sprake is van een flexibele invulling van de panden. Ook is het uitgangspunt bij deze bestemming dat de verdiepingen bestemd zijn voor woondoeleinden.

Horeca is bij beide bestemmingen opgenomen voor de panden daar waar daadwerkelijk horeca gevestigd is.

Met het bieden van een maximale mate van flexibiliteit in de bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd' wordt getracht om leegstand van panden te voorkomen. Deze flexibiliteit zorgt er tevens voor dat er een verscheidenheid aan functies en dus levendigheid in de binnenstad behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt.

4.3.6 Horeca

Op het gebied van horeca zijn de ruimtelijk-economische horecavisie, het terrassenbeleid en beleid voor bed and breakfasts relevant.

4.3.6.1 Ruimtelijk-economische horecavisie

4.3.6.1.1 Beleidskader

Op 11 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden de ruimtelijk-economische horecavisie Leiden vastgesteld. Deze horecavisie is bedoeld als toetsingskader voor de beoordeling van horeca-aanvragen die niet in een geldend bestemmingsplan passen.

De visie gaat in op de wenselijke concentratie en spreiding van verschillende soorten horeca-vestigingen in de stad. De visie is niet alleen bedoeld als toetsingskader voor individuele aanvragen (omgevingsvergunningen), maar is ook richtinggevend voor de horeca ontwikkeling die via bestemmingsplannen wordt toegestaan in bijvoorbeeld ontwikkellocaties. Bij het beoordelen van aanvragen is de gemeente altijd gehouden om bestaande planologische uitbreidingsmogelijkheden te respecteren, ongeacht of die uitbreidingsmogelijkheden in de horecavisie passen. De visie vormt echter wel aanleiding om de ruimte voor horeca in bepaalde delen van de stad terug te dringen en om bestemmingsplannen hierop aan te passen.

Om beleid te kunnen formuleren zijn allereerst in de horecavisie heldere categorieën en definities geformuleerd. De definitie van horeca luidt hierbij als volgt:

  • het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken, eventueel in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodaties (niet congres- of vergaderaccommodatie), en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Horeca is te onderscheiden in verschillende categorieën. In de horecavisie en in nieuwe bestemmingsplannen wordt uitgegaan van een indeling in 7 categorieën, waarbij sommige categorieën in deelcategorieën zijn onderverdeeld. In de horecavisie wordt gebruik gemaakt van Romeinse cijfers, vanwege de landelijke technische tekenstandaarden SVBP 2012 wordt er in het bestemmingsplan gebruik gemaakt van Arabische cijfers. Voor de duidelijkheid volgt hierna een conversietabel.

Horecabeleid   Aanduiding in bestemmingsplan  
Categorie I   horeca = 1  
Categorie I*   specifieke vorm van horeca - horeca 1 *  
Categorie II   horeca = 2  
Categorie III   horeca = 3  
Categorie III*   specifieke vorm van horeca - horeca 3 *  
Categorie III**   specifieke vorm van horeca - horeca 3 **  
Categorie IV   horeca = 4  
Categorie V   horeca = 5  
Categorie V*   specifieke vorm van horeca - horeca 5 *  
Categorie VI   horeca = 6  
Categorie VII   horeca = 7  

Categorie I: In de horecavisie valt daghoreca, dus horeca die alleen overdag geopend is, onder categorie I of categorie I*. Met de term 'overdag' worden de tijden bedoeld waarop detailhandel geopend mag zijn volgens de winkeltijdenwet, dus tussen 6.00 en 22:00.

Categorie I is in de horecavisie onderscheiden in twee subcategorieën. In subcategorie I is het schenken van wijn en /of zwak-alcoholische dranken niet toegestaan, in subcategorie I* wel.

Als alcoholhoudende dranken compleet zouden worden uitgesloten in lunchrooms, zou iedere lunchroom waar alcohol wordt geschonken, moeten worden ingedeeld in categorie III. Dat is niet wenselijk, omdat bijvoorbeeld in het kernwinkelgebied wel lunchrooms wenselijk zijn (met eventueel een glas wijn erbij), maar geen uitbreiding van het aantal restaurants. Andersom is het echter ook niet wenselijk en niet nodig om het schenken van alcohol toe te staan in álle daghoreca. Op verzoek van Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Leiden e.o., is daarom ook een subcategorie opgenomen waarbij geen alcohol mag worden geschonken.

Categorie II: Horeca waarbinnen snacks worden verstrekt en waar eventueel ook alcoholvrije dranken worden versterkt vallen onder categorie II. Een belangrijk verschil met categorie I is dat het hier niet uitsluitend daghoreca betreft en dat er geen subcategorie is waarbinnen ook zwak-alcoholische dranken zijn toegestaan.

Categorie III: Bij categorie III moet aan restaurants worden gedacht. Hierbinnen zijn drie subcategorieën onderscheiden. Categorie III betreft reguliere restaurants, waar de hoofdzakelijke activiteit het verstrekken van maaltijden is. Bij categorie III* is een ruimer gebruik mogelijk dan bij categorie III. Bij deze subcategorie zijn namelijk ook eetcafé's, grand-café's en dergelijke mogelijk. Dergelijke mengvormen hebben een grotere impact op de omgeving dan een 'regulier' restaurant.

Verder geldt voor horecabedrijven in categorie III** de verplichting om op openingsdagen altijd vanaf 12:00 open te zijn. Binnen deze categorie is het verstrekken van kleine etenswaren, zoals die ook in een lunchroom worden versterkt, toegestaan. Het verstrekken van dranken heeft hier een ondergeschikt karakter. Deze subcategorie is vooral geïntroduceerd ten behoeve van gebieden waar restaurants wenselijk zijn maar waar ook de winkelfunctie van belang is. Hiermee wordt voorkomen dat horecapanden overdag tijdens winkeluren (vrijwel) de hele tijd gesloten zijn. Voor horecabedrijven in (sub)categorie III en III* zijn openingstijden overdag uiteraard ook toegestaan, maar niet verplicht.

Categorie IV: Bij categorie IV moet aan café's worden gedacht. Binnen deze categorie worden hoofdzakelijk dranken verstrekt , eventueel in combinatie met kleine etenswaren. Maximaal 12 keer per jaar mag daarbij entertainment worden aangeboden, zoals het geven van gelegenheid tot dansen.

Categorie V: Bij categorie V moet gedacht worden aan gelegenheden waar ook gedanst kan worden, variërend van karaokebar tot danceclubs. Hierbinnen zijn twee categorieën onderscheiden. Het onderscheid is gemaakt, omdat op locaties waar een kleinschalig danscafé toelaatbaar is niet automatisch ook een grotere discotheek gewenst en toelaatbaar is. Het verschil tussen de twee subcategorieën zit in het feit dat in categorie V* de horeca-inrichting een bedrijfsvloeroppervlakte mag hebben van maximaal 250 m2.

Categorie VI: Bij deze categorie moet gedacht worden aan hotels, motels en pensions.

Categorie VII: Bij deze categorie moet gedacht worden aan studentensociëteiten of soortgelijke gelegenheden voor een besloten groep personen.

Naast de bovengenoemde indeling is in de horecavisie aandacht voor horeca dat onderdeel vormt van een retailconcept, zoals een koffiecorner in een boekenzaak, het zogenaamde blurring. Het concept blurring, het vervagen van de grens tussen winkels en horeca, is een (inter)nationale trend. Zowel de regionale retailvisie, de kaderstellende notitie voor de actualisatie van het 'Beleidskader Winkelvoorzieningen Binnenstad' als de ruimtelijk-economische horecavisie benoemen blurring als een ontwikkeling die past bij de belevingseconomie die de stad aantrekkelijk maakt voor de consument. Het proces van blurring wordt versneld door de opkomst van online winkelen. Daarom is er voor gekozen om ondergeschikte horeca toe te staan binnen de bestemming 'Centrum'.

Het positief bestemmen van ondergeschikte horeca binnen de bestemming 'Centrum' betekent een verruiming ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Hiermee wordt gedeeltelijk afgeweken van de ruimtelijk-economische horecavisie. In de horecavisie staat namelijk: “In gebieden waar we geen uitbreiding van zelfstandige horeca meer willen, zullen we ook geen ondergeschikte horeca in winkels mogelijk maken.” Voortschrijdend inzicht heeft er toe geleid dat deze restrictie moet worden opgeheven. Blurring wordt anders namelijk onmogelijk gemaakt in een aanzienlijk deel van het kernwinkelgebied; dit is niet in de geest van het beleid.

Bovendien zijn de gebieden waar de gemeente uitbreiding van zelfstandige horeca wenst niet automatisch het meest geschikt voor ondergeschikte horeca. Het faciliteren van mengvormen wordt gezien als een noodzaak, gezien de doelstellingen van het Programma Binnenstad: een toename van bezoek aan het centrum, meer besteding en meer waardering voor de binnenstad. Met het niet faciliteren van ondergeschikte horeca zou het kernwinkelgebied op (mogelijk niet meer overbrugbare) afstand raken t.o.v. concurrerende steden die hier wel ruimte voor bieden. Dit is uiteindelijk ook voor de reguliere horeca ongewenst. Beleidsmatig is er dus ruimte voor deze ondergeschikte horeca, mits er geen oneerlijke concurrentie ontstaat met de zelfstandige horeca en de Drank- en horecawet wordt nageleefd

Hiervoor zijn de volgende criteria opgenomen die worden toegepast voor ondergeschikte horeca:

  • a. maximaal 100 m2 verkoopvloeroppervlak en 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte. In specifieke gevallen kunnen grotere horecagelegenheden als onderdeel van een retailconcept worden toegestaan, zoals bij grotere warenhuizen. In de bestemmingsplannen worden binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten aanzien van deze maxima.
  • b. Ondergeschikte horeca moet een toegevoegde waarde hebben voor een gebied. In gebieden waar geen uitbreiding van zelfstandige horeca meer is toegestaan, wordt ook geen ondergeschikte horeca in winkels mogelijk gemaakt.
  • c. De Drank- en horecawet moet worden nageleefd.
  • d. De toegang tot de horeca-activiteiten is dezelfde als die van de winkel; als er een aparte ingang is van het horecagedeelte is er geen sprake meer van ondergeschikte horeca.
  • e. De ondergeschikte horeca-activiteit moet binnen de winkel duidelijk zijn te onderscheiden van de winkelfunctie.
  • f. De horeca-activiteiten mogen niet worden uitgeoefend buiten de openingstijden van de winkel.

Er is geen aparte categorie ‘partycentrum’ opgenomen, commerciële zaalverhuur wordt gezien als onderdeel van de horecacategorie waarmee de zaalverhuur wordt gecombineerd. Dus gesteld dat commerciële zaalverhuur is gekoppeld aan een café, dan valt de totale inrichting onder categorie IV.

In de horecavisie is het toekomstig horecabeeld geschetst per gebied in de binnenstad, vaak (grotendeels) overeenkomend met de sfeergebieden uit de visie verder met de binnenstad.

Kernwinkelgebied

Uitbreiding van horeca in het kernwinkelgebied moet volgens de horecavisie beperkt blijven tot categorie I. Voor het totale kernwinkelgebied geldt het volgende: horecacategorie II en V worden teruggedrongen in de genoemde straten, dat alle categorieën III en IV worden geconsolideerd en dat van categorie I en I* gezamenlijk ruimte is voor drie nieuwe vestigingen. Conform de horecavisie is geen maximum aantal m2 aan de nieuwe vestigingen gekoppeld, omdat dit zou kunnen leiden tot weigeringen van op zichzelf gewenste horecavestigingen als het aantal m2 al verbruikt is.

Zwerfmilieu

Binnen het dwaalmilieu worden drie verschillende horecagebieden onderscheiden.

  • 1. Horecagebied Nieuwe Rijn en omgeving

In de horecavisie is geconcludeerd dat direct aan de Nieuwe Rijn (tussen Waaghoofdbrug en Gansoordbrug) tussen de grens aan de groei van het horeca-aanbod voorlopig bereikt is. Er wordt hier een horecastop ingevoerd om een gezonde functiemenging te behouden.

Voor het overige deel van dit horecagebied geldt dat horeca categorie II en V/V* worden teruggedrongen en dat categorie IV wordt geconsolideerd. Voor categorie I/I* geldt dat nog een vestiging is toegestaan. Hetzelfde geldt voor categorie III**.

  • 2. Gedeelte Breestraat (horecagebied Breestraat en Noordeinde)

De potentie voor bij dit gebied passende horeca is iets minder groot, mede gezien de verkeersfunctie van de Breestraat. Het bestaande aanbod wordt daarom geconsolideerd. Categorie V/V* is een uitzondering, daar wordt het aanbod teruggedrongen.

  • 3. Horecagebied Pieterskerk e.o.

Dit horecagebied bestaat uit Langebrug, Diefsteeg, Pieteskerkchoorsteeg, Pieterskerkstraat, Pieterskerkhof, Ketelboetersteeg. Dit gebied is zowel overdag als s'avonds levendig. Uitbreiding van het restaurantaanbod is wenselijk. Horeca categorie II en V/V* worden teruggedrongen in dit gebied en categorieën I/I* en IV worden geconsolideerd. Voor categorie III/III*/III** geldt dat in het gebied drie vestigingen worden toegestaan.

Stedelijke Cultuur

Binnen de stedelijke cultuur worden drie verschillende horecagebieden onderscheiden:

  • 1. Uitlopers winkelgebied (Boommarkt, Vrouwensteeg, Vrouwenkerkkoorsteeg, Vrouwenkerkhof en een deel van de Lange Mare)

Het Vrouwenkerkhof en de Lange Mare lenen zich voor avondhoreca, zoals restaurants of een wijnbar, eventueel met terrassen, ondersteunend aan het culturele aanbod in de directe omgeving. Een beperkte uitbreiding van het restaurantaanbod is hier nog mogelijk, bij voorkeur met een terras. Om de uitstraling van het gebied op peil te houden, zijn snack- of fastfoodformules hier niet gewenst. Horecacategorie II en V/V* worden in dit gebied teruggedrongen en categorieën I/I* en IV worden geconsolideerd. Voor categorie III/III*/III** geldt dat in het gebied een extra vestiging wordt toegestaan. Die vestiging mag alleen geopend worden aan de Lange Mare of Vrouwenkerkhof.

  • 2. Gebied rond de Nieuwe beestenmarkt (horecagebied Stationsplein - Beestenmarkt e.o.)

Het gebied rondom de Nieuwe Beestenmarkt is een uitgaanscentrum, vooral gericht op jongeren. Er is nog beperkte uitbreiding in categorie II en IV mogelijk. De uitbreiding bestaat uit een horecavestiging in categorie II en een horeca vestiging in categorie IV. De overige horecavestigingen worden zoveel mogelijk teruggedrongen en verplaatst naar de horecagebieden.

  • 3. Gedeelte Breestraat (horecagebied Breestraat en Noordeinde)

Dit deel van de Breestraat is georiënteerd op avondhoreca voor een divers publiek. Hier maken wordt beperkte uitbreiding van het aantal cafés en restaurants mogelijk gemaakt. Zowel in categorie III/III*/III** als categorie IV wordt nog een horecavestiging toegestaan. Horeca in categorie V/V* wordt teruggedrongen in dit gebied en de overige categorieën worden geconsolideerd.

Academische Cultuur

Binnen de Academische Cultuur worden twee verschillende horecagebieden onderscheiden:

  • 1. Rapenburg, Pieterskerk en omgeving (horecagebied Pieterskerk e.o.)

Bij het beoordelen van aanvragen voor horeca wordt het overlastaspect nadrukkelijk meegewogen omdat er in dit gebied veel gewoond wordt. In principe wordt niet meegewerkt aan een dichte concentratie van avondhoreca in stegen. In het gebied wordt een nieuwe vestiging in categorie I/I* toegestaan en maximaal drie nieuwe vestigingen in categorie III/III*/III**. De overige categorieën worden geconsolideerd.

  • 2. Noordeinde (horecagebied Breestraat en Noordeinde)

Het Noordeinde is een levendig horecagebied met de focus op avondhoreca voor een gevarieerd publiek. Uitbreidingsmogelijkheden aan het Noordeinde worden beperkt gehouden. Concreet is een nieuwe horecavestiging in categorie III/III*/III** toegestaan en een nieuwe horecavestiging in categorie IV. De overige horeca categorieën worden geconsolideerd.

Nieuwe stadscultuur

Een horecaontwikkeling op deze plek is, mede gezien de ambitie tot de ontwikkeling van het Singelpark, wenselijk. De economische wenselijkheid wordt nog onderzocht. Dit leidt tot de mogelijkheid van een nieuwe horecavestiging in categorie III/III*/III**. Overige categorieen worden geconsolideerd.

Wonen (binnenstad)

In de woongebied is horeca slechts beperkt wenselijk. Wel liggen in dit sfeergebied al enkele straten die onderdeel zijn van een horecagebied. In die straten wordt het huidige horeca-aanbod geconsolideerd. Uitzondering is de Morsstraat, dat als onderdeel gezien kan worden van het horecagebied Stationsplein-Beestenmarkt. Voor het overige is het streven om horeca in het sfeergebied wonen terug te dringen.

Ontwikkelingslocatie Aalmarkt

Samenhangend met de uitbreiding van het winkelgebied ontstaat in de ontwikkelingslocatie Aalmarkt ook ruimte voor extra horeca. Nieuwe horecavestigingen zijn toegestaan in categorie I/I*, III/III*/III** en IV. De overige horecacategorieen worden teruggedrongen in dit gebied.

Ontwikkelingslocatie Beestenmarkt

De Beestenmarkt moet het terrassenplein van Leiden worden. De potentie van de Beestenmarkt als terrassenplein wordt nu nog niet optimaal benut. De aanwezige horeca is nu vooral op jongeren gericht. Focus op een breder publiek (bijvoorbeeld bezoekers van winkels en culturele voorzieningen) is wenselijk. Een beperkte uitbreiding in categorie III en IV is mogelijk, onder voorwaarde dat het gaat om horeca met een terras, zodat de uitbreiding een versterking vormt van de Beestenmarkt als terrassenplein. De beestenmarkt biedt ruimte voor een nieuwe horeca-vestiging in categorie III/III*/III** en een nieuwe horecavestiging in categorie IV. Voor het overige wordt de horeca geconsolideerd.

Ontwikkelingslocatie Meelfabriek

Het idee achter de herontwikkeling van het terrein van de Meelfabriek is het bieden van een scala aan faciliteiten die het een bruisende plek in de stad maakt waar mensen graag komen. Zo komt er onder andere een hotel, loft appartementen, een spa & wellness en kantoren voor creatieve bedrijven. Al deze functies tezamen maken het gebied bruisend en aantrekkelijk. Horeca in de Meelfabriek is ondersteunend aan het te ontwikkelen programma.

De meelfabriek biedt ruimte voor nieuwe horecavestigingen in categorie III/III*/III** en IV, voor het overige wordt horeca ter plekke teruggedrongen.

Ontwikkelingslocatie Haven

De ontwikkeling van onder andere de Zijlpoort tot een horecalocatie heeft een impuls aan het gebied gegeven. Toch ligt het gebied wat afzijdig van de binnenstad, waardoor de uitbreidingspotentie begrensd is. In het gebied willen we een beperkte uitbreiding van horeca mogelijk maken in categorie I en III, met name voor watergerichte horeca en concepten die zich op doelbezoek richten (een luxe restaurant bijvoorbeeld). Dit betekent dat er één horecavestiging in categorie I/I* en in categorie III/III*/III** kan worden toegevoegd en dat het horeca-aanbod voor het overige wordt geconsolideerd.

Ontwikkelingslocatie Garenmarkt

Voor deze locatie - waar een nieuw binnenstadsplein is voorzien - willen we de vestiging van een restaurant mogelijk maken. Voor de overige horecacategorieën is er vooralsnog geen uitbreidingsruimte. Er is daarom een horecavestiging in categorie III/III*/III** toegestaan. Voor het overige wordt het horeca-aanbod geconsolideerd.

Ontwikkelingslocatie Kaasmarkt

De ontwikkeling op de Kaasmarkt zal met name een woonfunctie hebben. Blijkens de horecavisie was het daar de wens een restaurant mogelijk te maken (categorie III*). Deze heeft zich inmiddels gevestigd aan de Kaasmarkt nummer 10 en wordt geborgd middels de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca categorie 3*).

Ontwikkelingslocatie Singelpark

Horeca wordt hier geconsolideerd, met uitzondering van categorie V/V*. Deze categorie wordt teruggedrongen. Met uitzondering van het sfeergebied Nieuwe Stadscultuur (Energiepark/ Nuonterrein). Hier is extra horeca wenselijk.

Hotels

In de horecavisie is afzonderlijk aandacht besteed aan hotels. Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een verwachte marktruimte van maximaal 250 kamers volgt voor hotels tot en met 2020. Vanuit de gemeente wordt meegewerkt aan de planontwikkeling en het faciliteren van de vergunningprocedures van plannen voor hotelontwikkelingen in de binnenstad.

Bed & Breakfast

Een B&B valt onder de bestemmingen die (mede) zijn bestemd voor woondoeleinden en valt daarmee onder bedrijvigheid aan huis. Daarmee mag een B&B niet meer dan 40% van het woonoppervlak bestaan. De mogelijkheid van realisatie van een B&B moet wel in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Er is een checklist gemaakt met uitgangspunten en voorwaarden voor de vestiging van een B&B. Uitgangspunt is om dit beleid te continueren.

Coffeeshops

Binnen het plangebied ligt een aantal coffeeshops. Aan deze coffeeshops wordt de categorie 1 toegekend. Overigens betekent dit niet dat ter plaatse van een categorie 1 horeca vestiging een nieuwe coffeeshop kan worden gevestigd.

4.3.6.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Waar gesproken wordt over het consolideren van horeca-vestigingen krijgen de bestaande horecagelegenheden binnen de hoofdbestemming een functieaanduiding overeenkomstig de horeca categorie waar zij zich in bevinden.

In het beleid wordt binnen enkele gebieden benoemd dat er mogelijkheid is tot uitbreiding van horeca vestigingen. Vanwege het conserverende karakter van voorliggend bestemmingsplan wordt deze uitbreiding niet in dit plan planologisch mogelijk gemaakt. Bij een eventueel concreet plan zal een separate procedure moeten worden doorlopen.

Ook wordt in het beleid gesproken om de ruimte voor horeca in bepaalde delen van de stad terug te dringen en om bestemmingsplannen hierop aan te passen. Aangezien dit nog niet voldoende concreet is, is dit niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Het voornemen is echter wel om ongebruikte bestaande horecamogelijkheden weg te bestemmen. Dit wordt nader bekeken bij de eerstvolgende evaluatie van het horecabeleid. Na vaststelling daarvan kan, middels een (gedeeltelijke) herziening van voorliggend bestemmingsplan, het voornemen worden geborgd.

Enkele horeca-vestigingen hebben conform het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Horeca' gekregen, dit zijn panden die als hoofdfunctie horeca hebben.

4.3.6.2 Bed and Breakfast beleid

4.3.6.2.1 Beschrijving beleidskader

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 19 april 2011 het Bed and Breakfast beleid vastgesteld. Dit beleid is een uitwerking van het programma binnenstad, waarin als doel is gesteld om niet alleen meer bezoekers naar de stad te halen, maar ook om te zorgen dat zij langer blijven en meer uitgeven. Ondernemers spelen hierin een belangrijke rol omdat zij de gemeente helpen bij het behalen van deze doelstelling. Een goed voorbeeld hiervan zijn Bed & Breakfasts (B&B's) in de gemeente Leiden.

In het beleidsstuk is een definitie geformuleerd voor B&B's en is een aantal uitgangspunten opgenomen waaraan B&B's moeten voldoen, zoals op het gebied van brandveiligheid en parkeren.

4.3.6.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het beleid is de volgende definitie geformuleerd voor een B&B (en overgenomen in dit bestemmingsplan): een B&B is een kleinschalige accommodatie bedoeld voor overnachting waarbij alleen ontbijt wordt verstrekt. De onderneming is gevestigd op het bouwperceel van de hoofdbewoner(s) die de werkzaamheden omtrent de B&B (overwegend) zelf uitvoeren. Dit betekent dat daar waar in het bestemmingsplan wonen wordt toegestaan een B&B mogelijk is

Een B&B valt onder bedrijvigheid aan huis. Daarmee mag een B&B niet meer dan 40% van het woonoppervlak beslaan. In dit bestemmingsplan is bij de begripsbepalingen aangegeven dat een bed and breakfast onder bedrijvigheid aan huis valt. Voor parkeren worden de normen gehanteerd zoals die in de nota en staan omschreven.

4.3.7 Terrassen
4.3.7.1 Actualisatie en aanvulling nadere regels terrassen
4.3.7.1.1 Beschrijving beleidskader

De vele terrassen in Leiden dragen bij aan een levendige en aantrekkelijke stad. Om de ruimtelijke kwaliteit en de uitstraling van de terrassen in Leiden te vergroten en te borgen zijn bestaande 'Nadere regels Terrassen' geactualiseerd en aangevuld. In maart 2016 zijn de Beleidsregels en nadere regels terrassen 2016 vastegsteld.

Tevens heeft het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad voorgesteld om de Welstandsnota uit 2014 te wijzigen en aan te vullen, dit naar aanleiding van de vaststelling in december 2015 van het Modellenboek gevelreclame en uitstallingen Leiden en de vertaling van de welstandsregels voor bouwwerken op horecaterrassen.

Beleidsregels terrasboten

In 2010 stelde het college van burgemeester en wethouders beleidsregels vast voor terrasboten. In de beleidsregels is een aantal specifieke weigeringsgronden opgenomen voor terrasboten.

4.3.7.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande terrassen conform de verleende en onherroepelijke omgevingsvergunningen opgenomen met een aanduiding op de verbeelding. Dit betekent dat uitbreiding van terrassen, buiten de aanduiding, op grond van voorliggend bestemmingsplan Binnenstad' niet mogelijk is. Wel is binnen een aantal bestemmingen 'Centrum', 'Gemengd-2 en 'Gemengd-3', 'Tuin' en 'Water' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een terras(boot) buiten de aanduiding 'terras'. Hier zijn enkele voorwaarden verbonden:

  • 1. het verkeer hierdoor niet wordt gehinderd;
  • 2. geen bouwwerken worden opgericht;
  • 3. het woon- en leefklimaat niet zal worden aangetast;
  • 4. het beschermd stadsgezicht niet wordt aangetast.

Bouwwerken op terrassen zijn in beginsel niet toegestaan. Hiervoor is ook een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen, op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden wel bouwwerken zijn toegestaan. Naar aanleiding van de motie M150080/2 'Terrassen op het water staan op boot', die op 1 oktober 2015 door de gemeenteraad is opgenomen, is bij de bestemming water in de planregels opgenomen dat terrassen op het water uitsluitend zijn toegestaan op dekschuiten, met uitzondering van de reeds planologische vergunde terrassen.

4.3.7.2 APV
4.3.7.2.1 Beschrijving beleidskader

De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is een gemeentelijke regeling die geldt voor iedereen binnen de gemeente. Op grond van de APV kan het college van burgemeester en wethouders aan een bedrijf een terrasvergunning verlenen. De APV van de gemeente Leiden bepaalt ten aanzien van terrassen de volgende zaken die ook ruimtelijk relevant zijn voor het bestemmingsplan:

  • een terras en/of een terras op het water moet gesitueerd zijn direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;
  • het terras mag geen gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg en het openbaar water of voor het doelmatig beheer van de weg en het openbaar water;
  • het terras mag niet breder zijn dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen, een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;
  • een terras mag niet worden geplaatst op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij door het verbinden van voorschriften overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;
  • een terras op het water is niet toegestaan voor het Rapenburg (met uitzondering van de locatie hoek Rapenburg/Noordeinde), de Herengracht, de Zoeterwoudse Singel, de Witte Singel, de Morssingel, de Rijnsburgersingel, de Maresingel, de Herensingel en de Zijlsingel.

Verder kunnen op grond van de APV nadere regels worden vastgesteld ten aanzien van:

    • a. het waarborgen van de verkeersveiligheid op en nabij het terras;
    • b. de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;
    • c. het voorkomen van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen;
    • d. de veiligheid en gezondheid op het water vanwege een terras;
    • e. de inrichting van terrassen in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving

4.3.7.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande terrassen conform de verleende en onherroepelijke omgevingsvergunningen opgenomen met een aanduiding op de verbeelding. Dit betekent dat uitbreiding van terrassen, buiten de aanduiding, op grond van voorliggend bestemmingsplan Binnenstad' niet mogelijk is, behoudens de mogelijkheid om af te wijken zoals beschreven onder 4.3.7.1.2.

4.3.7.3 Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit en de Geluidsnota Leiden

4.3.7.3.1 Beschrijving beleidskader

Volgens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer kunnen regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Deze regels zijn uitgewerkt in het Activiteitenbesluit Milieubeheer (Activiteitenbesluit).

In het Activiteitenbesluit zijn geluidsvoorschriften opgenomen voor inrichtingen. Terrassen maken onderdeel uit van een inrichting, zodat de geluidsvoorschriften ook hier van toepassing zijn. De verwachte geluidsproductie vanuit een inrichting wordt getoetst aan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en maximaal geluidsniveau (LAmax).

Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en door activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van de inrichting (ook in de onmiddellijke nabijheid) geldt, dat de geluidniveau's in volgende tabel niet mogen worden overschreden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0056.png"  
Figuur 4.5 Grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, in dB(A).  

De gemeente Leiden heeft op 28 juni 2005 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld (Geluidnota Leiden). Uit de Geluidnota Leiden volgt dat de norm op de achtergevels van de omliggende woningen 45, 40 en 35 dB(A) bedraagt voor respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode (voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau). Dit betekent dat het geluid dat op de achtergevels komt van woningen vanuit het terras aan een 5dB(A) strengere norm moet voldoen dan het Activiteitenbesluit stelt aan terrassen.

Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit en aan de Geluidnota Leiden blijft het stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting buiten beschouwing, tenzij het terrein een binnenterrein is. Bij het bepalen van de geluidniveaus wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

De grenswaarden zijn niet van toepassing op (delen van) dagen in verband met de viering van:

  • Festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
  • Andere festiviteiten of activiteiten die plaatsvinden binnen de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of delen van dagen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.

Het bevoegd gezag mag voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau in een maatwerkvoorschrift (voorheen nadere eis genoemd) grenswaarden opnemen die lager of hoger zijn dan in de standaard voorschriften zijn opgenomen. Het bevoegd gezag mag de waarden alleen verhogen indien in in- en aanpandige geluidgevoelige ruimten een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 35 dB(A) wordt gewaarborgd.

4.3.7.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Omdat in het bestemmingsplan 'Binnenstad' enkel de terrassen zijn opgenomen die over een vastgestelde of onherroepelijke omgevingsvergunning beschikken, vormt het geluidsbeleid geen belemmering. Eventuele nieuwe aanvragen worden getoetst aan het geluidsbeleid.

4.3.7.4 Nota toetsingskader stemgeluid horecaterrassen

4.3.7.4.1 Beschrijving beleidkader

Bij de toetsing van de geluidsbelasting van terrassen aan het Activiteitenbesluit blijft stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting buiten beschouwing, tenzij het terrein een binnenterrein is. In deze gevallen is er echter wel belang bij een eenduidig toetsingskader voor stemgeluid. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom op 12 april 2016 een 'nota toetsingskader stemgeluid van horecaterrassen' vastgesteld (collegebesluit 16.0331).

In de nota staat hoe de gemeente Leiden omgaat met het stemgeluid van mensen op bestaande en nieuwe horecaterrassen in de stad. Het toetsingskader is gericht op zowel bestaande terrassen (met een terrasvergunning) als nieuwe terrassen. Voor nieuwe terrassen zijn aanvullende randvoorwaarden gesteld in de vorm van duidelijke grenswaarden ten aanzien van grensniveaus bij en in omliggende geluidsgevoelige gebouwen. Voor specifieke situaties waar, aan de hand van een bestuurlijke afweging, blijkt dat strengere of soepeler voorwaarden wenselijk en aanvaardbaar zijn, kan een maatwerkafweging worden gemaakt.

4.3.7.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Omdat in het bestemmingsplan 'Binnenstad' enkel de terrasen zijn opgenomen die over een vastgestelde of onherroepelijke omgevingsvergunning beschikken, vormt het geluidsbeleid geen belemmering. Eventuele nieuwe aanvragen worden getoetst aan het geluidsbeleid.

4.3.8 Evenementenbeleid 2013-2018
4.3.8.1 Beschrijving beleidskader

Op 11 oktober 2012 is het Evenementenbeleid 2013-2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Evenementen zijn belangrijk voor de stad, ze bepalen mede de levendigheid en de sfeer. Tevens versterken evenementen de onderlinge band tussen mensen en hebben evenementen een belangrijk economische betekenis voor Leiden. Het evenementenbeleid is voortgekomen uit een grondige evaluatie van het voorgaande beleid waarbij ook organisatoren, bewoners en bedrijven zijn betrokken. Het beleid gaat uit van drie ambities:

  • een breed en divers aanbod van evenementen.
  • een onderscheidend aanbod dat aansluit bij de toekomstvisie Leiden Stad van Ontdekkingen en de kennis en cultuur in de (binnen)stad.
  • aandacht voor een aantrekkelijke en leefbare stad (veilig, schoon en bereikbaar).

Tijden evenement

Van belang is dat inwoners van de gemeente Leiden weten wat zij kunnen verwachten van de gemeente als het gaat om het toestaan van evenementen. Een belangrijk aspect daarbij is de tijden waarop evenementen kunnen plaatsvinden, waarbij de nadruk ligt op de eindtijd. In het evenementenbeleid is een overzicht opgenomen van de verschillende eindtijden

Geluidbeleid

In het evenementenbeleid is een verwijzing opgenomen naar het geluidbeleid bij evenementen in Leiden. Het doel van het geluidbeleid is om de aanzienlijke geluidsbelasting die sommige inwoners ervaren als gevolg van evenementen te beperken. Daarnaast wordt voor een aantal evenementen wat meer speelruime gegeven. De vermindering van de geluidbelasting moet plaatsvinden door een categorie-indeling van evenementen in categorie 1, 2a, 2b, en 3, waarbij voor elke categorie andere geluidseisen worden gehanteerd.

Categorie 1:

Deze evenementen zijn in principe overal mogelijk tussen 09.00 en 20.00 uur (zondag vanaf 13.00 uur). De eindtijd van muziek is 20.00. Voor toneelvoorstellingen geldt een eindtijd op zondag t/m donderdag van 23:00 uur en op vrijdag en zaterdag van 24.00 uur. De overige voorwaarden van categorie 1 blijven hierbij van kracht.

Onversterkte muziek en versterkt geluid mag niet meer bedragen dan 70 dB(A) op de dichtstbijzijnde gevel van een woning of andere geluidgevoelig object. Als de dichtstbijzijnde gevel op meer dan 25 meter afstand ligt, geldt de norm op 25 meter van de geluidbron.

Categorie 2a:

Deze evenementen zijn mogelijk vanaf 9:00 uur. De eindtijd is op zondag t/m donderdag 23.00 uur en vrijdag en zaterdag 24.00 uur. Al het onversterkte geluid of versterkte geluid, ongeacht wat de bron is, mag maximaal 80 dB(A) bedragen en maximaal 92 dB(C) op de dichtstbijzijnde gevel van een woning of ander geluidgevoelig object.

Categorie 2b:

Deze evenementen zijn mogelijk vanaf 9:00 uur. De eindtijd is op zondag t/m donderdag 23.00 uur en vrijdag en zaterdag 24.00 uur. Al het versterkte geluid van live optredende artiesten mag maximaal 85 dB(A) en 97 dB(C) bedragen op de dichtstbijzijnde gevel van een woning of ander geluidgevoelig object. Voor geluid dat wordt voortgebracht door geluidsinstallaties ten behoeve van achtergrondmuziek, pauzemuziek, verslaggeving of commentaar tijdens een evenement geldt een maximum van 80 dB(A) en 92 dB(C) op de dichtstbijzijnde gevel van een woning of een ander geluidgevoelig object.

Categorie 3:

Deze evenementen zijn mogelijk vanaf 9:00 uur. De eindtijd is op zondag t/m donderdag 23.00 uur en vrijdag en zaterdag 24.00 uur. Al het versterkte geluid van live optredende artiesten mag maximaal 90 dB(A) en 100 dB(C) op de dichtstbijzijnde gevel van een woning of ander geluidgevoelig object bedragen.

Als algemeen beleidsstandpunt is gehanteerd dat de dB(C)-norm (een norm die gehanteerd wordt voor zware bastonen) 12 dB meer bedraagt dan de dB(A) norm, met een bovengrens van 100 dB(C).

In het evenementenbeleid is op basis van de voorgaande categorieen aangegeven welke locaties beschikbaar zijn voor welk type evenement. Per locatie is vervolgens ook aangegeven hoe vaak een evenement mag plaatsvinden.

In juni 2016 is een tussentijdse evaluatie verschenen van het evenementenbeleid 2013-2018. In de evaluatie is bekeken of de ambities uit het evenementenbeleid en de daaruit voorvloeiende uitvoeringsacties zijn uitgevoerd of dat ze niet uitvoerbaar bleken of in aangepaste vorm moesten worden uitgevoerd. Daarnaast is in de evaluatie voor het eerst aandacht voor het thema duurzaamheid.

In de evaluatie zijn 16 aanbevelingen gedaan voor de verdere uitvoering van het evenementenbeleid. De aanbevelingen die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook dit bestemmingsplan raken zijn:

  • Programma Binnenstad faciliteert een pleinregisseur die in een pilot de Lammermarkt zal programmeren als Cultuurplein. Daarin behouden de ‘Lakenfeesten/Paaskermis’, de ‘3 Oktoberkermis’ en ‘Kingsday Leiden met o.a. Armin van Buuren op Koningsdag’ hun plek. Wanneer de Garenmarkt verbouwd gaat worden moet er op de Lammermarkt ruimte zijn voor de evenementen die voorheen op de Garenmarkt werden gehouden.
  • De waterafsluiting ten behoeve van de jaarlijkse Kerstmarkt, van de Nieuwe Rijn tussen Koornbrug en Karnemelksbrug, te doen plaatsvinden gedurende een periode van maximaal 20 dagen, inclusief op- en afbouwdagen, in de periode tussen 27 november tot en met 8 januari (in plaats van 25 december). Reden van het verschuiven van de einddatum is dat de Kerstvakantie schuift en dat veel bezoekers juist tijdens deze vakantie de Kerstmarkt bezoeken. Het aantal dagen van de afsluiting blijft ongewijzigd en blijft binnen de afsluitingsperiode voor de IJsbaan. De Nieuwe Rijn blijft voor de ijsbaan maximaal 38 dagen afgesloten. Daarnaast blijft het zo dat de Kerstmarkt alleen maar mogelijk is op deze locatie als de IJsbaan er ook ligt.
  • De geluidsnorm Pieterskerkplein wordt gelijkgetrokken aan die van ‘t Gerecht van categorie 2b naar 2a.
  • Bij evenementen in categorie 2b en 3 worden de lagere categorie voor de pauzemuziek (80 db (A) en 92 db (C) bij categorie 2b evenementen, en 85 dB(A) en 95 db(C) bij categorie 3), zoals vermeld in het Geluidbeleid evenementen Leiden, niet meer opgenomen in evenementenvergunningen. Hierop valt in de praktijk niet te handhaven.
4.3.8.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Uit het evenementenbeleid Leiden volgt de definitie van een evenement. Deze is ook in de begripsbepalingen van dit bestemmingsplan is opgenomen: "elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering bioscoopvoorstellingen, markten, kansspelen en dansen in een horecagelegenheid. Een evenement:

  • is voor iedereen toegankelijk;
  • wordt doelbewust georganiseerd voor een relatief groot aantal bezoekers;
  • heeft een tijdelijk karakter;
  • is incidenteel (voornamelijk maar niet uitsluitend jaarlijks);
  • heeft een recreatief karakter (vrijetijdsbesteding)."

Enkele niet- ruimtelijk relevante aspecten uit de definitie zijn hier buiten beschouwing gebleven. In het evenementenbeleid is ook aangegeven dat een evenement binnen en buiten kan plaatsvinden. Dit bestemmingsplan regelt alleen evenementen die buiten plaatsvinden. Reden hiervoor is dat binnenevenementen al geregeld zijn via de daarvoor geldende horecabestemmingen en via de regels die het Activiteitenbesluit stelt aan de maximale geluidsbelasting. Een inrichting mag maximaal 12 keer per jaar een melding doen voor het produceren van meer geluid dan volgens het Activiteitenbesluit is toegestaan. Daarmee zijn binnenevenementen al voldoende gereguleerd en is een regeling in het bestemmingsplan overbodig.

Kleine evenementen hebben geen grote invloed leefomgeving en hoeven daarom ook niet gereguleerd te worden in het bestemmingsplan. Grotere evenementen, zoals een kermis, hebben wel een significante invloed op de leefomgeving, zijn daarmee ruimtelijk relevant en moeten daarom in een bestemmingsplan beoordeeld en geborgd zijn.

Om te bepalen of een evenement ruimtelijk relevant is wordt in de regel onderscheid gemaakt in de volgende situaties:

  • 1. Incidenteel, kortdurend, maximaal een paar keer per jaar (verschillende) evenementen.
  • 2. Op jaarbasis incidenteel, maar wel terugkerend, meerdere evenementen.
  • 3. Regulier grote evenementen.

De eerste categorie evenementen heeft weinig effect op de leefomgeving en is daarmee niet ruimtelijk relevant. De beide andere categorieën zijn wel ruimtelijk relevant.

In het evenementenbeleid is dit

Ten behoeve van duidelijkheid en rechtszekerheid is het wenselijk om het evenementenbeleid door te vertalen in de bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijk relevante evenementen.

Locaties binnen het gebied

  • Nieuwe Rijn

In het recente bestemmingsplan Nieuwe Rijn zijn de evenementen tijdens Koningsdag, de 3 Oktoberviering en de ijsbaan met een kerstmarkt tijdens de winterperiode op basis van het Evenementenbeleid planologisch-juridisch verankerd. Dit plangebied is nu opgenomen in dit bestemmingsplan.

  • Evenementenlocaties

Binnen het plangebied zijn op grond van het evenmentenbeleid een aantal locaties specifiek aangewezen als evenemententerrein, waarbij per locatie specifieke voorwaarden gelden. Op de planverbeelding worden de betreffende evenementenlocaties door middel van een aanduiding aangeduid. In de planregels is bepaald welke categorieën evenementen in welke frequentie op welke locaties mogen plaatsvinden. In de regels van het bestemmingsplan zijn voorwaarden verankerd, voor zover ruimtelijk relevant.

1. Arsenaalplein   12. Nuon-terrein  
2. Beestenmarkt   13. Oude Singel/ Oude Vest/ Volmolengracht  
3. Blauwpoortshaven   14. Pieterskerkplein/ 't Gerecht  
4. Boommarkt/ Apothekersdijk   15. Rapenburg Noord  
5. Breestraat   16. Rapenburg Zuid/ Kaiserstraat  
6. Burcht/ Nieuwstraat/ Hooglandse kerkgracht   17. Stadhuisplein/ Nieuwe Rijn/ Botermarkt/ Viswarkt/ Koornburgsteeg  
7. Garenmarkt   18. Vrouwenkerkplein  
8. Hoogstraat/ Stille Mare   19.Water Nieuwe Rijn noord  
9. Huigpark   20. Water Nieuwe Rijn zuid  
10. Lammermarkt   21. Doezastraat  
11. Morspoort   22. Van der Werfpark  

  • Overige locaties binnen het plangebied

Buiten de in het bestemmingsplan aangeduide evenementlocaties kunnen ook evenementen worden georganiseerd. Uit het evenementenbeleid blijkt dat evenementen van categorie 1 in principe overal plaats kunnen vinden, dus zowel binnen als buiten de genoemde locaties. Als een initiatiefnemer een evenement van categorie 2 of hoger wil organiseren, buiten de in dit bestemmingsplan opgenomen evenementenlocaties, dan zal hier een separate ruimtelijke procedure voor moeten worden doorlopen.

4.3.9 Openbare ruimte
4.3.9.1 Kadernota kwaliteit openbare ruimte
4.3.9.1.1 Beleidskader

Op 26 januari stelde de gemeenteraad van leiden de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' vast. Door middel van de kadernota kwaliteit openbare ruimte en het bijbehorende handboek kwaliteit openbare ruimte wordt voorzien in instrumenten om te sturen op de kwaliteit van de inrichting van de stad.

Om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren is het belangrijk om rust en samernhang in de inrichting van de openbare ruimte te brengen. Dit vereist een duurzame inrichting van openbare ruimte en consequent gebruik van een beperkte selectie van hoogwaardige, gestandaardiseerde materialen. Om tot die gewenste eenheid en samenhang te komen is de stad onderdverdeeld in lijnen, gebieden en plekken die ieder op hun eigen manier moeten bijdragen aan een heldere structuur in de stad. Voor deze drie verschillende onderdelen zijn in de kadernota de eisen aan de inrichting beschreven.

De lijnen vormen het netwerk van water en de wegen waarlangs de stad is gegroeid. Hierbij zijn groen en water belangrijk voor zowel de beleving van de ruimte als de duurzaamheid van de inrichting. Waterbergend vermogen van groen en open water is steeds belangrijker en de verankering van groenstructuren in de stedelijke ontwikkeling heeft hoge prioriteit. Waar groene verbindingen ontbreken, worden ze hersteld of nieuw aangelegd. Als het gaat om het verkeer krijgt het stelsel van ringen en radialen een samenhangende structuur door een gestandaardiseerde en herkenbare weginrichting.

Verder is de openbare ruimte van de stad op basis van het gebruik en bouwstijlen ingedeeld in vier gebieden:

  • Bio Science park;
  • Stationsgebied;
  • Binnenstad;
  • De mantel (de gebieden buiten het bio science park, statsionsgebied en binnenstad).

Met de binnenstad wordt de het gehele gebied binnen de singels bedoeld. Hier versterkt de inrichting van de openbare ruimte de historische kwaliteit van de binnenstad en is er sprake van een eigen, hoogwaardige en duurzame inrichting. De aandacht gaat vooral uit naar de oude historische kernen (Pieterswijk, Pancras en Marewijk) en de dragende dijken (Haarlemmerstraat en Breestraat).

Tot slot zijn overal in de stad plekken te vinden die zo uitzonderlijk zijn, dat ze in hoge mate bijdragen aan de indentiteit van leiden.

4.3.9.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De kadernota is hoofdzakelijk gericht is op inrichting en uitvoering en geen directe gevolgen heeft voor het bestemmingsplan.

4.3.9.2 Handboek openbare ruimte
4.3.9.2.1 Beleidskader

Het handboek openbare ruimte is leidend voor iedereen die betrokken is bij ontwerp en beheer van de openbare ruimte. In het handboek staan in drie delen (uitgangspunten, inrichtingsprincipes en details) eenduidinge afspraken, zodat iedereen weet wat van hem of haar verwacht wordt.

Uitgangspunt voor de binnenstad is dat de inrichting van het gehele gebied binnen de singels als eenheid wordt behandeld. Verder is in de binnenstad aandacht voor de openbare ruimte als transportplek en ontmoetingsplek, het versterken van de groenstructuur door middel van het verbinden van de parken langs de singels en de kwaliteit van de grachten en singels. Geconstateerd wordt dat het water minder prominent in het straatbeeld aanwezig is dan zou moeten. Langs de Rijn en de grachten wordt veelal geparkeerd waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het water onvoldoende tot haar recht komt. Dit is niet wenselijk.

4.3.9.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het handboek zijn voor de binnenstad vele richtlijnen opgenomen. Deze zijn echter gericht op uitvoering en ontwerp. Zo is bijvoorbeeld de keuze van het materiaal voor de bestrating niet van belang voor de bestemming die aan de openbare ruimte wordt gegeven (in dit geval 'verkeer'). Er is geen directe doorvertaling richting het bestemmingsplan.

4.3.9.3 Modellenboek gevelreclame
4.3.9.3.1 Beschrijving beleidskader

Op 3 december 2015 heeft de gemeenteraad het modellenboek gevelreclame en uitstallingen vastgesteld. Het 'modellenboek gevelreclame en uitstallingen binnenstad Leiden' geeft de regels en wensen ten aanzien van reclame-uitingen in de binnenstad zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk weer. In het modellenboek zijn regels voor gevelreclame opgenomen, waarbij onderscheid is aangebracht tussen zes gebieden (kernwinkelgebied, winkelstraten, uitgaansgebied, stegen naar winkelstraten, historisch waardevol gebied en overige gebieden).

4.3.9.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan is met name van belang welke boven de openbare ruimte uitstekende reclame-uitingen zijn toegestaan, zodat dit kan worden geborgd in de verkeersbestemming. In het bestemmingsplan 'Binnenstad' zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van overstekende bouwdelen en overbouwingen binnen de bestemming 'Verkeer'. De diepte mag niet meer bedragen dan 1 meter, de vrije ruimte onder overstekende bouwdelen mag niet meer bedragen dan 2,3 meter. Het modellenboek geldt verder als aanvullend toetsingskader.

4.3.10 Standplaatsen en warenmarkten
4.3.10.1 Notitie standplaatsen gemeente Leiden en APV

4.3.10.1.1 Beschrijving beleidskader

Op 15 februari 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'notitie standplaatsen, inclusief beleidsregels en standplaatsenplan' vastgesteld. Het doel van deze notitie is om de procedure voor toekenning van een standplaats duidelijk en transparant te maken. Onder standplaats wordt verstaan: 'het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel". Een vaste plaats op een jaarmarkt of markt of een vaste plaats op een evenemen is geen standplaats.

4.3.10.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Relevant voor het bestemmingsplan is dat in de APV is aangegeven dat het college de standplaatsvergunning weigert wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Standplaatsen worden mogelijk gemaakt met het voorliggend bestemmingsplan 'Binnenstad'. In de regels van het bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Verkeer' in de specifieke gebruiksregel een zogenaamde dynamische verwijzing opgenomen naar het beleid. Dit houdt in dat bij een eventuele aanvraag om een standplaats getoetst moet worden aan de 'notitie standplaatsen, inclusief beleidsregels en standplaatsenplan'.

4.3.10.2 Marktverordening
4.3.10.2.1 Beschrijving beleidskader

In de marktverordening van de gemeente Leiden is aangegeven waar de regelmatig terugkerende markten zijn toegestaan en hoe een handelaar een vaste standplaatsvergunning kan verkrijgen voor een locatie op de markt. Het is verboden om zonder vergunning een marktkraam op te zetten. In het plangebied is alleen de markt rondom het Aalmarktgebied van belang. Verder is bepaald dat het college een speciale markt kan instellen voor de Lakenmarkt tijdens de Lakenfeesten en voor de 3 oktobermarkt tijdens de viering van leids ontzet.

4.3.10.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De markt in en rond het Aalmarktgebied vindt elke week plaats op woensdag en zaterdag. Het betreft een regelmatig terugkerende, structurele activititeit en is daarmee ruimtelijk relevent. Binnen de bestemming 'Verkeer' wordt daarom, conform de Inrichtingskaarten Markopstellingen, een aanduiding opgenomen waarbinnen het gebruik van het openbaar gebied ten behoeve van een warenmarkt is toegstaan.

4.3.11 Wonen
4.3.11.1 Nota Wonen 2020: 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'
4.3.11.1.1 Beschrijving beleidskader

In de woonvisie van de gemeente Leiden zijn de volgende hoofdopgaven benoemd:

  • 1. een betere balans tussen vraag en aanbod gebaseerd op kwaliteit en betaalbaarheid;
  • 2. investeren in kwaliteit met extra aandacht voor verduurzaming;
  • 3. voldoende woningen voor de lage inkomens.

Met deze hoofdopgaven moeten bestaande problemen en risico's in de Leidse woningmarkt worden aangepakt. Voorkomen moet worden dat een tekort aan (studenten)woningen “Leiden, internationale kennisstad”, in gevaar brengt.

De nota Wonen 2020 besteedt op diverse plaatsen aandacht aan de Binnenstad. Allereerst constateert de nota dat er een trend 'terug naar de stad' is, waaronder de binnenstad. De stad is weer in opmars na een periode van suburbanisatie. Dat geldt in het bijzonder voor steden als Leiden die hoog in de aantrekkelijkheidsranglijst staan. In een volle stad is het belangrijk om de leefbaarheid zo veel als mogelijk te verbeteren. Naast het versterken van groen (Singelpark) zijn woonmilieus en leefstijlen daarvoor een goed instrument. Het woonmilieu in het centrum wordt 'centrumstedelijk' genoemd. Deze breidt zich naar verwachting uit naar een deel van de huidige wijken / gebieden rondom de binnenstad.

In de nota is tevens een 'Kansenkaart' opgenomen. Op deze kaart staan gebieden die de gemeente op langere termijn wil transformeren naar interessante woonmilieus of nader wil onderzoeken op mogelijkheden voor verruiming van de woningvoorraad. Op deze kansenkaart zijn binnen de singels het Stadsbouwhuis /Nuon terrein en de Meelfabriek als nader te onderzoeken locaties aangegeven.

4.3.11.1.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Binnenstad' voorziet niet in nieuwe woningbouwprojecten. Eventuele (toekomstige) initiatieven zullen een eigen planologische procedure volgen.

4.3.11.2 Verkamering
4.3.11.2.1 Beleidskader

Het bestemmingsplan staat waar de functie wonen toegestaan wordt, tevens toe dat woningen verkamerd kunnenworden. Kamergewijze bewoning wil zeggen, dat een woning bewoond wordt door twee of meer personen die niet duurzaam met elkaar samenleven, maar wel gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld in een studentenhuis. Voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige (verkamerde) woonruimte is overigens tevens een onttrekkingsvergunning noodzakelijk op grond van de Huisvestingsverordening.

4.3.11.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Bij besluit van 31 maart 2016 (RVnr. 16.0014) heeft de gemeenteraad besloten om mogelijke overlast als gevolg van verkamering te willen verminderen door bouwtechnische voorwaarden te verbinden aan verkamering. Momenteel wordt beleid voorbereid waarin het verbinden van bouwtechnische voorwaarden wordt uitgewerkt. Na vaststelling van het beleid zal dit als toetsingskader dienen voor nadien aangevraagde onttrekkingsvergunningen voor omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte op grond van de Huisvestingsverordening.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

5.2 Archeologie

5.2.1 Beschrijving beleidskader

Europees en nationaal beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen .

Provinciaal beleid

Verordening Ruimte

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 4 februari 2016 is door Gedeputeerde Staten de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020, vastgesteld door de raad op 19 december 2013 - is er op gericht de in de bodem aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt, moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de gemeente Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken). Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor gecertificeerde bedrijven of organisaties.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:

Waarde - Archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde - Acheologie 2   Gebied van archeologische waarde binnen de singels  
Waarde - Archeologie 3   Gebied van archeologische waarde buiten de singels  
Waarde - Archeologie 4   Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde - Archeologie 5   Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde - Archeologie 6   Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde - Archeologie 7   Gebieden met een lage archeologische verwachting  
Waarde - Archeologie 8   De Romeinse limeszone, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte  
Waarde - Archeologie 9   AMK-terreinen, bescherming conform de provinciale Verordening Ruimte  
afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0057.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0058.png"  
Figuur 5.1 Uitsnede archeologische verwachtingswaarden met bijbehorende dubbelbestemmingen  

5.2.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Archeologie in het plangebied

De oudste archeologische vondsten uit de binnenstad stammen uit de ijzertijd (750-12 v.Chr.). Op verschillende plaatsen in de stad zijn scherven ijzertijd-aardewerk aangetroffen. Sporen van huizen uit deze periode zijn tot op heden niet aangetroffen.

In de Romeinse tijd (12 v.Chr. – 450 na Chr.) kreeg de omgeving van Leiden bovenlokale betekenis en kwam het in het grensgebied (limes) van het Romeinse rijk te liggen. Romeinse sporen beperken zich in Leiden niet alleen tot het castellumterrein in Matilo, maar zijn op veel plaatsen in de stad aangetroffen. Langs de Hogewoerd zijn bij opgravingen delen van een nederzetting aangetroffen, die waarschijnlijk langs de Romeinse (militaire) limesweg lag. Op het Haagwegterrein en ten noorden van de Rijn op het terrein van Pomona zijn eveneens nederzettingsterreinen opgegraven uit de Romeinse tijd. Romeins aardewerk, zoals bij het Kamerlingh Onnes is gevonden, komt op veel plaatsen in Leiden voor, zowel ten zuiden van de Rijn als ten noorden ervan. In veel gevallen betreft het losse vondsten zonder duidelijke nederzettingscontext. Het is niet ondenkbaar dat in de buurt van deze vondsten Romeinse nederzettingen lagen. Uit archeologisch onderzoek elders in het land (zoals bijvoorbeeld Valkenburg) is bekend dat in de buurt van castella langs de limesweg een lint van bebouwing aanwezig was, die zich over enkele kilometers uitstrekte. Een vergelijkbare situatie kan ook in het Leidse grondgebied aanwezig zijn geweest. De loop van de Romeinse weg over het binnenstedelijk gebied van Leiden is helaas nog goeddeels onbekend. Een tracé onder de latere dijk onder de Hogewoerd, Breestraat, Noordeinde en Haagweg behoort tot de mogelijkheden, al zijn hiervan tot op heden geen sporen teruggevonden. Andere varianten, waarbij komende vanaf Roomburg en de Hogewoerd de meanderbocht van de Rijn werd afgesneden, zijn eveneens voorstelbaar.

Binnen de singels van Leiden is de Burcht het enige bekende overblijfsel uit de vroege middeleeuwen (450–1050 na Chr.). Een deel van het heuvellichaam van de Burcht is vermoedelijk aan het einde van de 9e eeuw opgeworpen tot een ringwalburg. In de eeuwen die volgden is de huidige heuvel ontstaan, meerdere malen opgehoogd en voorzien van een versterking. Andere resten uit de vroege middeleeuwen zijn binnen de singels niet bekend maar deze kunnen, gezien het voorkomen van vindplaatsen direct buiten de singels, niet worden uitgesloten.

Archeologische resten uit de late middeleeuwen (1050–1500 na Chr.) zijn in de binnenstad van Leiden in overvloed aanwezig. De vroeg-stedelijke ontwikkeling van Leiden (10e en 11e eeuw) is nog allerminst duidelijk. In de 12e eeuw – maar misschien al eerder - bestond Leiden uit een grafelijk hof rondom een kapel in de huidige Pieterswijk, een dijkdorp ter plaatse van de huidige Breestraat en een bewoningskern aan de noordzijde van de Rijn: Maredorp. De resten van deze oudste bewoningskernen zijn in de Leidse binnenstad nog in de (diepere) ondergrond aanwezig. In de eeuwen die volgden, groeiden de dorpskernen naar elkaar toe en werd de stad steeds verder uitgebreid: de oevers van de Rijn werden teruggedrongen met grootschalige ontginningen en de stad werd meerdere malen vergroot. Met de stadsuitbreiding in 1386 bereikte de stad een omvang, die enkele eeuwen stabiel zou blijven. Binnen de stad zien we een ontwikkeling in de dichtheid en aard van de bebouwing. In de vroegste fasen van de stadsgeschiedenis was vooral sprake van losse (vaak boeren)erven. Deze percelen werden langzaamaan volgebouwd tot aaneengesloten bouwblokken met in veel gevallen ook nog kleine woningen op de achtererven. De uitleggebieden van de stad werden langzaam volgebouwd; hier vonden in eerste instantie vooral religieuze instellingen een plaats.

Vanaf de 13e eeuw kreeg Leiden een stadsverdediging met stadspoorten bij de uitvalswegen van de stad. Resten hiervan zijn in Leiden op meerdere plaatsen onderzocht en nog in de bodem aanwezig.

Leiden ontwikkelde zich tot een belangrijke industrie- en nijverheidsstad. Over de ambachten en nijverheid is in de bodem veel informatie terug te vinden. Hetzelfde geldt voor het grote aantal religieuze instellingen – stadskloosters, hofjes, gasthuizen en kerken – dat in de uitleggebieden en buiten de stadsgrenzen was gelegen.

De sporen uit de Nieuwe Tijd (1500–heden) hebben de resten uit de voorgaande periodes vrijwel overal afgedekt. In de 16e en 17e eeuw werd de bebouwing in de middeleeuwse stad onder invloed van een groei van de bevolking sterk verdicht. Resten hiervan zijn op veel plaatsen in de stad in de bodem aanwezig.

Om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen, is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Archeologische waarden in het plangebied

Met het bestemmingsplan zijn geen directe bodemingrepen gemoeid. Ten aanzien van
eventuele toekomstige ingrepen, wordt een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming
van de archeologische verwachtingswaarden. In het plangebied zijn de waarderingsgebieden 1, 2 en 4 aanwezig. De Burcht van Leiden is aangewezen als archeologisch rijksmonument (Waarde-Archeologie 1). De overige delen van de middeleeuwse kern van Leiden zijn aangeduid als 'Waarde-Archeologie 2'. Hier zijn met zekerheid archeologische resten uit de middeleeuwen (en mogelijk eerder) aanwezig. De 17e-eeuwse stadsuitbreiding gebieden zijn aangeduid als 'Waarde-Archeologie 4'. In deze gebieden is de kans groot dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Voor het verrichten van activiteiten die de bodem kunnen verstoren is binnen deze gebieden een omgevingsvergunning voor het verrichten van werken of werkzaamheden noodzakelijk

Waarde-Archeologie 8 (Romeinse limeszone) is in de binnenstad van Leiden niet van toepassing omdat het gemeentelijk beleid ten aanzien van de Waarde-Archeologie gebieden 2 en 4 strenger is dan dat van 'Waarde-Archeologie 8'. Ook zijn er zones die in het verleden dusdanig verstoord zijn dat er geen archeologische resten meer in de grond aanwezig zijn. Voor deze zones is geen beperking ten aanzien van archeologie opgenomen.

Voorts gelden voor alle delen van het plangebied de melding toevalsvondst. Dit houdt in dat wanneer archeologische resten worden aangetroffen, deze op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 1: Richtafstand (in meters)    
Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  

In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.

5.3.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Grote delen van het plangebied kunnen bij uitstek beschouwd worden als gebieden met een gemengd karakter. Het betreft een menging van allerlei functies, waaronder detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven en wonen. Sommige gebieden in de binnenstad hebben meer een woonkarakter, maar ook in deze gebieden is sprake van enige vorm van functiemenging (maatschappelijke voorzieningen, kantoren, wonen en bedrijvigheid).

Daarnaast zijn deze gebieden soms langs drukke verkeerswegen gelegen, waardoor het hinderniveau reeds hoger ligt dan bij een "rustige woonwijk". Gelet op de aard van het plangebied worden activiteiten toegestaan uit categorieën 1 en 2, zoals deze in de VNG-lijst genoemd zijn. Dit zijn bedrijven (en andere activiteiten), die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gebieden met gemengde functies.

Bedrijveninventarisatie

Voor het plangebied zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald volgens de VNG-lijst. De meerderheid van de bedrijven in het plangebied valt in categorie 1 of 2 en passen dus binnen de algemene toelaatbaarheid. Dit geldt tevens voor andere functies die in de VNG-lijst vermeld staan, maar die strikt genomen geen bedrijvigheid betreffen, zoals kantoren, detailhandel en onderwijsinstellingen. Daarnaast is gekeken naar de effecten van al aanwezige vuurwerkverkooppunten, rioolgemalen en tankstations.

Bedrijven plangebied in categorie >2

Er zijn verschillende bestaande bedrijven die niet binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Het gaat hierbij om de wat zwaardere bedrijven zoals de E.ON centrale en een paar ambachtelijke en productiebedrijven. De betreffende bedrijven krijgen een specifieke aanduiding zodat zij hun activiteiten kunnen continueren.

Bedrijf/activiteit   Adres   SBI-2008   Milieu cat.   Minimale gewenste afstand   Huidige afstand tot woningen  
N.V. Nederlandse Gasunie   Langegracht 70B   35.D5   3.1   30 m   30 m  
BamBam restauratie steenhouwers v.o.f.   Langegracht 70B   237.2   3.1   30 m   30 m  
Uniper Centrale Leiden   Langegracht 70   35.A1   5.2   500 m   30 m  
Brouwerij Pronck   Langegracht 70D   1105   4.2   200 m   30 m  
Vidre Atelier voor Glasbewerking   Volmolengracht 4   231   3.1   30 m   0 m  

Rondom de E.ON-centrale ligt een geluidcontour. Dit heeft invloed op de bedrijvigheid die binnen die contour is gelegen. In paragraaf 5.8 is hier nader op in gegaan. Binnen de geluidcontour van de Uniper-centrale zijn de volgende bedrijven aanwezig:

  • Gasdruk- en meetstation Gasunie: Deze ligt op voldoende afstand ten opzichte van bestaande woningen. In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op het gasdruk- en meetstation.
  • BamBam: Deze bedrijvigheid is kleinschalig en geeft geen hinder voor de omgeving. Het bedrijf ligt op voldoende afstand van bestaande woningen.
  • Uniper-centrale: De energiecentrale is gelegen in het centrum van Leiden waarbij de dichtstbij zijnde woningen op ongeveer 30 meter afstand liggen. Er geldt een milieuzonering van 500 meter volgens 'Bedrijven en milieuzonering'. Bij de centrale zijn voldoende maatregelen genomen om overlast in de omgeving te voorkomen. Een keer per jaar vindt een milieucontrole plaats. In de paragrafen 5.8 (geluid) en 5.7 (externe veiligheid) is hier dieper op ingegaan.
  • Brouwerij Pronck: Een brouwerij heeft volgens 'Bedrijven en milieuzonering' een milieuzonering van 200 meter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in de grootte van het bedrijf. Echter, in dit geval betreft het een kleine, ambachtelijke brouwerij. De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 30 meter. Gelet op het kleinschalige karakter en de toegepaste maatregelen binnen de brouwerij is er voor nabijgelegen woningen geen geur- of geluidhinder te verwachten.
  • Vidre Atelier: Dit atelier voor glasbewerking aan de Volmolengracht 4 is een glasbewerkend bedrijf dat voornamelijk bestaat uit een showroom, opslag en een kleine werkplaats. Ter plaatse wordt glas gelijmd en meubels in elkaar gezet. Het daadwerkelijke glas bewerken (slijpen, snijden e.d.) vindt elders plaats. Ook voor dit bedrijf geldt dat de VNG-uitgave geen onderscheid maakt in de mate van glasbewerking in een bedrijf. In dit geval is sprake van een zo kleinschalig en ambachtelijk karakter dat er geen sprake kan zijn van een belemmering voor haar omgeving.

Specifieke bedrijvigheid

  • Verkooppunten vuurwerk

Binnen het plangebied zijn een tweetal verkooppunten voor vuurwerk gelegen. Deze verkoop punten (SBI-2008: 4778) vallen onder categorie 1 met een milieuzonering van 0 meter. Vaak zijn er naast de verkooppunten woningen gelegen. Door de geldende regels voor de opslag voorzieningen en de jaarlijks controles hier op, is het risico van deze vuurwerkverkooppunten gering. Woningen zijn toegestaan. De verkooppunten in de binnenstad vormen geen belemmering.

Bedrijf/activiteit   Adres   SBI-2008   Milieu cat.   Minimale gewenste afstand   Huidige afstand tot woningen  
Blaxx Vuurwerk   Oude Herengracht 11   4778   1   0 m   0 m  
De Vliegershop   Turfmarkt 2   4778   1   0 m   0 m  

De vuurwerkverkooppunten zijn in het bestemmingsplan niet specifiek geborgd. Wel is voor deze panden detailhandel mogelijk gemaakt.

  • Rioolgemaal Geregracht

Het rioolgemaal zit op voldoende afstand van woningen. Uit de melding op grond van het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende rapporten blijkt dat het rioolgemaal geen hinder vormt voor de omgeving.Het rioolgemaal heeft in het bestemmingsplan een bedrijf-nuts bestemming gekregen.

  • Tinq tankstation Levendaal

Het betreft hier een tankstation zonder LPG, dat vanuit het naastgelegen garagebedrijf bemand wordt. Gezien de milieuzonering staat het tankstation te dicht bij woningen (geluid). Uit de laatste geluidrapporten blijkt het tankstation te kunnen voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is geen nieuwe ontwikkeling. In de regels is opgenomen dat op deze locatie alleen een bemand tankstation mag zitten zonder verkoop van LPG.

Bedrijf/activiteit   Adres   SBI-2008   Milieu cat.   Minimale gewenste afstand   Huidige afstand tot woningen  
Dienst Milieu & Beheer (rioolgemaal)   Geregracht 50   3700.B   2   10 m   10 m  
Tinq Leiden Levendaal   Levendaal 175   473.3   2   10 m   5 m
 

Conclusie

Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. Ontwikkelingen op het gebied van bedrijven worden niet mogelijk gemaakt. Op dat gebied zijn er geen knelpunten. Voor de aanwezige bedrijvigheid in de hogere milieucategorieën zijn er maatregelen getroffen om geen hinder te veroorzaken naar de omgeving. Deze bedrijven zijn met een maatwerkbestemming of aanduiding opgenomen in het bestemmingsplan.

5.4 Bodem

5.4.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. De bescherming van de bodem is geborgd in de Wet algemene bepalingen omgevingswet, de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en lokaal bodembeleid.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Gemeentelijk beleid

Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is voor de binnenstad het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem - (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

5.4.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het huidige bestemmingsplan is een conserverend plan waarin geen ontwikkelingen zijn meegenomen. Om deze reden hoeven er voor dit bestemmingsplan geen bodemonderzoeken te worden uitgevoerd.

Wanneer er binnen een gebied geen ontwikkelingen zijn gepland, hoeft de bodem alleen gesaneerd te worden als sprake is van een risicovolle bodemverontreiniging, een zogenaamde “spoedlocatie”. Deze locaties worden momenteel aangepakt. In het huidige plangebied zijn de volgende spoedlocaties bekend:

  • Langegracht 70a (E.On/gasfabrieksterrein), zeer recent afgerond, nog restverontreinigingen, loopt nazorg.
  • Botermarkt/Breestraat 128.
  • Geregracht 7-9.
  • Dwars Bolwerkstraat 7/Levendaal 132.
  • Kaasmarkt 2-8 (uitpandig deel) gesaneerd en beschikt, Kaasmarkt 2-7 (inpandig deel).

Binnen het plangebied bevindt zich een aantal zogenaamde Wet bodembescherming (Wbb)-locaties, die gedeeltelijk gesaneerd zijn (bijvoorbeeld door een schone leeflaag aan te brengen) en of nog gesaneerd moeten worden. Het betreft hierbij niet de zogenaamde “spoedlocaties”. Het zijn de locaties waar sterke verontreinigingen met zware metalen (vnl. koper, lood en zink) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) zijn aangetroffen, waarschijnlijk als gevolg van langdurig gebruik en ophooglagen. Daarnaast is nog een deel van de bodem van het plangebied niet bekend.

Mochten op deze locaties ontwikkelingen gaan plaatsvinden, dan geldt in het algemeen dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of bij graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging zal op basis van de Wet bodembescherming en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.

Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

Naast een aantal spoedlocaties, zijn er ook een aantal Wbb-locaties, die gedeeltelijk gesaneerd zijn of nog moeten worden gesaneerd. Met die locaties moet rekening worden gehouden indien er sprake is van ontwikkelingen. Voor het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan vormen deze locaties geen belemmeringen aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Beschrijving beleidskader

Rijksbeleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

Provinciaal beleid

Structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling;
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen;
  • molen- en landgoedbiotopen;
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

In de Verordening Ruimte zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.

Gemeentelijke beleid

Erfgoednota 2014–2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken – uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van de karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit en de historische structuur van de stad door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan.

  • Panden met de aanduiding 'karakteristiek': historische panden binnen een beschermd stadsgezicht die van belang zijn voor het straatbeeld en voor de structuur van het beschermd stadsgezicht. Daarmee wordt beoogd om naast het straatbeeld ook de ruimte binnen een bouwblok te beschermen tegen ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en de structuur ervan kunnen aantasten. Dit om te voorkomen dat een beschermd stadsgezicht wordt gereduceerd tot een coulisse langs de straten. Van belang zijn de hoofdvorm, gevel-of dakvlakindeling, gevel-of dakvlakdetaillering en materiaaluitdrukking van het gehele pand.
  • Panden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- bouwhistorische waarden': historische panden zowel binnen als buiten een beschermd stadsgezicht die van belang zijn vanwege de bouwhistorische waarden. Daarmee wordt beoogd belangrijke bouwhistorische waarden te beschermen en te voorkomen dat, in geval van verwijdering, dit zonder deugdelijke documentatie geschiedt waarmee een belangrijke kennisbron over de ontwikkelingsgeschiedenis van de gebouwde stad ongezien wordt vernietigd. De bescherming richt zich op de bouwkundige onderdelen  van het pand (zowel in- als extern), zoals bijvoorbeeld wanden, trappen, balklagen, kelders en kappen. 

Beschermd stadsgezicht

De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1981 heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de Leidse binnenstad zoals die door de eeuwen heen tot stand is gekomen. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de beschrijving van het beschermd stadsgezicht die de basis heeft gevormd voor de aanwijzing, voor zover van toepassing op het plangebied.

Algemeen

In de beschrijving is de historische ontwikkeling van de stad weergegeven. Deze komt in grote lijnen overeen met de voorgaande paragraaf, zodat daar op deze plek niet op wordt ingegaan. Als kenmerken van de Leidse binnenstad worden genoemd:

  • de zeer dichte verkaveling met rijk bouwhistorisch archief;
  • de aaneengesloten bebouwing van smalle panden met dwarskappen;
  • de weinige tuinen;
  • de ruimte op de stadswallen is op verschillende wijzen ingevuld;
  • het veelvuldig voorkomen van hofjes;
  • de beperkte ruimtelijke structurele relatie van de stad binnen de singels met de ontwikkeling erbuiten;
  • de open ruimte in de stad wordt voornamelijk gevormd door het water in de vorm van grachten en singels;
  • ook rond de kerken is open ruimte.

Kenmerkende elementen

De sterke binding van structuur en ruimtelijk beeld van de stad met haar historie, de bijzondere waarde ervan als voorbeeld van typisch Hollandse stedelijke ontwikkeling en de daarmee samenhangende grote huidige belevingswaarde, vormen de aanleiding voor de aanwijzing van de oude binnenstad van Leiden als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele stad binnen de singels en een klein deel van de singelbebouwing aan de zuidoostzijde en westzijde. De bescherming richt zich op de kenmerkende elementen van de binnenstad die in de verschillende gebiedsdelen in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en van belang zijn voor de historische- en belevingswaarde van de historische stad. Het betreft hier vooral het patroon van straten en waterlopen, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de schaal van de bebouwing (hoogte, breedte, parcelering), de detaillering van de gevels, het kappenlandschap en het samenspel van deze factoren.

Karakter van de deelgebieden

Hieronder wordt in het kort de karakteristiek van de verschillende deelgebieden weergegeven, gebaseerd op zoals die in de beschrijving van het Beschermd Stadsgezicht is opgenomen.

Karakter Pieterswijk

Voor Leidse begrippen is de verkaveling in de Pieterswijk vrij ruim. De historische verkaveling is grotendeels middeleeuws of préstedelijk, gaaf bewaard en van hoge waarde. Dominante gebouwen zijn de Pieterskerk en het Gravensteen, beide gelegen aan kleine, besloten pleinruimten. De Breestraat vormt het oudste deel van de burgernederzetting en heeft door de eeuwen heen een centrumfunctie gehad. Aan deze straat zijn het stadhuis en het Gemeenlandshuis van Rijnland gelegen. De ruimtelijke kwaliteit van de straat wordt vooral bepaald door het gebogen tracé en de grote breedte in het middengedeelte. De Langebrug is als achterstraat van de Breestraat nog herkenbaar door de aanwezigheid van koetshuizen en pakhuizen. Het bebouwingsbeeld langs de straten en stegen wordt vooral bepaald door smalle 17e en 18e-eeuwse woonhuisgevels, langs de voormalige grachten in de wijken langs de Breestraat en het Rapenburg afgewisseld door brede panden. De afzonderlijke bouwmassa's liggen aaneengesloten langs de straat, zijn grotendeels opgebouwd uit 2 á 3 lagen met kap en worden gekenmerkt door kleine hoogteverschillen. Er bestaat een zekere eenheid in gevelopbouw en materiaaltoepassing. In grote delen van de wijk is de indeling van de dwarsprofielen zeer waardevol. Op vrij grote schaal komen nog hardstenen stoepen en bijbehorende overgangselementen tussen gebouw en openbare ruimte voor. De wijk heeft een hoge concentratie van waardevolle historische bebouwing, deels beschermd als monumenten.

Karakter Pancras

Op het punt van samenkomst van de Oude- en de Nieuwe Rijn is de Burcht gelegen, een versterking uit de 12e eeuw. De aan de voet van de Burchtheuvel ontwikkelde Hoogstraat maakt deel uit van de belangrijkste verbinding tussen de Rijndijken. Het gezicht vanaf de Rijn op de Hoogstraat, als afsluiting van het naar het westen toe sterk verbredende grote wateroppervlak, is van zeer grote historische en ruimtelijke waarde. De boombeplanting op de Burchtheuvel en Hooglandse Kerk spelen daarin mee. Het bebouwingsbeeld en de ruimtelijke inrichting in de directe omgeving van deze kerk, langs de Oude Rijn en - in mindere mate - de Nieuwe Rijn is van gelijke waarde als in de Pieterswijk. Het karakter van de Oude en de Nieuwe Rijn verschilt zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht.

Langs de Nieuwe Rijn domineert nog steeds de marktfunctie en is de maat van water en kaden veel ruimer dan langs de Oude Rijn. Langs de Oude Rijn overheerst een besloten, vrij rustig karakter en komen veelvuldig privé-stoepen voor.

De Hooigracht is al voor het midden van de 18e-eeuw gedempt. De historische parcelering en bebouwing is in grote delen gaaf bewaard en van hoge cultuurhistorische waarde. In de oostzijde van het gebied zijn in de 19e en begin 20e eeuw industriegebouwen tussen de oudere bebouwing geplaatst. ook dit betreft grotendeels waardevolle bebouwing zoals het Elisabethziekenhuis en het fabriekcomplex van Clos en Leembruggen.

Karakter Maredorp – De Camp

De wijken vormen de stadsuitbreiding uit 1350 waarbij de al bestaande prestedelijke bewoningskern van Maredorp bij de stad werd getrokken. Aan weerszijden van de Haarlemmerstraat, de noordelijke Rijndijk, ontstond in de loop van de 15e eeuw een aaneengesloten bebouwing van voornamelijk huisnijverheid en handel. In de meer noordelijk delen tussen de Haarlemmerstraat en de stadswal ter plaatse van de Oude Vest, worden voornamelijk kloosters gebouwd. Ook hier is later in de middeleeuwen de Rijnoever aangeplempt. Centraal in het westelijk deel van de Haarlemmerstraat stond de derde parochiekerk van de stad, de O.L.Vrouwekerk. Het voormalig kerkhof is herkenbaar als klein plein met daarop de ruïne van de voormalige kerk. Aan de Mare is vanaf 1639 de Marekerk gebouwd. De koepel daarvan is een belangrijk element in het stadsbeeld en het silhouet van de historische stad. Op de plek waar de Mare de Haarlemmerstraat kruist is in 1836 de R.K. Hartebrugkerk gebouwd. Door de situering op de dijk en schuin op de as van de Stille Mare, is de gevel van deze kerk een belangrijk oriëntatiepunt. Het onderscheid tussen beide delen van de wijk is nog goed waarneembaar. De Haarlemmerstraat wordt gekenmerkt door een dicht aaneengesloten veelal kleinschalige bebouwing. Het profiel is relatief smal aangezien het dijkbebouwing betreft en er dus nooit een gracht heeft gelegen. Ten noorden daarvan biedt een aantal van de voormalige kloosterterreinen nog steeds ruimte aan grootschaliger functies zoals museum Boerhaave en verschillende hofjes. Ondanks de grote ingrepen ten behoeve van de winkelfunctie van de Haarlemmerstraat, bevat de bebouwing ter weerszijden een opvallend rijke bouwhistorisch erfenis. Op een aantal plekken is de bebouwing vervangen door grootschaliger winkelpanden, maar over het algemeen is de historische parcelering en bebouwing gaaf bewaard en van hoge waarde. Opvallend is de afwezigheid van grote openbare gebouwen in dit deel van de stad. Het bestuurscentrum lag ten zuiden van de Rijn. De noordzijde was eeuwenlang het domein van ambachtslieden en bedrijven.

Karakter Academiewijk

Aanvankelijk is de Academiewijk bebouwd met een groot aantal kloosters. Na de reformatie vestigt men de universiteit een een aantal van deze gebouwen. De bebouwing aan het Rapenburg krijgt daarna steeds meer een voornaam karakter. Het brede profiel met de statige bebouwing met historische stoepen is een belangrijke karakteristiek. Zowel de verkaveling als de bebouwing zijn van bijzonder hoge cultuurhistorische waarde. Belangrijk en zeldzaam zijn de relatief grote tuinen achter deze huizen. Van groot belang is de Hortus. Aan de noordzijde van de wijk vormt het Noordeinde het verlengde van de Breestraat. Wel is het profiel hier smaller. De historische verkaveling en bebouwing zijn gaaf en van hoge waarde.

Karakter Levendaal-West

Dit deel van de middeleeuwse binnenstad is lange tijd deels onbebouwd geweest aangezien het gebied tussen Raamsteeg en Jan van Houtkade tot in de 16e eeuw in gebruik is geweest als raamland. Vanaf eind 16e eeuw raakt dit gebied bebouwd. De bebouwing is zeer kleinschalig en grotendeels gaaf bewaard en van hoge waarde. Een belangrijke gebeurtenis is de kruitramp van 1807 waarbij het deel ten noorden van de Raamsteeg volledig werd verwoest. Na veel diverse plannen is het gebied uiteindelijk in de loop van de 19e eeuw ingericht met een stadspark en enkele grote onderwijsgebouwen zoals het voormalig stedelijk gymnasium en het voormalig universitair natuurhistorisch museum. Zowel het park met het standbeeld van burgemeester Van der Werf als deze onderwijsgebouwen zijn van grote cultuurhistorische waarde. De geschiedenis van de kruitramp is goed afleesbaar in het contrast tussen de grotendeels 17e eeuwse woonhuizen en de 19e eeuwse invulling met openbare gebouwen. De structuur in het gebied is gaaf hoewel de grachten zoals de Jacobsgracht en voormalige Koepoortsgracht (Douzastraat) alle gedempd zijn.

Karakter 17e-eeuwse stadsuitbreiding

De uitbreiding omvat de huidige wijken Oude Mors, Molenbuurt, Noordvest, Havenwijk en Levendaal Oost. In de gehele 17e-eeuwse uitbreiding domineert de aan de prestedelijke verkaveling aansluitende renaissancestructuur. De diverse uitleggen, gerealiseerd tussen 1611 en 1659, zijn ontworpen volgens een zo rationeel mogelijk systeem. Er is echter telkens aansluiting gezocht op de middeleeuwse straten en grachten en op de al aanwezige structuurelementen in de préstedelijke verkaveling. De bebouwing van de wijken is in snel tempo tot stand gekomen als gevolg van de grote woningnood in de eerste helft van de 17e eeuw. Kenmerkend voor die eerste bebouwingsfase is de grote eenvormigheid van de huizen. Deze werden veelal door investeerders gebouwd en dus niet door de daadwerkelijke bewoner. De aard van de bebouwing werd voor een groot deel bepaald door het ambacht dat de bewoners uitvoerden binnen het proces van de lakenproductie. De verschillen in ruimtebehoefte en welvaart van deze onderscheiden beroepen komt tot uiting in de omvang van het pand en de breedte van de gracht. Daarmee ontstond één van de oudste industriele landschappen van Europa. Verspreid over de noordoostelijke schil zijn resten van deze aanleg bewaard.

In het noordelijk deel, rond de Langegracht wordt het ruimtelijk karakter bepaald door demping en herprofilering, kaalslag en vestiging van (veelal grootschalige) industriële activiteiten aan de noordzijde en op een enkele plek ook aan de zuidzijde van de gracht. De oorspronkelijke, zeer kleinschalige bebouwing wordt hierdoor vrijwel weggedrukt. Ook langs het oostelijk deel van de stadswal wordt het ruimtelijk beeld bepaald door de gevolgen van grootschalige ingrepen ten behoeve van de 19e eeuws industriebebouwing. Veel van die fabrieken zijn na 1950 afgebroken. De Meelfabriek vormt daarvan een belangrijk en beeldbepalend overblijfsel. De fraai ingeplante begraafplaatsen aan deze zijde vormen onderdeel van de eveneens in de 19e eeuw ingezette vergroening van de voormalige stadswal.

In grote delen van de 17e-eeuwse uitbreiding is de gracht het dominerende, of door kaalslag zelfs enige resterende structuurelement. Grote delen van De aanleg van de cityring en de doorbraak van het Levendaal naar de Breestraat en de in deze omgeving gepleegde kaalslag, heeft de ruimtelijke en historische structuur ernstig aangetast.

Aan de zuidzijde is de stadswal omgevormd tot een stadspark in landschappelijke stijl; het Plantsoen. Deze ingreep is gecombineerd met de bouw van ruime woonhuizen voor de opkomende industrielen. De in diverse neostijlen verrezen bebouwing vormt met haar tuinaanleg een eenheid met het Plantsoen en is een karakteristiek voorbeeld van 19e-eeuwse stedelijke ontwikkeling.

Een aantal hofjes vormt binnen de 17e-eeuwse, vrij sobere stadsuitbreidingen een bijzonder, vaak opvallend element. Zeer uniek is de Tevelshof aan de Vierde Binnenvestgracht, waar de ruitvorm van het bouwterrein in het architectonisch concept tot het uiterste is doorgevoerd.

5.5.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan
5.5.2.1 Monumenten

Binnen het plangebied zijn meerdere gemeentelijke monumenten en Rijksmonumenten gelegen. Bescherming van deze monumentale panden vindt plaats via de Erfgoedwet 2016. Het is daarom niet noodzakelijk om deze panden in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De panden zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding.

5.5.2.2 Karakteristieke panden

De karakteristiek van het beschermd gezicht wordt gedragen door het zeer grote aantal historische panden. Deze bebouwing vormt een belangrijk deel van het geheugen van de stad en bevat een schat aan nog grotendeels onbestudeerde bouwhistorische informatie over ontstaan en ontwikkeling van de historische stad. Een deel daarvan is reeds beschermd als rijks- of gemeentelijk monument en voor deze panden is daarom geen beschermende regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Een aanzienlijk deel valt daar echter niet onder. Vaak speelt deze bebouwing een duidelijke rol in de beleving van het historisch straatbeeld. In het plangebied zijn veel karakteristieke panden. De panden, die karakteristiek zijn vanwege architectuur, zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek'.

Bouwhistorische waarden bevinden zich zowel in monumenten als in niet beschermde gebouwen. De laatste jaren is steeds meer duidelijk geworden hoeveel informatie over de (bouw)geschiedenis van de stad bewaard is in de niet als monument aangewezen bebouwing van de binnenstad. Behoud in situ van dit gebouwd archief is het uitgangspunt maar niet in alle gevallen mogelijk. Bij sloop gaat echter de belangrijke informatiewaarde van deze elementen voorgoed verloren. Daarom is documentatie bij sloop noodzakelijk. Documentatie voorkomt dat informatie ongezien verdwijnt. Hierin is goed de vergelijking te trekken met beleid en regelgeving omtrent de archeologie waarbij eveneens het doel is te voorkomen dat bij ruimtelijke ingrepen belangrijke informatie ongezien verdwijnt. Doormiddel van documentatie (opgraving) wordt gestreefd naar behoud ‘ex situ’ wanneer behoud ‘in situ’ om moverende redenen niet mogelijk is. Daarom is doormiddel van een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwhistorisch' een bepaling opgenomen waarbij bij voorgenomen sloop van bebouwing een toets is vereist om te bezien in hoeverre er sprake is van het verlies van cultuurhistorische waarden. Het is daarbij expliciet niet de bedoeling om ontwikkelingen onmogelijk te maken. Wel kan zo doormiddel van documentatie voorkomen worden dat belangrijke informatie verloren gaat. Om onnodige regeldruk te voorkomen is deze bepaling gekoppeld aan de bouwhistorische waarden-en verwachtingenkaart. Deze kaart bevat op pandniveau een betrouwbare indicatie voor het al dan niet aanwezig zijn van bouwhistorische waarden. Bouwsels zonder bouwhistorisch belang vallen zodoende buiten deze verplichting. De aanduiding is in dit plan beperkt tot de panden aan de twee Rijndijken; de Breestraat en de Haarlemmerstraat en de Nieuwe Rijn tot de Hooigracht. De reden daarvoor is dat hier enerzijds sprake is van een hoge dichtheid aan bouwhistorische waarden en anderzijds van een grote ruimtelijk dynamiek als gevolg van de dominante winkel-en/of horecafunctie van deze straten. De ervaringen met deze straten zullen worden gebruikt bij uitbreiding van het systeem naar de overige delen van de binnenstad.

5.5.2.3 Beschermd stadsgezicht

Het hele plangebied is gelegen in het rijksbeschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de Singels'. In de aanwijzing worden structuur en het ruimtelijk beeld van de binnenstad gewaardeerd en beschermd. Op de verbeelding is hiertoe een dubbelbestemming 'Waarde -Cultuurhistorie' aangegeven.

De sterke binding van structuur en ruimtelijk beeld van de stad met haar historie, de bijzondere waarde ervan als voorbeeld van typisch Hollandse stedelijke ontwikkeling en de daarmee samenhangende grote huidige belevingswaarde, vormen de aanleiding voor de aanwijzing van de oude binnenstad van Leiden als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele stad binnen de singels. De bescherming richt zich op bepaalde kenmerkende elementen van de binnenstad die in de verschillende gebiedsdelen in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en van belang zijn voor de historische- en belevingswaarde van de historische stad. Het betreft hier met name het patroon van straten en waterlopen, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de schaal van de bebouwing (hoogte, breedte, parcellering), de detaillering van de gevels, het kappenlandschap en het samenspel van deze factoren.

Een aantal van deze aspecten worden in het bijzonder beschermd in het bestemmingsplan. Bovenstaande karakteristieken worden geborgd in een aantal regels die gelden voor het gehele plangebied.

  • Kappen: ter bescherming van het kappenlandschap is in het bestemmingsplan een kapbepaling opgenomen. Hierin wordt bepaald dat bestaande kappen gehandhaafd moeten worden.
  • Parcellering: de afgrenzing van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige korrel worden beschermd doormiddel van het handhaven van rooilijnen en bebouwingscontouren. Daarbij is ook het handhaven van de zijmuren van bestaande panden van belang als zijnde het kleinste maar zeer structuurbepalende stedenbouwkundig element. Om deze reden is er een verbod op het (deels) verwijderen van historische tussenmuren. In het bestemmingsplan een verbod op verheling (het samenvoegen van panden), ter bescherming van de parcellering.
  • Bebouwingsmassa: binnen de bestaande bebouwde omgeving vindt met regelmaat nieuwbouw plaats op braakliggende percelen of na afbraak van bestaande panden. De nieuw te bouwen panden dienen zich in massa, hoofdvorm en typologie te voegen naar de karakteristiek van het beschermd gezicht ter plaatse. Daarom worden er maximale maten aangegeven, geldt er een beperking in de maatvoering naast beschermde monumenten en is er een mogelijkheid nadere eisen te stellen. Doel is te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen schade doen aan de cultuurhistorische waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd stadsgezicht.
  • Zichtlijnen: de beleving van de historische stad is mede afhankelijk van de ruimtelijke samenhang van de stedenbouwkundig opzet en de gebouwde invulling daarvan. De relatief lage en dicht opeenstaande woonhuisbebouwing, afgewisseld met de open ruimte rond grachten en openbare gebouwen, resulteert in een aantal zichtlijnen welke van belang zijn voor de herkenbaarheid en beleving van de historische stad. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de stad worden getoetst aan de invloed daarvan op deze zichtlijnen.
5.5.2.4 Stoepen

De grens van privé en openbaar bevinden wordt in veel historische steden in Nederland gemarkeerd door zogenaamde privéstoepen. Deze stoepen zijn in Leiden in redelijk grote delen van de binnenstad bewaard gebleven, vooral daar waar de woonfunctie is blijven bestaan. De bestaande stoepen vormen vaak onderdeel van een beschermd monument. Ook voor zover ze dat niet doen is het behoud ervan waardevol als historisch element gewenst. Bestaande stoepen zijn op de plankaart opgenomen als onderdeel van de hoofdbestemming van het bijbehorende pand. Met enige regelmaat is er de wens om stoepen te reconstrueren of nieuw aan te brengen. In de bijlage 3 zijn de zones aangegeven waar stoepen oorspronkelijk aanwezig waren en waar dus bij herinrichting of particulier initiatief het aanbrengen van nieuwe stoepen mogelijk is.

5.5.2.5 Landgoed en kasteelbiotoop

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer van een landgoedbiotoop gelegen. De Burcht is in de provinciale Verordening Ruimte aangeduid als kasteelbiotoop. In paragraaf 4.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

De Wet Natuurbescherming (Wnb)

Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. De Wet Natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet Natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:
    Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
    Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:
    Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I.
    In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is.In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:
    Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

Provinciaal en regionaal beleid

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep "Andere soorten", waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2000

Het regionale landschapsbeleidsplan, Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2000, heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven wordt hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stad-land, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

Gemeentelijk beleid

Ecologisch Beleidsplan (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in en van de stad naar buiten.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Het Ecologisch Beleidsplan is al wat ouder maar vormt nog steeds de onderbouwing van het ecologisch beleid van de gemeente Leiden.

Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013)

In 2013 is de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) vastgesteld. Deze formuleert de volgende visie op de situatie in 2025: "Leiden heeft een gevarieerd en hoogwaardig aanbod van groenvoorzieningen die zowel onderling binnen de stad als met de regio via aantrekkelijke fiets- en wandelroutes goed verbonden zijn, die een hoge belevingswaarde hebben, die de biodiversiteit en de gezondheid in de stad bevorderen en die op een duurzame manier in stand worden gehouden".

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025 en de "Kadernota kwaliteit openbare ruimte" vervolgens in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door de volgende doelstellingen:

  • 1. beschermen en zo mogelijk verbeteren van de groene hoofdstructuur in de stad;
  • 2. verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties).

De Nota bevat een kaart waarop de Groene Hoofdstructuur van Leiden is aangegeven.
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de groene hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de groene hoofdstructuur.

Daarnaast is bij vaststelling besloten dat een Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur wordt gemaakt, waarin ontwerpprincipes voor lanen en groenverbindingen worden gegeven en waarin voor onderdelen van de Groene Hoofdstructuur de huidige naast de gewenste situatie wordt gezet, en wordt aangegeven wat moet gebeuren om de gewenste situatie te bereiken. Daarbij vindt vervolgens een afweging plaats van alle relevante belangen, wat leidt tot de uiteindelijke situatie.

Gedragscode, vrijstelling en ontheffing

Net als bij de Flora en faunawet kunnen bij de Wnb gedragscodes worden gebruikt. Wanneer men werkt conform een dergelijke gedragscode, verkrijgt men vrijstelling van het aanvragen van ontheffing. Gedragscodes blijven onder het Ministerie van EZ vallen en dienen hierdoor ook te worden goedgekeurd; nieuw is dat het Ministerie daartoe overleg voert met GS. Deze mogelijkheid staat beschreven in artikel 3.31. Bestaande gedragscodes moeten bij inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming opnieuw vastgesteld worden door het ministerie van EZ. Ze dienen te worden aangepast aan de nieuwe wet zodat de Gedragscode aansluit op zowel de verbodsbepalingen en handelingen als de soortlijsten van de nieuwe wet. Voor nieuw beschermde soorten waarvoor geen mitigerende maatregelen zijn opgesteld in gedragscodes, zal mogelijk toch een ontheffing noodzakelijk zijn.

Een door de Minister van EZ goedgekeurde gedragscode geeft vrijstelling voor de verboden bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid (soorten Vogelrichtlijn), 3.5, 3.6 tweede lid (soorten Habitatrichtlijn), of 3.10, en de krachtens artikel 3.11, eerste lid, geldende verplichting tot melding (Andere beschermde soorten).

Nieuw is dat ook vogels in de gedragscodes meegenomen kunnen worden. Dit kan betekenen dat er minder vaak een ontheffingsaanvraag nodig is, maar dat veldonderzoek nog altijd nodig blijft om te bepalen welke beschermde soorten aanwezig zijn om de maatregelen daarop af te kunnen stemmen.

Een gedragscode kan zowel gelden voor bestendig beheer als voor ruimtelijke ontwikkelingen, en geldt voor alle beschermde soorten, mits de handelingen niet van wezenlijke invloed zijn.

Wanneer men werkt conform een gedragscode en voor algemene soorten een vrijstelling krijgt van de ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen, blijft de zorgplicht uit de wet voor deze soorten wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan alle soorten.

Wanneer een vrijstelling echter niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen bij de provincie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Gemeente Leiden heeft in 2012 de Gedragscode Flora- en Faunawet vastgesteld, die door "Stadswerk" is opgesteld. Deze gedragscode wordt in 2017 aangepast opdat die aansluit bij de Wet Natuurbescherming. De gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Daarnaast is er een gedragscode voor bestendig beheer en onderhoud. Het werken conform een gedragscode minimaliseert de kans op conflicten met de Wet Natuurbescherming, bij ruimtelijke ontwikkelingen zowel als bij beheer.

Bomenverordening 2015

De Bomenverordening 2015 is door de gemeenteraad op 11 februari 2016 vastgesteld en is op 10 maart 2016 in werking getreden. Op 20 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Groene Kaart 2016 vastgesteld. De bestaande grotere bomen in de binnenstad zijn geïnventariseerd en grotendeels opgenomen in de Groene kaart. Bescherming van de waardevolle en monumentale bomen vindt plaats via de bomenverordening. Met de bomenverordening is de beschermde status van bomen voldoende geborgd. Het is daarom niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De bomen zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding en opgenomen in de planregels.

Participatie en burgerinitiatieven

Gemeente Leiden staat positief tegenover burgerinitiatieven. Groene burgerinitiatieven en kleinschalige stadslandbouwprojecten hebben positieve effecten op educatief gebied, zijn goed voor de gezondheid en verbeteren de sociale cohesie in de buurt. Daarom is het belangrijk dat er ruimte is voor burgers om initiatieven op dit vlak te ontplooien in de groene openbare ruimte binnen voorwaarden. In Leiden is het toegestaan om geveltuintjes aan te leggen; voorwaarden zijn te vinden op de website van de gemeente.

5.6.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

De Leidse Ecologische Structuur wordt door de uitvoering van dit bestemmingsplan niet aangetast. In het plangebied komen veel licht beschermde soorten voor waarvoor een vrijstelling geldt voor het aanvragen van ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming, mits er wordt gewerkt conform een gedragscode.

In het plangebied zijn echter ook een aantal zwaar beschermde soms gebouwbewonende soorten aanwezig zoals vleermuizen en gierzwaluwen, mussen en de slechtvalk. Bij ruimtelijke ontwikkeling, renovatie en sloop zal getoetst moeten worden in hoeverre dit conflicten geeft met de natuurwetgeving. Indien gebouwen worden gesloopt of gerenoveerd dient ecologisch onderzoek gedaan te worden en dient in een vroeg stadium rekening te worden gehouden met de belangen van deze soorten. Bij dakrenovatie kunnen maatregelen worden genomen ter behoud van broedgelegenheid door bv. plaatsen van vogelschroot, of gierzwaluwdakpannen en vleermuiskasten. Verlichting kan zorgen voor verstoring van vleermuizen. Daarom is het van belang dat er in de verlichting rekening mee wordt gehouden.

Natura 2000

Verder moet op grond van artikel 19j van de Nbw worden onderzocht of het plan geen significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet in of nabij Natura 2000-gebied en maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die invloed (kunnen) hebben op een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide en ligt op voldoende afstand.

Flora en Fauna

Het plangebied bestaat bijna helemaal uit bebouwd gebied. Er is daarom natuur te vinden met typische stadse kenmerken; vooral in en bij de grachten, in de parken en in de binnentuinen, maar toch ook in en om de gebouwen. De aanwezige stadsnatuur is gewend aan de stadse drukte en de mate van verstoring.

Veel soorten zoeken de stad juist op, als 'wintergast' omdat het altijd een beetje warmer is in de stad, of juist in de zomer omdat de stad broedplaatsen biedt die daarbuiten niet te vinden zijn. Hierbij kan men denken aan vleermuizen in spouwmuren en onder dakpannen, gier-zwaluwen of mussen onder de dakpannen of muurvegetaties langs de grachten.

Gemeente Leiden heeft een Stadsnatuurmeetnet. Sinds 2004 wordt jaarlijks de flora en fauna in kaart gebracht. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat jaarrond beschermde soorten zoals huismus en gierzwaluw plaatselijk in grote aantallen worden aangetroffen in het plangebied. Ook vleermuizen zijn veel geteld. De gegevens uit het Stadsnatuurmeetnet geven aan hoe algemeen de soorten in de stad zijn; hieruit kan volgen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen nader onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten wenselijk is.

Bovendien geeft het Stadsnatuurmeetnet een beeld van hoe soorten zich ontwikkelen over de jaren. Bepaalde vogels of vleermuizen nemen significant toe of af, of blijven stabiel in populatieomvang. Dergelijke gegevens worden ook betrokken bij ontheffingsaanvragen m.b.t. beschermde natuurwaarden. Het bevoegd gezag verlangt van de aanvrager een argumentatie dat met voorgenomen activiteiten de duurzame instandhouding van de populatie niet in het geding komt. Een stijgende trend, van bijvoorbeeld de Gewone dwergvleermuis, toont aan dat het wegnemen van enkele verblijfplaats geen nadelig effect gaat hebben op de Leidse populatie dwergvleermuizen.

Mocht in de toekomst een locatie worden (her)ontwikkeld, dan zal er nader ecologisch onderzoek moeten plaatsvinden. Het is van belang om bij dergelijke ontwikkelprojecten in de binnenstad tijdig een quick scan te laten uitvoeren, om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. Dit voorkomt conflicten met de Wet Natuurbescherming en geeft daarnaast kansen aan voor uitbreiding en verbetering van stadsnatuur.

Onderzoek flora en fauna evenementen

In het bestemmingsplan is een aantal evenementenlocaties opgenomen (zie paragraaf 4.3.8). Voor deze evenementen is een inschatting gemaakt wat de eventuele belemmeringen zijn op het gebied natuurwetgeving. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau Stadsnatuur en is gevat in een Leidraad evenemententerreinen binnenstad Leiden rapportnummer 316 (zie bijlage 4). De leidraad biedt een handvat om te bepalen in hoeverre zich conflicterende situaties voor kunnen doen in relatie tot de natuurwetging bij evenementen in de binnenstad. In het navolgende een samenvatting van de leidraad.

Uit de leidraad blijkt dat op evenementerreinen zich een aantal situaties kunnen voordoen onder de Wet natuurbescherming.

  • 1. Watergangen: broedende vogels langs kades, oevers of op drijvend materiaal.
  • 2. Bebouwing, ook aangrenzend aan evenementenrerrein:
  • broedende vogels (meeuwen, Slechtvalk, Huismus) in of op bebouwing
  • verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen.
  • 3. Groenvoorzieningen: struiken en bomen, ook aangrenzend aan evemententerrein:
  • broedende vogels in opgaande begroeing;
  • verblijfplaatsen van Ruige dwergvleermuis in volwassen bomen als treurwilgen.

In het onderzoek is tevens een toetsingsschema opgenomen. Hieruit blijkt dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de categorie evenementen. Op grond van het onderzoek is bepaald dat voor de categorie A evenementen een ecologische toets niet noodzakelijk is. Voor de categorie B en C evenementen geldt een potentiele verstoring richting flora en fauna en is een ecologische toets nodig, in principe kan de leidraad hiervoor worden gebruik.

In de leidraad is een tabel opgenomen waarin per evenemententerrein wordt aangegeven wat de potenties zijn voor beschermde natuurwaarden. Tevens worden er mitigerende maatregelen voorgesteld die nodig zijn om in lijn te blijven met de natuurwetgeving. Per relevante soortgroep worden in de leidraad de mitigerende maatregelen opgesomd, dit gaat om maatregelen m.b.t. broedende vogels en vleermuizen.

Voor de maatregelen wordt verwezen naar de bijlage. Het treffen van de maatregelen is een uitvoeringsaspect, op grond van het uitgevoerde onderzoek is de haalbaarheid van de evenemententerreinen voor het bestemmingsplan voldoende aangetoond.

Bomen

In een historische binnenstad heeft het groen in de vorm van bomen een belangrijke functie. Bomen treft men aan in het openbaar gebied maar ook in tuinen en andere terreinen die bij particulieren in beheer zijn. De bestaande grotere bomen in de binnenstad zijn geïnventariseerd en grotendeels opgenomen in de Groene kaart. Bescherming van deze waardevolle bomen vindt plaats via de bomenverordening. Op grond van de verordening geldt er een plicht om bij werkzaamheden rekening te houden met de bomen die zijn opgenomen op de groene kaart (bomen en boomstructuren). De bomenverordening voorziet in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei >25 %) of ondergronds (bijv. middels bodemcompactie of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Hiermee is de beschermde status van bomen in het bestemmingsplan voldoende geborgd. Het is daarom niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De bomen zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.

De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Het begrip 'inrichting' en het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De grenzen aan risico's van inrichtingen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. In nieuwe situaties moet voor beperkt kwetsbare objecten in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. Deze getallen gelden voor de oriëntatiewaarde in de omgeving van inrichtingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen ligt de oriëntatiewaarde een factor 10 lager. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Inrichtingen

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen

Buisleidingen

Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook, mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een afwijking of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de bestemmingsplankaart worden vastgelegd.

Besluit externe veiligheid transportroutes

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet weg geldt de Regeling basisnet, daarin zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: een afstand voor het risicoplafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Bij de vaststelling van de veiligheidsafstanden is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. De afstand voor het risicoplafond is zodanig gekozen dat, rekening houdend met de toename van het transport, het plaatsgebonden risico op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Binnen de afstand voor het risicoplafond mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.

Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een groepsrisico-verantwoording schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een groepsrisicoverantwoording moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Regionale omgevingsvisie

De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In 2014 is de visie geactualiseerd (“Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In de omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (zie onderstaand figuur, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers, OW= oriëntatiewaarde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0059.png"  
Figuur 5.2. Zonering groepsrisicodiagram  

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde aantal slachtoffers activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen
Afhankelijk van de positie van het plan ten opzichte van de risicobron, is het wenselijk een aantal maatregelen te overwegen die de veiligheid ten goede komen. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt in een aantal zones rondom de risicobron:

  • Zone 1: het gebied binnen de 10-6-contour (de veiligheidszone)
  • Zone 2: de 100%-letaliteitszone
  • Zone 3: het GR-relevante invloedsgebied
  • Zone 4: de grens tot 1% letaliteit (het invloedsgebied)

Om het ruimtelijk veilig ontwerpen vorm te geven, is een aantal ontwerprichtsnoeren ontwikkeld. Het toepassen van deze ontwerprichtsnoeren leidt tot een ruimtelijk veilig ontwerp. De mate waarin deze ontwerprichtsnoeren moeten worden toegepast is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico. In het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, dan behoeven de ontwerprichtsnoeren maar beperkt te worden toegepast. Komt het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde, dan is het wenselijk alle ontwerprichtsnoeren onverkort toe te passen.

5.7.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop het huidige Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Deze worden ook niet toegestaan. Het plangebied ligt ook niet in het effectgebied van een bedrijf waarop het Bevi van toepassing is. Het plangebied ligt niet in het effectgebied van een spoorlijn en/of waterweg die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

In het plangebied en in de omgeving van de binnenstad liggen de volgende risicobronnen:

  • Voormalig E.ON terrein Langegracht 70, met de energiecentrale van Uniper en een gasdrukmeet en regelstation van de Gasunie;
  • Rijksweg A4;
  • Hoge druk aardgasleiding W515-05.

Langegracht 70

De Uniper energiecentrale aan de Langegracht 70 valt niet onder het Bevi. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de groepsrisicoverantwoordingsplicht zijn op de centrale niet van toepassing. Enkele jaren geleden heeft de E.ON (voormalig eigenaar) op verzoek van de gemeente voor de centrale een veiligheidsstudie opgesteld (veiligheidsevalusatie van de centrale te leiden, Kema, 14 juli 2006). De PR 10-6 contour ligt vrijwel geheel op het terrein van de inrichting. Het externe veiligheidsaspect van de energiecentrale vormt geen belemmerende factor.

Het gasdrukmeet- en regelstation valt ook niet onder het Bevi. Op grond van het Activiteitenbesluit gelden voor het gasdrukmeet- en regelstation twee veiligheidszones: een zone van 4 meter en een zone van 25 meter. Volgens de voorschriften van het Activiteitenbesluit mogen binnen de contour van 4 meter geen beperkt kwetsbare objecten gebouwd worden, binnen 25 meter van het gasdruk-meet en regelstation mogen geen kwetsbare objecten, zoals woningen, basisscholen, kinderopvang (incl. buitenruimte) e.d. aanwezig zijn. Op de verbeelding bij het bestemmingsplan is een veiligheidszone opgenomen en in de regels is verankerd dat binnen deze zone geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan (met uitzondering van de risicobron zelf) en waarbuiten het plaatsgebonden risico niet meer mag bedragen dan 10-6. Dit is tevens geborgd doordat de veiligheidscontour volledig is gelegen over bestemmingen, die (beperkt) kwetsbare groepen uitsluiten, namelijk de bestemmingen Verkeer, Water en Groen. De veiligheidszones zijn weergeven op de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0060.png"  
Figuur 5.3 Veiligheidszones energiecentrale en gasdrukmeet- en regelstation  

Rijksweg A4

Het plangebied ligt op ongeveer 1.300 meter afstand van de A4. Deze weg wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, zoals LPG, brandbare vloeistoffen en toxische vloeistoffen. Het plangebied ligt buiten de veiligheidsafstanden van de A4, maar wel in het effectgebied. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer.

Een nieuwe groepsrisicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 meter bedraagt (Bevt, art 8). In de groepsrisicoverantwoording moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7).

Hoge druk aardgasleiding

Het plangebied ligt gedeeltelijk in het effectgebied van hoge druk aardgasleiding W515-05. De meest recente risicoberekening wijst uit dat de PR 10-6 contour in het bestemmingsplangebied op de gasleiding zelf ligt en dat het groepsrisico 0,034 maal de oriëntatiewaarde bedraagt (risicoberekening hoge druk aardgasleiding W515-05, ten behoeve van brouwerij Pronck, Langegracht 70D leiden (ODWH, 15 februari 2016, kenmerk 2016015481). Dit verandert niet, omdat het bestemmingplan conserverend van aard is en er geen nieuwbouw in het effectgebied van de gasleidingen is gepland. De groepsrisicoverantwoording kan volgens art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen beperkt blijven tot de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0061.png"  
Figuur 5.4 Ligging hoge druk aardgasleiding W515-05  

Groepsrisicoverantwoording

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan in de effectgebieden van de A4 en van de hoge druk aardgasleiding is een groepsrisicoverantwoording nodig. Voor dit plan kan volstaan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording en is getoetst aan de provinciale structuurvisie en de regionale omgevingsvisie. Volgens het Bevt art. 7 en Bevb art. 12 kan de groepsrisicoverantwoording voor respectievelijk de A4 en de hoge druk aardgasleiding beperkt blijven tot de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Deze aspecten zijn in de toets op de regionale visie verwerkt.

Toetsing aan provinciale structuurvisie

Voor dit plan kan volstaan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording. Het bestemmingsplan is primair conserverend van aard. Het groepsrisico in de omgeving van de risicobronnen neemt niet toe. Het groepsrisico van de hoge druk aardgasleiding ligt ver onder de groepsrisico-oriëntatiewaarde en dat blijft zo. Voor de overige risicobronnen is geen risicoberekening nodig. Hiermee kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met het provinciaal beleid.

Toetsing aan regionale omgevingsvisie

Rijksweg A4

Het bestemmingsplan ligt in het effectgebied van een calamiteit met toxische stoffen op de A4. Indien een giftige gaswolk het plangebied bereikt, is het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, voldoende om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Er zijn geen bijzondere voorzieningen nodig.

Hoge druk aardgasleiding W515-05

De groepsrisicocurve van de hoge druk aardgasleiding ligt in zone groen van het model van de regionale omgevingsvisie van Holland Rijnland terecht. Aan de richtsnoer 1 van de regionale omgevingsvisie wordt voldaan, aan de richtsnoeren 2, 3 en 4 niet. Echter, omdat het groepsrisico is zeer laag is, is deze situatie acceptabel.

Conclusie

De risico's van de A4, en de hoge druk aardgasleiding zijn acceptabel te noemen en vereisen geen risicoreducerende maatregelen. De energiecentrale aan de Langegracht is geen belemmering, omdat de PR 10-6 contour vrijwel geheel op het terrein van de inrichting ligt. Bovendien valt de inrichting niet onder het Bevi.

Om te voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit mogen binnen 25 meter van het gasdrukmeet en regelstation aan de Langegracht 70 geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Dit is in het bestemmingsplan geborgd.

5.8 Geluid

5.8.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Wet geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen waarin hogere waarden zijn vastgesteld. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. Ook voor deze wegen is het noodzakelijk om een beeld van de geluidsituatie te hebben, ten einde te kunnen beoordelen of de plannen niet strijdig zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Indien er fysieke wijzigingen plaatsvinden aan zoneringsplichtige wegen moet onderzocht worden of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Dit onderzoek richt zich met name op bestaande woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop -bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken- mogen worden gevestigd. Omdat dergelijke bedrijven zich hier niet mogen vestigen wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de positief bestemde bedrijven.

Wet milieubeheer (Wm)/ Activiteitenbesluit milieubeheer

Het Activiteitenbesluit milieubeheer dat gebaseerd is op de Wet Milieubeheer is op 1 januari 2008 in werking getreden en bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Vrijwel alle artikelen betreffende het aspect geluid staan in afdeling 2.8 "Geluidhinder" van Hoofdstuk 2 "Algemene regels ten aanzien van alle activiteiten" van het Activiteitenbesluit.

Gemeentelijk beleid

Geluidsnota Leiden 2004

Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota is voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren werd uitgevoerd, formeel vastgelegd. Dit geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.

Geluidkaart Leiden (2012), actieplan Leiden (2013)

In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidkaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot de geluidproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten

Nota toetsingskader stemgeluid van horecaterrassen (2016)

Op 12 april 2016 heeft het college van B&W de Nota stemgeluid van horecaterrassen vastgesteld. In de Nota wordt aangegeven hoe de gemeente Leiden omgaat met het stemgeluid van bestaande en nieuwe horecaterrassen in de stad. De Nota bevat naast het toetsingskader een bijlage waarin de geluidsniveaus van alle APV-terrasvergunningen onderzocht zijn.

Evenementenbeleid 2013-2018

De gemeenteraad heeft op 11 oktober 2012 het evenementenbeleid 2013-2018 vastgesteld, waarmee invulling wordt gegeven aan haar visie en ambities met betrekking tot het organiseren van evenementen. In het evenementenbeleid is een aantal delen in de stad aangewezen als geschikte en/of potentiële evenementenlocaties.

In het evenementenbeleid is een verwijzing opgenomen naar het geluidbeleid bij evenementen in Leiden. Het doel van het geluidbeleid is om de aanzienlijke geluidsbelasting die sommige inwoners ervaren als gevolg van evenementen te beperken. Daarnaast wordt voor een aantal evenementen wat meer speelruime gegeven.

5.8.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Het betreft een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het is niet noodzakelijk een akoestisch onderzoek uit te voeren voor weg- en railverkeer. Dit is pas weer aan de orde indien nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Voor die gevallen wordt dan een eigen planologische procedure doorlopen.

Industrielawaai Langegracht 70 (Uniper centrale)

Binnen het bestemmingsplan bevindt zich een gezoneerd industrieterrein. Het betreft het voormalige Nuon-terrein aan de Langegracht. Op dit terrein is een inrichting gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en is aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.

  • Historie

Op het adres Langegracht 70 bevindt zich de Uniper centrale. Uniper produceert en levert elektriciteit, warmte en gas aan klanten in Nederland (en België). In 1986 is een ingrijpende renovatie van de oude centrale van het voormalige Energiebedrijf Rijnland afgesloten met het in bedrijf nemen van een warmtekrachtcentrale gekoppeld aan het stadsverwarmingsnet.

In 1990 is bij besluit van GS van Zuid-Holland een geluidzone vastgesteld rondom het destijds genoemde industrieterrein EWR/EZH. Dit betekent dat buiten de zonegrens de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Onderstaand is de 50 dB(A)-zone (doorgetrokken lijn weergegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0062.png"  
Figuur 5.5 50 db(A)-zone cf besluit GS uit 1990  

De in 1986 geplaatste turbines (2x RollsRoyce) zijn in 2004/2005 vervangen door nieuwe gasturbines met een hoger rendement en een lagere NOx-emissie. De oliekoelers van de oude gasturbines zijn eveneens vervangen door bij de nieuwe turbines behorende exemplaren. In het akoestisch onderzoek (WNP 26 juni 2007) ten behoeve van de revisievergunningaanvraag wordt geconcludeerd dat, om te voldoen aan de vigerende vergunningvoorschriften en aan de zonegrens, de bronsterkte van de nieuwe oliekoelers gereduceerd dient te worden. De bronsterkte van de nieuwe exemplaren is 21 dB(A) hoger dan van de oude koelers. De bronsterkte dient naar het oude niveau van 81 dB(A) teruggebracht te worden. Daarnaast is in het rapport aangegeven dat de gemeente Leiden lopende de vergunningaanvraag bezig is met het aanpassen van het bestemmingsplan van het gebied van de centrale. Het voornemen is onder meer om het westelijke deel (EWR) af te splitsen van het industrieterrein. Met de bestemmingsplanwijziging zal de grens van het industrieterrein worden gewijzigd alsmede de ligging van de zonegrens (50 dB(A)-contour). In het voornoemde akoestisch onderzoek wordt hiertoe een voorstel gedaan voor een nieuwe zonegrens. Onderstaand is deze zone (gebaseerd op de berekende 50 dB(A) geluidbelasting) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0063.png"  
Figuur 5.6 50 dB(A) zone bestemmingsplan Binnenstad I  

Het uitgevoerde onderzoek in 2007 heeft destijds niet geleid tot de gevraagde revisievergunning en tevens is de bovenstaande zonegrens niet in het bestemmingsplan opgenomen. Onderstaande zonegrens (streep-stippel-lijn) en industrieterrein is in het laatste bestemmingsplan voor het gebied is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0064.png"  
Figuur 5.7 Zonegrens bestemmingsplan Binnenstad I  

Uit de vergelijking blijkt dat de zonegrens uit het bestemmingsplan ten noorden (Maresingel) en ten zuiden (Langegracht) voldoet aan de berekende 50 dB(A)-contour, maar aan de west- en zuidoostzijde duidelijk te krap bemeten is.

Nieuwe situatie

Op dit moment worden vanwege per 1 januari 2017 aangescherpte NOx-emissies de drie hulpstoomketels aangepast waarbij tevens de vollast uren van de ketels worden gewijzigd van 2000 uur naar 5000 uur/jaar. Voor deze aanpassingen is een aanvraag voor een wijzigingsvergunning in behandeling genomen. Het bureau WNP heeft voor het onderdeel geluid een akoestisch onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd d.d. 25 april 2016. In dit onderzoek is (zoals ook in het onderzoek uit 2007) geconcludeerd dat om aan de vigerende voorschriften uit de vergunning te kunnen voldoen, de bronsterkte van de oliekoelers gereduceerd dient te worden. Weliswaar is de bronsterkte circa 5 dB lager dan in 2007 bepaald, maar nog steeds niet voldoende teruggebracht om aan de voorschriften te voldoen. Daarnaast blijkt dat er geluidbronnen bij zijn gekomen sinds de situatie 2007. Dit betreft onder meer ventilatieroosters in de zuidgevel van het stoomturbinegebouw. Ook aan deze geluidbronnen dienen additionele maatregelen te worden getroffen. Na uitvoering van de in het rapport beschreven maatregelen kan worden voldaan aan de vergunningvoorschriften op de gevel van de woningen. Aan de zonegrens zoals opgenomen in het bestemmingsplan wordt echter nog steeds niet voldaan. Ook in dit rapport is aangegeven dat een wijziging (verruiming) van de zone wenselijk is. Onderstaand is de berekende 50 dB(A- contour na aanvullende maatregelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0065.png"  
Figuur 5.8 50 db-A contour  

Zoals uit de figuur blijkt is met name aan de west- en zuidoostzijde een overschrijding van de zonegrens te zien. Uit de in het verleden uitgevoerde onderzoeken blijkt dat sinds de vervanging van de turbines in 2004/2005 sprake is van een overschrijding van de zonegrens alsmede van de voorschriften uit de vergunning bij de omliggende woningen.

De inrichting is gelegen op een volgens artikel 53 van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Buiten de vastgestelde zone mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de zonegrenswaarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Op grond van artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer samen met artikel 8.8, derde lid, moet, kort weergegeven en voor zover hier van belang, de vergunning worden geweigerd indien deze grenswaarden niet in acht worden genomen.

Om de voorkomen dat de aanvraag om wijzigingsvergunning moet worden geweigerd is het noodzakelijk dat, naast genoemde maatregelen, een ruimere geluidzone in het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt daar invulling aan gegeven. De nieuwe 50dB(A)-contour, zoals in de figuur is weergegeven, is daarom op de verbeelding van het bestemmingsplan overgenomen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat buiten deze contour de geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

Luchtvaart

Het plan ligt niet binnen de 20 Ke-contour van de luchthaven Schiphol en/of binnen een beperkingengebied zoals bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). Luchtvaartlawaai is niet aan de orde.

Geluidkaart Leiden (2007), actieplan Leiden (2008)

In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidkaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot de geluidproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidkaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidbelastingen met een gezondheidsrisico. Leiden wil de geluidbelasting voor wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.

Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.

In 2017 zal een nieuwe geluidkaart worden vastgesteld.

Wet milieubeheer (Wm)

Voor het plan is de geluiduitstraling van bedrijven relevant die op een gezoneerd industrieterrein liggen en bedrijven die niet op een gezoneerd industrieterrein liggen.

De bedrijven op het gezoneerde industrieterrein mogen tezamen de 50 dB(A)-zonegrens niet overschrijden. Woningen worden hierdoor beschermd tegen overmatige hinder ten gevolge van de cumulatie van het geluid van meerdere bedrijven (zie voorgaande paragraaf over industrielawaai).

Naast het gezoneerde industrieterrein zijn geen andere industrieterreinen binnen de singels gelegen. Wel is er een grote mate aan bedrijvigheid. Deze bestaat in hoofdzaak uit horeca, winkels, cultuur en kantoren (zie verder onder Bedrijven en milieuzonering).

Horeca

Horecagelegenheden zijn in dit bestemmingsplan met een aanduiding weergegeven. Voor de regeling is aangesloten bij de ruimtelijk-economische horecavisie.

Terrassen

Terrassen zijn in dit bestemmingsplan met een aanduiding weergegeven. Alleen de reeds onherroepelijk vergunde terrassen of terrassen die al binnen de vigerende bestemmingsplannen mogelijk zijn, zijn in voorliggendbestemmingsplan overgenomen

Evenementen

Met de actualisatie van de bestemmingsplannen binnen de singels is het van belang om de regelmatig terugkerende evenementen juridisch-planologisch te verankeren, voor zover dat nog niet is gebeurd. Op deze manier wordt het gemeentelijk beleid ook als zodanig verankerd in een ruimtelijk kader, in dit geval onderhavig bestemmingsplan 'Binnenstad'.

Conclusie

Voor wat betreft het geluidgezoneerde terrein aan de Langegracht (Uniper centrale) is een aanpassing nodig van de geluidzone teneinde de centrale in werking te houden conform de regels.

5.9 Kabels en leidingen

5.9.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat niet alleen de fysieke omgeving boven de grond geschikt is voor deze ontwikkelingen, maar ook of de situatie onder de grond zich leent voor deze ontwikkelingen.

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

5.9.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

In het plangebied ligt een gasleiding van de Nederlandse Gasunie en een hogedruk gasleiding van Liander. Voor de leiding van de Gasunie (zie paragraaf 5.7.2) is een juridisch-planologische regeling noodzakelijk. Deze leiding krijgt de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' een bebouwingsvrije zone aan weerszijden van de leiding. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Wet milieubeheer/ HetNationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof ( PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof, te weten PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de huidige achtergrondconcentraties zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.

Artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer geeft aan wanneer een project toelaatbaar is. Het bevoegde bestuursorgaan moet aannemelijk maken, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt alleen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang:

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen

Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Regeling Beoordeling 2007

Op grond van Artikel 74 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit worden concentraties vastgesteld vanaf de grens van het terrein van de betreffende inrichting. Op 19 december 2008 is een wijziging van deze regeling in werking getreden. Met deze wijziging werd het 'toepasbaarheidbeginsel' geïntroduceerd. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toegepast moeten worden. Dit wil zeggen dat:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Uitzondering: publiek toegankelijke plaatsen; deze worden wél beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol). Toetsing vindt plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

Regionaal beleid

Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw

Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden (36-38 µg/m3).

5.10.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk die niet al bestemd/vergund zijn. Het bestemmingsplan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Teneinde een inschatting te maken van de actuele luchtkwaliteit binnen het plangebied is de digitale monitoringstool geraadpleegd uit het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Wegen met de hoogste concentraties stikstofdioxide en fijn stof in dit plangebied zijn onder andere Hooigracht, Klokpoort, St. Jorissteeg en Noordeinde.

Uit de monitoringstool 2015 (jaar 2015) zijn in het plangebied de concentraties langs de Klokpoort het hoogst, namelijk voor stikstofdioxide 34,3 µg/m3, voor PM10 24,2 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en voor PM2,5 14,1 µg/m3. De waarden voldoen aan de wettelijke grenswaarden van 40 µg/m3. In de rest van het bestemmingsplangebied zijn de concentraties lager. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van met name stikstofdioxide in de toekomst lager worden.

Conclusie

In het plangebied zijn geen verdere ontwikkelingen te verwachten op basis waarvan een overschrijding van de grenswaarden te voorzien is. Dit milieuaspect heeft verder ook geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

5.11 Milieueffectrapportage

5.11.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.

Besluit m.e.r (M.e.r. plicht)

In het Besluit m.e.r. is een lijst opgenomen met de plannen en projecten waarvoor een m.e.r. moet worden opgesteld (onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r.).

In sommige gevallen (onderdeel D) is niet direct helder of een MER moet worden gemaakt; er is dan eerst een m.e.r.-beoordeling nodig om dit te bepalen. M.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waardoor een MER nodig is. Als dat zo is moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Wet Milieubeheer en Wet Natuurbescherming

Het is verplicht om voorafgaand aan de vaststelling van bepaalde plannen een milieu-effectrapport op te stellen (een zogenoemd plan-MER). Het gaat daarbij om plannen die betrekking hebben op activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Meer concreet geldt de plan-m.e.r.plicht voor:

  • 1. plannen die het kader vormen voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten (artikel 7.2, tweede lid, Wet milieubeheer), en;
  • 2. wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht vast te stellen plannen, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8 eerste lid van de Wet Natuurbescherming (artikel 7.2a Wet milieubeheer).

5.11.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Besluit m.e.r.

Het plan omvat geen nieuwe activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage, bijlage onderdeel C of D.

Passende beoordeling

Toetsing artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer

Er moet bekeken worden of een zogenaamde “passende beoordeling “op grond van artikel 2.8 eerste lid van de Wet Natuurbescherming gedaan moet worden. Hiervan is sprake wanneer als gevolg van het plan significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. Het zou in dit geval gaan om de gebieden 'Meijendel & Berkheide' en de 'Coepelduijnen'. Deze gebieden liggen op circa 7 km van het centrum van Leiden. Gelet op het feit dat voorliggend bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard is en de relatief grote afstand tot de Natura 2000 gebieden, is de verwachting dat de kleinschalige ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt geen significant negatieve effecten hebben op deze gebieden. Deze verwachting is bevestigd door een enkele recent uitgevoerde stikstofdepositieberekeningen ten behoeve van de bestemmingsplannen Dieperhout en Greentower. Hieruit bleek dat als gevolg van deze ontwikkelingen er geen sprake was van significante negatieve effecten op deze gebieden. Een verdere m.e.r.-beoordeling in de vorm van een planMER is daarom niet nodig.

5.12 Molenbiotoop

5.12.1 Beschrijving beleidskader

Provinciaal beleid

Verordening Ruimte

In Verordening Ruimte is in artikel 2.3.3 voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen.

5.12.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Voor het plangebied zijn twee molens van belang: De Put en De Valk. Zowel De Put als De Valk liggen binnen het plangebied. De Put betreft tevens een Rijksmonument. Het bestemmingsplan bevat regels waarmee de windvang van en het landschap rond de twee molens beschermd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00073-0304_0066.png"  
Figuur 5.9 Molenbiotopen binnen en nabij het plangebied  

5.13 Verkeer en vervoer

5.13.1 Beschrijving beleidskader

Nationaal beleid

Nota Mobiliteit (2004)

De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en
waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische
kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke
Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een
beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een
kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de
Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de
volgende beleidsdoelen aangegeven:

  • het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke
  • netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als
  • essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  • het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders
van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en
economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe
mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om
maatschappelijk te kunnen participeren.

Regionaal verkeer- en vervoerplan (RVVP)

Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan en goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.

Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:

Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:

  • a. betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
  • b. bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen; in dit geval het openbaar vervoer;
  • c. een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden.

De fiets; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:

  • a. meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
  • b. gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer;Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:

Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:

  • a. een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet (RijnGouwe-Lijn)
  • b. het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn.

Gemeentelijke beleid

Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022

Het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid is vastgesteld in de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2015). Deze nota gaat over het mobiliteitsbeleid in brede zin: er is aandacht voor autobereikbaarheid, voor leefbaarheid, voor verkeersmanagement, enzovoort. De nota benoemt verschillende ambities van het beleid, waarna per thema of per vervoerwijze is aangegeven welke maatregelen uitgevoerd zullen worden. Het Mobiliteitsbeleid staat ten dienste van een bovenliggende ambitie voor de Leidse Agglomeratie:

De Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige, gezonde en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.

Hiervan leidt de nota zeven ambities af die specifiek zijn voor verkeer en vervoer:

  • 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur,
  • 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen,
  • 3. stimuleren van langzaam verkeer,
  • 4. stimuleren van OV gebruik,
  • 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder,
  • 6. werken aan een gastvrij Leiden,
  • 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Om deze ambities te bereiken benoemt de Mobiliteitsnota een breed pakket aan maatregelen. Aandacht gaat daarbij uit naar verschillende thema's (zoals duurzaamheid en verkeersveiligheid) en vervoerwijzen (zoals fiets en openbaar vervoer).

Beleidsregels parkeren

Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen, terwijl toch rekening kan worden gehouden met beleidsregels voor parkeernormen en voor een parkeerbijdrageregeling.

Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bestemmingsplannen. Dit houdt in dat voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren. In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B en W op 19 mei 2015 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (B en W-nr. 15.0461). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's en fietsen op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, fietsen, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's en fietsen bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

Masterplan fietsparkeren Leiden centrum

Het "Masterplan fietsparkeren Leiden centrum" heeft als doel om de beleidskaders voor fietsparkeren vast te stellen voor de binnenstad van Leiden: het gebied binnen de singels en de omgeving van het centraal station.

De ambitie voor fietsparkeren zijn verwoord in vier basisprincipes (fietsparkeervoorzieningen voldoen aan de stallingbehoefte, dragen bij aan de stedenbouwkundige kwaliteit, de voorzieningen zijn betaalbaar en het beleid omtrent fietsparkeren is handhaafbaar). De ambities zijn verwoord in beleidsuitgangspunten per thema (stationsgebied, inpandig stallen in het kernwinkelgebied, stallen in de openbare ruimte van de binnenstad, beheer en exploitatie fietsenstallingen en handhaving op fietsparkeren). Het masterplan moet het stapsgewijs mogelijk maken om het stallen van de fiets op een hoger kwaliteitsniveau te krijgen. Hiervoor worden er in het centrum en het stationsgebied grote nieuwe inpandige stallen gerealiseerd.

Volgens het Masterplan zijn de meest logische plekken voor een fietsenstalling binnen het plangebied:

  • het Aalmarktgebied, waar dan ook een stalling onder (voormalige) V&D wordt gerealiseerd. Deze zijn inmiddels in uitvoering respectievelijk gereed.
  • bij de Blauwpoortsbrug (kop van de Haarlemmerstraat);
  • de kruising Breestraat / Gangetje / Steenschuur;
  • rond de kruising Haarlemmerstraat / Lange Mare.

5.13.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Auto, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Onderhavig bestemmingsplan is een actualistatieplan; de huidige situatie wordt opgenomen en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de ontsluiting van het gebied. In het bestemmingsplan is een brede verkeersbestemming opgenomen waarbinnen alle vormen van verkeer zijn toegestaan. In de oude binnenstadsplannen werd er nog onderscheid gemaakt tussen verkeers- en verblijfsgebied. Aangezien deze gebieden ruimtelijk niet tot nauwelijks van elkaar verschillen is in dit nieuwe bestemmingplan gekozen voor alleen een verkeersbestemming.

Verkeersaspecten evenementen Binnenstad

Ten behoeve van het in beeld brengen van de verkeerseffecten die samenhangen met de evenementen is door adviesbureau Goudappel Coffeng op 7 juli 2017 een onderzoek gedaan naar de verkeerseffecten. Het rapport 'Verkeersaspecten evenementen binnenstad' met kenmerk LD1075/Rqr/0001.01 is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Voor de 20 evenementenlocaties in de binnenstad is in beeld gebracht wat de te verwachten hoeveelheid bezoekers is. Deze maximale aantallen zijn gebruikt voor het vaststellen van de verkeersstromen ten gevolge van piekbelasting die van elk van de locaties te verwachten is. Voor de onbeperkt bepaalde kleine evenementen (<1000 bezoekers) is geen onderzoek naar de verkeerseffecten gedaan. Deze aantallen zijn te verwaarlozen ten opzichte van het reguliere binnenstadbezoek. Er is vanuit gegaan dat deze stromen altijd opgevangen kunnen worden.

De hoeveelheid te verwachten autoverkeer ten gevolge van de grotere evenementen is gebaseerd op kentallen. De verkeerscijfers geven zo een worst case scenario weer. Vervolgens zijn de cijfers gerelateerd aan specifieke (bekende) evenementen op de locatie, de doelgroep en de regionale uitstraling.

De cijfers zijn gerelateerd aan de voor het planjaar geprognoticeerde verkeersstromen in de binnenstad van Leiden. Daaruit wordt duidelijk dat de extra verkeersstromen ten opzichte van het reguliere verkeer beperkt zijn, temeer omdat in de praktijk de evenementen vrijwel niet zullen samenvallen met de druktste momenten van het overige verkeer en er dus voldoende wegcapaciteit is.

Uit het onderzoek blijkt dat er voor het parkeren ten behoeve van de evenementen er in principe voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is om de extra auto's op te vangen. De parkeergelegenheid is wellicht niet (altijd) in de directe omgeving te vinden. Parkeerverwijzing en parkeren op afstand moeten worden ingezet om in de extra parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

Voor de bereikbaarheid per fiets zijn geen capaciteitsproblemen te verwacten. Stallingsvoorzieningen zijn op veel plaatsen in het centrum voldoende voorhanden. Bij meer excentrisch gelegen locaties, zoals het Huigpark of het Nuon-terrein is het wenselijk om extra stallingscapaciteit in te zetten bij de locatie.

Geconcludeerd kan worden dat er tijdens de evenementen in Leiden voor nu en de toekomst er geen kwantitatief parkeerprobleem is.

Parkeren

Bij de berekening van de parkeereis wordt altijd van de bestaande situatie uitgegaan als zijnde de nulsituatie, waarbij het uitgangspunt geldt dat de parkeersituatie niet mag verslechteren. Ook in gebieden waar de parkeersituatie reeds slecht is, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zolang aan dit uitgangspunt wordt voldaan. Daarom is het verschil in de parkeerbehoefte in de oude situatie vergeleken met de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie.

Aangezien op grond van gewijzigde wet- en regelgeving nu in het bestemmingsplan regels moeten worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen, is in dit plan een een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot deze onderdelen. In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn. In het bestemmingsplan wordt een dynamische verwijziging gemaakt naar de beleidsregels voor parkeren, waarin de parkeernormen zijn opgenomen.

Deze beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag.

Fietsparkeren

In het Masterplan worden enkele logische locaties genoemd waar een fietsenstalling binnen het plangebied. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden eventuele nieuwe fietsenstallingen niet expliciet bestemd of aangeduid. Wanneer er een fietsenstalling wordt ontwikkeld zal getoetst moeten worden aan het bestemmingsplan en bij een eventuele strijdigheid zal een separate planologische procedure moeten worden doorlopen.

Conclusie

Voorliggend, conserverend, bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van verkeer, vervoer en/ of parkeren worden niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. De nieuwe parkeergarages aan de Lammermarkt en Garenmarkt zijn reeds planologisch geborgd en worden conserverend overgenomen.

5.14 Water

5.14.1 Beschrijving beleidskader

Beleid waterschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5.000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Leiden (2006)

Leiden en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Leiden heeft haar ontwikkeling historisch gezien zelfs te danken aan water. Het is nu een stad met veel oppervlaktewater, waaronder de Oude Rijn die dwars door de stad loopt. Het doel van het opstellen van het waterplan is tweeledig. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in de stad Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie moeten projecten gerealiseerd worden en een uitvoeringsprogramma opgesteld worden. Dit is gericht op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd. 

Het waterplan Leiden is opgesteld door de Gemeente Leiden en Hoogheemraadschap van Rijnland gezamenlijk. De belangrijkste maatregelen zijn:

  • De gemeente Leiden heeft een speciale watercoördinator.
  • De gemeente Leiden heeft op haar website een waterloket.
  • Het stimuleren van het vasthouden van water en het verbinden of verruimen van watergangen.
  • Onderzoek naar het opnieuw opengraven van de Lange en de Stille Mare.
  • Onderzoek flexibel peilbeheer en verbetering waterspeelplaats in park Cronesteyn.
  • Aanleg natuurvriendelijke oevers.
  • Waar mogelijk afkoppelen re genwater van riolering.
  • Verruimen van duikers.

Woonschepenverordening

In 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders de Woonschepenverordening vastgesteld. In deze verordening is aangegeven dat het verboden is om zonder een vergunning van het college een ligplaats in te nemen met een woonschip. De gemeenteraad stelt een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor woonschepen kan worden verleend. Het college beslist over het al dan niet verstrekken van de vergunning.

Ligplaatsenplan Bedrijfsvaartuigen 2010

In 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders het Ligplaatsenplan Bedrijfsvaartuigen vastgesteld. In dit beleidsstuk is opgenomen dat bedrijfsvaartuigen niet in het bestemmingsplan worden opgenomen, omdat het geen vaartuigen betreft die permanent ergens liggen, zoals woonschepen. Zowel in de huidige als in de nieuwe bestemmingsplannen staat dus geen ligplaatsen voor bedrifjsvaartuigen opgenomen. In dit geval is er sprake van twee plannen die geheel naast elkaar gelden en niet allebei hetzelfde regelen. In dit bestemmingsplan zijn alleen de vaste ligplaatsen voor de rondvaarten opgenomen op de verbeelding en geborgd in de regels, omdat deze ligplaatsen wel een permant karakter hebben. Het gaat om volgende globale locaties:

  • Beestenmarkt - Rederij Rembrandt;
  • Haven - bij de havenbrug, Groene Hart Cruises;
  • Zijlpoort naast Brasserie Zijlpoort;
  • In de Oude Vest locaties plekken aan het begin van de Oude Singel;
  • Prinsessekade tussen Blauwpoortsbrug en “De Waterlijn”;
  • Plekken rond de Blauwpoortsbrug en aan het kort Galgewater.

Historische haven

Op 15 mei 2012 hebben burgemeester en wethouders van Leiden een convenant gesloten met de Stichting Historische Haven. Het convenant betreft de historische haven in de Leidse binnenstad bij de Stadstimmerwerf aan het Galgewater. Dit is één van de oudste havens van Nederland en deze haven is beeldbepalend en belangrijk voor de stad, voor zowel inwoners als bezoekers. De haven is gelegen aan het Kort Galgewater, het gedeelte van de Oude Rijn begrensd door de Rembrandtbrug en de Blauwpoortsbrug, zie onderstaande afbeelding.

In het convenant is een inspanningsverplichting opgenomen. De historische haven staat vermeld op de plankaart behorend bij het bestemmingsplan Binnenstad II. Burgemeester en wethouders borgen hiermee de toekomst van de historische haven en haar cultuurhistorische waarde voor de stad om te voorkomen dat de historische haven aan het Galgewater voor een andere invulling dan als locatie voor de historische schepen gaat worden gebruikt.

5.14.2 Gevolgen voor dit bestemmingsplan

Algemeen

In voorliggend bestemmingsplan zijn alle watergangen in het plangebied bestemd als 'Water'. De duikers zijn in de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' gelegen, waarbinnen dergelijke voorzieningen zijn toegestaan. Daarnaast zijn binnen alle bestemmingen water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt het bestemmingsplan maximale flexibiliteit om voorzieningen voor de opvang en berging van water te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan is in beginsel conserverend van aard, waardoor er geen sprake is van een toename in verharding.

Binnen het plangebied zijn alle bestaande watergangen bestemd als 'Water', waardoor de waterhuishoudkundige belangen zijn verzekerd. Daarnaast zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen in alle andere bestemmingen toegestaan, zodat de flexibiliteit bestaat om eventueel later nieuwe watergangen of waterpartijen te creëren.

Havens

  • Passantenhaven

De passantenhaven was reeds met een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan Binnenstad II opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan is dit overgenomen. In de regels is geborgd dat deel van het water gebruikt mag worden ten behoeve van een passantenhaven.

  • Historische haven

De historische haven was reeds met een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan Binnenstad II opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan is dit overgenomen. In de regels is geborgd dat deel van het water gebruikt mag worden ten behoeve van een historische haven en de historische schepen.

  • Historische sleepboothaven

De historische sleepboothaven is met een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. In de regels is geborgd dat deel van het water gebruikt mag worden ten behoeve van een historische sleephaven en het varend erfgoed.

Woonschepen

Binnen de bestemming 'Water' zijn ook woonschepen toegestaan. De bestaande woonbotenligplaatsen worden in het nieuwe bestemmingsplan conform het Ligplaatsenplan Woonschepen positief bestemd door op de verbeelding aanduidingen op te nemen voor alle ligplaatsen op basis van het ligplaatsenplan. In de regels is opgenomen wat de maximale maten van de woonschepen mogen zijn, en indien daar sprake van is: ook het aantal woonschepen.

Bedrijfsvaartuigen 

In het bestemmingsplan is de aanduding 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig' opgenomen. Deze is bedoeld voor de rondvaartboten binnen het plangebied als de bedrijfsvaartuigen zoals deze in het Ligplaatsenplan Bedrijfsvaartuigen zijn weergegeven.

Detailhandel vanaf het water

Aan de Beestenmarkt is er sprake van detailhandel vanaf het water (Blauwpoorsthaven 7). De verkoop vindt plaats vanaf een drijvend gebouw. Voor het uitoefenen van de verkoop wordt ter plaatse van de Bloemenboot en het naastgelegen bijbakje de bestemming ‘Gemengd-1’ opgenomen. Het gebouw zelf krijgt een bouwvlak met bijpassende hoogte aanduiding. Om te het bijbakje planologisch te borgen, wordt de aanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaats bedrijfsvaartuig’ opgenomen. De aanduiding 'wonen uitgesloten' wordt opgenomen omdat deze locatie niet binnen een woongebied valt.

Evenementen

Dit bestemmingsplan maakt (jaarlijks terugkerende) evenementen op het water mogelijk. De evenemententerrein gelegen op het water worden één op één overgenomen uit het evenementenbeleid en in de regels wordt aangesloten bij de bepaling uit ditzelfde beleid, zie ook paragraaf 4.3.8.

Terrasboten

De bestaande (vergunde) terrasboten in het plangebied worden meegenomen in dit bestemmingsplan, waarbij voldoende ruimte is vrijgelaten tussen de naastgelegen terrasboten. De terrasboten zijn met een aanduiding in dit bestemmingsplan opgenomen. Het beleidskaders voor terrassen (en terrasboten) is opgenomen in paragraaf 4.3.7.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt op hoofdlijnen ingegaan hoe de juridisch-planologische vertaling heeft plaatsgevonden. Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

6.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Binnenstad zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2: Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 20: Bestemmingsregels:

  • Bedrijf - Nuts
  • Centrum
  • Cultuur en ontspanning
  • Gemengd - 1
  • Gemengd - 2
  • Gemengd - 3
  • Groen
  • Horeca
  • Maatschappelijk
  • Tuin
  • Verkeer
  • Water
  • Wonen
  • Leiding - Gas
  • Waarde - Archeologie 1
  • Waarde - Archeologie 2
  • Waarde - Archeologie 4
  • Waarde - Cultuurhistorie

Hoofdsuk 3

Artikel 21 t/m 28: Algemene regels:

  • Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden/lossen
  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4

Artikel 30 en 30: Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

6.3 Uitleg van de regels

6.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Tevens is de systematiek van de Leidse Standaardbibliotheek Bestemmingsplannen betrokken bij het opstellen van de planregels en de verbeelding.

Zoals opgenomen in paragraaf 1.3 bestaat dit bestemmingsplan uit een samenvoeging van drie verschillende vigerende bestemmingsplannen. Sommige bestemmingen, zoals de bestemmingen 'Gemengd' en 'Centrum' komen voort uit een samenvoeging van deze bestemmingen uit twee of drie vigerende bestemmingsplannen. Om de verschillende planologische regimes zoveel mogelijk te uniformeren kan het voorkomen dat de bestemmingen ten opzichte van de vigerende bestemmingen iets afwijken. Zo kan het mogelijk zijn dat sommige functies in dit nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks worden toegestaan, terwijl dit eerder in één van de bestemmingsplannen niet mogelijk was. Of dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemmingen uitgebreid is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De afwijkingen zijn echter marginaal en zal niet leiden tot een significante planologische verruiming of verslechtering voor de betreffende percelen.

6.3.2 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming Bedrijf-Nuts opgenomen ter plaatse van het Nuon-terrein aan de Langegracht en het rioolgemaal aan de Geregracht 50. Ter plaatse van het bedrijf aan de Langegracht is een bedrijf in de milieucategorie 5.1 toegestaan. Daarnaast zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Binnen de aanduiding evenemententerrein zijn evenementen toegestaan.

Artikel 4 Centrum

De bestemming 'Centrum' maakt tal van verschillende functies mogelijk die verwacht mogen worden in een centrumstedelijk milieu: horeca en winkelondersteunende horeca, detailhandel, kantoren, wonen en maatschappelijke dienstverlening. Voor wat betreft horeca is met aanduidingen op de verbeelding aangegeven welke categorieën horeca toegestaan zijn. Functies als maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en sportieve en receratieve doeleinden zijn alleen toegestaan als deze als zodanig zijn aangeduid op de planverbeelding. Terrassen zijn mogelijk indien deze zijn aangeduid.

Artikel 5 Cultuur en ontspanning

Binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' zijn culturele, educatieve, recreatieve, sociale of godsdienstige voorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming is ondergeschikte horeca toegestaan, tenzij een andere horeca categorie met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 6 Gemengd - 1 tot en met Artikel 8 Gemengd - 3

De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor percelen die een verscheidenheid van doeleinden mogen omvatten, zoals kantoren, horeca, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, wonen, detailhandel en 'Cultuur en ontspanning'. Bij elke bestemming Gemengd (genummerd 1 tot en met 3) is de combinatie van toegestane doeleinden verschillend. Binnen de bestemming worden overgeschakeld naar een andere toegestane functie. Op deze manier wordt maximale flexibiliteit geboden.

Artikel 9 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor gronden met een openbare groenvoorziening. Dergelijke voorzieningen bevinden zich voornamelijk langs de Singels. De bestemming is erop gericht dat deze groenvoorzieningen in stand blijven. Op of in deze gronden mogen alleen gebouwen worden opgericht ter plaatse van het aangeduide bouwvlak. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn qua hoogte gemaximeerd op 3 meter.

Wel toegestaan zijn wandel- en fietspaden (waarop ook bromverkeer mag rijden) en verkeer ten behoeve van hulpdiensten, het ophalen van vuilnis en verhuizen. Voor deze vormen van gemotoriseerd verkeer mogen de wandel- en fietspaden zodanig breed worden aangelegd dat de voertuigen er overheen kunnen rijden zonder over de groene perken te hoeven rijden. Ook zijn binnen deze bestemming, daar waar aangeduid, terrassen mogelijk.

Artikel 10 Horeca

De bestemming 'Horeca' is opgenomen voor die panden en gronden waar een monofunctionele horecagelegenheid is gevestigd. In de regels is bepaald welke horecacategorie zijn toegestaan.

Artikel 11 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is zeer ruim van opzet. Hieronder vallen bijvoorbeeld onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, (para)medische en verpleegvoorzieningen. Ook gebouwen voor recreatieve voorzieningen zijn onder deze bestemming ondergebracht. Dergelijke recreatieve voorzieningen kunnen planologisch vaak niet goed onderscheiden worden van maatschappelijke doeleinden. Een aantal van die voorzieningen zoals bijvoorbeeld een sportschool en balletschool heeft zowel een recreatieve als een onderwijsfunctie, terwijl de gymzalen van scholen in de avonduren verhuurd worden aan sportclubs. Tevens biedt deze bestemming mogelijkheden voor horeca ondergeschikt aan en ten dienste van deze bestemming. Ook evenementen zijn binnen de aanduidingen mogelijk.

Artikel 12 Tuin

Veel (binnen)tuinen bij woningen en gemengde doeleinden hebben de bestemming 'Tuin'. Deze bestemming is erop gericht dat de tuinen behouden blijven. Er is derhalve weinig bebouwing mogelijk binnen deze bestemming.

Artikel 13 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' omvat wegen, groen en water met bijbehorende erftoegangswegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, trottoirs, parkeerplaatsen, in- en uitritten ten bate van inpandige parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en leidingen. Tevens zijn de volgende binnen de bestemming passende bouwwerken toegestaan. Ook zijn waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn aanduidingen aangegeven voor de locaties van terrassen en evenementen. Voor de evenementen zijn specifieke gebruiksregels opgenomen ten aanzien van het aantal evenementen en de maximale bezoekersaantallen. Tevens kunnen via een afwijkingsmogelijkheid nieuwe terrassen worden opgericht ten behoeve van een aangrenzende horecavoorziening.

Artikel 14 Water

Alle waterwegen en grote waterpartijen krijgen de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegestaan. Voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, steigers, sluizen, inlaten gemalen en taluds, duikers en gelijksoortige voorzieningen zijn eveneens rechtstreeks toegelaten. Tevens is een woonbotenregeling opgenomen. Via een aanduiding op de verbeelding is aangegeven waar woonboten zijn toegestaan, in de specifieke gebruiksregels zijn voor deze woonboten de gebruiksregels opgenomen.

Artikel 15 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen (inclusief kamerbewoning en zorgwoningen) en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, verhardingen, water, speelruimte, nuts-, groen-, (ondergrondse) parkeer- en fietsvoorzieningen.

Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Tot het wonen wordt ook de uitoefening van een beroep aan huis gerekend. Het beleid van de gemeente is er op gericht dit waar mogelijk te stimuleren. Voor eerstelijns gezondheidszorg en voor kinderopvang is recent specifiek beleid opgesteld, gericht op vergroting van de vestigingsmogelijkheden.

In lijn met dit beleid is gekozen voor een zeer ruime omschrijving van beroep of bedrijf aan huis. Groepspraktijken, detailhandel en horeca zijn uitgesloten.

Bijbehorende bouwwerken
Voor veel voorkomende uitbreidingen bij woningen zijn aparte regels opgesteld. Te denken valt aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en dergelijke. Deze en andere bouwwerken zijn in de regels opgenomen onder de noemer 'bijbehorende bouwwerken'. Juridisch wordt hieronder een uitbreiding van het hoofdgebouw verstaan, die dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden is, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak.

6.3.3 Dubbelbestemmingen

Artikel 16 Leiding - Gas

Artikel 25 betreft de dubbelbestemming ten behoeve van de gasleiding. Deze leiding wordt door middel van deze dubbelbestemmingen beschermd. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd om ervoor te zorgen dat de leiding niet beschadigd worden.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1, Artikel 18 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 19 Waarde - Archeologie 4

Leiden kent een rijk en divers archeologisch erfgoed. Door middel van deze dubbelbestemmingen worden deze waarden beschermd. In de dubbelbestemmingen is aangegeven welke werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden en voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht is.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie 

Het gehele bestemmingsplangebied is in 1982 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van de karakteristieken en kenmerken van het beschermd stadsgezicht zijn in deze bestemming de bestaande goothoogten, bouwhoogten, kapvorm, kaprichting, kaphelling, pacellering en het bestaand aantal bouwlagen vastgelegd. Deze kenmerken van de gebouwen mag niet wijzigen ten opzichte van de situatie ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan. Ook is het niet toegestaan om gebouwen samen te voegen.

6.3.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn niet alleen bouwregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels opgenomen die gelden voor alle gronden, maar ook regels voor de gebiedsaanduidingen voor de molenbiotopen en de geluidszone van het Nuon-terrein.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier bestaande situaties betreft waaraan een geactualiseerde juridisch-planologische regeling is toegekend.

Het bestemmingsplan 'Binnenstad' is een conserverend plan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd. Het plan betreft de herziening van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Aan deze actualisering zijn voor de gemeente geen financiële consequenties verbonden.

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

7.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de perdiode dat het ontwerpbestemmingsplan ter visie is gelegd, zijn deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het ontwerpbestemmingsplan. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota Zienswijzen en Vooroveleg bestemmingplan Binnenstad', deze is als bijlage 6 toegevoegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken, van 24 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 voor zienswijzen ter visie ter visie gelegen. Gedurende deze periode van ter inzage legging is er een aantal inloopavonden georganiseerd waar belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld vragen of het ontwerpbestemmingsplan te stellen.

Er zijn 69 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota Zienswijzen en Vooroveleg bestemmingplan Binnenstad', deze is als bijlage 6 toegevoegd.

7.3 Uitspraak Raad van State

Op 24 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak (zie bijlage 7) gedaan met betrekking tot een ingediend beroep gericht tegen het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Dit beroep richt zich op de aanduiding 'specifieke vorm van water - ligplaats bedrijfsvaartuig' ter hoogte van Blauwpoortshaven 7.

De bestreden aanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaats bedrijfsvaartuig’ is opgenomen om het bedrijfsvaartuig (bijbakje) naast Blauwpoortshaven 7 planologisch te borgen. De Raad van State is van oordeel dat de bijbehorende planregel (artikel 14 lid 14.1, aanhef en onder m) dusdanig ruim geformuleerd is, dat ter plaatse van het bedrijfsvaartuig ook rondvaartboten aangelegd kunnen worden terwijl het bestemmingsplan dit niet heeft beoogd. De Raad van State heeft de gemeenteraad opgedragen om alsnog toereikend te motiveren waarom de gronden ter plaatse van voorgenoemde aanduiding a) tevens bestemd zijn voor rondvaartboten b) dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

Zoals aangegeven is het niet de bedoeling geweest om ter plaatse van deze aanduiding (op deze locatie) een mogelijkheid te creëren rondvaartboten aan te leggen. Het beoogde doel van deze aanduiding is namelijk enkel het planologisch bestemmen van het bedrijfsvaartuig, wat in het verleden vergund is ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bedrijf (thans een bedrijf met de bestemming Gemengd 1 waar nu bloemenwinkel is gevestigd) aan de Blauwpoortshaven 7.

Hiertoe is het bestemmingsplan Binnenstad aangepast. Er wordt in feite een specifieke regeling voor dit bedrijfsvaartuig opgenomen doormiddel van het vervangen van de genoemde aanduiding door ‘specifieke vorm van water – ligplaats bedrijfsvaartuig gemengd1’ en artikel 14 (Water) zodanig aan te vullen dat aan die aanduiding een verbod is gekoppeld voor het gebruik van dat water als ligplaats, al dan niet in combinatie met een (openbare) op- en afstapplaats voor een rondvaartboot, passagiersboot of een daarmee gelijk te stellen vaartuig, met dien verstande dat het verbod niet van toepassing is op het op- en afstappen en behoeve van de uitvoering van activiteiten als bedoeld in de bestemming Gemengd 1.

Het gewijzigde besluit is door de gemeenteraad vastgesteld op 17 oktober 2019, dit besluit is toegevoegd als bijlage 8 bij deze toelichting.