Plan: | A4/Cronesteyn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00008-0301 |
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen de ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.
Bestaande situatie
Het plangebied bestaat uit de A4 en een gebied daarboven waarvan Polderpark Cronesteyn een groot deel uitmaakt.
In het plangebied zijn natuurwaarden te vinden, met name natuurwaarden die gebonden zijn aan menselijke activiteiten en gebouwen. Hierbij kan men denken aan vleermuizen en broedende vogels, maar ook aan de mol en de egel.
Doordat het gebied intensief wordt gebruikt, is reeds sprake van enige mate van verstoring van de aanwezige natuurwaarden in het gebied door geluid en beweging (bewoning, maar voornamelijk de rijksweg). De aanwezige natuurwaarden zijn derhalve gewend aan een hogere mate van activiteit. Bovendien komen natuurwaarden in stedelijk gebied vaak voor naast menselijke activiteiten (vleermuizen in spouwmuren, gierzwaluwen onder de dakpannen, muurvegetaties, merels en kleine zoogdieren in een tuin), het is daarom niet per definitie zo dat alle natuurwaarden aangetast of verstoord worden door dagelijks menselijk handelen.
Beoogde ontwikkelingen
In het bestemmingsplan wordt het Tracébesluit voor de A4 verwerkt. Aangezien de reconstructie van de A4 reeds mogelijk is gemaakt met het Tracébesluit, is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling in dit bestemmingsplan. Voor het Polderpark Cronesteyn wordt een consoliderende bestemmingsregeling opgenomen.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw door maatregelen te worden voorkomen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Ecologische verbindingszones ontbreken in de nabijheid van het plangebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de Elfenbaan, een gebied tussen de N11 en de spoorbaan. Dit gebied is een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Park Cronesteyn maakt deel uit van de Leidse Ecologische Structuur (LES).
Soortenbescherming
De natuurwaarden zijn onderzocht aan de hand van een locatiebezoek en literatuurgegevens (Broekhuizen e.a., 1992, Limpens, H., 1997 en www.ravon.nl). De gemeente Leiden heeft eveneens een ecologische quickscan laten uitvoeren van een nabijgelegen projectgebied, evenals een onderzoek van natuurwaarden in Leidse stadsparken. Tevens is in opdracht van de gemeente Zoeterwoude een ecologische quickscan (Royal Haskoning, 2004) uitgevoerd en is er nader onderzoek verricht naar de effecten van verlichting op meervleermuizen in de Meerburgerpolder (Royal Haskoning, 2005). Ook is een natuurtoets voor het gedeelte rijksweg A4 Burgerveen-Leiden uitgevoerd (Arcadis, 2005), deze natuurtoets is geactualiseerd (Nieuwland, 2008) voor het traject Leiderdorp-Leiden en meegenomen in het onderstaande onderzoek.
Het plangebied heeft een zeer beperkte betekenis voor wilde inheemse planten, met uitzondering van Park Cronesteyn. Langs de Willem van der Madeweg heeft het gebied een zeer beperkte betekenis voor wilde flora, vanwege het intensieve beheer van de bermen en slootkanten. Soorten als veldzuring, biggekruid, melganzevoet, smalle weegbree, gewone weegbree, duizendschoon, zilverschoon, akkerdistel, witte klaver, rode klaver en vertakte leeuwetand zijn waargenomen. In en langs de (berm)sloten groeit sterrekroos, riet, diverse soorten grassen, gewone brandnetel, populier, zevenblad, smeerwortel en kruipende boterbloem. In de omgeving van het plangebied zijn dotterbloem en zwanenbloem waargenomen, welke mogelijk ook een habitat hebben ter plaatse van ontwikkelingen.
In Polderpark Cronesteyn is met name de moerastuin van belang, waar veel bijzondere soorten zich min of meer natuurlijk kunnen handhaven. Hiertoe behoren Spaanse ruiter, blauwe knoop, koningsvaren, grote ratelaar en rietorchis. In het weidegebied van het park komen sloten met zwanenbloem en smalle waterweegbree voor. In het parkbos staan stinzenplanten als daslook.
De resultaten van de natuurtoets voor het gedeelte rijksweg A4 Burgerveen-Leiden (Arcadis, 2005) geven aan dat in de directe omgeving van de A4 beschermde soorten als daslook, breedbladige wespenorchis en grote kaardenbol voorkomen.
Tijdens het veldwerk voor de actualisatie van de natuurtoets traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) zijn in het relevante traject van de A4 drie beschermde plantensoorten aangetroffen, namelijk brede wespenorchis, grote kaardenbol en zwanenbloem. Mogelijk is een soort als de rietorchis gemist, tijdens de veldinventarisatie.
De Willem van der Madeweg heeft een beperkte betekenis voor vogels, vanwege de grote mate van verstoring en het intensieve gebruik van het plangebied. Naar verwachting broeden soorten als spreeuw, huismus, wilde eend, merel, winterkoning, blauwe reiger en kauw in en nabij de bebouwing, terwijl in de bosschages en windsingels geschikt zijn voor merel, winterkoning, heggemus en roodborst. Uit de databank van SOVON (Royal Haskoning, 2004) blijkt dat er vele broedvogels in de omgeving van de Meerburgerpolder voorkomen. Daarbij heeft SOVON op basis van het huidige habitat een beoordeling gemaakt van de kans dat Rode Lijstsoorten voorkomen in het projectgebied.
In het park Cronesteyn leven blauwe reiger, boomkruiper, bosrietzanger, ekster, fazant, fitis, fuut, gaai, groene specht, groenling, grote bonte specht, grutto, heggenmus, holenduif, houtduif, huismus, kievit, kleine karekiet, koolmees, meerkoet, merel, pimpelmees, roodborst, scholekster, sperwer, staartmees, tjiftjaf, tuinfluiter, tureluur, vink, zanglijster, zwarte kraai en zwartkop voor. Groene specht, grutto, huismus en tureluur zijn soorten van de Rode Lijst. Ook met de sperwer gaat het niet goed in Nederland.
De natuurtoets voor het gedeelte rijksweg A4 Burgerveen-Leiden (Arcadis, 2005) laat zien dat met aanvulling op de lijst van het Natuurloket drie nieuwe soorten zijn vastgesteld: nijlgans, Canadese gans en krakeend. Of deze soorten daadwerkelijk met succes binnen het gebied gebroed hebben kon niet vastgesteld worden. Al met al zijn 41 soorten broedvogels vastgesteld die zowel binnen de geïnventariseerde strook als in de door de A4 doorsneden km-hokken, voorkomen. Zoals te verwachten gezien de verdeling van geschikt biotoop binnen en buiten de geïnventariseerde strook is de verspreiding van een aantal soorten aan weerszijden van de A4 beperkter, met name watervogels (fuut en knobbelzwaan), weidevogels (scholekster, kievit, grutto en tureluur) en broedvogels van bebouwing (kauw, spreeuw en huismus). Langs de A4 komen twee Rode Lijstsoorten voor: grutto en tureluur. Deze weidevogels broeden in de graslanden aan de zuidkant van de A4, waarbij met name de weilanden ten oosten van de snelweg van belang zijn.
De oeverlanden langs de A4, met name de Meerburgerwatering, zijn in potentie geschikte gebieden voor diverse broedvogels van rietlanden en ruigten.
De hoogste diversiteit aan broedvogels werd gevonden in park Klein Cronestein, waar een mix van water-, struweel- en bosvogels werd aangetroffen. Afgezien van de watervogels, werd in de groenstrook tussen de A4 en de meubelboulevard een vergelijkbare broedvogelbevolking aangetroffen. In het tegenoverliggende populierenbos aan de oostzijde van de A4 werd zowel het laagste aantal soorten, als de laagste dichtheid aan broedvogels vastgesteld.
Er zijn weinig gegevens bekend over broedvogels in het noordelijke deeltraject. Uit gegevens die gebruikt zijn voor het deelonderzoek groen van de MER Rijksweg A4 de Hoek-Prins Clausplein, blijken alleen twee waarnemingen van de scholekster uit het gebied bekend te zijn. In de sloten en watergangen broeden mogelijk soorten als meerkoet, waterhoen, fuut en knobbelzwaan. Waar erf- of wegbeplanting aanwezig is kunnen algemene broedvogels als vink, heggenmus en roodborst verwacht worden. Van de weidevogels wordt naast de scholekster alleen de kievit verwacht. Bedreigde broed- en trekvogels worden niet verwacht.
Tijdens het veldwerk voor de actualisatie van de natuurtoets voor het traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) is geconcludeerd dat de opgaande beplanting plaatselijk geschikt is voor kleine zangvogels en roofvogels als buizerd en sperwer. De bermsloten vormen het broedbiotoop voor meerkoet en wilde eend. Tevens zijn foeragerende roofvogels in de directe omgeving van de A4 (op knooppunten) aangetroffen.
Zoogdieren
Ook hier geldt dat de Willem van der Madeweg een beperkte betekenis heeft, vanwege de grote mate van verstoring en het intensieve gebruik van het plangebied. In de Meerburgerpolder zijn de volgende soorten waargenomen of te verwachten: egel, mol, haas, konijn, hermelijn, bunzing, wezel, veldmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, huisspitsmuis, gewone bosspitsmuis en dwergspitsmuis (Royal Haskoning, 2004). Deze soorten kunnen in delen van het plangebied een verblijfplaats hebben.
Uit de omgeving van het noordelijke traject zijn waarnemingen (Arcadis, 2005) bekend van noordse woelmuis (Westeinderplassen). Ter plaatse van het tracé zijn geen waarnemingen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren bekend. Gezien de voorkomende biotopen zijn die ook niet te verwachten.
Volgens de geactualiseerde natuurtoets voor het traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) zijn de wegbermen van het traject A4 nauwelijks geschikt voor zoogdieren. Mol en veldmuis kunnen voorkomen in de grasbermen. Bosmuis en marterachtigen (wezel) in de opgaande beplanting en mogelijk aardmuis langs sloten. Zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn hier niet te verwachten.
In het park Cronesteyn kunnen verschillende soorten vleermuizen een verblijfplaats hebben, zoals – naast bovenstaande soorten – ook dwergmuis. Van vleermuizen zijn niet veel gegevens, maar in het plangebied zijn beperkte mogelijkheden voor verblijfplaatsen voor vleermuizen. In het park Cronesteyn zijn oude bomen die geschikt zijn voor boombewonende vleermuizen, zoals watervleermuis. In het park zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. In het overige deel van het plangebied zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen.
Tijdens de veldinventarisatie voor het gedeelte rijksweg A4 Burgerveen-Leiden (Arcadis, 2005) werden drie soorten vleermuizen vastgesteld: meervleermuis, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. De meervleermuis is bij de Meerburgerwatering waargenomen. Het exacte gebruik van de Meerburgerwatering op basis van deze inventarisatie door meervleermuizen is niet bekend. De rosse vleermuis werd waargenomen bij de begraafplaats aan de westzijde van de A4. De gewone dwergvleermuis had de ruimste verspreiding en werd op verschillende plekken jagend rond bebouwing of hoog struweel en bomen aangetroffen.
Naast de drie tijdens deze inventarisatie waargenomen soorten zijn watervleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis in de km-hokken die door het A4-tracé worden doorsneden, vastgesteld. Naar verwachting zullen deze soorten ook in de nu geïnventariseerde zone worden aangetroffen bij een grotere onderzoeksintensiteit en meer spreiding in de tijd. Voor de rosse vleermuis ontbreken geschikte biotopen en daarmee wordt deze soort dan ook niet hier verwacht.
Binnen de geïnventariseerde zone vormt het park Klein Cronestein met de vele sloten, zodoende een groot aanbod van insecten, goed jachtgebied voor vleermuizen. Er werden tijdens de inventarisatie veel dwergvleermuizen aangetroffen. De aanwezige bomenopstanden zijn nog jong, zodat de verwachting is dat de geschiktheid van het park in de toekomst zal toenemen voor verblijfplaatsen. De opgaande begroeiing vormt geschikt jachtgebied voor gewone dwergvleermuis. Hier werden ook meerdere exemplaren aangetroffen. De verwachting is dat ook het enigszins ingeklemde 'poldertje', met redelijk goed ontwikkelde poldersloten en grenzend aan een parkje, een belangrijk jachtgebied voor vleermuizen vormt.
Op een aantal locaties binnen de geïnventariseerde zone zijn gebouwen aanwezig die voor vleermuizen als winterverblijf of al zomer/kraamkolonie (gewone dwergvleermuis of laatvlieger) kunnen dienen. Het voormalige klooster ten zuiden van het park Klein Cronestein is hiervan een goed voorbeeld.
Dat bij het huidige veldonderzoek geen zomer of kraamkolonies zijn geconstateerd, kan goed het gevolg zijn van de relatief geringe onderzoeksintensiteit binnen het geschikte seizoen. Naar verwachting liggen de potentieel belangrijkste locaties echter niet binnen de fysiek aan te passen zone en lopen hierdoor geen direct gevaar.
In het aanvullend onderzoek (BFO, 2004) is een aantal gebouwen dat in de zone van de verbreding ligt, geïnventariseerd op verblijfplaatsen van vleermuizen. Alle gebouwen bleken toegankelijk te zijn voor vleermuizen. Met name zolders, vlieringen en spouwmuren zijn mogelijk interessant voor vleermuizen. Tijdens het veldbezoek maakte een klein aantal vleermuizen daadwerkelijk gebruik van de gebouwen. Het aantal vleermuizen en de exacte verblijfslocatie kan in de tijd sterk wisselen.
Uit het traject noord (Arcadis, 2005) zijn waarnemingen bekend van meervleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis. Het betreffen waarschijnlijk vliegroutes en mogelijk jachtgebied. Ter plaatse van het trace zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.
Volgens de geactualiseerde natuurtoets voor het traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) zijn er weinig mogelijkheden in de directe omgeving van de A4. Er zijn geen sporen aangetroffen van vleermuizen in de opgaande beplanting. Er zijn wel op enkele plaatsen 'spechtengaten' aangetroffen. Spechtengaten kunnen mogelijk als vaste verblijfplaats voor vleermuizen dienen (RBOI, 2009).
In Leiden komen de groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander (Royal Haskoning, 2004) vrij algemeen voor. Genoemde soorten komen naar verwachting zowel in het park Cronesteyn als langs de Willem van der Madeweg voor. De rugstreeppad is alleen in het westen van Leiden waargenomen en naar verwachting niet aanwezig binnen het plangebied.
Uit traject noord (Arcadis, 2005) is een waarneming van de groene kikker bekend. De zone langs de A4 is niet geschikt als biotoop voor zwaar beschermde soorten.
De geactualiseerde natuurtoets (Nieuwland, 2008) geeft aan dat de bermsloten geschikt zijn als voortplantingsbiotoop voor amfibieën. De overige biotopen bieden tevens winterverblijfplaatsen aan soorten als groene kikker, bruine kikker en kleine watersalamander. Er zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen.
Mogelijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad wel aangetrokken wordt vanuit de nabije omgeving als de grondwerkzaamheden voor het plangebied uitgevoerd worden.
In park Cronesteyn zijn de vissen geïnventariseerd in 2003. Hierbij bleek het park rijk te zijn aan vis, met soorten als baars, blankvoorn, brasem, tiendoornige stekelbaars, kolblei, zeelt, bittervoorn, kroeskarper, vetje en kleine modderkruiper. In de sloten in het plangebied dient men derhalve eveneens op enkele van deze soorten bedacht te zijn.
In de rapportage voor het gedeelte rijksweg A4 Burgerveen-Leiden (Arcadis, 2005) vermeld de waarnemingslijst (RAVON) zeven waargenomen vissoorten in de directe nabijheid van het tracé. Er is een beschermde soort aangetroffen, namelijk: de kleine modderkruiper. De gegevens zijn afkomstig van kilometerhokken grenzend aan het noordoostelijk deel van het geïnventariseerde trace. Van de aangetroffen soorten kwam driedoornige stekelbaars nog niet voor op de lijst van eerder aangetroffen soorten. In de grotere vaarten zijn baars, snoekbaars, paling en karper te verwachten. Het is aannemelijk dat ook de kroeskarper voorkomt in de Meerburgerwatering en de daarmee direct in verbinding staande grotere vaarten zoals de Vrouwenvaart.
De verwachting was op enkele locaties bittervoorn aan te treffen. Zeker de Vrouwenvaart lijkt geschikt te zijn. Waterdiepte, helderheid, de aanwezigheid van beschermde begroeiing, zoals gele plomp en het voorkomen van grote zoetwatermossels, maken deze vaart tot een geschikt biotoop. Of de monstermethode hier de oorzaak is van het niet vaststellen van de soort of dat de soort hier echt niet voorkomt is onduidelijk.
De kleine modderkruiper komt algemeen voor langs de A4. Het is aannemelijk dat de kleine modderkruiper in vrijwel alle wateren van grote en kleine vaarten voorkomt. Dit lijkt niet het geval te zijn in de kleinere sloten. Het is voorstelbaar dat de soort in veel kleinere sloten door concurrentie of predatie verdwijnt als er geen 'aanvulling' optreedt.
Gesteld kan worden dat de Meerburgerwatering en de daarmee in open verbinding staande vaarten belangrijk zijn voor de verspreiding van de waargenomen vissoorten inclusief de kleine modderkruiper. In de sloot rond de begraafplaats die via duikers met deze vaarten in verbinding staat, werd een hoge dichtheid aan kleine modderkruipers aangetroffen hoewel deze sloot verder voor overige vissoorten geringe betekenis heeft.
Beschermde vissoorten worden niet verwacht in het noordelijke deeltraject (Arcadis, 2005). De aanwezige biotopen zijn hier niet geschikt voor beschermde vissoorten.
De geactualiseerde natuurtoets voor het traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) geeft aan dat een aantal delen van de bermsloten (potentieel) geschikt is voor kleine modderkruiper. Dit geldt met name voor de bermsloten die in verbinding staan met de poldersloten. Er zijn op dit traject geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van bittervoorn.
Binnen het plangebied komen alleen in Cronesteyn enkele soorten bijzondere libellen en vlinders voor. Langs de Willem van der Madeweg en in de Meerburgerpolder zijn echter geen biotopen die geschikt zijn voor beschermde soorten insecten.
Uit traject noord (Arcadis, 2005) zijn vanaf 1990 twintig soorten dagvlinders in de omgeving van de A4 waargenomen. Onder de waargenomen soorten bevinden zich twee Rode Lijstsoorten, de kleine parelmoelvlinder en de rouwmantel, waarvan de laatste ook een door de Ffw beschermde soort is. Aangenomen wordt dat het hier zwervers betreft. De rouwmantel is slechts een keer waargenomen in het onderzoeksgebied, tijdens het invasiejaar 1995. De kleine parelmoervlinder is een vrij algemene soort in de duinen. De in het gebied waargenomen vlinder betreft een zwerver uit de duinstreek (Mensing en Bouwman, 2002).
Daarnaast zijn er drie soorten aangetroffen die achteruitgaan en/of zeldzaam zijn zoals: argusvlinder, bruin zandoogje en oranje zandoogje. Verschillende van de waarnemingen van deze drie soorten zijn gedaan binnen de km-hokken waarbinnen de A4 ligt.
De geactualiseerde natuurtoets voor het traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) geeft aan dat er geen beschermde dagvlinders aangetroffen zijn in het plantraject en omgeving; deze zijn gelet op de terreintypen niet te verwachten. Van de omgeving van het A4-traject zijn 10 libellensoorten waargenomen, waaronder de groene glazenmaker. De groene glazenmaker is niet aangetroffen in sloten binnen de directe omgeving. Andere beschermde libellensoorten zijn niet te verwachten in het plantraject.
Overige beschermde soorten
Beschermde reptielen en insecten kunnen worden uitgesloten, gezien de voorkomende biotopen en de hoge eisen die dergelijke soorten stellen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In de rapportage voor het gedeelte rijksweg A4 Burgerveen-Leiden (Arcadis, 2005) wordt vermeld dat er geen overige beschermde soorten zijn aangetroffen. Er wordt geen melding gemaakt van mogelijk onderzoek naar platte schijfhoren. Gezien de geschiktheid van de voorkomende biotopen, kan deze soort wel hier voorkomen.
De geactualiseerde natuurtoets voor het traject Leiderdorp-Leiden (Nieuwland, 2008) geeft aan dat er geen andere beschermde diersoorten aangetroffen zijn tijdens het veldonderzoek. Tevens zijn er tijdens het vissen geen waarnemingen van de platte schijfhoren gedaan.
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, grote kaardenbol en zwanenbloem egel, mol, haas, konijn, hermelijn, bunzing, wezel, veldmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, huisspitsmuis, gewone bosspitsmuis en dwergspitsmuis groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander |
|
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | rietorchis en daslook kleine modderkruiper |
|
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden) platte schijfhoren |
||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, sperwer, huismus en gierzwaluw |
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd groen- of natuurgebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de Elfenbaan, een gebied tussen de N11 en de spoorbaan. Dit gebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur.
In het plangebied zijn echter wél onderdelen van de Leidse Ecologische Structuur (LES) aanwezig, te weten het park Cronesteyn. De LES is opgenomen in het ecologisch beleid van de gemeente en is geen beschermd natuurgebied, maar neemt desalniettemin een belangrijke plaats in binnen de stad. Geen van genoemde beschermde gebieden zal worden aangetast door de werkzaamheden in het plangebied.
De meervleermuis is een soort die aangemeld is als kwalificerende soort voor de Natura 2000-gebieden 'Nieuwkoopse plassen en de Haeck' en 'Meijendel en Berkheide'. Tussen beide natuurgebieden vindt migratie plaats van meervleermuizen waarbij de Meerburgerwatering een belangrijke rol speelt. De Meerburgerwatering wordt niet door de reconstructie van de A4 aangetast. Tevens blijft de hop-over-functie gehandhaafd. Negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
In het bestemmingsplan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt, aangezien Polderpark Cronesteyn consoliderend wordt bestemd en de reconstructie van de A4 reeds met een Tracébesluit mogelijk gemaakt. In het kader van het Tracébesluit zijn de noodzakelijk maatregelen ten aanzien van natuur meegenomen.
Voor het plangebied geldt dat bij eventuele toekomstige ontwikkelingen sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Bij deze mogelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het volgende:
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de Ffw de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.