Plan: | Verbrede reikwijdte Energiepark e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.00181-0301 |
Het bestemmingsplan 'Verbrede reikwijdte Energiepark e.o.' voorziet in een juridisch- planologische regeling voor de gebiedsontwikkeling van het Energiepark e.o. aan de noordzijde van de binnenstad van Leiden. De gebiedsontwikkeling bestaat grofweg uit de herontwikkeling van industrieel erfgoed en bedrijvigheid in combinatie met woningbouw, cultuur en de realisatie van een parkachtige omgeving.
De gemeentelijke ambities voor de gebiedsontwikkeling zijn opgenomen in de Gebiedsvisie 'Energiepark e.o.' (besluitnummer: RV 19.0091, d.d. 17 oktober 2019). De Gebiedsvisie bevat de ontwikkelmogelijkheden en programmatische kaders voor het plangebied. Voorafgaand aan de visievorming is een uitgebreid participatietraject met betrokkenen uit zowel de directe omgeving als uit de gehele gemeente doorlopen. Vervolgens is een Ontwikkelplan opgeleverd en heeft de gemeenteraad van Leiden een kaderbesluit genomen (besluitnummer: RV 21.0050, d.d. 11 mei 2021). Voor meer informatie over dit proces wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van deze toelichting.
Omdat de gebiedsontwikkeling niet past binnen het geldende planologisch regime, is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt daarmee eveneens een planologisch-juridische vertaling van de ambities uit de hiervoor genoemde Gebiedsvisie, het Ontwikkelplan en kaderbesluit. De betekenis van een ‘verbrede reikwijdte’ wordt uitgelegd in paragraaf 1.4.
Het plangebied is gelegen tussen de Maresingel en de Langegracht, aan de noordzijde van de Leidse binnenstad. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Reineveststeeg, de 3e Binnenvestgracht en het pand Nieuwe Energie. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Maresingel / Oude Herengracht, de openbare basisschool De Pionier en woningen aan de Langegracht.
Ten aanzien van het Huigpark wordt opgemerkt dat dit gebied, hoewel er geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, slechts tot het plangebied van dit bestemmingsplan behoort om de evenementenfunctie ter plaatse goed juridisch-planologisch te kunnen regelen.
In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: globale ligging plangebied (Street Smart., luchtfoto 2019)
In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (Street Smart., luchtfoto 2019)
De huidige planologische regeling voor het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Dit bestemmingsplan is op 28 september 2017 vastgesteld door de raad van de gemeente Leiden. Tegen dit besluit is beroep ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRvS). Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de AbRvS (kenmerk: 201709037/3/R3) is er een aantal wijzigingen in de regels, de verbeelding en de toelichting van het bestemmingsplan 'Binnenstad' doorgevoerd. Op 17 oktober 2019 is het gewijzigde bestemmingsplan 'Binnenstad' vastgesteld (besluitnummer: RV 19.0106). Op 10 juni 2020 vond de definitieve uitspraak van de AbRvS plaats en daarmee is het bestemmingsplan onherroepelijk .
Het bestemmingsplan is conserverend van aard, dus primair gericht op het beheer van de bestaande situatie.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Binnenstad'
De voorgenomen gebiedsontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Binnenstad’. Dit geldt zowel voor een aantal van de beoogde functies als de beoogde bouwmogelijkheden. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er rondom de energiecentrale (Uniper) sprake is van een gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuw ruimtelijk plan is noodzakelijk om de gebiedsontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Tevens gelden ter plaatse van het plangebied de volgende parapluherzieningen:
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening
In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogtebepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.
Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan 'Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' op 31 mei 2018 vastgesteld (besluitnummer: RV 18.0023).
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in dit bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing in de regels is opgenomen naar de geldende beleidsregels voor parkeernormen. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 5.8 van deze toelichting.
Parapluherziening Fietsparkeren
De gemeente Leiden wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en de binnenstad autoluw en deels autovrij maken. Met de fiets blijft de stad leefbaar en bereikbaar. Het realiseren van meer en kwalitatief betere parkeergelegenheid voor de fiets draagt bij aan het bevorderen van het fietsgebruik. Om deze ontwikkeling te stimuleren zijn zowel het parkeerbeleid als de parkeernormen voor fietsen aangepast. De regels voor de parkeernormen, en ook de parkeernormen zelf, staan in de geldende Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.
Om een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden vast te leggen is het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Fietsparkeren' op 18 februari 2021 vastgesteld (besluitnummer: RV 21.0002). Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kan bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met deze parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in dit bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing in de regels is opgenomen naar de geldende beleidsregels voor fietsparkeernormen. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 5.8 van deze toelichting.
Parapluherziening beleidsregels parkeren Binnenstad en Stationsomgeving
In de binnenstad en de omgeving van station Leiden Centraal gaat Leiden de straatparkeerplaatsen stapsgewijs opheffen. Om dit verantwoord te doen, moet eerst het aantal parkeerders op straat afnemen. In het gebied rond station Leiden Centraal houdt de gemeente het bouwen van parkeerplaatsen bij nieuwbouw en andere projecten tegen. Zo wil de gemeente het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer stimuleren en het aantal autobewegingen van en naar de binnenstad verminderen. Voor deze gebieden geldt enkel een maximumparkeernorm en geen minimumparkeernorm.
Op basis van de huidige bepalingen is het al mogelijk om in gebieden een maximale parkeernorm te hanteren. Een nieuwe parapluherziening is echter opgesteld om een aanvullende bepaling voor het hanteren van een maximale parkeernorm, specifiek voor de gebieden binnenstad en de stationsomgeving waar een maximale parkeernorm van toepassing is, te verduidelijken. Het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening beleidsregels parkeren Binnenstad en Stationsomgeving' is op 14 oktober 2021 vastgesteld (besluitnummer: RV 21.0075).
In dit bestemmingsplan is een eigen dynamische verwijzing in de regels is opgenomen naar de geldende beleidsregels voor autoparkeernormen. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 5.8 van deze toelichting.
In het bestemmingsplan speelt flexibiliteit een grote rol, omdat er geen sprake is van een vooraf geheel uitgewerkt plan. De planologische benadering die past bij de organische ontwikkeling van dit gebied valt onder de noemer 'uitnodigingsplanologie' (de zogenaamde 'ja, mits'-gedachte) van de aanstaande Omgevingswet.
Deze wet is nog niet in werking getreden. Vooruitlopend op de nieuwe wet is het in het kader van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) al wel mogelijk om gebruik te maken van een aantal nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet zal bieden. Deze nieuwe mogelijkheden bieden kansen voor de ontwikkeling van het Energiepark.
Met de tweede tranche van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: RuChw) is de gemeente Leiden toegevoegd aan artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw (hierna: BuChw). Op basis hiervan is het mogelijk om voor het gehele grondgebied van de gemeente Leiden gebruik te maken van de instrumenten van artikel 7c van het BuChw en een bestemmingsplan met 'verbrede reikwijdte' op te stellen (een bestemmingsplan in de geest van de Omgevingswet). Artikel 7c van het BuChw maakt het mogelijk een reguliere bestemmingsplansystematiek op onderdelen aan te vullen met nieuwe instrumenten en met een breder toepassingsbereik.
Voor het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het Energiepark maakt de gemeente Leiden gebruik van de volgende onderdelen uit de Crisis- en herstelwet tot en met de 19e tranche:
Zie paragraaf 6.2 voor een toelichting op deze lijst.
De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de toekomstige situatie van het plangebied. In Hoofdstuk 4 worden de relevante beleidskaders beschreven. De omgevingsaspecten zijn in Hoofdstuk 5 opgenomen. Hierin wordt het plan vanuit verschillende milieu- en omgevingsaspecten gemotiveerd. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In Hoofdstuk 7 komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aanbod.
Tot slot is een aantal bijlagen opgenomen. Deze bestaan uit kaderstellende documenten voor de herontwikkeling van het Energiepark e.o. en verschillende gebieds- en milieuonderzoeken die zijn verricht om de plannen voor de herontwikkeling van het Energiepark te onderbouwen. Het betreft:
Bijlage 1 Gebiedsvisie Energiepark e.o.
Bijlage 2 Ontwikkelplan Energiepark
Bijlage 3 Kaderbesluit Energiepark
Bijlage 5 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 6 Cultuurhistorisch onderzoek en waardering
Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 8 Stikstofdepositie onderzoek (gebruiksfase)
Bijlage 9 Stikstofdepositie onderzoek (bouwfase)
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek
Bijlage 11 Notitie luchtkwaliteit
Bijlage 12 Adviesrapport Externe Veiligheid - GR leiding W-515-05-deel 1
Bijlage 13 Mobiliteitsonderzoek
Bijlage 16 Aanmeldnotitie vormvrij m.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 Besluit m.e.r.-beoordeling
Bijlage 19 Advies Omgevingsdienst inzake bodem
Het plangebied maakt deel uit van de 17e eeuwse stadsuitbreiding met vestingwerken die vanaf 1611 ontstond. In de noordelijke stadsrand van Leiden waren vanouds fabrieken en arbeidswoningen gevestigd. Na de ontmanteling van de vesting kwamen hier de gasfabriek, textielfabrieken en een elektriciteitscentrale.
In 1969 is de waterloop Langegracht gedempt. Deze demping was bedoeld om een autoboulevard door het centrum aan te kunnen leggen. Hierlangs werden typische jaren zeventig kantoren gerealiseerd wat maakt dat het plangebied wordt gekenmerkt door oude industriële gebouwen met recentere nieuwere gebouwen. Langs de singel is gedeeltelijk een groene structuur. Met de ontwikkeling van het 'Singelpark' is de potentie van het gebied als een groen en aantrekkelijk leefgebied ontdekt, met diverse sporen uit een aantal fases uit de geschiedenis van dit deel van Leiden.
Een belangrijk structuurkenmerk van de omgeving is de Langegracht. Een centrale as die tevens de noordelijke auto-ontsluiting van de binnenstad vormt. De Langegracht vormt de scheiding tussen het plangebied, de voormalige industriële zone met grootschalige gebouwen en het gebied met kleinschaliger karakter ten zuiden van de Langegracht. Een ander belangrijke structuurkenmerk voor het Energiepark is de historische lijn van de (voormalige) 3e Binnenvestgracht.
Het plangebied wordt gekenmerkt door complexgewijs gebouwde bouwblokken, waarbij de gebouwen van Energiecentrale Uniper, met de hoge beeldbepalende schoorsteen, een oriëntatiepunt vormt in de stad.
Het plangebied werd na het verwijderen van de vestingwallen in de 19e eeuw een belangrijk vestigingsgebied van industrie. Het complex van Uniper is het enige overgebleven industriële complex. Op de voormalige industrieterreinen zijn kantoorgebouwen als het Stadsbouwhuis, het Tweelinghuis en de Sleutels/PLNT en parken langs de singel verschenen. Enkele oude bedrijfsgebouwen zijn kantoorgebouw, instelling of bedrijvenverzamelgebouwen geworden zoals het gebouw Nieuwe Energie.
In figuur 2.1 zijn de ruimtelijke structuren in het plangebied weergegeven. In aanvulling hierop is in figuur 2.2 de historische lijn van de voormalige 3e Binnenvestgracht met de pijl is weergegeven.
Figuur 2.1: Ruimtelijke structuren (Gebiedsvisie Energiepark e.o.)
Figuur 2.2: Historische lijn 3de Binnenvestgracht (Ontwikkelplan Energiepark)
Hieronder wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven aan de hand van de verdeling van de verschillende deelgebieden in het Energiepark. In figuur 2.3 zijn deze deelgebieden weergegeven. Per deelgebied wordt de bestaande bebouwing beschreven.
A. Nieuwe Energie
Het pand Nieuwe Energie, gevestigd in de voormalige spinnerij van textielfabriek Clos & Leembruggen, is een gemeentelijk monument.
B. Papegaaisbolwerk
In deelgebied B zijn de volgende gebouwen en bouwwerken aanwezig:
C. Centrale noord
In deelgebied C zijn de volgende gebouwen aanwezig:
D. Gasontvangststation
Nutsgebouw, dat als schakel dient tussen het landelijke gasnet naar de Energiecentrale Uniper. Het station is in gebruik en beheer bij Gasunie en omgeven door hekwerk.
E. Langegracht 70
Voormalig kantoorgebouw van het energiebedrijf. Het gebouw is ingetogen qua architectuur en stedenbouwkundige inpassing. Het heeft vanwege onder meer het beperkt aantal entrees en de hoge borstweringen een wat gesloten karakter. Het gebouw is in gebruik als kantoor van woningstichting De Sleutels en werk- en studiecentrum PLNT. Het dak is heringericht als daktuin.
F. Centrale Langegrachtsgebouw en schoorsteen
Het oude gedeelte van de energiecentrale. Het gebouw is begin jaren '50 gebouwd en is hoofdzakelijk opgetrokken uit baksteen met uitzondering van de westgevel en latere aanbouwen. Er loopt een procedure voor aanwijzing als gemeentelijke monument. De circa 80 meter hoge schoorsteen is reeds een gemeentelijk monument. Het gehele fabrieksterrein is afgesloten met hekwerk.
G. Langegracht 70 C+D
De voormalige gemeentelijke vuilverbranding van eind 19e eeuw die later bij de energiecentrale getrokken is waardoor stijlelementen van de jaren '50 aan het gebouw zijn toegevoegd en ook de oorspronkelijke hoofdentree is dichtgezet. Het gebouw is nu in gebruik als bedrijfsgebouw met een steenhouwerij (BamBam Steenhouwers B.V.) en bierbrouwerij (Brouwerij Pronck) en is een gemeentelijk monument.
H. Tweelinghuis
Een kantoorgebouw met een kinderdagverblijf. De eerste drie bouwlagen aan de Langegracht zijn gebouwd in 1981. In 2002 is het gebouw uitgebreid met zes bouwlagen aan de singelzijde. De uitbreiding is met een loopbrug verbonden met het Stadsbouwhuis.
J. Stadsbouwhuis
Oud gemeentelijk kantoorgebouw van eind jaren '70 met een structuralisatische architectuur. Het pand is sinds begin 2020 leegstaand, sinds de verhuizing van de gemeentelijke diensten naar het nieuwe Stadskantoor.
K. Dam Maresingel
In gebruik bij de energiecentrale als onderdeel van het koelsysteem en als logistieke entree. De dam vormt een barrière voor het waterverkeer. Over de dam is recent een openbaar fiets- en wandelpad gerealiseerd als verbinding tussen Leiden Noord en de binnenstad.
Figuur 2.3: indeling deelgebieden (Gebiedsvisie Energiepark e.o.)
X. Aan te leggen brug
In gebied X zijn geen gebouwen aanwezig en betreft een deel van de Maresingel. Dit deelgebied is meegenomen als plangebied, onder andere ten behoeve van een voetgangersbrug.
Huigpark
Het Huigpark vormt een belangrijk element in de groene singelrand van Leiden. Het park bestaat uit een wandelpad langs de singel met aan weerszijden een bomenrij. Verspreid over het park staan enkele solitaire bomen. Door het park loopt een fietspad met een verbinding over de Maresingel. Ook is er een speel- en sportweide aanwezig.
In deze paragraaf worden enkele belangrijke elementen genoemd in de directe omgeving van het plangebied.
Singelpark
Rondom de binnenstad van Leiden is het Singelpark in ontwikkeling tot het langste park van Nederland. Het plangebied is gelegen tussen het Blekerspark en de Lammermarkt, welke beide onderdeel uitmaken van het SIngelpark. Tussen deze twee delen van het Singelpark ontbreekt de verbinding. Het groen en de parkstructuur zijn ter hoogte van het plangebied niet met elkaar verbonden vanwege de hekwerken van de energiecentrale. Door het behoud van de energiecentrale kunnen de parken beperkt worden verbonden. Met de beoogde ontwikkelingen van het Energiepark, het Ambachtsplein en het Huigpark in het plangebied wordt de nodige massa bereikt om werkelijk als stadspark te gaan fungeren. In het Kaderbesluit Energiepark e.o. is de ambitie beschreven om het groen in het Energiepark van de uiteindelijke toekomst, te laten verworden tot een verbonden en openbaar toegankelijk stadspark dat een ontbrekende schakel invult van het Singelpark. Zo ontstaat er één aangesloten groene omzoming van de binnenstad.
Cultuurkwartier
Het Energiepark grenst aan het gebied van Lammermarkt, Nieuwe Beestenmarkt en Beestenmarkt. Hiermee ligt het ook in de directe omgeving, op loopafstand, van diverse culturele instellingen, zoals de Leidse Schouwburg, De Nobel, Scheltema, Museum De Lakenhal, Rijksmuseum Boerhaave, Rijksmuseum Volkenkunde, Bioscopen Leiden (Lido, Kijkhuis), Molenmuseum De Valk, Sieboldhuis en Museum van Oudheden. Dit gebied wordt aangemerkt als het Cultuurkwartier van Leiden, het culturele hart van de stad.
Als ontwikkelgebied zal het Energiepark meer en meer vervlochten raken met het Cultuurkwartier. In het Kaderbesluit Energiepark e.o. is de ambitie beschreven om het Energiepark onderdeel te laten worden van het Cultuurkwartier en dit zodoende uit te breiden.
Marekerk
De Marekerk is een belangrijk monument en stedelijk landmark in de omgeving van de binnenstad van Leiden. De kenmerkende koepel van de Marekerk staat symbool voor de rijkdom van de historische binnenstad. De koepel is van veraf zichtbaar en trekt de route vanuit de noordelijke wijken de binnenstad in en is vanaf de singel nog steeds zichtbaar. Voor de beleving en verankering van het park in de historische binnenstad is het zicht op de koepel van groot belang.
Fietsroute langs het Zwartewater (Driemanschapkade)
De meeste belangrijke ruimtelijke elementen in de omgeving van het plangebied zijn, met de singel, de groene stadswalzone, de Binnenvestgracht en de Langegracht, oost-west georiënteerd. Een bijzonder element in de omgeving die door deze lijnen heen snijdt is de groene fietsroute langs het Zwartewater. Deze fietsroute is de verbinding met Leiden Noord en het buitengebied. In het verleden werd deze route gebruikt als spoorlijn waarmee de energiecentrale werd bevoorraad. De route doorkruist verschillende landschappelijke en stedelijke lijnen en gebieden. De fietsverbinding voegt zich op een natuurlijke manier in het geheel binnen het plangebied. Beleving is hier belangrijker dan snelheid. De overgangen, bijvoorbeeld over het water, zijn de bijzondere momenten in de route.
Leeswijzer
Dit hoofdstuk is opgedeeld in drie paragrafen: het proces (3.1), de nieuwe ontwikkeling (3.2) en tot slot de duurzaamheidsaspecten (3.3).
De eerste paragraaf beschrijft hoe het proces tot aan dit bestemmingsplan is verlopen: via de Gebiedsvisie (3.1.2), het Ontwikkelplan (3.1.3) en het Kaderbesluit (3.1.4). Ook is beschreven op welke manier er participatie heeft plaatsgevonden (3.1.5).
Vervolgens is in paragraaf 3.2 de ontwikkeling beschreven waarbij wordt stilgestaan bij de stedenbouwkundige uitgangspunten (3.2.1), het programma (3.2.2), de bereikbaarheid (3.2.3) en de openbare ruimte (3.2.4).
Het hoofdstuk wordt afgesloten met een toelichting over de duurzaamheidsaspecten. Na een algemene toelichting in paragraaf 3.3.1 wordt specifiek ingegaan op de onderdelen Klimaatadaptatie en biodiverse vergroening (3.3.2), Energietransitie (3.3.3), Circulaire economie (3.3.4), Stedenbouwkundige duurzaamheidseisen (3.3.5) en Duurzame mobiliteit (3.3.6).
In oktober 2018 heeft het college de projectopdracht vastgesteld om de belangrijke herontwikkelingslocatie Energiepark e.o. aan de noordzijde van het centrum te (her)ontwikkelen met als doel een bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van de stad. Hierna is in 2019 een uitgebreid participatietraject met betrokkenen uit de omgeving doorlopen, gericht op het inventariseren van kansen en risico's voor herontwikkeling van het gebied. De uitkomst van dit participatietraject is de 'Gebiedsvisie Energiepark e.o.'. Deze Gebiedsvisie bevat ruimtelijke en programmatische uitgangspunten voor de herontwikkeling van het plangebied, maar nog geen vastomlijnd programma.
Parallel aan de totstandkoming van de gemeentelijke Gebiedsvisie heeft het burgerinitiatief Nieuw Leids Bolwerk (NLB), in samenwerking met een consortium van drie marktpartijen (Bouwfonds Property Development (BPD), Steenvlinder en de MeyerBergman Erfgoed Groep (MBEG), hierna 'Consortium') een gebiedsconcept (Energiebuurt Leiden) opgesteld en overhandigd aan de gemeente Leiden. Onderdeel van het gebiedsconcept is het raamwerk van open normen (en/of basisvoorwaarden) waaraan de gebiedsontwikkeling moet voldoen.
De Gebiedsvisie en het gebiedsconcept zijn op veel punten vergelijkbaar met elkaar. Op 9 juli 2020 is een intentieovereenkomst getekend door NLB, het Consortium en de gemeente Leiden waarna gezamenlijk de haalbaarheid van een gebiedsontwikkeling binnen de kaders van de Gebiedsvisie is onderzocht. De uitkomst van dit onderzoek is het Ontwikkelplan “Samen maken we de buurt”. Dit Ontwikkelplan maakt onderdeel uit van het Kaderbesluit Energiepark e.o., dat in juni 2021 is vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. In het Kaderbesluit zijn voorts enkele aanvullingen op de Gebiedsvisie opgenomen.
BPD en Steenvlinder zijn verenigd in de ontwikkelcombinatie Energiepark (OCE). Op 23 december 2021 hebben de gemeente en OCE de samenwerkingsovereenkomst getekend.Hiermee is de samenwerking voor de komende jaren bekrachtigd. Er zal nog een tweede samenwerkingsovereenkomst volgen welke gericht is op de participatie, deze zal gesloten worden tussen de gemeente, OCE en het participatieplatform (dit participatieplatform neemt de rol en activiteiten van NLB over tijdens de planfase).
Door de gemeente is een visie opgesteld voor de ontwikkeling van het gebied, te weten de 'Gebiedsvisie Energiepark e.o.'. De Gebiedsvisie is op 17 oktober 2019 vastgesteld door de gemeenteraad (RV 19.0091) en is opgenomen als Bijlage 1 bij deze plantoelichting. In de Gebiedsvisie zijn de ambities en afwegingen omschreven ten aanzien van het Energiepark, en meer concreet welke functies en ontwikkelmogelijkheden wenselijk zijn in het plangebied. De visie gaat uit van duurzame verstedelijking met de volgende uitgangspunten:
In de Gebiedsvisie zijn de bovenstaande uitgangspunten verder uitgewerkt in een aantal ruimtelijke uitgangspunten voor de ontwikkeling. Deze ruimtelijke uitgangspunten komen verder aan bod in paragraaf 3.2 van deze toelichting.
Met de Gebiedsvisie en de open normen uit het gebiedsconcept als uitgangspunt hebben de gemeente, OCE en NLB een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Uitkomst van dit onderzoek is het Ontwikkelplan 'Samen maken we de buurt' (zie Bijlage 2). Het Ontwikkelplan schetst een samenhangend toekomstbeeld voor de ontwikkelingen in het Energiepark en vertaalt deze naar concrete ontwikkelkaders ten behoeve van de verdere uitwerking per deelgebied. Dit betreft onder andere stedenbouwkundige, ruimtelijke, programmatische en landschappelijke kaders, welke gebruikt zullen worden bij de verdere planologische uitwerking. Op vijf punten wijkt het Ontwikkelplan af van de Gebiedsvisie. Deze wijzigingen zijn in het Kaderbesluit bekrachtigd. Dit wordt onder paragraaf 3.1.4 Kaderbesluit verder toegelicht.
Het college heeft op 11 mei 2021 het Kaderbesluit Energiepark e.o. (RV 21.0230), waar het Ontwikkelplan 'Samen maken we de buurt' onderdeel van uitmaakt, vastgesteld (zie Bijlage 3). In het Kaderbesluit zijn de kaders weergegeven waarbinnen de plannen voor de herontwikkeling van het Energiepark e.o. verder uitgewerkt kunnen worden. In het kaderbesluit zijn ook de (bestuurlijke en financiële) overwegingen die hebben geleid tot deze kaders toegelicht. Op 24 juni 2021 heeft de gemeenteraad het kaderbesluit vastgesteld (RV 21.0050).
Het Ontwikkelplan, en daarmee het Kaderbesluit, wijkt op 5 punten af van de Gebiedsvisie. Dit betreft de volgende punten:
Figuur 3.1: Visualisatie blokken "scenario 0" Schetsontwerp Stadsbouwhuislocatie
Participatie is een essentieel onderdeel van het project Energiepark. Dit is gerealiseerd met een gedegen participatietraject waarbij omwonenden en stadspartners hebben kunnen meepraten, meedenken, meebeslissen over het Ontwikkelplan 'Samen maken we de buurt' via het Nieuw Leids Bolwerk (NLB). Een van de kaders voor dit bestemmingsplan. Uniek is dat omwonenden en stadspartners in alle lagen van de planvorming aan tafel hebben gezeten met OCE (Ontwikkelcombinatie Energiepark - consortium gebiedsontwikkelaars) en gemeente, van werkgroepen tot stuurgroep. Dit is gedaan langs de treden van de participatieladder: informeren, raadplegen, co-creëren en meebeslissen. In het bestemmingsplan is, aanvullend, een Participatieverslag in het kader van het Ontwikkelplan als Bijlage 4 van de toelichting opgenomen.
Vervolgfase participatie
De Gemeente Leiden en OCE en NLB hebben afgesproken om een Participatieplatform op te richten ten behoeve van de organisatie van de participatie bij de gebiedsontwikkeling in het Plangebied waarmee zij beogen dat het Leids maatschappelijke middenveld (bewoners, stadspartners, de maatschappelijke opvang, ondernemers, scholen en overige maatschappelijke organisaties in het gebied) breed vertegenwoordigd worden bij de uitwerking en realisatie van het Ontwikkelplan Energiepark. Het doel van het Participatieplatform zal zijn om te fungeren als platform voor participatie op het niveau van het Plangebied en onderdelen/deelprojecten.
In 2023 werken de gemeente, OCE en het Participatieplatform io deze opzet van de participatie nader uit en operationaliseren deze in een overeenkomst tussen deze drie partijen. Tot dat moment wordt al samengewerkt om ervaring op te doen met doel en werkwijze van het Participatieplatform.
Stedenbouwkundig raamwerk
De Gebiedsvisie 'Energiepark e.o.' onderscheidt negen hoofdpunten als gemeentelijk kader voor de ontwikkeling. Deze negen hoofdpunten vormen het stedenbouwkundig raamwerk voor het gebied en vormen de basis van het stedenbouwkundig ontwerp.
Het stedenbouwkundig raamwerk is opgenomen in figuur 3.2.
Figuur 3.2: Stedenbouwkundig raamwerk (Gebiedsvisie Energiepark e.o.)
Stedenbouwkundige uitwerking
In het Ontwikkelplan Energiepark (zie ook paragraaf 3.1.3 waarin het stedenbouwkundig raamwerk nader stedenbouwkundig is uitgewerkt. Deze stedenbouwkundige uitwerking vormt een mogelijke invulling van het stedenbouwkundig raamwerk.
De belangrijkste elementen van deze stedenbouwkundige uitwerking zijn:
Figuur 3.3: Massaopbouw Langegracht in de huidige (boven) en nieuwe situatie (onder) (Ontwikkelplan Energiepark)
In figuur 3.4 is het stedenbouwkundig ontwerp opgenomen.
Figuur 3.4: Stedenbouwkundig ontwerp (Ontwikkelplan Energiepark)
Stedenbouwkundige borging: Beeldkwaliteitsplan 'Nieuwe bebouwing Energiepark Leiden'
De gebiedsontwikkeling Energiepark werkt zonder strak omlijnd stedenbouwkundig plan.
Om de beloofde architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit te waarborgen in de bouwplanfase is tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin zijn meerdere stedenbouwkundige thema's nader uitgewerkt en vastgelegd in bouwregels. Zover mogelijk en relevant zijn deze ook verwerkt in dit bestemmingsplan en stedenbouwkundige beleidsregels.
Formeel gezien vervangt het beeldkwaliteitsplan ook bepalingen uit de Welstandsnota Leiden 2020 die van toepassing zijn op dit gebied. Het dient daarom als toetsingskader voor de Welstands- en monumentencommissie Leiden (WML).
Het beeldkwaliteitsplan gaat alleen over de nieuw te realiseren bouwwerken. Eventuele aanpassingen aan bestaande gebouwen, met name aan de monumenten, zullen in het kader van de omgevingsvergunning op hun eigen merites beoordeeld worden. Ook het terrein en gebouwen van de energiecentrale zijn geen onderdeel van dit plan. Voor wat betreft de toekomstige openbare ruimte inrichting gelden verder de geldende gemeentelijke kaders zoals het Beeldkwaliteitsplan Singelpark en het Handboek kwaliteit openbare ruimte.
Programma op hoofdlijnen
In de Gebiedsvisie 'Energiepark e.o.' zijn de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd. Deze uitgangspunten zijn vertaald naar een programma op hoofdlijnen. Het programma op hoofdlijnen bestaat uit woningbouw, culturele functies, horeca, gemengde en maatschappelijke functies en functies in het park.
Tezamen met het Kaderbesluit en de daarin opgenomen afwijkingen ten aanzien van de Gebiedsvisie is er een programma ontstaan, dat het uitgangspunt is geweest voor de onderzoeken en vastgelegd is in de planregels en de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. In figuur 3.5 is nogmaals de indeling van de deelgebieden weergegeven. Hiernavolgend zal per programmaonderdeel een korte toelichting worden gegeven.
Figuur 3.5: indeling deelgebieden
Wonen
Deelgebieden E en J zijn gebieden die in onderhavig bestemmingsplan als 'Woongebied' worden bestemd. Hier zijn woningen mogelijk en de daarbij behorende aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zal, conform Kaderbesluit, wonen tevens worden toegestaan (naast de bestaande reeds toegestane planologische gebruiksmogelijkheden) ter plaatse van Papegaaisbolwerk 20 in deelgebied B en het Tweelinghuis in deelgebied H.
In de planvorming wordt in totaal uitgegaan van maximaal 350 woningen, onderverdeeld in 35% sociale huur (in het bestemmingsplan geborgd) en 40% middeldure huur en koop. Daarbij is 20% van het woonprogramma gericht op starters op de Leidse woningmarkt. Starterswoningen zijn gedefinieerd als middeldure huurwoningen en goedkope en middeldure koopwoningen.
Gemengde functies
Voor deelgebieden A, B en G worden de gemengde functies uit het geldende bestemmingsplan opnieuw herbestemd in onderhavig bestemmingsplan in de bestemming 'Gemengd - 1'. Het gaat hierbij om kantoren, dienstverlening, galeries, ateliers, bedrijven van milieucategorie 1 en 2, maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende horeca. Door deze herbestemming is er voldoende flexibiliteit om de beoogde concepten ten aanzien van culturele functies (met name in deelgebied B) en de ambachten (deelgebied G) tot uitvoering te laten komen. Bij culturele functies kan met name gedacht worden aan galeries en ateliers, bij ambachten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een boekbinderij, een meubelstoffeerder of de fabricage van sieraden, mits de bedrijfsactiviteiten passend zijn binnen de milieucategorieën 1 en 2. De maatschappelijke voorzieningen beperken zich tot openbare dienstverlening. Binnen deze nieuwe bestemming wordt aanvullend ter plaatse van Nieuwe Energie en Papegaaisbolwerk 20 (zoals aangeduid op de verbeelding) ook rekening gehouden met maximaal 1.150m² bvo aan zakelijke zaalverhuur.
Voor de toegestane functies binnen de gronden bestemd met 'Gemengd - 1' geldt in zijn totaliteit dat het gezamenlijk oppervlak niet meer mag bedragen dan 12.600 m2 bvo.
In deelgebied H is in het huidige bestemmingsplan Binnenstad sprake van een maatschappelijke bestemming. Van deze oude bestemming worden in het onderhavige bestemmingsplan alleen de bestaande subfuncties 'openbare dienstverlening' en het kinderdagverblijf overgezet. Gelet op de wens om in de plint (naast de reeds toegestane maatschappelijke functies in de vorm van openbare dienstverlening en een kinderdagverblijf) ook mogelijkheden te bieden voor ambachtelijke bedrijvigheid én om mogelijkheden tot transformatie naar woningbouw te bieden, is uiteindelijk een nieuwe bestemming 'Gemengd - 2' geïntroduceerd, die al deze functies mogelijk maakt.
Voor de bedrijfsactiviteiten (uitsluitend in de plint) en maatschappelijke functies (in de vorm van openbare dienstverlening en een kinderdagverblijf) binnen de gronden bestemd met 'Gemengd - 2' geldt dat het gezamenlijk oppervlak niet meer mag bedragen dan 6.500 m2 bvo.
Horeca
In de Gebiedsvisie is in deelgebied B ruimte voorzien voor één nieuwe zelfstandige horecaontwikkeling in de categorie I*. Tevens wordt ruimte geboden voor een zelfstandige horecaontwikkeling in de categorie III* ten behoeve van brouwerij Pronck in deelgebied G.
Op grond van het Kaderbesluit is een extra zelfstandige horecaontwikkeling in de categorie III* toegekend aan de Nieuwe Energie in deelgebied A.
In onderhavig bestemmingsplan wordt in zijn totaliteit uitgegaan van 1.283 m2 bvo zelfstandige horeca, waarvan gezamenlijk maximaal 1.000 m2 bvo voor 2 horeca-inrichtingen in categorie III* en maximaal 283 m2 bvo voor 1 horeca-inrichting in categorie I*.
Voor eventuele terrassen bij horecagelegenheden geldt dat voldaan moet worden aan de voorwaarden uit de bepalingen in de Verordening fysieke leefomgeving (paragraaf 4.3.5) én de afwijkingsregels in dit bestemmingsplan. Terrassen zijn in het bestemmingsplan namelijk bij recht niet toegestaan, alleen via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken.
Specifieke functies
Specifiek voor de steenhouwerij en de brouwerij in deelgebied G is een aanduiding 'bedrijf' opgenomen, wat aanvullend is ten opzichte van de hoofdfuncties binnen de nieuwe bestemming Gemengd - 1. Het gezamenlijke oppervlak ten behoeve van deze specifieke gebruiksfuncties mag niet meer bedragen dan 2.200 m2 bvo, waardoor er ook nog enige ontwikkelruimte voor beide bedrijven is. Zoals eerder aangegeven zal er ten behoeve van de brouwerij een mogelijkheid worden geboden voor een zelfstandige horecagelegenheid in categorie III*.
Specifiek voor de dak- en thuislozenopvang, dat zal verhuizen naar deelgebied E, is een aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dak en thuislozenopvang ' opgenomen. De opvang is gemaximeerd op 2.400 m2 bvo.
Voor PLNT wordt een verhuizing beoogd naar Nieuwe Energie in deelgebied A. Hiervoor wordt, naast de reeds bestaande mogelijkheden in de nieuwe bestemming 'Gemengd - 1', ook de mogelijkheid voor zaalverhuur toegevoegd. Daarnaast zal zoals eerder aangegeven in Nieuwe Energie ook een mogelijkheid worden geboden voor een zelfstandige horecagelegenheid in categorie III*.
Kinderopvang is als functie toegestaan op de huidige locatie in deelgebied H binnen de bestemming 'Gemengd - 2'. In de planvorming wordt tevens rekening gehouden met de flexibiliteit om de kinderopvang te verplaatsen naar deelgebied J. Hiervoor is een specifieke aanduiding opgenomen op de verbeelding. Verder is geregeld dat een vestiging voor kinderopvang, in deelgebied H of J, niet groter mag zijn dan 500 m2 bvo. In totaal is maximaal 1 locatie voor kinderopvang toegestaan.
Evenementen
De ambitie is om binnen het Energiepark diverse evenementen mogelijk te maken, hierbij is de Leidse Evenementennota leidend. Binnen het Energiepark zijn op drie verschillende locaties evenementen toegestaan. Deze gebieden zijn het Energieplein, het Ambachtsplein en het Huigpark.
De regeling uit het geldende beleid zal beleidsneutraal worden overgezet in onderhavig bestemmingsplan. Concreet wordt (voor alle genoemde gebieden gezamenlijk) rekening gehouden met:
Naast een duidelijke begrenzing waar evenementen mogen plaatsvinden, zijn regels opgenomen ten aanzien van dagdelen, maximaal aantal bezoekers en de maximaal toegestane geluidsproductie.
Groenfuncties
Naast de reguliere functies in een groenbestemming, In verband met het Singelpark geldt aanvullend dat het de ambitie is om kunst in de openbare ruimte mogelijk te maken en voorzieningen voor sporten, spelen en bewegen te faciliteren. Onderhavig bestemmingsplan zal daar mogelijkheden voor bieden.
In het Energiepark staat het bevorderen van lichamelijke beweging voorop: in een logische ontsluitingsstructuur kan gewandeld of gefietst worden door een prettige omgeving over paden langs groen en ontspanning. Auto's worden zoveel mogelijk uit het zicht gehouden. Dit houdt in dat er korte ontsluitingswegen naar de parkeervoorzieningen komen. Voor het Energiepark wordt op zoek gegaan naar een passende oplossing voor het gefaseerd verwijderen van parkeerplaatsen. Hierbij wordt steeds afgestemd met het project Autoluwe Binnenstad.
In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.
De leefwereld die in het Energiepark en omgeving tot stand komt, krijgt een maximale diversiteit en rijkdom in landschap, ecologie, vormgeving en programmering. De openbare ruimte zal inhoudelijk moeten voldoen aan de gemeentelijke kaders op dit gebied, te weten de Kadernota en Handboek kwaliteit openbare ruimte en het Beelkwaliteitsplan Singelpark. Om hiertoe te komen wordt het proces Ontwikkelen, Inrichten, Beheren van de gemeente Leiden gevolgd. De feitelijke inrichting van de openbare ruimte vormt geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan, aangezien het bestemmingsplan in hoofdzaak alleen gaat over het toegestane gebruik en de daarbij behorende bouwmogelijkheden. Het bestemmingsplan biedt daarmee wel de planologisch-juridische ruimte voor de inrichting van de openbare ruimte.
Desondanks kan wel opgemerkt te worden dat het Ontwikkelplan het Energiepark ziet als één geheel van gebouwen (nieuwbouw en erfgoed), park en overige openbare ruimte. Deze zullen dus ook in de verdere planuitwerking gezamenlijk ontwikkeld worden.
Figuur 3.6: Impressie openbare ruimte (Ontwikkelplan Energiepark)
Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat wil de gemeente graag zo houden. De stad staat voor enkele grote opgaven de komende jaren, waaronder die van duurzame verstedelijking. De ambitie is om een duurzame stad te zijn en om daarmee voorop te lopen. Leiden behoort reeds tot de koplopers op het gebied van beleid en planontwikkeling naar een aardgasvrije, klimaatbestendige en circulaire stad. De komende jaren moet dit verder tot uiting komen in de ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn in de Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 vier belangrijke opgaven benoemd:
Voor elk van deze opgaven is een strategie met bijbehorend uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten op de kortere termijn. De strategie is gericht op de langere termijn.
Voor de invulling van duurzaamheid in het Energiepark zijn er twee belangrijke facetten, namelijk de gebouwen en de openbare ruimte. Voor beiden is het de ambitie om comfort en gezondheid van de bewoners en gebruikers centraal te stellen hierin. Daarnaast ligt de focus op de thema's duurzame mobiliteit en klimaatadaptie en biodivers vergroenen.
Leiden wil in 2050 een klimaatbestendige stad zijn, waarbij ze zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
De bouwopgave van het Energiepark biedt de kans om de woningen en het overige programma klimaatadaptief en natuurinclusief te ontwikkelen en hiermee bij te de dragen aan de doelen met betrekking tot klimaatadaptatie en biodivers vergroenen.
Essentieel en kansrijk voor deze opgave is het inzetten op zogenaamde koppelkansen; maatregelen en oplossingen in het kader van klimaatadaptatie dragen ook bij aan oplossingen binnen bijvoorbeeld de energietransitie en vice versa. Belangrijk voor het bereiken van dit doel is om in een vroeg stadium de mogelijke oplossingen en maatregelen te inventariseren en ze vervolgens mee te nemen in het ontwerp van het totale gebouwconcept. Denk hierbij aan natuurinclusieve oplossingen zoals nestkasten en daktuinen, maar ook PV-panelen en groene daken.
Ook bij de uitwerking van het energieconcept van het Energiepark staat de gezondheid en comfort van de gebruiker centraal. Het energiesysteem dient toekomstbestendig en betaalbaar te zijn en uiteraard ook kunnen voldoen aan de nieuwe regelgeving. Het systeem moet passen bij de functiemix van wonen en werken, de schaal en de mix van bestaande en nieuwe gebouwen. Daarnaast wordt in het energieconcept optimaal gebruikgemaakt van beschikbare efficiënte lokale energiebronnen.
Met de beoogde ontwikkeling wordt ingezet op een energie-neutrale gebiedsontwikkeling. Dat betekent optimaal gebruik maken van beschikbare efficiënte lokale energiebronnen. Dat kan bijvoorbeeld door een collectief energiesysteem met warmte- en koudebronnen. Daarnaast moet er mogelijk worden gemaakt dat de resterende elektriciteitsvraag - nodig voor warmte, warm tapwater, koude, mobiliteit en huishoudelijke energie - zoveel als mogelijk voorzien kan worden door middel van duurzame opgewekte elektriciteit uit het gebied. In de bestemmingsplanregels wordt derhalve ook ruimte geboden aan kleinschalige duurzame energiewinning.
Daken worden zoveel als mogelijk benut voor het opwekken van hernieuwbare energie met zonnepanelen, met als ambitie BENG 3=100%. Door de panelen oost-west te oriënteren kunnen platte daken beter worden benut en wordt het elektriciteitsnet ontlast. Extra aandacht is er voor samenhang bij de inzet van daken voor het opwekken van elektriciteit, recreatieve doeleinden, zichtbaar, beleefbaar en nuttig groen, en biodiversiteit.
Deze duurzame oplossingen worden gezamenlijk bekeken met duurzaamheidsmaatregelen op andere opgaven en integraal ontworpen, zoals het combineren van PV-panelen met groene daken of in dakvlakken, zonder daarbij te tornen aan losmaakbaarheid of flexibiliteit.
Circulaire economie staat als duurzaamheidsopgave niet los van de andere opgaven. Om een volledig circulaire economie te bereiken, zal bijvoorbeeld ook de energievoorziening en onze mobiliteit duurzaam moeten worden. De relatie met klimaatadaptatie en biodiversiteit is minder direct, maar zeker ook aanwezig. Zo is een economie die niet kan omgaan met het veranderende klimaat niet duurzaam en is het behoud van biodiversiteit essentieel voor de balans tussen mens en natuur.
De transitie naar een circulaire economie is een zeer grote maatschappelijke verandering met grote impact op bedrijven, maatschappelijke organisaties en inwoners van de stad. De nationale doelstelling, zoals geformuleerd in het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050, is om in 2050 circulair te consumeren en te produceren. Om dat te bereiken zijn forse veranderingen nodig in het huidige economische systeem én in het denken en handelen van bedrijven en consumenten.
Omdat de circulaire economie zich aan het begin van de transitie bevindt, wordt inzet gepleegd op drie inhoudelijke thema's: bouw, maatschappelijk verantwoord inkopen en het verwaarden van materiaalstromen.
Het thema 'bouw' gaat over nieuwbouw, sloop en grond-, weg- en waterbouw. Met dit thema willen we de milieu-impact van de bouwketen laten afnemen. Op dit onderdeel heeft de gemeente soms een bepalende rol, bijvoorbeeld als het gaat over eigen bouwprojecten. Daarnaast speelt zij de rol van aanjager, inspirator en regisseur; omdat de gemeente zelf het goede voorbeeld geeft, wordt er ook van partners in de stad verwacht dat er ambitieuze doelen worden gesteld en nagejaagd. Daarnaast is 'circulaire bouw' een belangrijk onderdeel van het nationale beleid en provinciale en regionale inzet. Hiermee wordt er aangesloten op de opgave 'duurzame verstedelijking' van het beleidsakkoord.
Circulair slopen en bouwen biedt tal van mogelijkheden en oplossingen, zoals geschetst in onderstaande tabel.
Tabel 3.1: Circulair bouwen en slopen
Inzet voor het Energiepark is met name het gebruik van duurzame materialen, flexibiliteit en losmaakbaarheid, en zo hoogwaardig mogelijk hergebruik.
Vanuit het beeldkwaliteitsplan worden ontwerpers uitgedaagd om duurzame en innovatieve ontwerpoplossingen te bedenken die aansluiten bij de hedendaagse actuele opgaven zoals duurzaam materiaalgebruik, energieopwekking, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.
Ontwerpprincipes die gelden:
Leiden is een gastvrije stad, al eeuwenlang. De vormen van vervoer veranderen maar de mensen blijven komen en gaan. Leiden moet een stad zijn en blijven waarin iedereen zich veilig en gezond kan bewegen. En waar de ruimte om je heen prettig voelt; als je hier woont, werkt of gewoon graag op bezoek komt. De stad blijft groeien en biedt plek aan meer inwoners, ondernemers en bezoekers. Duurzame Mobiliteit is hierin het sleutelwoord.
De mobiliteitsnota Leiden Duurzaam Bereikbaar 2020-2030 beschrijft hoe Leiden werkt aan een duurzaam mobiliteitssysteem. Een belangrijke bijdrage aan een duurzaam, leefbaar en bereikbaar Leiden is het nastreven van een hoger aandeel in het gebruik van lopen, fietsen en openbaar vervoer (het aantal fietsers zal de komende jaren naar verwachting met circa 40% toenemen). Dit noemen we 'modal shift'. Autogebruik krijgt in Leiden met name een plek op de hoofdontsluitingsstructuur.
Gelijktijdig is het Uitvoeringsprogramma Leiden Duurzaam Bereikbaar opgesteld. Het uitvoeringsprogramma concretiseert de geformuleerde beleidsdoelen in uitvoerbare projecten. Deze programmatische aanpak valt uiteen in drie onderdelen: ten eerste het inpassen van lopende projecten, ten tweede het realiseren van quick wins (korte termijn) en tot slot het uitwerken in projecten (lange termijn).
Voor het bereiken van de 'modal shift' wordt ingezet op verschillende deelambities, die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Conform dit beleid geldt in de Leidse binnenstad per 2025 een zero-emissiezone voor stadslogistiek (deelambitie 6). Het Energiepark valt hierbinnen, wat betekent dat logistieke dienstverleners emissievrij zullen bevoorraden en bezorgen. Samen met de logistieke sector wordt verder verkend wat de mogelijkheden zijn om nog meer vervoersbewegingen te voorkomen.
Daarnaast krijgt het Energiepark (in lijn met het project Autoluwe Binnenstad) een autoluw karakter. Hiermee worden de vervoersbewegingen binnen het Energiepark niet alleen maar verduurzaamd, maar worden vervoersbewegingen ook gereduceerd. Daarnaast wordt er ingezet op het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en van deelconcepten, zoals deelauto's.
Beleidskader
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 4.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Onderzoeksresultaten
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving”, “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten aan de orde komen.
Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie verder onder paragraaf 4.1.3 en 4.2.2.
Voor de nationale belangen “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid “en “Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater” wordt verwezen naar paragraaf 5.10.
In paragrafen 5.1 en 5.2 wordt tot slot aandacht besteed aan onder andere cultureel erfgoed in het plangebied; dit raakt aan nationaal belang “Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang”.
Conclusie
De Nationale Omgevingsvisie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening.
Onderzoeksresultaten
Met het opstellen van dit bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Op basis van het Rarro (Regeing algemene regels ruimtelijke ordening) ligt het plangebied binnen het 'radarverstoringsgebied maximale hoogte 90 meter t.o.v. NAP'.
Voor het plangebied geldt verder dat het onderdeel uitmaakt van een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde: de Romeinse Limes. De bescherming hiervan is vastgelegd in het Barro en is doorvertaald en uitgewerkt in de provinciale Omgevingsverordening. In deze verordening is de begrenzing van de Romeinse Limes gedetailleerder opgenomen dan in het Barro. Het plangebied maakt daarin geen onderdeel uit van de Romeinse Limes.
Conclusie
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bereiken van een goede ruimtelijke ordening via optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waaronder een herziening van het bestemmingsplan.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende regeling. Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
Onderzoeksresultaten
De ladder voor duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. De onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf 4.2.2.In deze paragraaf wordt volstaan met de vermelding dat wordt voldaan aan de vereisten uit de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het Besluit ruimtelijke ordening staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
Per 1 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland in werking getreden. De Omgevingsvisie Zuid-Holland biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. In de Omgevingsvisie worden zeven provinciale vernieuwingsambities genoemd:
Daarnaast stelt de Omgevingsvisie Zuid-Holland onder meer uitgangspunten en kaders voor de fysieke leefomgeving, met name op het gebied van ruimtelijke kwaliteit.
Onderzoeksresultaten
In deze paragraaf worden eerste per kaart de richtpunten weergegeven en vervolgens vindt een beoordeling van alle kaarten gezamenlijk plaats.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaarten en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Voor het plangebied zijn de navolgende kwaliteitskaarten en daarbij behorende richtpunten relevant:
Kwaliteitskaart: laag van de ondergrond
In onderstaand figuur is een uitsnede van de kwaliteitskaart laag van de ondergrond ter hoogte van het plangebied opgenomen. Het plangebied is aanduid als een gebied met een bijzonder reliëf.
Figuur 4.2: Uitsnede kwaliteitskaart laag van de ondergrond (Omgevingsvisie Zuid-Holland)
Hieronder zijn de richtpunten voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied opgenomen:
Bijzonder relïef
Kwaliteitskaart: laag van de occupatie:
In onderstaand figuur is een uitsnede van de kwaliteitskaart “laag van de occupatie” ter hoogte van het plangebied opgenomen. Het plangebied ligt in het gebied "steden en dorpen" en is daarnaast aangeduid als stedelijk centrumgebied en historisch centrum. Daarnaast is de Maresingel aangewezen als een stedelijke waterstructuur.
Figuur 4.3: Uitsnede kwaliteitskaart laag van de occupatie (Omgevingsvisie Zuid-Holland)
Hieronder zijn de richtpunten voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied opgenomen:
Steden en dorpen
Historische centra en kernen/stedelijk centrumgebied
De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.
Stedelijke waterstructuur
Ontwikkelingen dragen bij aan het behouden en versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur. Daarbij gaat het om de recreatieve kwaliteit, de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de verbinding tussen stad en land.
Kwaliteitskaart: laag van de beleving
De Maresingel is aangeduid als indicatieve fiets- en wandelroute. De richtpunten voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied betreffen:
Beoordeling
Doel van het plan Energiepark e.o. is door het college van Leiden vastgesteld in de projectopdracht op 2 oktober 2018. Het doel luidt: 'een herontwikkeld gebied in de binnenstad dat inhoudelijk aansluit op de ambities van de gemeente op de thema's cultuur, groen, duurzaamheid, wonen, leefbaarheid en monumentaal erfgoed. Met de herontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van de binnenstedelijke leefomgeving'.
Ten behoeve van de planvorming van de ontwikkeling is een Gebiedsvisie (zie paragraaf 3.1.2) en een Kaderbesluit (zie paragraaf 3.1.4) vastgesteld. Tevens is er een Ontwikkelplan opgesteld, dat als mogelijke invulling van het gebied geldt (zie paragraaf 3.1.3). Gesteld wordt dat deze documenten voldoende aandacht besteden aan het landschap, de groen- en waterstructuur, karakteristieke kernmerken, hoogteaccenten en het cultuurhistorisch karakter van de omgeving.
In de Gebiedsvisie wordt voor De Maresingel de ambitie gesteld deze weer bevaarbaar te maken waardoor de recreatieve ontwikkelingen meer kans krijgen. De zone langs de Maresingel blijft onbebouwd zodat de singel als belangrijke structuur behouden en zichtbaar blijft. Onderhavig bestemmingsplan voorziet voorts in een planologische mogelijkheid voor een extra brugverbinding voor langzaam verkeer, wat voor een extra impuls kan zorgen voor fietsers en wandelaars. Hoogteverschillen in gebouwen vinden met name plaats in het parkdeel. Hier dragen de hoogteaccenten bij aan de beleving van het Singelpark en het landschapsplan. De bestaande historische bebouwing van het Papegaaisbolwerk, langs de Singel, wordt, waar dat mogelijk is en bijdraagt aan het karakter en de kwaliteit van het gebied, behouden en gebruikt bij de transformatie van het gebied.
De cultuurhistorische effecten als gevolg van de planontwikkeling worden uitvoerig behandeld in paragraaf 5.2.2. De monumentale gebouwen worden zoveel mogelijk hergebruikt om het industriële karakter van het gebied verder uit te nutten, evenals belangrijke verbindingen. Belangrijke uitzondering vormt de keuze om het Stadsbouwhuis te slopen en zo de tijdlaag uit de jaren '70 en '80 te laten verdwijnen. Dit besluit is genomen na een omvangrijke afweging uit zowel ruimtelijk-, programmatisch-, cultuurhistorisch- oogpunt als in overleg met stakeholders.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan passend wordt geacht binnen de doelen van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Beleidskader
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. Hiermee is een belangrijke stap gezet in de voorbereiding op de komst van de Omgevingswet. In de ZHOV zijn de regels over de fysieke leefomgeving van de provincie opgenomen. In de verordening staat aangegeven wat wel en niet is toegestaan: mag bijvoorbeeld op een bepaalde locatie een bedrijf worden uitgebreid of kan dat niet vanwege een nabijgelegen natuurgebied. De regels gaan gelden vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet en zijn een voortzetting van de regels die onder het huidige recht gelden. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de huidige Omgevingsverordening Zuid-Holland van kracht. Onderstaande onderdelen zijn relevant voor onderhavig bestemmingsplan.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
In artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In geval van het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook 3.2.1 Provinciale omgevingsvisie) speelt de ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dient eveneens te worden voldaan aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Bij een stedelijke ontwikkeling in het bestaand stads- en dorpsgebied dient in de toelichting van het bestemmingsplan ingegaan te worden op de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking kan verwezen worden naar een regionale visie waar de behoefte van de stedelijke ontwikkeling al is gemotiveerd. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking, zoals opgenomen in het Bro, ook opgenomen in de verordening om het provinciaal belang bij de toepassing van de ladder te benadrukken. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- of dorpsgezicht kan worden voorzien kan gebruik worden gemaakt van de aangewezen locaties in het Programma ruimte.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.35a van de Omgevingsverordening Zuid-Holland staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Onderzoeksresultaten
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Onderhavig plan bestaat uit het type ontwikkeling 'aanpassing'. Het past immers binnen de bestaands gebiedsidentiteit op grond van de provinciale regelgeving en voegt daarbij nieuwe structuren toe, bijvoorbeeld op het gebied van gebiedsidentiteit, met respect voor de cultuurhistorische context en de verdere relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Zie paragraaf 4.2.1 voor de beoordeling ten aanzien van de richtpunten.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Door MEES Ruimte & Milieu is voor de (her)ontwikkeling van het Energiepark een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. De notitie met daarin de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. Uit de notitie volgt dat de toevoeging van maximaal 350 woningen in het plangebied aangemerkt kunnen worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de 350 woningen volgt uit de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017', de Woningbehoefteraming 2021 en het gemeentelijk woonbeleid.
Voor de niet-woonfuncties heeft, met uitzondering van het kinderdagverblijf, ook een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden daar deze functies aan te merken zijn als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Voor deze functies geldt dat evenwel uit regionaal en gemeentelijk beleid een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte volgt. Specifiek voor de kantoorfunctie heeft ook een toets aan artikel 6.11 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland plaatsgevonden. Uit de notitie volgt dat ook aan dit artikel kan worden voldaan.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de notitie in Bijlage 5.
Risico's voor klimaatverandering
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In paragraaf 5.9 wordt een projectspecifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering.
Conclusie
De Omgevingsverordening Zuid-Holland staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
De gemeente Leiden heeft samen met de gemeenten Kaag en Braassem, Katwijk, Leiderdorp, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Wassenaar en Zoeterwoude de Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 'Hart van Holland' opgesteld met als doel de samenhang tussen de gemeenten te versterken. De integrale regionale agenda heeft betrekking op de fysieke leefomgeving en vormt het uitgangspunt voor de nog op te stellen regionale omgevingsvisie.
Onderzoeksresultaten
Voor verstedelijking is het uitgangspunt om nieuwe woningen en andere stedelijke voorzieningen te concentreren rondom de Oude Rijn en in de grotere kernen, indien dit de bestaande kernen en landschappen ondersteunt of versterkt. Hierbij moet worden gekeken naar slimme manieren van verstedelijking die passen bij de dorpse of juist stedelijke karakteristieken van een plek, voor mooiere overgangen tussen stad of dorp en omliggende landschappen.
De verstedelijking komt niet vanzelf. Binnenstedelijk bouwen is duurder dan in weilanden (de waarde die verloren gaat wanneer open landschappen verdwijnen, is lastig in geld uit te drukken). Ook vergt het extra inspanning om terreinen die eerst een andere functie hadden als vliegveld of fabriekslocatie, om te transfomeren tot aantrekkelijke nieuwe kernen. Binnenstedelijk bouwen, verdichten en transformatie blijft echter de ambitie.
Met de voorgenomen transformatie van het industrieel gebied tot een woongebied met ruimte voor werken en ontspanning past de beoogde ontwikkeling binnen de eerder genoemde regionale ambitie. Tevens wordt de industriële identiteit van het gebied behouden.
Conclusie
De Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 'Hart van Holland' staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleidskader
Op 6 juli 2021 heeft het college de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 'Stad van ontdekkingen en kloppend hart in de regio' vastgesteld (besluitnummer: RV 21.0358). Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078).
De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De Omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:
Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.
Onderzoeksresultaten
In de plannen voor het Energiepark zijn de bovenstaande vier thema's duidelijk terug te vinden.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om het gemengde hoogstedelijke milieu te realiseren.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen de kaders van van de Omgevingsvisie Leiden 2040.
Beleidskader
In 2004 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de Ontwikkelingsvisie.
De geactualiseerde uitgave van de Ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de vorige Ontwikkelingsvisie voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan was deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde Ontwikkelingsvisie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis', 'historische cultuur', "bereikbaarheid" en "de kracht van de stad". Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Onderzoeksresultaten
Voorliggend plan sluit aan op de vier genoemde ambities in de Ontwikkelingsvisie:
Internationale kennis
Om de huidige en toekomstige kenniswerkers te kunnen behouden, is de beschikbaarheid van aantrekkelijke woonmilieus een vereiste. Het plan bevat een verscheidenheid aan functies, waar woningbouw in verschillende marktsegmenten onderdeel van uitmaakt. Dat maakt het voor de kenniswerkers van nu en van de toekomst eenvoudiger om in Leiden te kunnen blijven wonen. Tevens voorziet het plan in werkateliers waar ook kenniswerkers zich kunnen vestigen met innovatieve startups.
Historische cultuur
Ten behoeve van de 'historische cultuur' voorziet het plan in het deels behouden van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen binnen het plangebied. Daarnaast wordt de inrichting van de openbare ruimte in de Ontwikkelingsvisie gezien als geschikte manier om de historische kwaliteiten van Leiden nog beter tot uitdrukking te laten komen. Het voorliggende plan speelt daarop in, door de ruimten tussen de historische bouwwerken van een kwaliteitsimpuls te voorzien en het streven om de historische gebouwen te benutten voor de transformatie.
Bereikbaarheid
In de ontwikkelingsvisie staat beschreven dat de wegen in Leiden steeds meer dichtslibben. In het plan is rekening gehouden met de mobiliteit van de toekomstige bewoners. Het gaat om een zoveel mogelijk autoluwe wijk, waarbij de voetganger en de fietser prioriteit krijgen. De te realiseren dwarsverbindingen door het gebied, maken het voor de langzaam verkeersdeelnemers eenvoudig zich te verplaatsen. Daarbij zijn halteplaatsen van openbaar vervoer (bus) op loopafstand en het station op fietsafstand gelegen van het plangebied.
De kracht van de stad
Door bij elke keuze binnen Leiden na te denken over de bijdrage van die keuze aan de stad, worden de kwaliteiten versterkt. Het plan voorziet in een toevoeging van woningbouw, cultuur, horeca en arbeidsplaatsen met het behouden van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing. Daarmee richt het plan zich op een veelvoud aan functies die voor Leiden bijdragen aan het behoud en de versterking van de kracht van de stad.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de Ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen".
Beleidskader
Programma Binnenstad
Op 16 juni 2009 heeft de raad het Programma Binnenstad vastgesteld. Het doel van het Programma Binnenstad is een samenhangende visie en een programma gericht op de verbetering van de kwaliteit van de binnenstad van Leiden. De historische binnenstad is een van de onderscheidende kwaliteiten van de stad. Versterking van de kwaliteit zal de aantrekkelijkheid van de stad vergroten.
De doelen van het programma zijn:
Er is eerst een visie gemaakt, gebaseerd op onderzoeken en gesprekken met belanghebbenden. De visie wordt gebruikt als een meerjarig en integraal leidend kader voor de ontwikkeling van de binnenstad. De visie definieert van 18 verschillende gebieden en locaties in de binnenstad de functie, de gewenste ontwikkeling, het bijbehorende programma en het type ontwikkeling.
Per jaar wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin alle inspanningen voor het jaar beschreven staan.
Structuurvisie "Verder met de Binnenstad"
Het Programma Binnenstad is uitgewerkt in de structuurvisie "Verder met de Binnenstad". De visie is op 11 oktober 2012 (RV 12.0040) door de gemeenteraad vastgesteld.
De structuurvisie "Verder met de Binnenstad" is een verdiepende visie over de binnenstad van Leiden. De visie blijft naast de Omgevingsvisie Leiden 2040 bestaan.
De maatregelen van het Programma Binnenstad zijn onder meer gericht op het ruimtelijk-economisch beleid. "Verder met de Binnenstad, Gebruikshandleiding voor ontwikkelingen in de binnenstad van Leiden" stelt ontwikkelende partijen beter in staat om goede ontwikkelplannen op te stellen en uit te voeren. Daarmee levert zij een praktisch en hanteerbaar kader voor een brede doelgroep.
Onderzoeksresultaten
In de structuurvisie "Verder met de Binnenstad" vormt het Energiepark een belangrijk sfeergebied en wordt gesproken over een nieuwe stadscultuur waarin reeds vooruitgelopen wordt op voorliggend plan binnen de belemmeringen van de energiecentrale.
Daarnaast worden 18 ontwikkellocaties onderscheiden, waaronder:
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de structuurvisie "Verder met de binnenstad".
Beleidskader
Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De Woonvisie bevat het gewenste toekomstbeeld van de stad en bevat tevens de acties die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties voor de komende jaren zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:
"Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.
Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar - dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied."
Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:
Om de uitgesproken ambitie waar te kunnen maken streeft Leiden ernaar om:
Onderzoeksresultaten
In het kader van de totstandkoming van het nieuwe woonbeleid en de verstedelijkingsambitie is in beeld gebracht welke bijdrage het project Energiepark e.o. kan leveren aan de woningbouwopgave. Op basis van beleid is de inzet dat er sprake moet zijn van 35% sociaal en huisvesting van bijzondere doelgroepen. Naast de inzet op realisatie van sociale woningen is er behoefte aan koopwoningen in verschillende prijsklassen. Tot slot is er behoefte aan een mix van kleine, middelgrote en grote woningen, zodat er voldoende differentiatie ontstaat. Ook uit het participatietraject blijkt dat er draagvlak is voor het toevoegen van woningen in dit gebied.
Uitgangspunt is om in dit gebied een gemengd stedelijk woonmilieu met 350 woningen van verschillende typologieën en voor diverse doelgroepen te creëren. Gezien de grote vraag naar woningen in de regio, de doelgroepen die een woning zoeken in de binnenstad (veelal starters, ouderen en kleine gezinnen) en efficiënt gebruik van ruimte vanwege de hoge grond- en bouwprijzen wordt er uitgegaan van gestapelde bouw (appartementen), met autoluwe straten die ruimte bieden voor ontmoeting en vergroening.
Resumé geldt voor het woonprogramma:
Conclusie
Het bestemmingsplan levert een belangrijke bijdrage aan de Leidse woningbehoefte en is in overeenstemming met het daartoe geldende beleid.
Beleidskader
De Ruimtelijk-Economische Horecavisie is erop gericht om de leefbaarheid en de vitaliteit in de binnenstad van Leiden te verbeteren. Op sommige plekken wordt ingezet op meer levendigheid en op andere plekken wordt ingezet op het bewaren van de rust. Ten aanzien van het consolideren en versterken van het bestaande horeca-aanbod biedt deze visie flexibiliteit aan ondernemers door ontwikkeling en innovatie mogelijk te maken. Daar waar de toevoeging van horeca en/of hotelcapaciteit gewenst is, wordt deze passend bij de vraag en de omgeving mogelijk gemaakt. Op andere plekken wordt juist ingezet om het woonklimaat voor bewoners zoveel mogelijk te ontzien door horecaontwikkelingen uit te sluiten. De Horecavisie is op 28 januari 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden.
Nieuw in de Horecavisie is ook de mogelijkheid in de gebieden buiten de binnenstad, zoals bedrijventerreinen, wijkwinkelcentra, ontwikkellocaties, kantorenlocaties en recreatiegebieden beperkt horeca te ontwikkelen die aansluit bij de behoefte van het betreffende gebied.
De horeca in de andere gebieden dan het centrum is ondersteunend aan de hoofdfunctie(s) van het gebied waarbinnen deze is gevestigd. Dit geldt vooral voor de potentiegebieden zoals die zijn benoemd in de Omgevingsvisie waar het nadrukkelijke doel is om gemengde woon- werkgebieden te creëren met een eigen buurtgericht voorzieningenprogramma. De horecavisie stelt kaders waaraan een toekomstige uitbreiding van horeca in deze gebieden moet voldoen:
Onderzoeksresultaten
Het Energiepark wordt in de Horecavisie benoemd als een ontwikkellocatie, waar binnen de geldende kaders horeca mag worden uitgebreid. Het Energiepark is in de Horecavisie onderdeel van het naast gelegen Cultuurkwartier: “Het aangrenzend liggende Energiepark vormt een ontwikkellocatie die gekenmerkt wordt door een combinatie van wonen, kantoren en cultuur. In dit gebied zullen maximaal 3 nieuwe zelfstandige horecagelegenheden worden toegevoegd ter ondersteuning van deze functies in de horecacategorieën 1*of 3*. Zie artikel 1.62 van de regels van dit bestemmingsplan wat hier precies onder verstaan wordt.
In het Kaderbesluit (zie paragraaf 3.1.4) is besloten om de in de Gebiedsvisie Energiepark e.o. voorziene zelfstandige horecafuncties te koppelen aan:
De nieuwe zelfstandige horecavestigingen zijn geborgd in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de Ruimtelijk-Economische Horecavisie.
Beleidskader
Het Evenementenbeleid Leiden 2020 geeft aan dat evenementen belangrijk zijn voor de stad, ze bepalen mede de levendigheid en de sfeer. Tevens versterken evenementen de onderlinge band tussen mensen en hebben evenementen een belangrijk economische betekenis voor Leiden. Het geldende evenementenbeleid is voortgekomen uit een grondige evaluatie van het voorgaande beleid waarbij ook organisatoren, bewoners en bedrijven zijn betrokken. Het beleid gaat uit van drie ambities:
Tijden evenement
Van belang is dat inwoners van de gemeente Leiden weten wat zij kunnen verwachten van de gemeente als het gaat om het toestaan van evenementen. Een belangrijk aspect daarbij is de tijden waarop evenementen kunnen plaatsvinden, waarbij de nadruk ligt op de eindtijd. In het evenementenbeleid is een overzicht opgenomen van de verschillende eindtijden.
Geluidbeleid
In het Evenementenbeleid is een verwijzing opgenomen naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2020 van de gemeente Leiden. In de APV is een categorie-indeling van evenementen opgenomen, te weten categorie 1, 2a, 2b, en 3, waarbij voor elke categorie andere geluidseisen worden gehanteerd. Deze regels uit de APV blijven in stand. Bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van een evenement blijft toetsing aan de APV verplicht.
Een evenement dient, naast de regelgeving in de APV, ook in overeenstemming te zijn met de regels in een bestemmingsplan.
Onderzoeksresultaten
Onderdeel van dit nieuwe bestemmingsplan is het juridisch-planologisch (opnieuw) vastleggen van de ruimtelijk relevante regels met betrekking tot evenementen en -locaties, overeenkomstig het Evenementenbeleid. Het huidige bestemmingsplan Binnenstad biedt reeds mogelijkheden voor.
Het Energiepark wordt beleidsmatig gezien als één evenementenlocatie, bestaande uit drie verschillende deelgebieden: het Energieplein, het Ambachtsplein en het Huigpark. Wel wordt er voor de drie aparte deelgebieden gedifferentieerd in verschillende type evenementen.
Ter plaatse van de drie locaties is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'overige zone – evenemententerrein' opgenomen. Binnen het totale evenementenprofiel zijn maximaal 12 evenementen in de categorie 1 mogelijk en maximaal 6 evenementen in de categorie 2a. Dit is mede ingegeven vanwege de ontwikkeling in samenhang met wonen. Evenementen in de categorie 2b en 3 zijn niet toegestaan. Zie artikel 1.44 van de planregels wat precies onder de verschillende categorieën verstaan wordt. De regels met betrekking tot de voornoemde gebiedsaanduiding zijn opgenomen in artikel 14.7 van de planregels.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de kaders uit het Evenementenbeleid.
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van deze wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke in 2024 in werking treedt.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
Erfgoednota 2014
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014 en verlengd zonder eindtijd in 2021) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:
In het geldende bestemmingsplan Binnenstad is een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 4' opgenomen die ervoor zorgt dat bodemverstoringen over een oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm gepaard gaan aan een vergunningsprocedure waarin het archeologisch belang kan worden beoordeeld en afgewogen. Uit (archief)onderzoek blijkt dat delen van het plangebied geen archeologische resten meer bevatten. Dit is van toepassing op een deel van het Papegaaisbolwerk waar in 2014 archeologisch onderzoek plaatsvond tijdens een sanering (N. Bouma, 2015: Restanten van een begraafplaats op het gasfabriekterrein aan de Langegracht 70 te Leiden Een archeologische begeleiding). Ook het Huigpark is in het verleden dusdanig vergraven dat hier geen archeologische resten meer verwacht mogen worden. De zuidelijke helft van het plangebied is vanaf de 17e eeuw bebouwd geweest. De resten van deze bebouwing liggen doorgaans vrij ondiep en zullen op veel plaatsen verdwenen zijn bij de bouw van de huidige gebouwen zoals het Stadsbouwhuis, Tweelinghuis en Langegracht 70. Op de plaatsen waar nog wel archeologische resten aanwezig kunnen zijn is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' overgenomen in het voorliggende plan. De archeologische waarden worden daarmee voldoende beschermd.
De smalle strook aan de noordkant van de Singel is daarnaast aangewezen als gebied met 'hoge archeologische waarden gelegen buiten de singels'. In het bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd als 'Waarde - Archeologie 5'.
Voor 'Waarde - Archeologie 4' is een omgevingsvergunning verplicht bij werken en werkzaamheden die een grondroering tot gevolg hebben met een oppervlak van 50 m2 en een diepte van 50 cm. Bij 'Waarde - Archeologie 5' geldt een omgevingsvergunningplicht bij het uitvoeren van een werk of werkzaamheid bij een oppervlakte van 250 m2 en een diepte van 50 cm.
Het aspect archeologie is geborgd in de regels en vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten (per 1 januari 2024) aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder beschermde stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat onderzoek uitgevoerd moet worden over de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen van het cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.
Erfgoednota 2014
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, de Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is: beschermen wat beschermingswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Beschermd stadsgezicht
Het plangebied ligt binnen het Rijksbeschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de singels'. Het omvat een deel van de noordelijke stadswal met het Papegaaisbolwerk en in zuidelijke richting een aantal voormalige bouwblokken grenzend aan de Langegracht. De aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht in 1981 heeft als doel te waarborgen dat er in de toekomst zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de Leidse binnenstad zoals die door de eeuwen heen tot stand is gekomen.
Algemeen
In de beschrijving van het beschermds stadsgezicht 'Leiden binnen de singels' is de historische ontwikkeling van de stad weergegeven. Als kenmerken van de Leidse binnenstad worden genoemd:
Kenmerkende elementen
De sterke binding van structuur en ruimtelijk beeld van de stad met haar historie, de bijzondere waarde ervan als voorbeeld van typisch Hollandse stedelijke ontwikkeling en de daarmee samenhangende grote huidige belevingswaarde, vormen de aanleiding voor de aanwijzing van de oude binnenstad van Leiden als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele stad binnen de singels en een klein deel van de singelbebouwing aan de zuidoostzijde en westzijde. De bescherming richt zich op de kenmerkende elementen van de binnenstad die in de verschillende gebiedsdelen in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en van belang zijn voor de historische- en belevingswaarde van de historische stad. Het betreft hier vooral het patroon van straten en waterlopen, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de schaal van de bebouwing (hoogte, breedte, parcelering), de detaillering van de gevels, het kappenlandschap en het samenspel van deze factoren.
Karakter 17e-eeuwse stadsuitbreiding
Het plangebied maakt deel uit van de 17e-eeuwse stadsuitbreiding. In de gehele 17e-eeuwse uitbreiding domineert de aan de préstedelijke verkaveling aansluitende renaissancestructuur. De diverse uitleggen, gerealiseerd tussen 1611 en 1659, zijn ontworpen volgens een zo rationeel mogelijk systeem. Er is echter telkens aansluiting gezocht op de middeleeuwse straten en grachten en op de al aanwezige structuurelementen in de préstedelijke verkaveling. De bebouwing van de wijken is in snel tempo tot stand gekomen als gevolg van de grote woningnood in de eerste helft van de 17e eeuw. Kenmerkend voor die eerste bebouwingsfase is de grote eenvormigheid van de huizen. Deze werden veelal door investeerders gebouwd en dus niet door de daadwerkelijke bewoner. De aard van de bebouwing werd voor een groot deel bepaald door het ambacht dat de bewoners uitvoerden binnen het proces van de lakenproductie. De verschillen in ruimtebehoefte en welvaart van deze onderscheiden beroepen komt tot uiting in de omvang van het pand en de breedte van de gracht. Daarmee ontstond één van de oudste industriële landschappen van Europa. Verspreid over de noordoostelijke schil zijn resten van deze aanleg bewaard.
In het plangebied (rondom de Langegracht) wordt het ruimtelijk karakter bepaald door demping en herprofilering, kaalslag en vestiging van (veelal grootschalige) industriële activiteiten. De oorspronkelijke, zeer kleinschalige bebouwing wordt hierdoor vrijwel weggedrukt.
Cultuurhistorisch onderzoek
Door Steenhuis Meurs is in oktober 2019 een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt een cultuurhistorische duiding en waardering van de nu bestaande kwaliteiten van het Energiepark gegeven en zijn tevens vanuit cultuurhistorie aanbevelingen gedaan over de transformatie van de plek.
De resultaten zijn verwerkt in het rapport 'Energiepark Leiden - Cultuurhistorisch onderzoek en waardering' (Steenhuis Meurs, oktober 2019). Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit het rapport.
Structuren
De oudste nog herkenbare historische laag in het plangebied is die van de stadsuitleg van 1611, met een structuur van singels, verdedigingsbolwerken en lange oost-west georiënteerde grachten die samen met noord-zuid georiënteerde dwarsgrachten, -straten, en - stegen een grid van min of meer regelmatige bouwblokken vormen. De hoofdstructuur van de uitleg ter hoogte van het Energiepark is van waarde. Deze wordt door de Oude Singel, Langegracht, Maresingel, Korte Mare en Oude Herengracht gevormd. Binnen deze laag is ook de structuur van de voormalige vesting van waarde. In het Energiepark gaat het om de contouren van twee bolwerken (Papegaaisbolwerk en Arme Bolwerk) en het profiel (met, voor zover aanwezig, niveauverschillen). Het Huigpark is een recente groenstructuur (jaren '80) die als bouwsteen van het Singelpark de herkenbaarheid van de vestinggordel ten goede komt.
Ook de structurerende rooilijn langs de Langegracht, met haaks daarop verschillende dwarsverbindingen (stegen, straten) is van waarde. Door de representatieve uitstraling van de gevelwanden (een ensemble van grotere bouwvolumes) en het brede en groene wegprofiel, heeft de Langegracht het karakter van een boulevard. De structurerende rooilijn aan de 3e Binnenvestgracht bestaat uit meerdere fragmenten met een meer uniforme uitstraling. Deze structuur is tevens van cultuurhistorische waarde als duiding van de loop van het oorspronkelijk straten- en grachtenpatroon.
Waardevolle dwarsverbindingen binnen de grenzen van het terrein zijn de Reineveststeeg, de verbinding ten westen van de energiecentrale en aan weerszijden van het Stadsbouwhuis (o.a. Tweelingstraat). De twee oeververbindingen bij de bolwerken zijn van waarde als herinnering van de spoorverbinding van het energieterrein (op de Papegaaisbolwerk) en als route tussen de Stadspolder en de voormalige begraafplaats op het Arme Bolwerk. Op het niveau van de inrichting van de buitenruimte zijn de kade aan de Maresingel en enkele restanten van industriële inrichting waardevolle elementen. De kade aan de Maresingel tussen het Papegaaisbolwerk en het gasontvangststation herinnert aan de functionaliteit van de kade als aanleglocatie voor boten voor het in- en uitladen van grondstoffen voor het energiebedrijf. Andere relicten in de openbare ruimte zijn grotendeels verdwenen. Alleen de overgebleven pijpen tussen het Regulateurshuis aan de Maresingel en de energiecentrale resteren nog.
Cultuurlandschappen
Het terrein van het Energiepark heeft een ontwikkeling van vele eeuwen doorgemaakt, waarbij de functie, vorm en schaal van het gebied geleidelijk evolueerde tot wat het nu is. Het gebied is vanaf de stadsuitleg in 1611 ontwikkeld tot een binnenstedelijke locatie met een woon- en industrieel karakter. Verschillende historische lagen zijn binnen en net buiten de grenzen van het Energiepark herkenbaar. De historische gelaagdheid van het gebied is zichtbaar op zowel het niveau van de structuren als die van de gebouwen.
Vanuit de ontwikkelgeschiedenis zijn er drie cultuurlandschappen over elkaar heen te onderscheiden die het karakter van het Energiepark en omgeving bepalen: de vestiging- en waterstad (inclusief de regelmatige stadsuitleg van 1611), de fabrieksstad en de autostad. Hieronder wordt een nadere toelichting op de drie cultuurlandschappen gegeven:
Halverwege de jaren zeventig raakte het wegenplan (uit 1961) achterhaald door een kentering in het denken over de historische binnenstad en het verkeer. De verkeersdoorbraken verdwenen en maakte plaats voor een herwaardering van de binnenstad als woongebied, ontmoetingsplek en cultuurhistorisch monument. De binnenstad moest niet langer worden aangepast voor autoverkeer, maar het autoverkeer zou zich moeten aanpassen aan de binnenstad. Het nieuwe denken kreeg vorm in het Structuurplan Binnenstad (1978). Dit structuurplan resulteerde in 1981 als de aanwijzing van de gehele binnenstad van Leiden als beschermd stadsgezicht, waarbij de bescherming zich niet richt op individuele panden maar op (historische) karakteristiek en stedenbouwkundige structuur.
In deze periode verdwenen diverse fabrieksgebouwen ten noorden van de Maresingel en ten oosten van de energiecentrale. Het fabrieksterrein schoof meer op naar het westen door de ingebruikname van het complex van Clos & Leembruggen. Het gedeeltelijk verdwijnen van fabrieksgebouwen op het terrein bood de gemeente de mogelijkheid om nieuwe ontwikkelingen te initiëren in de vorm van het terugbrengen van de groene Singelrand, het Huigpark, nieuwbouw ten behoeve van gemeentelijke kantoren langs de Langegracht en nieuwbouwwoningen ten oosten van het Stadsbouwhuis en het Huigpark.
Gebouwen
Op het terrein van het Energiepark zijn in totaal 12 complexen (met uitzondering van de portiersloge):
De conclusies van de uitgevoerde quickscans, de waardestellingen uit de gemeentelijke monumentenbeschrijvingen en de eerder uitgevoerde onderzoeken zijn door Steenhuis Meurs, samen met de waardevolle structuren, verwerkt in een waarderingskaart (figuur 5.1).
Figuur 5.1: Waarderingskaart (Energiepark Leiden - Cultuurhistorisch onderzoek en waardering)
In de onderstaande tekst wordt op hoofdlijnen ingegaan op de waardering van de individuele panden.
De als gemeentelijke monumenten aangewezen gebouwen op het terrein van het Energiepark zijn waardevol als meest herkenbare complexen voor de functie van het terrein als fabrieksterrein voor gas en elektriciteit. De gebouwen zijn opvallend door hun ligging aan de Maresingel en de Langegracht, de architectonische verschijningsvorm, de alzijdigheid en de typologie. Het hoofdmonument van het terrein is de energiecentrale met schoorsteen die de skyline van Leiden markeert.
Twee grote complexen aan weerszijden van de energiecentrale zijn als beeldbepalende panden geselecteerd. Samen met de monumenten dragen deze panden bij aan het stadsbeeld van Leiden en past binnen de visie in de jaren '70 van de 20e eeuw om in de binnenstad ruimte te creëren voor een autoboulevard met bijpassende bebouwing. Deze panden zijn stedenbouwkundig, architectonisch en cultuurhistorisch van waarde. Beide panden zijn alzijdig en op de stad eromheen georiënteerd en sluiten redelijk goed aan op de fijnmazige structuur van de historische stad.
Met grote gebouwen is een kleinschalig stedelijk weefsel gecreëerd. Het Stadsbouwhuis is een van de kenmerkende overheidsgebouwen in deze periode en één van de belangrijkste werken. Het voormalige administratiegebouw (nu: De Sleutels) markeert de zuidwesthoek van het Energiepark langs de Langegracht en is ontworpen met een publieksgerichte functie ter bevordering van de sociale contacten (met o.a. zitbankjes, balkons, en portiersloges).
Aanbevelingen en borging in dit bestemmingsplan
In het onderzoek is als laatste stap, een vertaling van de waarden naar aanbevelingen en randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het Energiepark opgesteld. In deze aanbevelingen wordt ingegaan op de vraag wat het terrein en de gebouwen, vanuit het perspectief van cultuurhistorie, aan eventuele ingrepen en toevoegingen kan verdragen, zonder dat het oorspronkelijke concept wordt aangetast. Deze aanbevelingen zijn grotendeels uitgangspunt geweest bij het opstellen van de Gebiedsvisie Energiepark e.o. en vervolgens het Ruimtelijke ontwerp Energiepark Leiden.
Borging van deze aanbevelingen is vervolgens op verschillende wijze gedaan in onderhavig bestemmingsplan:
Eén aanbeveling is niet overgenomen in het plan. Dit betreft het inzetten op het herkenbaar maken van beeldbepalende gebouwen en bebouwing in het gebied uit de periode 1961-1999: er is namelijk besloten het Stadsbouwhuis niet te behouden. Hiermee wordt een belangrijk element uit de tijdlaag jaren 70/80 uitgewist. Hierdoor is sprake van een aantasting van de geconstateerde cultuurhistorische waarden in het gebied.
Figuur 5.2: Aanbevelingen (Energiepark Leiden - Cultuurhistorisch onderzoek en waardering)
Afweging ten aanzien van het Stadsbouwhuis
Ten aanzien van het al dan niet behouden van het Stadsbouwhuis is een motie ingediend (Motie: M190091.01 'Behoud van het Stadsbouwhuis 2'). Deze motie had als doel het Stadsbouwhuis te benoemen tot 'bij sterke voorkeur te behouden gebouw' en bij de keuze tot sloop dit samen met de daarbij behorende motivering voor te leggen aan de gemeenteraad. In de collegebrief uit juli 2020 is de raad geïnformeerd over het besluit dat het college op 20 juli 2020 heeft genomen ten aanzien van de toekomst van het Stadsbouwhuis: “In deze complexe puzzel hebben wij besloten te kiezen voor het scenario, waarbij het Stadbouwhuis gesloopt wordt en plaats maakt voor nieuwbouw. Het scenario sloop-nieuwbouw is op de meeste aspecten het beste uit de beoordeling naar voren gekomen met uitzondering van de aspecten cultuurhistorie en planning”. Ook is in deze brief aangegeven dat “een definitieve afweging over aanwijzing [tot monument, red.] uiterlijk bij behandeling van het Kaderbesluit Energiepark” plaatsvindt.
Het college heeft op 20 april 2021 besloten het Stadsbouwhuis niet aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Ondanks het feit dat het college de cultuurhistorische waarde van het gebouw onderkent, maakt het college een bredere afweging waarbij in dit geval de andere belangen zwaarder wegen. Dit heeft met name (maar niet uitsluitend) te maken met de volgende aspecten:
Ten behoeve van de ontwikkeling van het Energiepark zal het Stadsbouwhuis dan ook worden gesloopt.
Molenbiotoop
In de Omgevingsverordening is voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen; de molenbiotoop. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. Voor het plangebied is de molen De Valk van belang. De molenbiotoop van molen De Valk heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. De bescherming van deze molen is vertaald door het opnemen van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. De bepalingen bij de gebiedsaanduiding garanderen de vrije windvang en het zicht op de molen. Een en ander zoals ook in de Omgevingsverordening is bepaald.
Het ruimtelijke ontwerp houdt grotendeels rekening met de aanbevelingen uit het uitgevoerde cultuurhistorisch onderzoek. Het beschermd stadsgezicht (door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie') en de molenbiotoop (gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop') worden in dit bestemmingsplan beschermd. De monumentale gebouwen worden zoveel mogelijk hergebruikt om het industriële karakter van het gebied verder uit te nutten, evenals belangrijke verbindingen. Belangrijke uitzondering, in afwijking van de aanbevelingen uit het cultuurhistorisch onderzoek, vormt de keuze om het Stadsbouwhuis te slopen en zo de tijdlaag uit de jaren '70 en '80 te laten verdwijnen. Dit besluit is genomen na een omvangrijke afweging uit zowel ruimtelijk-, programmatisch-, cultuurhistorisch- oogpunt als in overleg met stakeholders.Gelet op voorgaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wet Natuurbescherming (Wnb)
In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.
De Wet natuurbescherming gaat per 1 januari 2024 op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.
In de Wnb zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen niet overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.
In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. In het kader van dit bestemmingsplan is daarvoor ecologisch onderzoek verricht. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting en de bevindingen van het onderzoek zijn openomen in paragraaf 5.3.2.
Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid
De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), zowel bij bovengrondse (kap, snoei) als ondergrondse (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloeding. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang betreffen dit ook boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt in het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
Ecologisch advies stadsecoloog (2020)
Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.
Gedragscode soortbescherming gemeenten
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de geldende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.
Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur. De Wet natuurbescherming gaat per 1 januari 2024 op in de Omgevingswet.
In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld. De - buiten het bestemmingsplangebied gelegen - Langegracht valt onder de Hoofd Groenstructuur van lanen. De Langegracht, samen met de Hooigracht, is onderdeel van een binnenstedelijke structuur waar niet zonder meer eenzelfde inrichting kan worden gerealiseerd als in de overige Groene Hoofdstructuur-Lanen. De inrichting en uitstraling van deze twee Groene Hoofdstructuur-Lanen volgen waar mogelijk de gewenste uitvoering, binnen de randvoorwaarde van de fysieke mogelijkheden.
Door IDDS is een ecologische quickscan uitgevoerd. De resultaten van de quickscan zijn verwerkt in het rapport 'Quickscan Wet natuurbescherming, Energiepark, Leiden', d.d. 26 mei 2023. Het rapport is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. Hieronder komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
In aanvulling op de ecologische quickscan is door Peutz een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase. De rapport zijn respectievelijk opgenomen als Bijlage 8 en Bijlage 9 bij deze toelichting. De resultaten worden hieronder bij het onderdeel 'stikstofdepositie' besproken.
Beschermde gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden zoals Natura 2000- gebied of het NNN. De ingreep leidt niet tot een fysieke afname van oppervlakte aangewezen habitattypen in Natura 2000-gebieden of het NNN en heeft geen significant verstorend effect op aangewezen habitatsoorten. Daarnaast zijn verstorende effecten op habitattypen en -soorten, zoals trillingen, verdroging, verlichting en/of optische verstoring, door de ligging tussen bestaande bebouwing en de ruime afstand tot beschermde gebieden uitgesloten. Gezien de zeer lokale aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde natuurgebieden zijn de meeste (negatieve) effecten op beschermde natuurgebieden op voorhand uitgesloten.
Stikstofdepositie
Natura 2000- gebied de Wilck is ongevoelig voor stikstof. Echter zijn de effecten van stikstof op het Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide en Coepelduynen op voorhand niet uitgesloten. Het is noodzakelijk om zowel de gevolgen van stikstofdepositie die mogelijk worden veroorzaakt door bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten als voor de gebruiksfase inzichtelijk te maken met AERIUS Calculator versie 2022 (release datum 26-1-2023).
Om te kunnen beoordelen of de geplande ingrepen effecten hebben op beschermde Natura 2000-gebieden, als gevolg van stikstofdepositie, is door Peutz een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd naar zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Uit het onderzoek naar de aanlegfase volgt dat de stikstofdepositie in de relevante Natura 2000- gebieden niet toeneemt, mits:
Uit de berekeningen voor de gebruiksfase volgt dat de stikstofdepositie in de relevante Natura 2000gebieden - dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is "Meijendel & Berkheide" - in de beoogde situatie ten gevolge van de herontwikkeling van het Energiepark niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Geconcludeerd wordt dat er als gevolg van de beoogde ontwikkeling, met inachtneming van de maatregelen voor de bouwfase, geen toename is van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden waardoor significante effecten kunnen worden uitgesloten. Er is daarmee geen sprake van vergunningplicht onder de Wet natuurbescherming.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie en biotooptoets komt naar voren dat in het plangebied mogelijk meerdere geschikte verblijfplaatsen voor huismussen, gierzwaluw en vleermuizen aanwezig zijn. Door middel van nader onderzoek moet vastgesteld worden of het plangebied een (essentiële) functie heeft voor deze beschermde soorten.
Tevens kunnen binnen het plangebied en binnen de verstorende invloedsfeer van de werkzaamheden vogels zonder jaarrond beschermd nest broeden. Algemene vogelsoorten die broeden zijn gedurende deze tijd beschermd (grofweg van 15 februari tot 15 augustus, in gebruik zijnde nesten zijn ook buiten deze periode beschermd). Het advies luidt om de werkzaamheden buiten dit broedseizoen te laten plaatsvinden. Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, dient een broedvogelinventarisatie uitgevoerd te worden door een deskundig ecoloog. Indien broedende vogels aanwezig zijn, moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest verlaten is.
De vegetatie en watergang kunnen door vleermuizen gebruikt worden als foerageergebied en vliegroute. Ook kunnen in omliggende gebouwen vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren tussen zonsopgang en zonsondergang. Wanneer dit niet mogelijk is, moeten lichtbronnen zo zijn afgesteld dat deze niet op omliggende gebouwen, watergang en vegetatie schijnen. Indien niet aan dit advies wordt gehouden, is nader onderzoek naar vleermuisverblijven alsnog nodig.
Ook in de definitieve fase kan verstoring van vleermuizen worden voorkomen door geen verlichting te laten schijnen op de omliggende vegetatie, watergang en gebouwen.
Tabel 5.1: Overzicht van soorten waarmee in het vervolg van het project rekening gehouden moet worden
In het kader van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte dient een ontwikkeling niet evident onuitvoerbaar te zijn. In de regels van het bestemmingsplan is de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voorafgaand aan ontwikkelingen van de gronden met nader onderzoek aangetoond moet worden dat de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet worden overtreden.
Gierzwaluw
Eén opstal in het plangebied beschikt over meerdere geschikte openingen waarin gierzwaluwen kunnen verblijven, nader onderzoek zal moeten uitwijzen of het plangebied een functie vervult voor deze soort. Voor het onderzoek naar de gierzwaluw zijn twee veldbezoeken nodig in de periode tussen 15 mei en 15 juli, waarvan minimaal één bezoek tussen 20 juni en 7 juli en een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen.
Huismus
Eén van de opstallen in het plangebied beschikt over meerdere geschikte openingen waarin huismussen kunnen verblijven. Ook is potentieel functioneel leefgebied aanwezig. Aangezien de soort op korte afstand is waargenomen, kan niet worden uitgesloten dat de soort in de opstal binnen het plangebied broedt. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of het plangebied een functie vervult voor deze soort. Voor het onderzoek naar de huismus zijn twee veldbezoeken nodig in de periode tussen 1 april en 15 mei, met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen.
Vleermuizen
Enkele opstallen binnen het plangebied zijn geschikt als zomer-, individueel winter-, paar- en kraamverblijfplaats voor kleine, gewone en ruige dwergvleermuis. Het industrieel erfgoedgebouw is eveneens geschikt voor laatvlieger. In het stadsbouwhuis is een massawinterverblijfplaats niet uit te sluiten. Nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten moeten uitwijzen of het plangebied een functie vervult voor vleermuizen. Gedurende een jaar gebruiken vleermuizen hun leefgebied op verschillende manieren (zie onderstaande tabel). Daarom dient nader onderzoek naar vleermuizen altijd op meerdere momenten (in de meeste gevallen vijf keer) tijdens het actieve seizoen van vleermuizen uitgevoerd te worden. Hiervoor gelden specifieke eisen, zoals voorgeschreven tussenpozen, vanuit het Vleermuisprotocol 2021 (Netwerk Groene Bureaus). Door dit, door de Omgevingsdiensten voorgeschreven, protocol te volgen, bestaat grote mate van juridische zekerheid dat voldaan is aan een wettelijke en maatschappelijk verantwoorde inspanning om na te gaan of soorten en functies van het plangebied in het geding zijn. In onderstaande tabel is weergegeven welke potentiële verblijfplaatsen binnen het plangebied aanwezig zijn, wanneer het onderzoek moet plaatsvinden en hoeveel bezoeken noodzakelijk zijn.
In de opstallen grenzend aan het plangebied zijn mogelijk vleermuisverblijfplaatsen aanwezig. Hiervoor gelden mitigerende maatregelen om verstoring van vleermuizen te voorkomen. Indien deze mitigerende maatregelen worden gevolgd, is nader onderzoek naar vleermuizen in deze gebouwen niet aan de orde.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.
In de Nederlandse bodem zitten nog veel conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Bij het opsporen en ruimen van conventionele explosieven (CE's) is de openbare orde en veiligheid het bepalende uitgangspunt. De burgemeester is op grond van artikel 172 van de Gemeentewet belast met de handhaving daarvan. De beslissing om in een concrete situatie al dan niet over te gaan tot het opsporen en ruimen van een CE is dus de bevoegdheid van de burgemeester. In een CE-verdacht gebied is grondroerende partij verplicht een explosieven onderzoek uit te voeren in het kader van 'veilige werkomgeving en veiligheid voor derden en de omgeving'. Er geldt geen verplichting om over te gaan tot opsporing en ruiming. Dit hangt af van het concrete geval en dat wordt vooral beoordeeld in relatie tot het huidige en toekomstige gebruik van het gebied.
Conform de Arbowetgeving dient voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden het terrein onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens werkzaamheden in de bodem ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen die een gevaar voor de werknemers en de openbare orde en veiligheid kunnen vormen.
In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.
Figuur 5.3: Bodembelastingskaart (verdachte locaties explosieven)
Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden (figuur 5.3) is het plangebied niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Voorliggend plan is niet ter plaatse van een verdacht gebied gelegen, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een projectgebonden risicoanalyse.
Het aspect explosieven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen dienen in een aantal gevallen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen buisleidingen met een externe veiligheidszone, hoogspanningsleidingen en overige leidingen. De eerste twee type leidingen zijn in ieder planologisch relevant. Voor buisleidingen met een externe veiligheidszone geldt een wettelijke verplichting. Voor hoogspanningsleidingen geldt een advies van het Rijk. Voor de overige leidingen bepaalt bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn. Hiernavolgend worden de typen nader toegelicht.
In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) worden veiligheidsafstanden aangegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Dergelijke buisleidingen komen uitvoerig aan bod in paragraaf 5.6.5 in het kader van Externe Veiligheid.
Bij transport van stroom door een hoogspanningsverbinding ontstaan magnetische velden. De sterkte ervan hangt vooral af van de hoeveelheid stroom die wordt vervoerd en van de afstand tot de verbinding. Over de mogelijk nadelige gevolgen van deze velden voor de gezondheid bestaat onduidelijkheid. Onduidelijk zijn vooral de langetermijneffecten van blootstelling aan de veldsterkte die optreedt in woningen die zich in de buurt van een hoogspanningsverbinding bevinden.
Om mensen te beschermen tegen de mogelijke effecten van magnetische velden zijn er internationaal vastgestelde blootstellingslimieten. In 1998 heeft de International Commission for Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) het blootstellingslimiet voor velden van 50 hertz vastgelegd op 100 microTesla. De Europese Unie heeft deze blootstellingslimiet in 1999 overgenomen in Richtlijn 1999/519/EC.
Sinds 2005 adviseert de Nederlandse rijksoverheid een voorzorgsprincipe voor bovengrondse hoogspanningslijnen. Bij de planning van nieuwe woningen, scholen en kinderopvangplaatsen is het advies zoveel mogelijk te voorkomen dat kinderen langdurig blootgesteld worden aan magneetvelden die gemiddeld over een jaar sterker zijn dan 0,4 microTesla. Dit gebied wordt een magneetveldzone genoemd. Derhalve mag in nieuwe situaties de magnetische veldsterkte gedurende enige tijd wel hoger zijn dan 0,4 microTesla, zolang het gemiddelde over een jaar maar lager is dan 0,4 microTesla.
Verder oordeelde de bestuursrechter in 2017 dat de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het beleidsadvies over bovengrondse hoogspanningslijnen, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in beginsel ook moeten worden toegepast bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Zowel de Commissie m.e.r. als de Gezondheidsraad hebben dit advies overgenomen, waardoor het voorzorgsprincipe voor bovengrondse hoogspanningslijnen ook van toepassing is op ondergrondse kabels, transformatorhuisjes, wijkverdeelstations en andere bronnen van langdurige blootstelling aan magneetvelden uit het elektriciteitsnetwerk.
Bij overige leidingen die bevoegd gezag planologisch relevant vindt, is de zakelijk rechtstrook van belang. Aan weerszijden van een relevante leiding is meestal sprake van een zakelijk rechtstrook. Privaatrechtelijk is dan geregeld dat binnen een bepaalde afstand van de leiding geen bebouwing mag komen. De zakelijk rechtstrook in combinatie met de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (WIBON), met daarin richtlijnen voor zorgvuldig graven (CROW500), geven in beginsel voldoende borging voor de belangen van de betreffende leidingen. Het bevoegd gezag kan echter bepalen om de zakelijk rechtstrook ook in een bestemmingsplan op te nemen als zij dat vanuit een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht.
In het plangebied ligt een gasleiding van de Nederlandse Gasunie. Voor deze leiding is een juridisch-planologische regeling noodzakelijk. Deze leiding krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' met een bebouwingsvrije zone aan weerszijden van de leiding. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.
In het plangebied ligt een 50 kV kabelverbinding (zie figuur 5.4). De RIVM richtlijn ziet enkel toe op hoogspanningsverbindingen boven de 50 kV. Ook voor ondergrondse kabels en andere bronnen van langdurige blootstelling geldt dat het voorzorgsprincipe enkel van toepassing is bij een spanning van meer dan 50 kV. De kabelverbinding in het plangebied betreft geen hoogspanningsverbinding boven 50 kV. Toetsing aan de RIVM Richtlijn is derhalve niet aan de orde.
Figuur 5.4. Ligging 50 kV kabelverbinding in het plangebied (bron: Gemeente Leiden).
De dichtstbijzijnde 150 kV verbinding ligt nabij het transformatorstation aan de Nieuwe Koningsstraat. Dit transformatorstation ligt ten noorden van het plangebied op ruim 200 meter afstand. De bij het station behorende ondergrondse kabelverbindingen liggen hoofdzakelijk ten noorden van het transformatorstation en bevinden zich hierdoor niet op kortere afstand van het plangebied. Door de grote afstand tot deze hoogspanningsverbinding, vormt de ligging ten opzichte van deze kabelverbindingen geen belemmering voor herontwikkeling en kan nadere toetsing aan de RIVM Richtlijn achterwege blijven.
In het plangebied liggen een behoorlijk aantal kabels en leidingen van diverse partijen. In de planontwikkeling is met de huidige kabels en leidingen zoveel als mogelijk rekening gehouden bij de positionering van de bouwblokken. Toch zullen er als gevolg van de planontwikkeling verleggingen plaatsvinden. Hierover zal door het projectteam steeds actief contact worden gezocht met de betreffende partijen. Hiertoe is in december 2021 een convenant afgesloten tussen de gemeente Leiden, Dunea N.V. en Liander (Samenwerking en regie in de Leidse bodem). Er is om die reden geen noodzaak om, naast de bestaande zakelijk rechten en WIBON, aanvullende beschermingszones in het onderhavige bestemmingsplan op te nemen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Milieuzonering dient aldus twee doelen:
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functies) die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
Milieucategorie | Richtafstand omgevingstype rustige woonwijk in meters | Richtafstand omgevingstype gemengd gebied in meters | |
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5.1 | 500 | 300 | |
5.2 | 700 | 500 | |
5.3 | 1.000 | 700 | |
6 | 1.500 | 1.000 |
Tabel 5.2: Richtafstandenlijst per omgevingstype (VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering, 2009')
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.
De omgeving van het plangebied kan, gezien de ligging in de binnenstad van Leiden, de bestaande bedrijvigheid in de omgeving en de ligging van het plangebied in de nabijheid van de ontsluitingsweg Langegracht, worden aangemerkt als het omgevingstype gemengd gebied. Binnen het plangebied zijn de volgende (maatgevende) inrichtingen/bedrijven aanwezig.
Bedrijf/activiteit | Adres | Milieucategorie | Richtafstand tot gevoelige functie (gemengd gebied) | Afstand tot gevoelige functies in plangebied |
Uniper centrale | Langegracht 70 | 5.1 | 300 m (geluid, gevaar) |
< 10 m |
Gasontvangst- station | Langegracht 70b | 3.1 | 30 m (gevaar) |
30 m |
Steenhouwerij | Langegracht 70c | 3.1 | 30 m (geluid) |
10 m |
Bierbrouwerij | Langegracht 70d | 4.2 | 200 m (geluid, geur) |
10 m |
Tabel 5.3. (maatgevende) inrichtingen/bedrijven
Uit bovenstaande tabel blijkt dat alleen voor het gasontvangststation voldaan wordt aan de richtafstand. Nader onderzoek is voor de overige bedrijven in een latere fase noodzakelijk om na te gaan of en onder welke voorwaarden het gewenste planinitiatief kan worden gerealiseerd.
De maatgevende hinderaspecten voor de overige bedrijven (waarbij niet aan de richtafstand wordt volaan) betreffen het aspect geluid en geur. Geluidproducerende activiteiten van de Uniper centrale, de steenhouwerij en bierbrouwerij zijn in het uitgevoerde akoestisch onderzoek meegenomen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in paragraaf 5.6.3. Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het realiseren van geluidgevoelige functies op een kortere afstand dan de richtafstand onder voorwaarden aanvaardbaar is. Deze voorwaarden zijn geborgd in de planregels.
Voor wat betreft de Uniper centrale en het gasontvangststation speelt ook het aspect externe veiligheid (gevaar conform de VNG-publicatie) een rol. Hier wordt in paragraaf 5.6.5 nader op ingegaan. Daarnaast is met betrekking tot de bierbrouwerij het aspect geurhinder nader beschouwd in paragraaf 5.6.6. De verschillende onderzoeksrapportages zijn tevens opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting (zie Bijlage 12 en Bijlage 14). Voor beide aspecten geldt dat er geen sprake is van evidente onuitvoerbaarheid voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Door de Omgevingsdienst West-Holland is d.d. 17 juni 2020 een advies opgesteld met betrekking tot de bekende bodeminformatie. In dit advies wordt ingegaan welke aanvullende informatie noodzakelijk is om een compleet beeld te verkrijgen ten aanzien van de chemische kwaliteit van de bodem. Het advies van de Omgevingsdienst is opgenomen als Bijlage 19 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op het advies van de Omgevingsdienst.
De ontwikkeling is gesitueerd ter plaatse van het voormalige gasfabrieksterrein. Hier hebben in het verleden diverse saneringen plaatsgevonden. Op een groot deel van het terrein was het niet mogelijk te saneren vanwege de aanwezigheid van kabels/leidingen of (monumentale) panden. In figuur 5.5 is aangegeven waar (rest)verontreinigingen met minerale olie, zware metalen, PAK, BTEXN of cyanide aanwezig zijn. In bijna alle gevallen is het onbekend hoever de verontreiniging doorloopt onder de gebouwen en in de diepte. Door de Omgevingsdienst is eind 2018 een zeer grove schatting van de saneringskosten gemaakt. Hierbij is uitgegaan van een bedrag tussen de 4 en 8 ton.
Figuur 5.5: Kadastrale registratie van de (rest)verontreiniging
Voor de voorgenomen herontwikkeling van het Energiepark zal in de (diepere) ondergrond worden gewerkt. Welke ontwikkelingen dit zijn is onduidelijk, gedacht kan worden aan een parkeerkelder of warmtepompen. Derhalve is het noodzakelijk inzichtelijk te maken waar verontreinigingen zijn achtergebleven of onvoldoende informatie beschikbaar is. Daarnaast is het van belang inzichtelijk te krijgen welke kwaliteit grond is toegepast in relatie tot de voorgenomen bestemming op de locatie.
Op basis van de beschikbare gegevens wordt door de Omgevingsdienst West-Holland geconcludeerd dat het onbekend is in hoeverre de bodem met name onder de bestaande bebouwingen is verontreinigd en dit een belemmering kan zijn voor het voorgenomen gebruik. Indien een gebouw een gevoeligere bestemming krijgt wordt geadviseerd om rond dat gebouw en eventueel inpandig de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater vast te stellen. Indien er vluchtige componenten worden waargenomen kan middels luchtmetingen worden vastgesteld of er risico's aanwezig zijn. Indien er geen risico's aanwezig zijn en de bestaande vloer blijft behouden, zijn er geen sanerende handelingen noodzakelijk.
Indien een gebouw wordt gesloopt kan men in contact komen met de bodemverontreiniging. Middels een bodemonderzoek dient de chemische kwaliteit van de bodem onder het pand te worden vastgesteld. Op basis van die resultaten wordt inzichtelijk of en welke sanerende handelingen noodzakelijk zijn, alsmede de daarbij komende kosten. Op basis van een eerdere inschatting liggen de kosten tussen de € 400.000,- en € 800.000,-. Vanwege de grote onzekerheden blijft het onduidelijk wat exact de kosten zullen zijn voor het verrichten van een bodemsanering.
Op basis van artikel 7c, lid 9 Bu Chw kan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte de onderzoeksverplichtingen ten aanzien van het aantonen van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan door schuiven naar het moment van vergunningverlening, mits in het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het plan niet evident onuitvoerbaar is.
Dit houdt in dat voor het plan niet alle toegestane functies bij vaststelling uitvoerbaar hoeft te zijn. In voorliggend bestemmingsplan worden diverse functies beoogd, waaronder woningen en bedrijven. Uit het advies van de Omgevingsdienst blijkt dat nader onderzoek en maatregelen noodzakelijk zijn. In dit bestemmingsplan wordt, waar noodzakelijk, woningbouw en andere functies op termijn mogelijk gemaakt onder voorwaarden dat de milieubeperkingen wordt opgelost door het uitvoeren van de noodzakelijk vervolgonderzoeken en maatregelen. Dit wordt geborgd door op gronden van de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Groen' en 'Woongebied' een specifieke gebruiksregel op te nemen die bepaalt dat voor het gebruiken van de betreffende gronden moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies.
Het aspect Bodem staat wat dat betreft de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Nationaal beleid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Wegverkeerslawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.
Industrielawaai
De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
Voor wat betreft het industrielawaai binnen de zone van Uniper geldt dat voor bebouwing met een woonbestemming de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. In principe kan ontheffing worden verleend tot een geluidbelasting van maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde.
Gemeentelijk geluidbeleid
Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'gemengde bedrijventerreinen'. Voor weg-, spoor- en industrielawaai gelden de geluidsklassen -1 (onrustig) tot en met -4 (zeer lawaaiig). Voor verkeerslawaai geldt de geluidsklasse 50-55 als ambitie voor dit gebiedstype. Voor industrielawaai geldt de geluidsklasse 48-52 als ambitie.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om hogere waarden vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor verkeerslawaai en voor 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke hogere grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.
Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een actieplan Leiden (2018) en een Geluidskaart Leiden (2022) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving.
In het kader van dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, is door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en de geluidssituatie vanwege overige bedrijven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. De resultaten worden in deze paragraaf nader toegelicht.
Wegverkeerslawaai en industrielawaai vanwege Uniper
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde voor weg- en industrielawaai volgens de Wet geluidhinder wordt overschreden. Er wordt op de grenzen van het bouwvlak (daar waar de geluidgevoelige objecten gerealiseerd mogen worden) wel voldaan aan de maximaal vast te stellen geluidsbelasting. In de planregels zijn voorwaarden opgenomen waarmee, ondanks de verhoogde geluidsbelasting, toch een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd. Dit wordt bereikt door bijvoorbeeld verplichtingen op te nemen betreffende geluidsluwe geveldelen en een beter dan gemiddelde geluidswering van de gevels. Bij de invulling van het plangebied dient met deze voorwaarden rekening gehouden te worden.
Geluidssituatie vanwege overige bedrijven
De geluidssituatie vanwege de overige bedrijven voldoet aan de grenswaarden volgens het Activiteitenbesluit. Wel dienen hiervoor bij het Makershuis maatwerkvoorschriften te worden gehanteerd. Met deze maatwerkvoorschriften wordt een hogere geluidsbelasting vanwege het Makershuis toegestaan bij de nieuw te realiseren woningen.
Met betrekking tot de uitvoerbaarheid dient te blijken dat in het kader van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte een ontwikkeling niet evident onuitvoerbaar is. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat met aanvullende (geluid)maatregelen en onder voorwaarden, zoals hierboven genoemd, het plan uitvoerbaar is. Hiermee kan worden aangetoond dat het bestemmingsplan niet evident onuitvoerbaar is. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen ligt onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de luchtkwaliteit bij de planlocatie in kaart te worden gebracht. Door MEES Ruimte & Milieu is een onderzoek uitgevoerd naar luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de notitie 'Onderzoek luchtkwaliteit Energiepark te Leiden' d.d. 3 oktober 2022 . De notitie is opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting. Hieronder komt de conclusie aan bod.
Uit het onderzoek volgt dat de beoogde ontwikkeling in het plangebied ruim onder de grenswaarde valt van 1.500 woningen en 100.000 m² kantoren voor 'niet in betekenende mate bijdragen'. De worst-case berekening met behulp van de NIBM-tool blijft eveneens onder de 3%-grens voor "niet in betekenende mate bijdragen". Verder blijkt dat wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer wordt opgeteld bij de totale concentraties ter plaatse van het plangebied, de concentratie van zowel fijnstof als stikstofdioxide ruim onder de wettelijke grenswaarden blijft. Geconcludeerd is dat conform de Regeling NIBM geen sprake is van een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit als gevolg van de ontwikkeling van het Energiepark te Leiden en een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Hierbinnen worden twee normstellingen gehanteerd:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogt dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) / Regeling basisnet
Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Figuur 5.6: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
De Omgevingsdienst West-Holland heeft samen met de gemeenten en Veiligheidsregio Hollands Midden een aantal beleidsuitgangspunten voor externe veiligheid geformuleerd. Daarbij zijn ook werkafspraken voor het planproces en de afwegingsprocedure vastgelegd. Deze uitgangspunten en werkafspraken zijn beschreven in Bestuurlijk kader Externe veiligheid Holland Rijnland (2014).
Ten behoeve van de beoordeling van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande figuur 5.7 bevat hier een uitsnede van.
Figuur 5.7: Uitsnede risicokaart
Binnen het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig. Het betreft de Uniper centrale, het gasontvangststation en een (deel van de) hogedruk aardgastransportleiding (W-515-05-deel-1). Tevens is het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijkswegen A4 en A44 relevant. Hieronder wordt nader op de risicobronnen ingegaan.
Uniper centrale
De Uniper centrale heeft een PR 10-6 contour van 40 meter en valt grotendeels op het eigen terrein van de centrale. Binnen de contour worden geen kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd en/of mogelijk gemaakt.
Gasontvangststation
Het gasontvangststation naast de centrale heeft een PR 10-6 contour van 25 meter. Binnen deze contour worden geen kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd en/of mogelijk gemaakt. Het buitenterrein van het kinderdagverblijf ligt weliswaar voor een klein deel binnen de PR 10-6 contour, maar dit terrein is uitsluitend in gebruik als berging en afgesloten met een hek, zodat kinderen geen toegang hebben tot dat gedeelte. De contour is op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasbedrijf 2'.
Hogedruk aardgastransportleiding
De hogedruk aardgastransportleiding (W-515-05-deel-1) ligt binnen het plangebied. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 324,00 mm en een maximale werkdruk van 40,00 bar. In het handboek buisleidingen in bestemmingsplannen (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2016) is op te maken dat voor een dergelijke buisleiding het invloedsgebied 140 meter geldt (1% letaliteitgrens). Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding. Voor de hogedruk aardgasleiding geldt een belemmeringenstrook van ten minste vier meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding (artikel 14 eerste lid van het Bevb). Binnen deze contour geldt dat de PR 10-6 contour niet hoger mag zijn dan 10-6 per jaar. Uit de Risicokaart blijkt dat het plaatsgebonden risico rondom de hogedruk aardgasleiding kleiner is dan 10-6 per jaar.
Figuur 5.8: 100% legaliteitscontour gasleiding (gestreepte blauwe contour)
Voor de hogedruk aardgasleiding is door DCMR in juni 2019 een groepsrisicobeoordeling uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Adviesrapport GR leiding W-515-05 deel 1 Energiecentrale Leiden' d.d. 18 juni 2019. Het adviesrapport is opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen.
Op basis van het geplande project is er geen sprake van toename van het groepsrisico en blijft het GR met een factor van 0,02 onder de oriëntatiewaarde. Ten opzichte van de huidige invulling van het gebied wordt geen significante toename van het groepsrisico berekend. Omdat het groepsrisico in de toekomstige situatie niet toeneemt tot boven 10% van de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (artikel 12 Bevb). Dit betekent dat uitsluitend in hoeft te worden gegaan op de elementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
In de nabijheid van de hogedruk aardgastransportleiding zijn twee evenemententerreinen aanwezig. Daarnaast wordt aan de horecagelegenheden (op het Ambachtsplein) de mogelijkheid gegeven voor terrassen. Een locatie is zeer kwetsbaar als er sprake is van recreatief nachtverblijf van meer dan 50 personen of evenementen in de buitenlucht van meer dan 5.000 personen. Bij minder personen is het beperkt kwetsbaar. Van een zeer kwetsbare locatie is geen sprake.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) ingeval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met werknemers, bezoekers en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Het maatgevende scenario bij een calamiteit bij een hogedrukaardgasleiding is het ontstaan van een fakkelbrand. Een dergelijke calamiteit kan leiden tot een dermate hoge warmtestraling dat bouwkundige constructies na verloop van tijd tot ontbranding komen. Dit gevolg neemt af bij toenemende afstand tot de leiding. De infrastructuur biedt voldoende mogelijkheden om het gebied in verschillende richtingen (westen, zuiden en oosten) te ontvluchten tot buiten het 1%-letaliteitsgebied (het invloedsgebied). Het is ook wenselijk om vanuit de bebouwing in meerdere (risicoluwe) richtingen te kunnen vluchten en hier bij de definitieve invulling expliciet aandacht voor te hebben (vluchtwegen/trappenhuizen etc.).
Indien bij een calamiteit grote groepen personen in de buitenlucht aanwezig zijn (zoals bij een evenement), is de zelfredzaamheid van personen anders dan in de reguliere situatie. Om de zelfredzaamheid van personen bij evenementen te vergroten is het geval zich een calamiteit bij een risicobron zich voordoet, dient daarom:
Hierbij wordt opgemerkt dat de zelfredzaamheid van de aanwezigen binnen het plangebied als voldoende wordt beoordeeld, met uitzondering van de kinderen in het beoogde kinderdagverblijf. Dit kinderdagverblijf is overigens buiten de 100%-letaliteitscontour geprojecteerd; geadviseerd wordt om bij de inrichting en de bedrijfshulpverlening rekening te houden met het scenario externe veiligheid. Hiermee is sprake van een bewuste afweging om – in tegenstelling tot het advies uit het Bestuurlijk kader externe veiligheid – wel (zeer) kwetsbare objecten toe te staan binnen de 1%-letaliteitscontour van deze leiding.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). Ten aanzien van de bestrijdbaarheid heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden advies uitgebracht.
Bij een fakkelbrand liggen de mogelijkheden voor de bestrijding in eerste instantie in het blussen van (eventuele) secundaire branden en het verder voorkomen van (het ontstaan van nieuwe) branden. De fakkelbrand zelf is niet te blussen en zal pas doven nadat de leidingbeheerder de toevoer van gas heeft gestopt.
Op grond van het gestelde in het eerste lid van artikel 6.30 van het Bouwbesluit moeten gebouwen beschikken over een toereikende bluswatervoorziening. Indien dit in de bestaande situatie nog niet het geval is, dienen het aantal en de posities van hydranten te worden afgestemd. Hierbij geldt dat de afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang niet meer mag bedragen dan 40 meter.
Rijksweg A4 en A44
De locatie ligt binnen het invloedsgebied van de A4 op een grote afstand van ruim 2 kilometer. Ook de A44 is in de omgeving gelegen van het plangebied, namelijk op een afstand van circa 2,5 kilometer. Over de A4 en A44 worden brandbare gassen, vloeibare brandstoffen en toxische vloeistoffen getransporteerd. De locatie ligt buiten het effectgebied van een calamiteit met vloeibare brandstoffen en brandbare gassen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een invloedsgebied (1% letaliteit) van meer dan 4 km. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de A4 meer dan 200 meter bedraagt (art 8.Bevt). Volgens artikel 7 van het Bevt moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen aandacht worden besteed.
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Bij een incident met een LPG-tankwagen kan een BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion) ontstaan. Een BLEVE kan zowel plaatsvinden bij een opslagtank met LPG (door intrinsiek falen) als bij een LPG-tankwagen (aanstraling door een brand). De locatie is voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid te brengen, mits tijdig gewaarschuwd.
Vanuit Externe Veiligheid bezien zijn de risico's aanvaardbaar en vormt dit aspect geen belemmering voor het planinitiatief, er wordt tevens voldaan aan de beleidsuitgangspunten van het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland. Expliciete besluitvorming omtrent deze aanvaardbaarheid van de externe veiligheid is conform dit bestuurlijk kader wenselijk, vanwege het toelaten van kwetsbare objecten (binnen 100%-letaliteitscontour van de buisleiding) en het toelaten van verminderd zelfredzamen (binnen het invloedsgebied van de buisleiding). Daarbij wordt opgemerkt dat de Omgevingsdienst West-Holland dit standpunt heeft afgestemd met de Veiligheidsregio Hollands-Midden.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag. Ook kan geur psychische klachten veroorzaken, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis.
Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving.
Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De provincie Zuid-Holland hanteert daarbij een hindergrens.
Binnen en in de omgeving van het plangebied is de bierbrouwerij Pronck (aan de Langegracht 70d) het enige bedrijf met geuruitstoot. Door bureau Blauw is onderzoek gedaan naar geurhinder (d.d. 25 januari 2023, zie Bijlage 14).
De geuremissie is vastgesteld met behulp van kengetallen uit de bijzondere regeling voor bierbrouwerijen uit de NeR (Nederlandse Emissierichtlijn). Er zijn drie situaties met verschillende productiecapaciteit doorgerekend. In dit onderzoek is het toetsingskader voor de hindergrens en ernstige hindergrens respectievelijk 2,5 en 25 ouE/m3 als 99,99 percentiel. Hiertussen ligt het afwegingsgebied voor aanvaardbare geurhinder.
Resultaten
Uit de resultaten blijkt dat de geurconcentratie als gevolg van de stadsbrouwerij op leefniveau bij geurgevoelige objecten in de omgeving maximaal 2,5 ouE/m3 bedraagt voor het 99,99 percentiel. Dit ligt onder de hindergrens zoals vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. Tevens valt de contour van 2,5 ouE/m3 nergens over geurgevoelig objecten in de nabije omgeving van de brouwerij. De 2,5 ouE/m3-geurcontour van bierbrouwerij Pronck is op de verbeelding weergegeven met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone bedrijven'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze gebiedsaanduiding geen geurgevoelige objecten en activiteiten in gebruik mogen worden genomen of worden uitgeoefend.
Enkel voor de situatie met een productie tot 1.350 hectoliter bedraagt de geurconcentratie bij geurgevoelige objecten in de omgeving maximaal 5 ouE/m3 voor het 99,99 percentiel. Hiermee wordt voldaan aan de hindergrens zoals aangehouden in de NeR en is derhalve geen geurhinder te verwachten.
Hiermee is aangetoond dat het optreden van geurhinder als gevolg van de stadsbrouwerij niet waarschijnlijk is. De brouwerij is voornemens een damprecompressie dan wel –condensatiesysteem in gebruik te nemen wanneer de productie boven de 5.000 hectoliter per jaar uitkomt, waarmee emissies naar de lucht volledig worden vermeden.
Tabel 5.4 Berekende geurimmissieconcentraties als 99,99 percentiel ter hoogte van geurgevoelige locaties voor de afzonderlijke situaties
Naast de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone bedrijven', is in Artikel 16 van de regels een algemene regel opgenomen waarin de grenswaarde voor toelaatbare geur afkomstig van nieuwe bedrijsmatige of milieubelastende activiteiten op geurgevoelige objecten is vastgesteld.
Er is sprake van een aanvaardbaar hinderniveau voor geur. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in het plan- en besluitvorming in te brengen. Deze procedure is altijd gekoppeld aan een plan of besluit. Zo kan een m.e.r. gekoppeld zijn aan een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van een m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
De voorgenomen ontwikkeling in het Energiepark valt onder de categorie D 11.2: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. De gevallen en drempelwaarden behorend bij deze categorie zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel 5.5
Aangezien het plan onder een van de genoemde drempelwaarden in de kolom “gevallen” valt, is het niet nodig om voor deze ontwikkeling een m.e.r.-beoordeling te doen. In plaats hiervan volstaat het om voor dit project een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag in staat stellen te besluiten of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die het doorlopen van m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus geen beoordeling van de milieueffecten die in het kader van een bestemmingsplan noodzakelijk is, maar (uitsluitend) een beoordeling van de vraag of een m.e.r. noodzakelijk is. Daarvoor wordt in beeld gebracht of 'belangrijke nadelige milieugevolgen' kunnen worden uitgesloten. Als wordt geconcludeerd dat geen m.e.r. noodzakelijk is, dan blijft vanzelfsprekend de normale verplichting tot het beschouwen van milieueffecten ten behoeve van het ruimtelijk plan aanwezig.
De bijgevoegde notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bevat de informatie op basis waarvan het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen. De notitie is opgenomen als Bijlage 16 bij de toelichting.
Uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat, mits de genoemde voorwaarden uit de gedane onderzoeken in acht worden genomen, er geen nadelige milieueffecten ontstaan die het plan niet evident onuitvoerbaar maken. Daarmee is het niet noodzakelijk om een volledige m.e.r. procedure te doorlopen. In Bijlage 17 is het m.e.r.-beoordelingsbesluit opgenomen.
In de regio Holland Rijnland is, in samenwerking met gemeenten, gewerkt aan de Regionale Strategie Mobiliteit die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. De ambitie in de Regionale Strategie Mobiliteit is uitgewerkt in drie speerpunten waaraan de regio Holland Rijnland wil werken. Deze drie speerpunten zijn versterken van ontwikkelassen, toekomstbestendige netwerken en duurzame (keten)mobiliteit. Realisatie van deze speerpunten dient in samenhang te zien met de opgaven op de terreinen verkeersveiligheid, omgevingsbeleid, verduurzaming en economische ontwikkeling. Deze integrale benadering vormt het vertrekpunt voor de ambities en de opgaven in deze regionale strategie.
Versterken regionale ontwikkelassen
De intensivering op deze assen maakt het mogelijk het omliggende open landschap te behouden en versterkt de positie van Holland Rijnland in de Randstad. De intensivering op deze assen is alleen te realiseren als het mobiliteitssysteem en de verstedelijking zich in samenhang ontwikkelen. Concreet richt dit speerpunt zich op:
Realiseren toekomstbestendige, robuuste netwerken
Het waarborgen van de externe bereikbaarheid, door het versterken van verbindingen met de metropoolregio's en het garanderen van de doorstroming op de hoofdverbindingen door de regio, is voor de regio Holland Rijnland een onmisbare kernopgave. Concreet richt dit speerpunt zich op:
Benutten van kansen voor duurzame (keten) mobiliteit
Holland Rijnland zet daarnaast in op ketenverplaatsingen om de volledige potentie voor het verduurzamen van het mobiliteitssysteem te kunnen benutten. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan het schoner, slimmer en anders inrichten van het mobiliteitssysteem van Holland Rijnland. Deze maatregelen dragen daarnaast bij aan het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en het energieverbruik door mobiliteit. Concreet richt dit speerpunt zich op:
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie Leiden 2040. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.
Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaatsen.
Het plangebied is gelegen in de binnenstad. De gemeente Leiden streeft naar een meer autoluwe binnenstad. In de binnenstad en de omgeving van station Leiden Centraal gaat Leiden de straatparkeerplaatsen stapsgewijs opheffen. De belangrijkste beleids- uitgangspunten voor de binnenstad en de omgeving van station Leiden Centraal zijn:
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan.
Door XTNT is een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd in het kader van de herontwikkeling van het Energiepark. In het mobiliteitsonderzoek is aandacht besteed aan:
Het volledige onderzoek van XTNT is opgenomen in Bijlage 13 van deze toelichting. De resultaten uit het onderzoek worden in de hierna volgende paragrafen behandeld.
Uit het onderzoek van XTNT volgt dat de ontwikkeling van het Energiepark een verkeersgeneratie van 2.980 motorvoertuigen per etmaal op een werkdag genereert. Omdat de verkeersgeneratie op een werkdag hoger is dan de verkeersgeneratie op een weekdag, wordt altijd het piekmoment op een werkdag genomen als uitgangspunt voor onderzoek naar verkeersafwikkeling in een gebied. Dat is in dit geval ook gebeurd om de verkeerskundige effecten van de verkeersgeneratie te beoordelen.
De verkeerskundige effecten zijn bepaald voor het zichtjaar 2030 en het jaar 2037 (planhorizon van dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte). Omdat 2037 geen standaard zichtjaar is - en hiervoor dus nog geen verkeersmodellen beschikbaar zijn - is aan het zichtjaar 2030 voor de resterende zeven jaar een generieke groeifactor toegevoegd.
Een totale verkeersgeneratie van 2.980 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag leidt tot twee knelpunten in de verkeersmodellen.
Beide situaties zijn problematisch voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het (te herontwikkelen) Energiepark. Echter gaat het hier om problemen die zich zowel voordoen in de autonome situatie als in de situatie waarbij het Energiepark verder ontwikkeld wordt. De verkeersmodellen voorzien namelijk voor het zichtjaar 2030 ook een groei van het autoverkeer, onder meer vanwege de drukker wordende stad en stedelijke verdichting. De impact van deze ontwikkelingen staan los van de ontwikkelingen van het Energiepark maar hebben een grote impact op de omgeving van het Energiepark. Het oplossen van het probleem op de twee kruispunten is dan ook geen onderdeel van de ontwikkeling van het Energiepark en valt buiten de scope van dit bestemmingsplan. Dit zal niet de ontwikkeling van het Energiepark tegengaan maar de gemeente moet wel, losstaand van deze ontwikkeling, aandacht besteden aan deze kruispunten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kruispuntoptimalisatie door het verbeteren van de inrichting van het kruispunt en/of het aanpassen van de VRI-regelingen.
Auto
Om de parkeervraag van de ontwikkeling van het Energiepark te berekenen is gebruik gemaakt van de parkeernormen uit de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Omdat voor sommige specifieke functies (zoals een daklozenopvang) geen parkeernormering is vastgesteld, is gebruik gemaakt van de volgende uitgangspunten. Bij wonen wordt voor de ontwikkeling in dit gebied hoofdzakelijk uit gegaan van appartementen. Voor de daklozenopvang gaan we uit van niet-zelfstandige kamerhuur. Definitieve toetsen op autoparkeren en fietsparkeren zullen later moeten worden gedaan, onder meer tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Dat een dergelijke toetsing ook daadwerkelijk plaatsvindt, is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan 'Verbrede reikwijdte Energiepark e.o.'. In het onderzoek van XTNT is slechts de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk / aannemelijk gemaakt.
Omdat het Energiepark in de historische binnenstad van Leiden is gelegen, zijn conform de gemeentelijke beleidsregels in het plangebied enkel maximale parkeernormen van kracht. Er is geen minimum parkeernorm opgenomen. Dat betekent dat parkeren in principe geen plek heeft in nieuwe ontwikkelingen en de mobiliteitsbehoefte op een andere manier kan worden opgelost. Met andere woorden: de ontwikkeling voldoet aan de parkeereis als er onder de maximumgrens van parkeerplaatsen wordt gebleven. Een minimum is er niet, en dus zou de ontwikkeling ook plaats kunnen vinden als er geen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uit het onderzoek van XTNT volgt dat als gevolg van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sprake is van een maximale parkeerbehoefte van 239 parkeerplaatsen.
In de bestaande situatie zijn in het projectgebied in totaal 223 parkeerplaatsen aanwezig. In de bestaande situatie zijn 104 van deze parkeerplaatsen openbare parkeerplaatsen en 119 privéparkeerplaatsen behorende tot bestaande functies zoals het Servicepunt, Kantoor Sleutels en Kantoor Stadsbouwhuis. Bij de herontwikkeling van het gebied komen 68 van de 104 openbare parkeerplaatsen te vervallen en komen ook alle 119 privéparkeerplaatsen te vervallen. Gedurende de herontwikkeling zullen privéparkeerplaatsen en openbare parkeerplaatsen (weer) een plek krijgen in het gebied.
De ontwikkelende partij gaat op dit moment uit van de realisatie van 38 parkeerplaatsen in deelgebied E en 62 parkeerplaatsen in deelgebied J, wat een totaal maakt van 100 parkeerplaatsen. Alle parkeerplaatsen zijn voor de woningen en privaat. Er blijven ook 36 bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte behouden. In totaal zijn hierdoor na herontwikkeling 136 parkeerplaatsen beschikbaar. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.
Openbare parkeerplaatsen die worden verwijderd moeten gecompenseerd worden conform de beleidsregels van de gemeente Leiden (Artikel 2, lid 2). Op basis van de uitzonderingsregels kan van deze compensatie worden afgeweken als er sprake is van een ruimtelijke activiteit in de binnenstad (Artikel 11, lid 4, sub a). Daarvan is in onderhavige situatie sprake.
Fiets
Naast autoparkeren moet er bij nieuwe ontwikkelingen ook rekening worden gehouden met fietsparkeren. Fietsparkeren wordt vaak pas op een later moment geconcretiseerd, als de plannen verder zijn uitgewerkt en het duidelijk is hoe fietsparkeren in het gebied precies een plek kan krijgen. Aan de hand van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 is het wel mogelijk een inschatting te maken van het benodigd aantal fietsparkeerplaatsen in het Energiepark. Uit de berekeningen van XTNT volgt dat de parkeerbehoefte voor fietsparkeren 1.118 fietsparkeerplaatsen bedraagt voor zowel de woonfunctie als de niet-woonfuncties in het plan.
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat er voldoende fietsparkeerplekken moeten worden gerealiseerd. XTNT ziet op dit gebied geen problemen voor de verdere planvorming. Belangrijk voor de verdere planvorming is wel dat rekening wordt gehouden met een acceptabele loopafstand vanuit een woning naar een fietsparkeerplaats van 400 meter, zoals opgenomen in het parkeerbeleid van Leiden. Hier mag bij de realisatie niet van afgeweken worden.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.
Nationaal Deltaprogramma
In het Deltaprogramma staan drie deltaplannen met onderzoeken, maatregelen en voorzieningen voor de waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en de zoetwatervoorziening in Nederland. Het doel van het Deltaprogramma is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en de inrichting van het land klimaatbestendig maken.
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie
De plannen om het land klimaatbestendig te maken zijn vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Hierin zijn 7 ambities vastgelegd voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting van Nederland.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
In de omgevingsvisie Zuid-Holland is het omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Daarin zijn ook ambities vastgelegd om de gevolgen van klimaatverandering tegen de gaan. De verwachting is dat er meer extreem weer komt en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Uitvoeringsagenda 'Leiden biodivers en klimaatbestendig, samen maken we Leiden groener 2020-2023'
De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen, met als doel om schade te voorkomen en te beperken.
Convenant klimaatadaptief bouwen
In het convenant klimaatadaptief bouwen zijn minimale eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwbouw. De minimale eisen dragen bij aan het klimaat adaptief maken van ontwikkelgebieden.
Het planvoornemen gaat uit van 'biodivers vergroenen', klimaatadaptatie en duurzaamheid. Aan de ontwikkelaars, welke verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de bebouwing en de aangrenzende openbare ruimte, worden met betrekking tot deze thema's eisen gesteld. De gemeente zal bij de parkinrichting hier zorg voor dragen. Beiden zullen zich hierbij conformeren aan het gemeentelijk beleid en van toepassing zijnde toetsingskaders zoals het Handboek Kwaliteit Openbare ruimte. Het toevoegen van groen in de openbare ruimte en op daken draagt bij aan het beperken van hittestress. Eveneens biedt het kansen om water te laten infiltreren, wat bijdraagt aan het beperken van schade bij hevige regenbuien, maar ook in het kader van droogte. In de regels van dit bestemmingsplan is dit geborgd in artikel 22.1.2.
Door het veranderende klimaat wordt het warmer en hebben we vaker te maken met hittegolven. Daarnaast hebben we in stedelijk gebied ook te maken met het Urban Heat Island Effect (stedelijk gebied houdt warmte vast en is daardoor warmer dan het buitengebied). Hierdoor hebben we in de stad sneller te maken met risico's die door hitte ontstaan. Denk onder andere aan verminderde nachtrust en gezondheidsproblemen. Hittestress is te voorkomen door het toevoegen van groen en het toepassen van materialen met een hoog albedo (lichte kleuren en groen) die minder sterk opwarmen. De bouwopgave van het Energiepark biedt de kans om de woningen en het overige programma klimaatadaptief en natuurinclusief te ontwikkelen. De toevoeging van groen in de openbare ruimte en op daken draagt bij aan het tegengaan van hittestress.
Door het veranderende klimaat krijgen we vaker te maken met perioden van droogte. Risico's als gevolg van droogte zijn o.a. inklinkende bodems en verzakking van woningen. Maatregelen in de waterregulatie zijn met name van belang bij het voorkomen van en omgaan met droogterisico's. Te denken valt aan infiltratiemaatregelen in de vorm van groen en het wegnemen van verharding. Door woningen van een regenton te voorzien, kunnen bewoners wanneer er droogte heerst, zelf hun tuin bewateren. Bij de ontwikkeling van Energiepark worden middelen ter vermindering of vertraging van afstromend regenwater mee-ontworpen en geïntegreerd in het gebouwconcept.
Naast droogte veroorzaakt klimaatverandering ook nattere perioden en krijgen we vaker te maken met heftige regenbuien. Hierdoor wordt de wateroverlast en waterschade groter. Maatregelen die ervoor zorgen dat water vertraagd wordt afgevoerd, helpt bij het voorkomen van een overbelast watersysteem. Te denken valt aan infiltratiekratten en bufferzones op daken of in de vorm van wadi's. Bij de ontwikkeling van Energiepark worden middelen ter vermindering of vertraging van afstromend regenwater mee-ontworpen en geïntegreerd in het gebouwconcept.
Nederland ligt voor een groot deel onder de zeespiegel. Door klimaatverandering stijgt de zeespiegel en daarmee neemt de kans op overstromingen toe. In het kader van overstromingen zijn veiligheidsmaatregelen met name van belang. Door gebouwen met meerdere verdiepingen te realiseren en een dakraam te plaatsen, is verticale evacuatie mogelijk.
Geconcludeerd kan worden dat in het plan rekening is gehouden met de gevolgen van klimaatverandering.
Wettelijk kader
Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Nationaal Waterplan 2022 - 2027
In het Nationaal Waterplan 2022 – 2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het Nationaal Waterplan is één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het doel van het Nationaal Waterplan is werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.
Waterbeheerplan 6
Voor de planperiode 2022-2028 is het Waterbeheerplan 6 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het Hoogheemraadschap zorgt voor droge voeten, schoon en voldoende water. Met goed waterbeheer en afvalwaterzuivering wordt bijgedragen aan de volksgezondheid, de waterveiligheid en de economie. Blijven investeren in waterbeheer is noodzakelijk. Het Hoogheemraadschap houdt hierbij de blik op de toekomst en wil een positieve bijdrage leveren aan de circulaire economie, de energietransitie, de ruimtelijke kwaliteit en versterking van de biodiversiteit. Om dit te bereiken is een nóg intensievere samenwerking nodig met de partners die net als het Hoogheemraadschap de urgentie zien.
Als waterexpert ziet het Hoogheemraadschap van Rijnland mogelijkheden zijn kerntaken te koppelen aan 5 maatschappelijke opgaves:
Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2 moet het totaal aan verhard oppervlakte worden gecompenseerd in hetzelfde peilvak, door het graven van 15% in de vorm van openwater, wat in verbinding moet staan met de rest van ons watersysteem. Het aanbrengen van verharding of graven van water moet bij het Hoogheemraadschap worden gemeld (via https://www.omgevingsloket.nl/). Bij een toename verhard oppervlak van meer dan 5000 m2 en het graven van primair oppervlaktewater wordt het vergunningsplichtig.
Voor de eventuele toepassing van aquathermie is toestemming/vergunning van het Hoogheemraadschap noodzakelijk.
Watertoets
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Verordening Hemelwater en Grondwater bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m² bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Langdurige droogte kan leiden tot lagere grondwaterstanden. In de gemeente Leiden zijn gebouwen aanwezig met een gevoelige fundering (panden met een funderingen zonder palen of met houten palen). Deze panden zijn gevoelig voor verstoringen van de evenwichtssituatie, bijvoorbeeld door verlaging van de grondwaterstand en/of extra belasting. Het plangebied is daarin een aandachtsgebied met een grote kans op droogstand, zie figuur 5.9.
De voorgenomen werkzaamheden mogen geen schade aan het bouwwerk zelf of belendingen veroorzaken. Schade kan onder meer ontstaan door grondwaterstand verlagingen (door bijvoorbeeld bemalingen, drainage of vergroening), grote belasting op de bodem door bijvoorbeeld ophoging, of door het toevoegen van extra gewicht op de panden.
Figuur 5.9 Aandachtsgebieden droogstand
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW) en eisen vanuit waterbeheer.
Het plangebied ligt in de binnenstad van Leiden en heeft een stedelijke omgeving met een industrieel karakter. In de huidige situatie bestaat het plangebied, op enkele groenstroken en het Huigpark na, uit verhard oppervlak. Ten noorden van het plangebied ligt de Maresingel. De Maresingel is aangewezen als een primaire watergang.
Invulling van het programma van de gebiedsontwikkeling vindt voornamelijk plaats ter plaatse van bestaande verharding. Onderdeel van de ontwikkeling is daarnaast een (aaneengesloten) openbaar Singelpark tussen de 3e Binnenvestgracht en het Huigpark met een zo groot mogelijk groene-, onverharde-, biodivers en hoogwaardige inrichting. Hierbij is met de gebiedsontwikkeling in het plangebied sprake van het slopen van bestaande gebouwen, het verwijderen van verhard oppervlak en het inpassen en toevoegen van extra groen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename aan verhard oppervlak, waardoor er geen compensatieverplichtingen gelden.
Met het oog op klimaatverandering en daarbij behorende hevige neerslag en langdurige perioden van hitte en droogte wordt in het plan rekening gehouden met de trits vasthouden, bergen, afvoeren. Enkele adapterende maatregelen tegen de negatieve effecten van klimaatverandering zijn bijvoorbeeld: regenwaterinfiltratie, een groen dak, minder terrasverharding, waterdoorlatende verharding, meer beplanting en het plaatsen van een regenton.
In het plan wordt de openbare ruimte groen en natuurlijk ingericht. Bestaand groen wordt gekoesterd en nieuw groen wordt toegevoegd. Ook wordt groen aangelegd in de vorm van groene gevels en groene daken. Met de herontwikkeling van het Energiepark wordt, mede gezien de ligging van het plangebied aan de Maresingel, ingezet op een klimaatadaptieve ecologische buurt met een hoog waterbergend vermogen en zonder hittestress.
In de regels zijn de volgende voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die ertoe leiden dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende aandacht wordt besteed aan de waterhuishouding:
Er is geen wettelijk kader voor het toetsen aan bezonning. Wel wordt vaak bij beoordeling van nieuwbouw- en/of bestemmingsplannen de TNO-norm of de 'Haagse bezonningsnorm' als richtlijn gehanteerd. De 'Haagse bezonningsnorm', een beleidsregel van de gemeente Den Haag, wordt door de gemeente Leiden toegepast indien bezonning een aandachtspunt is. In deze norm is vastgelegd dat de gevels van woningen op 19 februari (en 21 oktober), bij een zonhoogte van meer dan 10 graden, minimaal 2 uur zon moeten vangen. Er wordt een meetpunt gehanteerd op 75 centimeter hoogte in het midden van de gevel. Bezonning op de voor- en achtergevel mag bij elkaar worden opgeteld. Als woningen in de bestaande situatie al minder dan 2 uur zon hebben, geldt als uitgangspunt dat de bezonning op de gevels van deze woningen er niet op achteruit mag gaan. Daarnaast is gekeken of de eventuele afname niet te groot is. Den Haag hanteert een grens van 50%. Daarboven kan redelijkerwijs worden gesteld dat er sprake is van een excessieve afname.
In verband met mogelijke schaduwwerking van nieuwe bebouwing op bestaande omliggende woningen, is een bezonningsstudie uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage 'Bezonningseffecten Energiepark' die als Bijlage 15 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
Voor deelgebied E is gemakshalve uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 20 meter voor het gehele blok. De ligging ten westen van deelgbied E maakt dat de beoordeelde woningen enkel tot in de vroege middag (13.20 uur) schaduw kunnen ontvangen van de nieuwe bebouwing. Daarvoor is uiteraard wel sprake van schaduw vanuit het eigen blok, meer specifiek: van de Langegrachtwoningen.
Deelgebied J ligt ten westen van het wooncomplex Langegracht 76-214. Hier is gekeken naar de woning op de eerste verdieping van het complex, omdat er geen woning op de begane grond aanwezig is. De west- en zuidzijde van de gevels van het complex ontvangen zon. Er is hier sprake van een beperkte afname (5%) van het aantal bezonningsuren.
Geconcludeerd wordt dat alle onderzochte woningen blijven voldoen aan de 2-uursnorm en dat de maximale afname ruim onder de 50% blijft. Hiermee voldoen de beoogde ontwikkelingen op het Energiepark aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot bezonning.
In dit hoofdstuk wordt op hoofdlijnen beschreven hoe de juridisch-planologische vertaling heeft plaatsgevonden van de ontwikkeling van het Energiepark. Het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten bepalingen over de gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding visualiseert waar welke bestemmingen gelden en daarmee waar welke regels van toepassing zijn.
In onderstaande paragrafen wordt een toelichting gegeven op de regels en daarmee in samenhang de verbeelding.
Het is een bestemmingsplan dat tot stand gekomen is onder de Crisis- en herstelwet (Chw). Dat betekent dat het een bestemmingsplan is met een verbrede reikwijdte (een bredere blik dan een bestemmingsplan onder de Wet ruimtelijke ordening). Voor dit bestemmingsplan betekent het onder meer dat naast de bouw- en gebruiksregels ook milieuregels worden gesteld die als voorwaarde voor de ontwikkeling zijn geformuleerd. Dit zijn met name regels ten aanzien van geluid en geur. In paragraaf 6.2 wordt verder ingegaan op de toepassingen uit de Crisis- en herstelwet.
Zoals in de inleiding van deze toelichting al genoemd is het bestemmingsplan voor het Energiepark een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In dit plan wordt gebruik gemaakt van de volgende onderdelen uit het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet:
Onderstaand volgt per punt een korte beschrijving hoe dit in het plan verwerkt is.
Integratie van een deel van de verordeningen (artikel 7c, lid 4)
In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen over evenementen. Dit is een volledige set van regels waar bezoekersaantallen, soorten evenementen, aantal evenementen, geluidseffecten en locatie zijn vastgelegd. Een deel van deze bepalingen is vooralsnog in de verordening opgenomen. Voor een zo compleet mogelijke regeling ook voor wat betreft geluidseffecten op de nieuwe woningen is deze regeling in het bestemmingsplan verwerkt.
Ditzelfde geldt voor de terrassen. Een deel van de terrassenregeling is in dit plan betrokken in de vorm van afwijkingsregels. Voor het overige blijven de verordeningen in stand.
Regels voor de gehele fysieke leefomgeving (artikel 7c, lid 1) / het stellen van gebiedsgerichte milieuregels (artikel 7c, lid 12)
In het bestemmingsplan zijn, naast puur ruimtelijke ordenings-aspecten ook bepalingen opgenomen die tot nu toe niet in bestemmingsplannen worden geborgd, zoals specifieke milieuregels. Door het meenemen van deze regels in het bestemmingsplan kan een veel bredere afweging worden gemaakt over de aanvaardbaarheid van een initiatief bij het beoordelen van een vergunningaanvraag.
Open normen/beleidsregels (artikel 7c, leden 6 en 7)
Voor de ontwikkeling van het Energiepark is het wenselijk de gestelde kwaliteitskaders na te leven. De concrete normen worden in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. De overige nog objectief toetsbare ruimtelijke kwaliteitsnormen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Stedenbouwkundige kwaliteiten Energiepark e.o.'. Deze beleidsregel wordt via een open norm in de planregels aan het bestemmingsplan verbonden. De open normen zijn opgenomen in de beoordelingsregels voor de omgevingsvergunningen. De beleidsregel maakt deel uit van het gehele beoordelingskader als een toets plaatsvindt in het kader van een omgevingsvergunningsaanvraag.
Faseren onderzoeken (artikel 7c, lid 9)
Voor de meeste aspecten is een toets uitgevoerd naar "niet evident onuitvoerbaar". Daarmee is aangetoond dat het plan, voor dat betreffende aspect, in ieder geval uitvoerbaar te maken is. Op welke wijze dat uiteindelijk gebeurd is afhankelijk van de exacte invulling van het gebied. Omdat wel noodzakelijk is dat die daadwerkelijke uitvoerbaarheid is zekergesteld, is in de regels bepaald dat bijvoorbeeld met akoestisch onderzoek moet zijn aangetoond dat aan de normen voor geluid wordt voldaan. Datzelfde geldt voor geur en bodem. Verder is in de voorfase geconstateerd dat in het plangebied beschermde soorten (ecologie) voorkomen. Bij een concreet voorstel voor de invulling van het terrein moet beoordeeld worden of geen significant negatieve effecten optreden voor de bescherming van die soorten.
Vormvrij bestemmingsplan (afwijken RO-standaarden) (artikel 7c, lid 9)
Om de bovengenoemde mogelijkheden uit de Chw te kunnen toepassen is het ook nodig gebruik te maken van de mogelijkheid om af te wijken van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze standaard is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010 om alle bestemmingsplannen in Nederland te uniformeren en maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld zijn voor bestemmingsplannen. De standaarden hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat onder andere de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard zijn voorgeschreven. Voor de regels betekent deze standaardisering onder andere dat er een vaste opbouw is in hoofdstukken, artikelen en leden. Iedere bepaling heeft zijn eigen plek in de regels van een bestemmingsplan. Onder de Chw is het mogelijk deze standaard los te laten. Hiervan is voor dit plan gebruik gemaakt door een extra hoofdstuk toe te voegen waarin de milieuregels zijn opgenomen. Voor de herkenbaarheid is verder zoveel mogelijk aangesloten bij de SVBP.
De regels van bestemmingsplan zijn op de volgende wijze opgebouwd.
In dit hoofdstuk zijn de inleidende regels opgenomen:
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In dit hoofdstuk zijn alle onderscheiden bestemmingen opgenomen. In deze artikelen zijn regels opgenomen ten aanzien van de toelaatbare functies en bouwmogelijkheden op de gronden.
In dit hoofdstuk zijn de volgende artikelen opgenomen:
Hoofdstuk 3 Milieuregels en omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk zijn de milieuregels opgenomen die van toepassing zijn op de ontwikkeling. Het betreft regels over geluid (Artikel 15) en geur (Artikel 16). Naast deze regels bevat dit hoofdstuk ook de regels over andere omgevingsaspecten zoals veiligheidszones, evenementen en de vrijwaringszone voor de molenbiotoop (Artikel 14).
In de geluidregels zijn tevens de hogere waarden opgenomen die met het vaststellen van dit bestemmingsplan ook worden vastgesteld. Deze hogere waarden zijn nodig vanwege het industrielawaai van Uniper en het wegverkeerslawaai als gevolg van de Langegracht.
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Het betreft de volgende artikelen:
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
In dit hoofdstuk zijn de afsluitende regels opgenomen.
In dit artikel zijn de overgangsregels ten aanzien van het bouwen en gebruik opgenomen.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
De bestemmingen uit hoofdstuk 2 van de regels zijn onderstaand nader toegelicht.
Artikel 3 Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation
De bestemming Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation is opgenomen ter plaatse van het gasontvangststation aan de Langegracht. Op de gronden is het huidige gasontvangststation van de Gasunie toegestaan.
Ten aanzien van de bouwmogelijkheden en maatvoering is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad'.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is opgenomen ter plaatse van de energiecentrale aan de Langegracht. Op de gronden is de huidige energiecentrale toegestaan (als zijnde een "geluidszoneringsplichtige inrichting in de vorm van een nutsbedrijf"), alsmede bedrijven in milieucategorie 1 en 2 en bijbehorende voorzieningen.
Ten aanzien van de bouwmogelijkheden is er conserverend bestemd, waarbij gebruik gemaakt is van de meest actuele inmetingen qua bestaande situeringen en hoogtes.
Tevens zijn regels toegevoegd om eventueel duurzame energiewinning mogelijk te maken en om ondergeschikte horeca toe te staan met een maximum van 100 m2 bvo.
Artikel 5 Gemengd - 1 en Artikel 6 Gemengd - 2
Een groot deel van het te herontwikkelen gebied wordt bestemd als Gemengd. Daarbij is een tweedeling gemaakt: de bestemming 'Gemengd - 1' en de bestemming 'Gemengd - 2'. Voor de exacte programmering met betrekking tot deze bestemmingen wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij ter plaatse van de bestemming 'Gemengd - 2' ook de beleidsregel 'Stedenbouwkundige kwaliteiten Energiepark e.o.' in acht moeten worden genomen. Daarin zijn onder andere de stadsstraatjes en binnenstraatjes opgenomen, waar geen bebouwing mag worden opgericht. Verder zijn daarin regels gesteld over onder andere balkons, zichtlijnen en dakterrassen.
Naast gebouwen zijn ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Deze bouwwerken zijn ook buiten het bouwvlak mogelijk. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is beperkt tot 3 meter.
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor gronden met een openbare groenvoorziening: het park langs de singel met bijbehorend oevers en waterhuishoudkundige voorzieningen. De bestemming is erop gericht dat deze groenvoorzieningen en ecologische waarden in stand blijven. Conform het geldende beleid is het tevens mogelijk onder voorwaarden evenementen te houden binnen deze gronden. Hiervoor zijn specifieke regels opgenomen in de regeling over de gebiedsaanduiding 'overige zone - evenemententerrein'. Verder zijn wandel- en fietspaden, toegangswegen en in- en uitritten toegestaan evenals ondergrondse voorzieningen voor afval.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden opgericht binnen het bouwvlak en met een maximale bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn qua hoogte gemaximeerd.
De singel krijgt de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegestaan en andere waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ecologische waarden en kades. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van brug - 1' en 'specifieke vorm van brug - 2' wordt tevens een brug mogelijk gemaakt. Verder zijn voorzieningen voor verkeer en verblijf, duurzame energiewinning en andere bijbehorende voorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming is uitsluitend het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarvoor een maximale bouwhoogte is gesteld. Voor een brug is een minimale doorvaarthoogte opgenomen. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk van deze minimale maat af te wijken.
Het bouwen van steigers en vlonders is uitsluitend toegestaan na een afwijking.
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen (inclusief kamerbewoning en zorgwoningen) en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, verhardingen, water, speelruimte, nuts-, groen-, (ondergrondse) parkeer- en fietsvoorzieningen. Op de te ontwikkelen gronden zal het wonen deels worden gecombineerd met de dak- en thuislozenopvang. Deze is nu reeds in het gebied aanwezig en zal een nieuwe plek krijgen. Deze voorziening is uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – dak- en thuislozenopvang'. Daarnaast is het mogelijk op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – kinderdagverblijf' een kinderdagverblijf te realiseren, met dien verstande dat er in het plangebied maximaal 1 vestiging is toegestaan.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij ook de beleidsregels in acht moeten worden genomen. Daarin zijn onder andere zichtlijnen opgenomen, die in stand gehouden moeten blijven en de stadsstraatjes en binnenstraatjes, waar geen bebouwing mag worden opgericht. Verder zijn er zones (aanduidingsvlakken) aangewezen waar door middel van afwijking extra bouwhoogte is toegestaan.
Ter plaatse van de figuur 'gevellijn' zijn regels gesteld over het bouwen in de bouwgrens. De eerste drie bouwlagen van het hoofdgebouw dienen ter plaatse van de figuur 'gevellijn' in de bouwgrens gebouwd te worden. Met een afwijking is het mogelijk om dit te beperken tot twee bouwlagen als dat stedenbouwkundig tot een meer gewenst resultaat leidt. Tevens zijn er specifieke regels opgenomen over het realiseren van setbacks. De figuur 'gevellijn' is gesitueerd op de volgende plekken langs de Langegracht (aageduid met rechthoekjes):
Naast gebouwen zijn ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Deze bouwwerken zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is beperkt tot 3 meter.
Tot slot zijn regels gesteld aan de situering en maatvoeringen van balkons en loggia's. Hierbij is tevens een koppeling gelegd met de beleidsregel 'Stedenbouwkundige kwaliteiten Energiepark e.o.' waarin aanvullende regels zijn gesteld voor balkons en loggia's.
Dit artikel betreft de dubbelbestemming ten behoeve van de gasleiding. Deze leiding wordt door middel van deze dubbelbestemmingen beschermd. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd om ervoor te zorgen dat de leiding niet beschadigd worden.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4 en Artikel 12 Waarde - Archeologie 5
Leiden kent een rijk en divers archeologisch erfgoed. Door middel van deze dubbelbestemmingen worden deze waarden beschermd. In de dubbelbestemmingen is aangegeven welke werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden en voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht geldt.
Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie
Het gehele bestemmingsplangebied is in 1982 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van de karakteristieken en kenmerken van het beschermd stadsgezicht zijn in deze bestemming de bestaande goothoogten, bouwhoogten, kapvorm, kaprichting, kaphelling, parcellering en het bestaand aantal bouwlagen vastgelegd. Deze kenmerken van de gebouwen mag niet wijzigen ten opzichte van de situatie ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan. Ook is het niet toegestaan om gebouwen samen te voegen.
In artikel 19 Algemene bouwregels zijn regels opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, dakkapellen en dakterrassen. Voor dakkapellen en dakterrassen geldt dat deze niet zijn toegestaan. Dakterrassen kunnen alleen door middel van een afwijking gerealiseerd worden. Er dient dan onder meer voldaan te worden aan de beleidsregel 'Stedenbouwkundige kwaliteiten Energiepark e.o.', onderdeel 'functies op daken; dakterrassen'.
Ten aanzien van Artikel 20 Algemene gebruiksregels uit Hoofdstuk 4 Algemene regels wordt nog opgemerkt dat in het eerste lid 2 bepalingen zijn toegevoegd ten opzichte van de reguliere bestemmingsplannen. Deze bepalingen komen voort uit de toepassing van de verbrede reikwijdte en het niet met zones vastleggen van de milieueffecten van milieubelastende functies, zoals bedrijven. In de bepalingen is geregeld dat een nieuwe gevoelige functie geen nadelige gevolgen (onevenredig) mag hebben op bestaande bedrijfsmatige activiteiten (ook vergunde maar nog niet gerealiseerde activiteiten vallen hieronder). Daarnaast is bepaald dat als er nieuwe bedrijfsactiviteiten worden gerealiseerd dat geen onevenredig nadelige gevolgen mag hebben op bestaande of reeds vergunde geluidgevoelige functies, zoals wonen. Het is een extra bepaling om te voorkomen dat functies elkaar benadelen. De gevestigde functie is hierbij bepalend, waarbij wel de milieuregels in Hoofdstuk 3 het uitgangspunt zijn voor de vestiging van een functie.
Verder is in hetzelfde artikel het maximale programma opgenomen voor de ontwikkelgronden. Zie verder ook paragraaf 3.2.2 voor een toelichting op de programmering. Het maximale programma heeft betrekking op de gronden met de bestemming 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Woongebied'. Met het programma is voor bepaalde functies een maximaal oppervlakte bvo (in m²) bepaald. Voor woningen is een maximum van 350 opgenomen.
Aanvullend binnen de betreffende bestemmingen is verder bepaald dat in 'Gemengd - 1' niet meer dan 12.600 m2 bvo aan toegestane functies (met uitzondering van wonen) mag worden gerealiseerd en in 'Gemengd - 2' niet meer dan 6.500 m2 bvo. Dat zijn de absolute ontwikkelgrenzen. Functies die niet direct begrensd zijn, worden indirect bij de betreffende bestemmingen wel beperkt door deze maten.
Het maximale oppervlakte voor bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', zoals opgenomen in dit artikel, is uitsluitend bedoeld voor de bestaande bedrijfsactiviteiten van Pronck en BamBam. Het is niet zo dat er daarnaast geen bedrijfsactiviteiten meer zijn toegestaan.
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Kostenverhaal is in onderhavige planvorming anderszins verzekerd door middel van gronduitgifte.
Ter onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid zijn verschillende uitwerkingen gemaakt. Als bijlage van het kaderbesluit is het Ontwikkelplan Energiepark gevoegd. Het Ontwikkelplan is door de marktpartijen en in samenspraak met de gemeente Leiden financieel doorgerekend. Voor de doorrekening is gebruikgemaakt van elkaars ervaring en expertises van zowel de kosten en opbrengsten in de vastgoed- en grondexploitatie. Uitgegaan is van een zogeheten 'basisplan' met daarbij een aantal scenario's. Het ontwikkelen van het basisplan leidt tot een onrendabele top, er zijn te weinig kostendragers in de gebiedsontwikkeling zelf. Dit zou zonder bijdrage leiden tot een bestemmingsplan dat niet economisch onuitvoerbaar is. De gemeenteraad heeft zich bij het kaderbesluit gecommitteerd aan een taakstellende bijdrage en tegelijkertijd dekkingsbronnen voor deze bijdrage aangewezen. Vanwege deze bijdrage kan gesteld dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro wordt een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Voor de resultaten van het participatieproces wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.1.5.
Voor de resultaten van het vooroverleg wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 18.
De bestemmingsplanprocedure start met de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Daarbij wordt opgemerkt dat er geen voorontwerpfase is geweest (gekoppeld aan inspraak), gelet op het uitgebreide participatieproces dat doorlopen is.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken (23 juni tot en met 4 augustus 2023) voor zienswijzen ter visie worden gelegen. In die termijn zijn zienswijzen tegen het ontwerp ingediend. De zienswijzen zijn voorzien van een beantwoording en in enkele gevallen heeft dit geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan (zie Bijlage 20).