direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Glaspark Leerdam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het huidige sportpark Bruinsdeel aan de Bruininxdeelsekade 4 is de voetbalvereniging LRC Leerdam gevestigd. De wens bestaat bij de gemeente Leerdam om een hernieuwd sportpark te realiseren voor in ieder geval de volgende twee buitensportverenigingen: de Hockey Club Leerdam en de voetbalvereniging LRC Leerdam. Het huidige sportpark zal ten behoeve van deze ontwikkeling deels hergebruikt en deels vernieuwd worden. Tevens zal het clubgebouw nieuw gebouwd worden. Naast het gebruik voor deze twee verenigingen, is de insteek om het sportpark ook te gaan gebruiken voor andere (maatschappelijke) voorzieningen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de vernieuwing van het sportpark planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan 'Glaspark Leerdam' wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het noordwesten van Leerdam, aan de rand het bebouwde gebied. Ten zuiden van het plangebied ligt de Bruininxdeelsekade, een doodlopende weg richting het sportpark. Tevens ligt er het Schapendijkje, een fietspad die vanuit Leerdam langs het Sportpark loopt en is ontsloten met de Koenderseweg. Aan de overzijde van de weg is een woonwijk gelegen. Voorts is het plangebied omgeven door agrarische grond, een kampeerterrein en volkstuintjes.

Het sportpark en tevens de planlocatie is kadastraal bekend als gemeente Leerdam, Sectie H, perceel 190. Ook het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Leerdam, sectie H, perceel 202 is onderdeel van het plangebied. Omdat de verharding toeneemt, zal aan de zijranden van dit perceel watercompensatie plaatsvinden. Tevens komt hierop een wijzigingsbevoegdheid, om de agrarische grond indien gewenst in de toekomst onderdeel te laten worden van het sportpark. Op de navolgende beelden is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding sportpark (bron: ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt grotendeels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam'. De gemeenteraad van de gemeente Leerdam heeft op 3 september 2010 het bestemmingsplan vastgesteld. Het plan is deels onherroepelijk in werking. Op 17 december 2014 is de 1e herziening van het bestemmingsplan vastgesteld. De wijzigingen die betrekking hebben op de planlocatie zijn meegenomen in de omschrijving van de bestemmingen.

In het bestemmingsplan kent het huidige sportpark de enkelbestemming Sport met de functieaanduiding specifieke vorm van sport – veldsport 1. Voorts geldt er de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 met de specifieke vorm van waarde 3, 5 of 6. Op een klein gedeelte van het plangebied geldt eveneens de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2. Ter plaatse van de gewenste locatie voor watercompensatie (ten zuidwesten van het sportpark) geldt de enkelbestemming Agrarisch met waarden en hier geldt eveneens een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, hier met de specifieke vorm van waarde 3 en 6.

Ter plaatse van de gewenste locatie voor een deel van de parkeerplaatsen – ten zuiden van het park aan de Bruininxdeelsekade – geldt de enkelbestemming Verkeer. Deze locatie is niet meegenomen in onderhavig plan, omdat de parkeervoorzieningen die daar gereliseerd zullen worden passend zijn binnen de daar vigerende bestemming (Verkeer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0003.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam' met plangebied rood aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Sport

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  • d. onderhoudspaden langs watergangen;
  • e. ten behoeve van de hoofdbestemming is aan de hoofdbestemming ondergeschikte ondersteunende horeca toegestaan.

één en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de opgenomen nadere detaillering van de bestemming. De nadere detaillering op onderhavige locatie is de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport – veldsport 1', wat aangeeft dat er aan de Bruininxdeelsekade 4 veldsport mag worden beoefend.

Waarde – Archeologie 1

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden. Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de deze doeleinden, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. het nieuw te bebouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder a, niet groter is dan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3', 250 m2;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 5', 500 m2;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 6', 10.000 m2.

Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning op deze bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven/ aanleggen of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

Het hiervoor vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van (waarbij tevens aan het bepaalde onder b. dient te worden voldaan):
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3', 30 cm onder het bestaande maaiveld;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 5', 30 cm onder het bestaande maaiveld;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 6', 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van (waarbij tevens aan het bepaalde onder a. dient te worden voldaan):
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3', 250 m2;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 5', 500 m2;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 6', 10.000 m2;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in 24.4.1.

Waarde – Archeologie 2

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische vondsten en historische elementen.

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de omschreven doeleinden, tenzij:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. het nieuw te bebouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder a, niet groter is dan 50 m²;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

Agrarisch met waarden

De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, archeologische en ecologische waarden;
  • c. behoud van de wandelpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • f. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  • g. onderhoudspaden langs watergangen;
  • h. paden en landwegen;
  • i. bestaande voorzieningen van openbaar nut;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in nadere detaillering van de bestemming.

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in het schema onder 4.6.3 opgenomen aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren. De aanlegvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria. Criteria voor het aanleggen van oppervlaktewater:

Aanlegvergunningplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de aanlegvergunning   
het graven/ aanleggen, dempen, vergroten of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren     1. het verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast;
2. er mag geen verandering van de bodemstructuur optreden
3. het mag niet leiden tot inklinking
4. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
5. het mag niet in strijd zijn met de waterstaatkundige doelstelling zoals verwoord in het stedelijk waterplan.    

Verkeer

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden
  • b. behoud van de wandelpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad';

één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, sloten.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam', omdat nieuwbouw van het clubgebouw niet is toegestaan. Daarnaast is het in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk om maatschappelijke voorzieningen als een kinderopvang toe te staan.

De locatie voor het parkeren buiten het park (ten zuiden van het park) valt binnen de bestemming Verkeer. Dit is onder andere bestemd voor parkeervoorzieningen, waardoor dit passend is binnen de vigerende bestemming.

Voorts moet een archeologische toetsing plaatsvinden ter plekke van het nieuwe clubgebouw en de kunstgrasvelden. Paragraaf 4.3.2 gaat hier nader op in. Paragraaf 4.11 gaan nader in op het vergroten van de sloten ter plekke van de bestemming Agrarisch met waarden.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Glaspark Leerdam' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01);
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Aan de Bruininxdeelsekade is sinds 1985 v.v. LRC Leerdam gevestigd. Het huidige sportpark Bruinsdeel is ruim 7 hectare groot. Hierop zijn vier speelvelden en een trainingshoek met de afmetingen van anderhalf speelveld gevestigd. De velden zijn omringd door beplanting.

Op het terrein bevinden zich drie gebouwen: een garage/opslagloods voor attributen die nodig zijn voor onderhoud, een gebouw met ruimte voor tien kleedkamers en twee scheidsrechterskamers en een opslagplaats voor ballen, shirts en andere benodigdheden voor wedstrijden en trainingen. De bebouwing is grotendeels gerealiseerd in 1985. Later zijn er enkele kleine uitbreidingen gedaan. Inmiddels is de bebouwing verouderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0004.png"

De aanwezige bebouwing op Sportpark Bruinsdeel (bron: maps.google)

Het plangebied ligt op de grens van het bebouwd gebied en het buitengebied van Leerdam aan de Bruininxdeelsekade, een doodlopende zijweg van Recht van Ter Leede. Ten westen, ten noorden en ten oosten van het plangebied strekt het buitengebied van Leerdam zich uit. De kern van Leerdam ligt ten zuidoosten van het plangebied. Ten zuiden van het sportpark, parallel aan de Bruininxdeelsekade, ligt het Schapendijkje, een fietspad dat het buitengebied van Leerdam verbindt met de bebouwde kom.

Rondom het agrarische perceel ten zuidwesten van het plangebied, zijn sloten gelegen. Deze sloten worden ten behoeve van de watercompensatie verbreed.

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens om Sportpark Bruinsdeel te transformeren naar Glaspark Leerdam, een park voor ten minste twee sportverenigingen: HC Leerdam en VV LRC Leerdam. Tevens bestaat de wens het park ook voor andere doeleinden in te zetten. Onderdeel van de plannen is dat het park ook gebruikt zal worden door andere verenigingen, scholen en buitenschoolse opvang, ongeorganiseerde sporters en recreanten en bijzondere doelgroepen zoals ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking. De bestemming Sport staat veldsport toe in alle vormen, dus ook sport door andere verenigingen of door scholen. Onderhavig bestemmingsplan bevat de mogelijkheid om via een afwijkingsbevoegdheid daarnaast ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk te maken in het clubgebouw.

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling zullen de velden en het clubgebouw vernieuwd worden. Voor de voetbalvereniging zullen er twee kunstgras- en twee natuurgrasvelden gerealiseerd worden Er worden twee kunstgrasvelden aangelegd voor de hockeyvereniging. De navolgende schets geeft een beeld van de situering van de velden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0005.png"

Gewenste situering velden (bron: Adviesburo R.I.E.T., zie ook Bijlage 2)

Ten behoeve van de gewenste situatie zullen de bestaande opstallen geamoveerd worden. Er zal een nieuw clubhuis gebouwd worden centraal in het sportpark. Het clubgebouw krijgt twee bouwlagen en zal een oppervlakte van een circa 1.160 m2 beslaan. De ingang van het park komt centraal te liggen ten opzichte van het clubgebouw. Navolgende schets geeft een beeld van het gebouw. Er zijn eveneens plattegronden en dwarsdoorsnedes van het clubgebouw aanwezig (Bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0006.png"

Aanzichten clubgebouw

In het clubgebouw vindt ondersteunende horeca plaats. Tijdens de wedstrijden zal het terras in gebruik zijn. De feesten en horeca in het clubgebouw zullen alleen maatschappelijk of sport gerelateerd zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Het betreft een lokale ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor de ontwikkeling van het sportpark aan de Bruininxdeelsekade in Leerdam niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het uitbreiden en vernieuwen van het sportpark in Leerdam is een lokaal initiatief dat niet valt onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst nagegaan worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er sprake is van een toename van ruimtebeslag. In het beginsel is daar sprake van als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Voorts blijkt uit jurisprudentie dat als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt, er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderhavig initiatief maakt niet meer dan 500 m2 meer bebouwing mogelijk dan op basis van het vigerende bestemmingsplan toegestaan is. Geconcludeerd kan dan ook worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Het doorlopen van de laddertoets is dan ook niet noodzakelijk.

Daarbij betreft het een verplaatsing van sportverenigingen. De hockeyvereniging is nu op een andere locatie in Leerdam gevestigd. Deze locatie is niet meer toereikend. Door de groei van de vereniging is er een extra veld nodig en het clubgebouw is oud en lekt. Door middel van dubbel gebruik met de voetbalvereniging wordt de ruimte intensiever en effectiever gebruikt. De voormalige locatie van de hockeyvereniging maakt plaats voor een woonwijk.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie, Ruimte en Mobiliteit' en wijziging 2018

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' en wijziging 2018 van de provincie Zuid-Holland speelt in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders.

Op de locatie Bruininxdeelsekade 4 zijn de volgende items uit de Verordening Ruimte en Mobiliteit van belang.

Mobiliteit en bebouwde ruimte

In het visiedocument valt de projectlocatie onder andere onder de 'bebouwde ruimte'. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

Voorliggend initiatief brengt ten minste twee verenigingen onder op één sportpark, waardoor de ruimte beter benut kan worden. Dubbelgebruik kan plaatsvinden op de velden, in het clubgebouw en op de parkeerplaatsen. Tevens wordt er gestreefd naar het inzetten van de ruimte voor meerdere (maatschappelijke) doelen om de leefkwaliteit te verbeteren.

Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed

De planlocatie is onderdeel van het veenlandschap. In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied. Dat is goed te zien in bijvoorbeeld het landschap van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en het Hollandse Plassengebied.

De gewenste ontwikkeling vindt grotendeels plaats op het reeds bestaande sportpark. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling worden enkele sloten verbreed. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de invloed hiervan op het landschap. Aangenomen kan worden dat het veenlandschap door onderhavig initiatief niet aangetast wordt.

De uitbreiding van de sloten aan de westzijde van het plangebied liggen in een gebied met specifieke waarde, namelijk in belangrijk weidevogelgebied. Hierbinnen zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan die niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit. De verbreding van de sloten op deze locatie binnen deze aanduiding, past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, daar worden namelijk slechts de sloten verbreed. Dit leidt tot een verbetering van de situatie voor de al dan niet aanwezige flora en fauna, en ook de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Er is wat dat betreft dan ook geen belemmering voor het voornemen.

Stads- of dorpranden

Het perceel aan de Bruininxdeelsekade 4 is gelegen aan de rand van Leerdam en valt volgens de structuurvisie van de provincie Zuid-Holland onder de stadsrand. De stadsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden er drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Het front (contrast tussen stad en platteland), het contact (zichtbare en begaanbare doorlopende structuren) en de overlap (geleidelijke overgang).

Bij onderhavige planlocatie zit vooral de kwaliteit in de overlap ('contract'). De structuurvisie omschrijft deze dorps- of stadsrand als volgt: Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Het plangebied is gelegen aan de rand van Leerdam en leent zich desgewenst uitstekend voor een sportpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0007.png"

Het plangebied aangeduid in de Visie Ruimte en Mobiliteit als stads- of dorpsrand

Conclusie

Onderhavig initiatief is in lijn met de structuurvisie van de provincie Zuid-Holland. Een sportpark biedt tal van voorzieningen en laat tevens het vrije zicht behouden.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014 en wijziging 2018

De provinciale ruimtelijke verordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veilig stellen van provinciale belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De Verordening ruimte 2014 en wijziging 2018 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor onderhavig initiatief is het volgende van belang.

De Verordening Ruimte stelt eisen aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit paragraaf 3.1.3 is gebleken dat voorliggend initiatief geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, waardoor deze eisen niet van belang zijn.

Voorts worden er in de Verordening eisen gesteld aan een bestemmingsplan die kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De volgende voorwaarden worden gesteld ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Onderhavig initiatief past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijzigt op structuurniveau. Daardoor is een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving nodig, waar voorliggende toelichting op in gaat.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening. De gewenste ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Visie 2030 Alblasserwaard - Vijfheerenlanden 'Open voor elkaar'

In 2011 is door de gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik, maatschappelijke organisaties en ondernemers gewerkt aan de gezamenlijke visie. Medio 2012 hebben alle acht gemeenteraden de hoofdlijnen van de Visie 2030 vastgesteld.

'Open, voor elkaar' is een proactief scenario. De regio kiest voor een toekomst waarin ruimte wordt gegeven aan nieuwe dynamiek, zowel vanuit de eigen inwoners en bedrijven als vanuit datgene dat nieuwkomers de regio te bieden hebben.

In 2030 vormt de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een sterke regio, in zichzelf en in relatie met haar omgeving. Uitgangspunt is de leefbaarheid in de vele van elkaar verschillende kernen, klein en groot. Een van de manieren om deze leefbaarheid in stand te houden en om de sociale cohesie te versterken, is het inzetten en faciliteren van sociaal-culturele voorzieningen en sportvoorzieningen als bindmiddel in de samenleving. Het draagvlak voor buurthuizen neemt af, (sport-)verenigingen, horeca en online netwerken nemen de functie als ontmoetingsplaats van het buurt- of dorpshuis over.

Individualisering wordt gezien als een proces dat de uitkomst is van de manier waarop het merendeel van de Nederlandse bevolking haar leven wil inrichten. Het is een gegeven, zonder dat hier een positief of negatief waardeoordeel aan wordt verbonden. Het is de kunst voor overheden en verenigingen hiermee om te gaan. Sportverenigingen zullen alleen overleven als zij duidelijk maken aan hun leden dat zonder meer investeringen in tijd en geld van die leden er niet meer gesport kan worden. Niet alle verenigingen zullen hier in slagen, maar die verenigingen met een blik naar buiten en de wil om te vernieuwen zullen wel zelfredzaam genoeg blijken te zijn; zij krijgen een steeds grotere rol in de samenleving.

Onderhavig initiatief voorziet in het realiseren van een sportpark ten behoeve van drie sportverenigingen. De gemeente Leerdam faciliteert sportvoorzieningen als bindmiddel voor de samenleving. Glaspark Leerdam voorziet niet alleen in sportvoorzieningen, maar zal ook ingezet worden voor andere (maatschappelijke) doelen die de leefkwaliteit in de omgeving zullen vergroten.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in lijn met de regionale visie Alblasserwaard – Vijfheerenlanden. Onder ondere sportvoorzieningen fungeren steeds vaker als bindmiddel in de samenleving, waardoor het van belang is de huidige sportpark(en) hierop te laten inspelen. Bij onderhavig initiatief wordt dat gedaan door verschillende verenigingen bij elkaar onder te brengen, en door het bieden van ruimte aan andere (maatschappelijke) voorzieningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Gemeentelijke Structuurvisie 2020 Leerdam 'Hart voor Kwaliteit aan de Linge'

Op 14 juni 2012 is de visie door de gemeenteraad van de gemeente Leerdam vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit in totaal vijf verschillende, onderling samenhangende delen: (I) duurzame leefomgeving, (II) samenleving en ruimte, (III) ruimtelijk ontwikkelingsperspectief, (IV) ontwikkelingsperspectief per deelgebied en (V) uitvoeringsparagraaf.

Onder het hoofdstuk 'samenleving en ruimte' wordt nader ingegaan op de rol die sport zou moeten hebben in de omgeving. Een van de beleidsdoelen is het zorgen voor voldoende en op de behoefte gericht aanbod aan maatschappelijke voorzieningen (zorg, welzijn, cultuur, educatie, sport, spelen) en een goede ruimtelijke spreiding van maatschappelijke voorzieningen over de wijk (wijkgebonden voorzieningen), stad (stedelijke voorzieningen) of dorpskernen. Een opgave hierbij is ruimte reserveren voor sportvoorzieningen.

Door Glaspark Leerdam te realiseren, wordt er ingespeeld op de behoefte aan maatschappelijke voorzieningen in Leerdam.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie. Er wordt via deze weg ruimte gereserveerd voor sportvoorzieningen en andere (maatschappelijke) voorzieningen.

3.4.2 Welstandsnota (herziening 2013)

De gemeente Leerdam heeft de mogelijkheid welstandsbeleid te voeren zoals aangegeven in de Woningwet van 1 januari 2003 gebruikt om op basis van de samenhang in gebieden en objecten beoordelingscriteria te formuleren. Met de herziening van 2010 heeft de gemeente het welstandsbeleid vereenvoudigd. Begin 2012 is de nota geactualiseerd met betrekking tot enkele nieuwe ontwikkelingen in de gemeente en de wijzigingen in wet- en regelgeving.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde.

Het plangebied betreft een locatie voor sportvoorzieningen. Dit valt bij de gebiedsindeling onder 'park en begraafplaats'. De groene parken en de begraafplaats met overwegend eenvoudige bebouwing zijn verspreid over de gemeente Leerdam te vinden. De terreinen zijn verschillend van grootte. Ook de bijbehorende bebouwing is verschillend in grootte en vormgeving. In het algemeen bestaat de veelal geclusterde bebouwing van de parken uit een hoofdgebouw met meerdere bijgebouwen, die meestal vrij op het maaiveld staan en waarbij het hoofdgebouw gericht is op de belangrijkste openbare ruimte of het hoofd sportveld. De entree is gericht op de weg en veelal vormgegeven als accent. De hoofdbebouwing op de begraafplaats heeft representatieve gevels en is zorgvuldig gedetailleerd. De gebouwen hebben een eenvoudige opbouw en bestaan in hoofdzaak uit een onderbouw van één tot twee lagen met een flauw hellende kap of plat dak. Hoewel de gebouwen verschillen van uiterlijk is de hoofdvorm helder en de architectuur en detaillering eenvoudig en verzorgd. Grote vlakken bestaan uit materiaal met een structuur zoals baksteen, houten betimmering of gevouwen staalplaat. Het kleurgebruik is terughoudend. De gevels van de sporthallen zijn op het entreegedeelte na veelal gesloten. De parken en begraafplaats zijn helder en eenvoudig qua opzet en bebouwing en hebben een groen karakter waarbij de gebouwen een ondergeschikte rol spelen. De architectuur is terughoudend. De dynamiek van deze terreinen is laag en betreft voornamelijk kleine uitbreidingen zoals bijvoorbeeld extra kleedruimten. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer. Mogelijke uitbreidingen zullen met name buiten de kern goed in het landschap ingepast moeten worden. De parken en begraafplaats zijn gewone welstandsgebieden. De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van de terughoudende architectuur en landschappelijke inpassing.

Het clubgebouw wordt vormgegeven overeenkomstig de Welstandsnota. De entree van het clubgebouw zal gericht zijn op de weg, het komt te beschikken over twee bouwlagen en een plat dak.

Conclusie

Het clubgebouw wordt vormgegeven overeenkomstig de gebiedsbeschrijving in de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Sinds 1 januari 2017 bepalen de provincies het beleid voor de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

NNN

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking.

4.1.2 Quickscan

Het plangebied bevindt zich niet in NNN gebied. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Wel is er op circa 60 meter afstand NNN gebied te vinden, aan de overzijde van Recht van ter Leede aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Echter, in de huidige situatie is er reeds een sportveld gelegen, waardoor verwacht wordt dat de vernieuwing hiervan eveneens geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN zal hebben. De afstand van het sportpark tot het NNN gebied zal door de gewenste ontwikkeling niet verkleinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0008.png" NNN gebied groen gearceerd (bron: interactieve kaart Zuid-Holland Natuurnetwerk Nederland)

Onderhavig initiatief voorziet in het realiseren van een geheel vernieuwd sportpark aan de Bruininxdeelsekade in Leerdam. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal er een herindeling van het terrein plaatsvinden. Dit kan gevolgen hebben voor aanwezige soorten flora en fauna. Om de effecten hiervan in beeld te brengen, is een Quickscan naar de al dan niet aanwezige flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 3). Hierbij is tevens gekeken naar de beoogde locaties voor watercompensatie.

Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied ongeschikt is als vaste rust- en verblijfplaats voor gebouwbewonende en boombewonende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Wel kan het plangebied potentieel geschikt zijn voor nesten die niet jaarrond beschermd zijn en voor nesten van algemene vogels. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door onder andere buiten het broedseizoen te werken zijn schadelijke effecten op nesten te voorkomen.

De bebouwing is vanwege jaarlijkse preventieve wespenbestrijding ongeschikt om te dienen als vaste rust- en verblijfsplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. De voegen en kieren worden jaarlijks ingespoten met Permas-D. Door deze bestrijding is clubgebouw ongeschikt voor gebouwbewonende vleermuissoorten. Voorts wordt het clubgebouw intensief gebruikt. Daardoor zijn de vertrekken (kantine, kleedkamers, douches, toilets, etc.) niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen is daarom niet nodig. Navolgend enkele foto's van het clubgebouw inpandig. Deze in gebruik zijnde vertrekken zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0009.png"

Foto's huidig clubgebouw inpandig

Het creëren van de extra waterberging kan invloed hebben op mogelijk aanwezige verblijfsplaatsen van platte schijfhoren, heikikker en poelkikker. Daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Navolgend worden de resultaten besproken.

4.1.3 Aanvullend onderzoek

Uit het aanvullende onderzoek (Bijlage 4) naar de flora en fauna is gebleken dat de heikikker in de sloten rondom het sportveld aanwezig is. Voor het verbreden van de sloten voor de watercompensatie, is ontheffing nodig. Op de velden zelf en ter plekke van het clubgebouw zijn geen beschermde soorten aangetroffen. De werkzaamheden voor het aanleggen van de nieuwe velden en het nieuwe clubgebouw kunnen zonder ontheffing worden uitgevoerd.

De ontheffing voor de heikikker is aangevraagd. Het maatschappelijk belang is hierbij aangetoond. De heikikker komt niet in gevaar omdat de tijd waarin gewerkt wordt, is afgestemd op de kikker. Daarbij is er heel veel vluchtwater rondom de watercompensatie. Tevens is de situatie na aanleg van de watercompensatie beter voor de heikikker dan daarvoor. Verlening van de ontheffing ligt dan ook in de lijn der verwachting.

4.1.4 Conclusie

Voor de werkzaamheden met betrekking tot de watercompensatie is een ontheffing nodig in verband met de aanwezigheid van de heikikker. Ontheffing is inmiddels aangevraagd. Aangenomen kan worden dat deze ontheffing verleend wordt, zoals voorgaand gemotiveerd. De aanleg van de watercompensatie is dan ook haalbaar vanuit het aspect flora en fauna. Vanuit de flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor de aanleg van de velden en de bouw van het clubgebouw.

4.2 Programma Aanpak Stikstof (PAS)

4.2.1 Wettelijk kader

Het PAS vervangt de passende beoordeling voor stikstofdepositie bij de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming. Het geeft de onderbouwing dat de natuurdoelen van de natuurdoelen van de Natura 2000-gebieden niet in gevaar komen. Het PAS geldt voor de Natura 2000-gebieden.

In de Programmatische Aanpak Stikstof werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen (ontwikkelruimte) mogelijk te maken. Vanaf 1 juli 2015 kunnen meldingen worden gedaan en Natuurbeschermingswetvergunningen onder de PAS worden aangevraagd bij de provincies gebruikmakende van het rekeninstrument AERIUS Calculator.

Voor een uitbreiding van een bestaande activiteit zonder vergunning of ontwikkeling van een nieuwe activiteit dient de stikstofdepositie van de beoogde situatie berekend te worden. Toetsing van de stikstofdepositie kent de volgende grenswaarden:

  • 1. een meldingsgrens van 0,05 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie kleiner dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar is vergunningsvrij en hoeft daarnaast niet gemeld te worden;
  • 2. een vergunningsplichtgrens van 1 mol/ha/jaar. Een stikstofdepositie tussen de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar en de vergunningplichtgrenswaarde van 1 mol/ha/jaar heeft een meldingsplicht. Een stikstofdepositie boven de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar is vergunningsplichtig.

Afhankelijk van de actuele stand van zaken en de overgebleven ontwikkelruimte kan per Natura 2000-gebied de vergunningsplichtgrens worden verlaagd van 1 mol/ha/jaar naar 0,05 mol/ha/jaar. De actuele stand van zaken per Natura 2000-gebied is te vinden op: http://pas.bij12.nl/content/mededeling-over-de-ruimte-voor-meldingen.

In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof.

4.2.2 Onderzoek / beoordeling

Navolgende schets geeft de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied aan. Op circa 1,4 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid. Dit gebied bestaat uit de oeverlanden van de Linge, die een smal stroomgebied heeft tussen de Rijn en de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0010.png"

Onderhavig initiatief biedt ruimte aan extra sportvelden en een groter clubgebouw. De uitstoot van stikstof is bij een sportveld toe te wijzen aan het verkeer wat af en aan komt. De verkeergeneratie neemt bij de gewenste ontwikkeling met maximaal 240 verkeersbewegingen per etmaal toe. Voor het bepalen van een melding- of vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming, moet echter de stikstofdepositie als gevolg van de beoogde situatie worden berekend: het totaal aantal verkeersbewegingen van maximaal 960 verkeersbewegingen per etmaal.

De uitstoot van deze verkeersgeneratie kan berekend worden met de Aerius Calculator. Uit deze berekeningen blijkt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan de drempelwaarde (Bijlage 9). Er is voor onderhavig initiatief dan ook geen vergunningsplicht in het kader van de stikstofdepositie.

4.2.3 Conclusie

Uit de berekeningen die zijn gedaan met de Aerius Calculator is gebleken dat er met onderhavig initiatief de meldingsgrens niet wordt gehaald. De gewenste ontwikkelingen zijn dan ook vergunningsvrij en hoeven niet gemeld te worden.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

Bij de ontwikkeling van functies dient rekening gehouden te worden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie NoordZuid-Holland staat aangegeven welke archeologische en cultuurhistorische waarden (in potentie) aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat in en in het plangebied geen beeldbepalende of cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig zijn.

In de directe omgeving van het sportcomplex bevindt zich ten noordwesten een cultuurhistorisch terrein waar vroeger kasteel Ter Leede stond. Deze locatie is van provinciaal belang. Hoewel het kasteel is verdwenen is het terrein nog goed herkenbaar in het landschap. Dit terrein is tevens in de archeologische beleidskaart aangeduid als een AMK terrein (zie paragraaf 4.3.2). Daarnaast refereren toponiemen zoals straatnamen, nog naar dit kasteel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0011.png"

Beeld van maaiveld – hillshade van huis ter Leede en sportcomplex (bron: Algemeen Hoogtebestand Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0012.png"

Bovenaanzicht omgeving, terrein voormalig Kasteel Ter Leede en sportcomplex zichtbaar in het landschap (bron: PDOK viewer)

Met voorliggend voornemen worden de restanten van Kasteel Ter Leede niet geschaad. De ontwikkelingen vinden buiten dit terrein plaats.

Voor de verbreding van de sloten voor watercompensatie is ter plekke van de bestemming Agrarisch met waarden onder andere de voorwaarde opgenomen dat het verkavelingspatroon niet mag worden aangetast. Het gaat hier om het verbreden van bestaande sloten die voor een deel hun oorsprong hebben in de ontginningen uit de 12e eeuw. Deze sloten maken en maakten geen onderdeel uit van het hoofdafwateringssysteem (weteringen, kanalen en rivieren). Ter hoogte van het sportpark was de ontginning loodrecht op de nu niet meer aanwezige rivier de Leede en niet loodrecht op de Bruininxdeelsekade zoals aan de zuidzijde en de westzijde van het park het geval is. Momenteel bevindt zicht op de plaats van de oude rivier de Leede de polderweg Recht van ter Leede, wat mogelijk het kronkelende karakter van de weg verklaart. Door de verbreding van enkele sloten wordt de oorspronkelijke structuur niet verder aangetast en het verloop van de sloten lijken in de tijd (voor de komst van het sportpark) in deze hoek nog wel eens te zijn veranderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0013.png"

Historische kaart van het plangebied

Gezien voorgaande kan worden gesteld dat cultuurhistorisch de verbreding van de sloten geen noemenswaardige invloed zal hebben.

Conclusie

Met onderhavig initiatief wordt geen schade toegebracht aan cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.2 Archeologie

Rijksbeleid

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De wet vervangt de Monumentenwet, de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 en de Regeling materieel beheer museale voorwerpen en vervat dit alles in één wet. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts zijn op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Gemeentelijk beleid

Op 28 januari 2010 heeft de gemeenteraad de beleidsnota archeologie met bijbehorende verwachtingswaarden-, beleidsadvieskaart en beleidsregels vastgesteld. De beleidsnota heeft betrekking op de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Met de nota geven de gemeenten invulling aan hun bevoegdheid en verantwoordelijkheid inzake archeologische handelingen binnen hun grondgebied.

Op de archeologische verwachtingskaart wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën: Terreinen en puntlocaties waar archeologische waarden zijn vastgesteld en Archeologische verwachtingslagen. Navolgend is een uitsnede van de beleidskaart gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0014.png"

Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Leerdam met het kasteel Ter Leede goed herkenbaar in het landschap, aangeduid als AMK terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0015.png"

Legenda bij de archeologische verwachtings- en beleidskaart

Het gemeentelijk beleid heeft een doorwerking in het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam' gekregen die grotendeels overeenkomt met de archeologische verwachtings- en beleidskaart. Ter plaatse van de gewenste ontwikkelingen is er de trefkans op het vinden van archeologische sporen, wat is aangeduid met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 en Waarde Archeologie 2. Ter plekke van de dubbelbestemming Waarde Archeologie 2 zullen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van de watercompensatie. Het oppervlaktewater wat ten noordoosten van veld 6 zal worden toegevoegd, vindt plaats binnen deze bestemming. Nader archeologisch onderzoek is vereist als de werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld of een groter oppervlakte beslaan dan 50 m2. Het verbreden van het oppervlaktewater betreft een groter oppervlakte dan 50 m2 en reikt dieper dan 30 cm, waardoor archeologisch onderzoek op deze locatie is uitgevoerd.

Binnen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, dat over het hele plangebied is gelegen, gelden diverse functieaanduidingen. Deze gaan van een specifieke vorm van waarde 1 tot en met 6. De specifieke vorm van waarde – 1 staat voor een zeer hoge verwachting, 6 staat voor een lage verwachting. In het plangebied geldt grotendeels de verwachtingswaarde 3 en deels de verwachtingswaardes 5 en 6. Bij de verwachtingswaarde 3 is archeologisch onderzoek benodigd bij grondwerkzaamheden die een groter oppervlakte dan 250 m2 bevatten en dieper reiken dan 30 cm. Bij 5 en 6 gaat dit respectievelijk om een oppervlakte van 500 m2 en 10.000 m2, overeenkomstig de archeologische verwachtings- en beleidskaart aanduid.

Beoordeling

Ter plekke van de huidige sportvelden is de grond geroerd tot 80 centimeter diep, is gebleken uit een recent grondonderzoek dat voor de aanleg van de kunstgrasvelden is uitgevoerd (Bijlage 5). Nader archeologisch onderzoek ter plekke van de kunstgrasvelden is dan ook niet benodigd, omdat de werkzaamheden voor de aanleg van de velden niet dieper reiken dan 80 centimeter. Voor het clubgebouw zal er circa 1 meter ontgraven worden, waardoor archeologisch onderzoek ter plekke van het clubgebouw wel benodigd is.

Omdat de watercompensatie ook gepaard zal gaan met werkzaamheden dieper dan 80 cm, is ter plekke van de watercompensatie op de velden eveneens onderzoek benodigd, evenals ter plekke van de sloot die verbreed zal worden aan de zuidwest kant van het plangebied. De sloten die verbreed zullen worden op het agrarische perceel aan de zuidwest kant van het plangebied, liggen binnen de bestemming Waarde – Archeologie 1 met de functieaanduiding 3 en 6. Ter plekke van het deel dat binnen de functieaanduiding 6 is gelegen, is geen onderzoek benodigd. Onderzoek is hier pas benodigd bij grondroerende werkzaamheden met oppervlaktes groter dan 10.000 m2.

Onderzoek

Uit voorgaande is gebleken dat archeologisch onderzoek benodigd is ter plekke van het nieuwe clubgebouw en ter plekke van de locaties voor watercompensatie (m.u.v. de watercompensatie ter plekke van het agrarische perceel aan de zuidwest kant van de sportvelden). Onderzoek is uitgevoerd door Synthegra (Bijlage 6).

Op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd.

De hoge-middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel nederzettingssporen uit het neolithicum tot het vroege Middeleeuwen als de hoge verwachting voor de periode het late Middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kunnen op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld.

Voorts vallen er enkele parkeerplaatsen buiten het plangebied (circa 23) op locaties waar een archeologische waarde geldt (zie Bijlage 2 voor de ligging van deze parkeerplaatsen). De parkeerplaatsen worden aangelegd met grasbetonstenen in ophoging. Graven ten behoeve van de aanleg van de parkeerplaatsen is niet benodigd – het verwijderen van de graslaag is voldoende. Archeologische waarden zullen dan ook niet geschaad worden. Daarnaast is vanuit de gemeente reeds het advies gegeven dat uitgebreid archeologisch onderzoek niet benodigd is in verband met de resultaten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken in de omgeving en in verband met de verspreide ligging van de plaatsen. Dit advies is als bijlage meegestuurd (Bijlage 10). Hieruit blijkt dat er vanuit archeologisch aspect geen belemmeringen zijn voor de aanleg van deze parkeerplaatsen.

Conclusie

Uit grondonderzoek dat voor de aanleg van de kunstgrasvelden is uitgevoerd (Bijlage 5) is gebleken dat de bovenste grondlaag geroerd in het plangebied geroerd is. Voor werkzaamheden tot een diepte van 80 centimeter is geen archeologisch onderzoek benodigd. Archeologisch onderzoek is wel uitgevoerd ter plekke van het nieuwe clubgebouw (deze werkzaamheden reiken dieper dan 80 centimeter) en ter plekke van een deel van de watercompensatie. Uit dit onderzoek is gebleken dat de archeologische verwachting naar “laag” kan worden bijgesteld.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Ontsluiting

Het Glaspark is ontsloten via de Bruininxdeelsekade. Deze doodlopende weg is een zijweg van Recht van ter Leede, vanwaar al het gemotoriseerd verkeer zal komen.

Het fietsverkeer uit Wijk Noord, Centrum en Wijk West fietst naar het park via de Copierlaan/Pelgrimpad of via het Schapendijkje. Het Pelgrimpad en het Schapendijkje zijn beiden alleen bestemd voor fietsers. Deze scheiding van gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer kan gevaarlijke situaties voorkomen. Het verkeer uit Loosdorp zal via de Bruininxdeelsekade fietsen.

4.4.2 Parkeren

Auto parkeerplaatsen

Het aantal benodigde parkeerplaatsen is te bepalen aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en op basis van de beleidsnota parkeernormen van de gemeente Leerdam (vastgesteld op 13 november 2009).

In het parkeernormenbeleid van de gemeente Leerdam wordt genoemd dat de gemeente kan gekenmerkt worden als 'weinig stedelijk'. Het Glaspark is gelegen in de rest bebouwde kom. Hiervan uitgaand wordt in de publicatie CROW 317 genoemd dat er 13 tot 27 parkeerplaatsen benodigd zijn per hectare netto terrein (dit is exclusief kantine, kleedruimtes, oefenveldje en toiletten). Onderhavig initiatief betreft circa 5,5 hectare netto terrein, waardoor er 72 tot 150 parkeerplaatsen benodigd zijn ten behoeve van de sportverenigingen. In de Beleidsnota Parkeernormen Leerdam wordt genoemd dat bij ontwikkelingen in onder andere de rest bebouwde kom de maximumnorm moet worden gehanteerd. In dat geval zullen er dus 150 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

Naast de toetsing aan de CROW richtlijnen en het parkeernormen beleid van Leerdam, is er gekeken naar de huidige situatie bij de sportverenigingen. Op hoogtepunten staan er 40 auto's geparkeerd voor de hockeywedstrijden en 120 bij een topwedstrijd van de voetbal. In totaal zullen er dus maximaal 160 parkeerplaatsen bezet raken. In de nieuwe situatie zullen er daarom circa 160 parkeerplaatsen gerealiseerd worden, zodat er ook bij maximale bezetting voldoende parkeerplaatsen zijn.

Het Glaspark zal niet alleen door de twee verenigingen worden gebruikt. Onderdeel van de plannen is dat het park ook gebruikt wordt door andere maatschappelijke voorzieningen zoals voor buitenschoolse opvang, voor ongeorganiseerde sporters of recreanten of voor bijzondere doelgroepen zoals ouderen. Uit de indeling van het clubgebouw (Bijlage 1) blijkt dat hiervoor geen aparte ruimte wordt gerekend. Dat betekent dat deze activiteiten of voorzieningen niet tegelijkertijd met het sporten zullen plaatsvinden. Voorts zullen de extra maatschappelijke voorzieningen vooral op werkdagen plaatsvinden, terwijl de hoogtepunten in de sport in het weekend liggen. Ten behoeve van de mogelijke extra maatschappelijke voorzieningen, zullen dan ook geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden.

Aanleg en locatie parkeerplaatsen

Op het terrein zelf worden circa 83 parkeerplaatsen aangelegd. De oude toegang wordt gebruikt als toegang tot de parkeerplaats. Er komt een rondgang die alle parkeervlakken ontsluit. Aan de noordoostzijde is een doorgang voor onderhoud en voor hulpdiensten. In de noordwesthoek loopt men het sportterein op. Op de Bruininxdeelsekade liggen al 58 parkeerplaatsen in de berm. Deze zijn uitgevoerd in grasbetonstenen. Er komen circa 23 parkeerplaatsen bij, aan het begin en einde van de kade is hier ruimte voor.

De parkeerplaatsen langs de Bruininxdeelsekade komen te liggen binnen de Verkeerbestemming waarbinnen parkeerplaatsen reeds zijn toegestaan. Deze parkeerplaatsen zijn daarom geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan. Wel is er een vergunning nodig voor de aanleg van deze 23 nieuw aan te leggen parkeerplaatsen in het kader van de archeologische waarde die op deze percelen gelegen is, en er is toestemming nodig van de leidingbeheerder. De parkeerplaatsen worden aangelegd met grasbetonstenen in ophoging. Graven ten behoeve van de aanleg van de parkeerplaatsen is niet benodigd – het verwijderen van de graslaag is voldoende. Daarnaast is vanuit de gemeente reeds het advies gegeven dat uitgebreid archeologisch onderzoek niet benodigd is in verband met de resultaten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken in de omgeving en in verband met de verspreide ligging van de plaatsen. Dit advies is als bijlage meegestuurd (Bijlage 10). Hieruit blijkt dat er vanuit archeologisch aspect geen belemmeringen zijn voor de aanleg van de parkeerplaatsen. Ook is er vanuit de leidingbeheerder (Oasen) toestemming voor de aanleg van de parkeerplaatsen, onder een aantal voorwaarden. Deze zijn als volgt: halverwege de parkeervakken dienen varkensruggen worden toegepast, zodat er geen vrachtwagens kunnen parkeren. Tevens dient een bord geplaatst te worden 'parkeren voor vrachtwagens verboden'. Daarnaast is er nader overleg nodig bij ontgravingen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld. Aan deze voorwaarden kan worden voldaan: de parkeerplaatsen zijn niet bestemd voor vrachtwagens en dieper ontgraven dan 0,3 m beneden maaiveld is niet benodigd. Er is vanuit de leidingbeheerder geen nadere belemmering voor de aanleg van deze parkeerplaatsen. Het is dan ook haalbaar om deze parkeerplaatsen aan te leggen.

In totaal zullen er ruim 160 parkeerplaatsen gerealiseerd worden (zie ook Bijlage 2 voor de ligging van deze parkeerplaatsen). Volgens de normen van de beleidsnota van Leerdam zijn dit ruim voldoende parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0016.png" Locaties parkeerplekken (bron: Adviesburo R.I.E.T., zie ook Bijlage 2)

Fiets parkeerplekken

De publicatie 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geeft aan dat er bij een sportveld 33 tot 95 fietsparkeerplekken benodigd zijn per hectare. In dit geval (circa 5,5 hectare) zullen er dus tussen de 182 en 523 fietsparkeerplekken benodigd zijn. Op eigen terrein zal een fietsenstalling komen met plaats voor circa 464 fietsen. Dat is ruim meer dan het gemiddelde, zodat zoekverkeer wordt voorkomen. Hiermee wordt voldaan aan de kencijfers van de CROW publicatie.

Het fietsparkeren is gesitueerd aan de zuidwestzijde van het terrein. Er zal ruimte komen voor circa 464 fietsen in een hoog-laag fietsenrek. Het fietsverkeer krijgt een eigen ingang. Op die manier worden de verkeerstromen uit elkaar gehouden.

4.4.3 Verkeer

De CROW publicatie 317 en de beleidsnota van de gemeente Leerdam geven geen kencijfers voor de verwachte verkeersgeneratie. Met het voornemen worden er extra sportvelden aangelegd en er komt een sportvereniging bij. Er zal naar de praktijkcijfers gekeken worden om een realistische toename van verkeer weer te geven.

Aan de hand van het aantal benodigde parkeerplaatsen kan de verwachte verkeersgeneratie globaal bepaald worden. Op het drukste moment zullen er 160 parkeerplaatsen in gebruik zijn, zoals de praktijk heeft uitgewezen. Indien deze drie keer per dag gebruikt worden, betekent dit een verkeersgeneratie van (160 x 3 x 2) 960 motorvoertuigen per etmaal. Verwacht wordt dat dit voornamelijk op zaterdag het geval zal zijn.

In de huidige situatie zijn er twee sportvelden minder. Zoals reeds aangegeven zijn er bij een topwedstrijd van de voetbalvereniging 120 parkeerplaatsen bezet. Indien deze plekken eveneens drie keer per dag gebruikt worden, betekent dit in de huidige situatie een verkeersgeneratie van (120 x 3 x 2) 720 motorvoertuigen per etmaal.

Bij onderhavig initiatief zal de verkeersgeneratie in de worst case toenemen met 240 motorvoertuigen per etmaal. Dit is ten opzichte van de huidige verkeersgeneratie een beperkte toename.

4.4.4 Conclusie

Aangenomen kan worden dat voorgenomen initiatief niet zal leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Er worden ruim voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5.2 Initiatief is NIBM

De herontwikkeling van het sportpark kan gezien de beperkte omvang aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. De uitkomst van de NIBM-tool onderstreept deze aanname, waarbij de extra voertuigbewegingen zijn ingevuld. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0017.png"

Uitkomst NIBM-tool

4.5.3 Luchtkwaliteit

De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) heeft de luchtkwaliteit ter plaatse beoordeeld met behulp van de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In de monitoringstool (monitoringsronde 2017) zijn de concentraties nabij het plangebied zelf niet in beeld gebracht. Voor de beoordeling is daarom gebruik gemaakt van de concentraties langs de dichtstbijzijnde drukkere weg in de omgeving (Recht van ter Leede). Uit de monitoringstool blijkt dat voor het jaar 2016 de jaargemiddelde concentraties voor NO2 in de omgeving van het plangebied circa 17 µg/m3 bedragen (de grenswaarde voor NO2 bedraagt 40 µg/m3). De jaargemiddelde concentraties voor PM10 in de omgeving van het plangebied bedragen circa 18 à 19 µg/m3 (de grenswaarde voor PM10 bedraagt 40 µg/m3). De jaargemiddelde concentraties voor PM2,5 in de omgeving van het plangebied bedragen circa 11 à 12 µg/m3 (de grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3).

Voor het jaar 2020 geeft de NSL-monitoringstool de volgende jaargemiddelde concentraties: voor NO2: circa 14 à 15 25 µg/m3, voor PM10 circa 19 à 20 µg/m3 en voor PM2,5 circa 12 µg/m3. Voor 2030 liggen de jaargemiddelde concentraties lager dan in 2020.

De concentraties voor NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5) liggen ruim beneden de grenswaarden. Hiermee wordt voor het aspect lucht aan een goede ruimtelijke ordening voldaan. Navolgend zijn de waardes in tabelvorm weergegeven.

  NO2   PM10   PM2,5  
Grenswaarde   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  
2016   17 µg/m3   18-19 µg/m3   11-12 µg/m3  
2020   14-15 µg/m3   19-20 µg/m3   12 µg/m3  

Grenswaardes en waardes in de omgeving van het plangebied in 2016 en 2020

4.5.4 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Voorts liggen de concentraties stikstof en fijn stof ruim beneden de grenswaarden en kan er gesproken van een goede ruimtelijke ordening vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.6 Bodemkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Om de kwaliteit van de bodem in beeld te brengen, is een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7).

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van de onderzoekslocatie niet of nauwelijks is aangetast en derhalve de hypothese 'onverdacht' geldt.

Op basis van het verkennend onderzoek kan geconcludeerd worden dat de hypothese 'onverdacht' formeel wordt verworpen. De aangetoonde lichte verontreinigingen aan PAK en PCB in de bovengrond en barium en tetrachlooretheen in het grondwater zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.

4.6.3 Conclusie

Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.

4.7 Geluidhinder

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Beoordeling

Het plan voorziet in de realisatie van een sportpark. Dit is geen geluidsgevoelige functie in het kader van de Wgh. De plannen voorzien echter ook in de mogelijkheid hier eventueel een kinderdagverblijf toe te staan, waardoor bij het vestigen hiervan akoestisch onderzoek nodig zal zijn. In het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de milieuzonering, is ook hier aandacht voor (Bijlage 8). Hieruit blijkt dat de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door het verkeer op de Bruininxdeelsekade onder de voorkeursgrenswaarde valt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er ter plekke van het clubgebouw wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De mogelijke vestiging van een kinderdagverblijf in het clubgebouw is dus niet in strijd met de Wet geluidhinder.

Conclusie

Een sportpark wordt niet gezien als een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wgh, waardoor nader onderzoek naar geluidhinder niet benodigd is. Een kinderdagverblijf is een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wgh. Mogelijk wordt dit gevestigd in het clubgebouw. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder ter plekke van het clubgebouw.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de afwisseling van functies (bedrijf, wonen, sport, dagrecreatie) worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Het sportcomplex wordt niet gezien als een gevoelige functie, waardoor het bedrijven in de omgeving wat dat betreft niet beperkt in de uitbreiding. Wel wordt een kinderopvang gezien als een gevoelige functie. Het vestigen van een maatschappelijke voorziening zoals een kinderopvang, wordt in onderhavig plan met afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gevestigd aan Recht van ter Leede 21. Hier is uitsluitend een rietdekkersbedrijf toegestaan. Binnen gemengd gebied gelden hiervoor de volgende richtafstanden.

Functie   SBI   Omschrijving   Richtafstand (m)  
      Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Rietdekkers-bedrijf   43   Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2000 m2   0   10   50   10  

Richtafstanden voor een rietdekkersbedrijf in gemengd gebied

De afstand tussen het bedrijf en de gevel van de bebouwing is meer dan 50 meter, waardoor er vanuit dit bedrijf geen belemmering is om eventueel een kinderdagverblijf of andere geluidsgevoelige functie in het kantinegebouw toe te staan.

Voorts valt het sportcomplex zelf onder milieucategorie 3.1. De ondersteunende horeca in de kantine valt onder milieucategorie 1. Binnen gemengd gebied gelden de richtafstanden zoals gegeven in de volgende tabel.

Functie   SBI   Omschrijving   Richtafstand (m)  
      Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Sportpark Glaspark   931   Cultuur, sport en recreatie: veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   30   0  
Onder-steunende horeca   5629   Kantine   0   0   0   10  

Richtafstanden voor een veldsportcomplex met verlichting in gemengd gebied

Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige functie (een woning) ligt op 0 meter afstand van het sportpark. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevel van de geluidsgevoelige functies binnen de richtafstand van geluid is uitgevoerd door SPA WNP (Bijlage 8). Het bouwvlak voor het clubgebouw ligt met ruim 100 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning op voldoende afstand van gevoelige objecten. Echter, omdat er naar verwachting een enkele keer een feest gegeven wordt waarbij de 80 dB(A) overschreden wordt, is akoestisch onderzoek in het kader van het Activiteitenbesluit noodzakelijk. In het akoestisch rapport is hier aandacht voor.

Uit het akoestisch onderzoek is het volgende gebleken.

Er is niet te verwachten dat op beoordelingspunten geluid met tonaal of impulsachtig karakter hoorbaar is. Voorts wordt bij de woningen in de omgeving geen hinder verwacht als gevolg van trillingen of laag frequent geluid.

Bij trainingsdagen en wedstrijddagen wordt ruim voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. In de dag- en nachtperiode wordt eveneens voldaan aan de VNG-richtwaarde. In de avondperiode wordt op trainingsdagen ter plekke van een aantal ontvangerpunten de VNG-richtwaarde van 40 dB(A) overschreden met maximaal 2 dB(A). Een overschrijding van 2 dB(A) valt binnen de nauwkeurigheid van het onderzoek en een reductie van 2 dB(A) zal niet door omwonenden worden waargenomen. Ook op wedstrijddagen wordt er in de avondperiode niet voldaan aan de VNG-richtwaarde, de overschrijding is maximaal 4 dB(A). De gemeente kan op basis van een bestuurlijke afweging gebruik maken van de mogelijkheid om ruimere geluidsniveaus te vergunnen. Opgemerkt dient te worden dat het plangebied in de huidige situatie al in gebruik is als sportpark voor de voetbalvereniging en dus vergelijkbare maximale geluidniveaus optreden ten gevolge van het gebruik van de fluiten en stemgeluid. De geluidbelasting zal dan ook niet onevenredig toenemen. Daarnaast wordt er voldaan voor alle activiteiten aan de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De geluidbelasting ten gevolge van feesten in de kantine voldoet niet aan de geluideisen uit het Activiteitenbesluit. Feesten worden echter slechts ca. 6 keer per jaar gegeven. Voor deze situatie dienen maatwerkvoorschriften te worden opgesteld indien de gemeente deze situatie na bestuurlijke afweging wenst toe te laten.

4.8.3 Conclusie

Omliggende bedrijven vormen geen belemmering voor de herontwikkeling van het sportpark. Andersom gezien heeft het sportpark wel invloed op de omliggende gevoelige functies, voornamelijk wat betreft geluid. Akoestisch onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidbelasting van de sportvelden niet onevenredig is. Alleen voor het houden van feesten in de kantine worden de geluideisen uit het Activiteitenbesluit overtreden. Hiervoor dienen maatwerkvoorschriften te worden opgesteld.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.9.2 Onderzoek / beoordeling

Een sportveld betreft een beperkt kwetsbaar object en een kinderdagverblijf is een kwetsbaar object, zodat de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPGLASPARKLRD-VS01_0018.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan, rijksweg of provinciale weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voorts ligt er in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleiding.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn enkele EV-relevantie inrichtingen gevestigd. De dichtstbijzijnde EV-relevante inrichting is op ruim een halve kilometer gelegen van het plangebied, en vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig initiatief.

Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.9.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van een nieuw sportpark aan de Bruininxdeelsekade 4 in Leerdam.

4.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam' blijkt dat er geen planologisch relevante leidingen in of in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Ter plekke van de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen buiten het plangebied is wel een leiding gelegen. Er is reeds toestemming van de leidingbeheerder hier parkeerplaatsen te realiseren. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal een klic melding gedaan worden.

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.11.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk Waterwet

De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.

Rijk Nationaal Waterplan 2016-2021

De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provincie Zuid-Holland

Het waterbeleid is opgenomen in de volgende vastgestelde beleidsdocumenten:

  • het waterbeleid met een ruimtelijke component staat in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM);
  • het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Voor een klein aantal onderdelen blijft het provinciale waterplan 2010-2015 ongewijzigd van kracht.

Uit de VRM – waar ook in paragraaf 3.2.1 nader op in is gegaan – komt naar voren dat het plangebied geen onderdeel is van waterbergingsgebied, kwetsbaar buitendijks gebied of iets dergelijks. In het kader van water wordt er op de desbetreffende locatie alleen ingegaan op de drinkwater voorziening.

De provincie stelt zich ten doel dat er altijd voldoende zoetwater aanwezig is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en met eenvoudige technieken voldoende drinkwater van goede kwaliteit te produceren. De drinkwatervoorziening in Zuid-Holland steunt op drie pijlers: grondwaterwinning, oppervlaktewater en de duinwaterwinning. Zuid-Holland is sterk afhankelijk van kwalitatief goed oppervlaktewater als bron voor de drinkwatervoorziening.

Om de drinkwatervoorziening ook op langere termijn te kunnen blijven garanderen, wijst de provincie een aantal gebieden aan als strategische zoetgrondwatervoorraad. Het grondwater in deze gebieden wordt gereserveerd voor de toekomstige drinkwatervoorziening. Gebieden zijn indicatief aangegeven en bevinden zich aan weerszijden van de Lek en in delen van de Vijfheerenlanden, Alblasserwaard en het eiland van Dordrecht. Hierbij is aansluiting gezocht bij de al bestaande winningen. De reservering heeft tot gevolg dat in deze gebieden een aantal functies en ontwikkelingen wordt uitgesloten, en dat zorgvuldig met andere functies moet worden omgegaan die een nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater en een risico vormen voor de drinkwatervoorziening.

Onderhavig initiatief betreft een herindeling van het huidige sportpark met daarbij een beperkte uitbreiding. Het zal dan ook geen nadelige invloed op de kwaliteit van het grondwater vormen en het vormt geen risico voor de drinkwatervoorziening.

Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.11.3 Beoordeling

Bij onderhavig initiatief zullen er vier kunstgrasvelden aangelegd worden ter plaatse van het huidige sportpark. Voorts wordt de huidige bebouwing gesloopt en er komt een nieuw gezamenlijk gebouw. De parkeerplaats wordt deels op het huidige complex gerealiseerd, er zal een overloop voor parkeren buiten het complex worden gemaakt.

Deze toenames in verharding dienen gecompenseerd te worden. Voor gebouwen en verharding geldt een eis van 0,0436 m3/m2 en een maximale peilstijging van 0,20 meter. Voor kunstgras geldt 30 % van bovenstaande eis. Bij onderhavige ontwikkeling wordt er verharding toegevoegd en verwijderd en er wordt een clubgebouw gesloopt en nieuw gebouwd. Omdat er meer verhard oppervlak wordt toegevoegd dan verwijderd, is watercompensatie noodzakelijk. In de navolgende tabel is de huidige en toekomstige verharding weergegeven (hierbij is ook rekening gehouden met de parkeerplaatsen die buiten het plangebied vallen), evenals de benodigde compensatie bij een peilstijging van 0,20 meter.

  Verharding (parkeervakken, terras, fietsenstalling, etc.)   Bebouwing   Kunstgras   Totaal  
Bestaand   6.790 m2   1.247 m2   0 m2    
Nieuw   9.341 m2   1.154 m2   29.573 m2    
Verschil   2.551 m2   -93 m2   29.573 m2    
Benodigde compensatie (toename verhard oppervlak x 0,0436, bij kunstgras 30 % van die eis)   111 m3   -4 m3   387 m3   494 m3  
Benodigde compensatie in m2 bij peilstijging van 0,20 meter         2.470 m2  

Bestaande en nieuwe verharding en benodigde compensatie

Het waterschap Rivierenland heeft gesteld dat er 2.551 m2 wateroppervlak toegevoegd dient te worden om de toegevoegde verharding te compenseren. Op drie locaties zal er oppervlaktewater toegevoegd worden: ten noordoosten van veld 6, op het sportpark zelf, worden de huidige watergangen verbreed met circa 904 m2; ten zuidwesten van het park, naast veld 1, wordt de huidige sloot aan beide zijden verbreed met in totaal circa 245 m2; en de sloten rondom het agrarische perceel ten zuidwesten van het plangebied zal verbreed worden met 1.402 m2. In overleg met het waterschap zijn deze locaties aangewezen voor watercompensatie. In Bijlage 2 is dit schetsmatig weergegeven.

Om te voldoen aan de plicht tot watercompensatie voor de realisatie van sportcomplex Glaspark Leerdam, heeft de gemeente Leerdam een verzoek gedaan tot aankoop van het weiland ten westen van veld 1, dat eigendom is van de Hervormde Gemeente te Leerdam. Zowel de eigenaar als de pachter hebben hiermee ingestemd. De pachter heeft het liefst vervangend grond, maar gaat ook akkoord met een geldelijke vergoeding. Hiervoor moet een procedure doorlopen worden waarvoor de gemeente een rentmeester heeft ingeschakeld. Het waterschap heeft bij monde van de heemraad medewerking toegezegd aan een watervergunning vooruitlopend op de daadwerkelijke grondoverdracht indien de grondeigenaar en de pachter bereid zijn om e.e.a. schriftelijk vast te leggen. De verwachting is dat de grondoverdracht plaats kan vinden vóór de daadwerkelijke start van de bouw van het kleed- clubgebouw, dat eind februari 2019 wordt verwacht.

In het plangebied is de heikikker aangetroffen, waardoor een ontheffing is aangevraagd voor de verbreding van de watergangen. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

4.11.4 Conclusie

Omdat het bebouwd oppervlak per saldo zal toenemen, wordt er oppervlaktewater toegevoegd om dat te compenseren. In overleg met het waterschap zijn hier een aantal locaties voor aangewezen. In onderhavig bestemmingsplan worden deze locaties juridisch vastgelegd met een waterbestemming.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in het Besluit m.e.r. maar die beneden de drempelwaarden van onderdeel D valt, moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor deze activiteiten dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

4.12.2 Beoordeling

De voorgenomen activiteit valt onder categorie D11.2 van het Besluit m.e.r (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject), maar valt ruim onder de drempelwaarde van een ontwikkeling over 100 hectare of meer, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

Kenmerken

In de gewenste situatie wordt het sportpark aan de Bruininxdeelsekade 4 herontwikkeld naar een sportpark voor meerdere sportverenigingen en maatschappelijke activiteiten. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling wordt het huidige clubgebouw geamoveerd en nieuw gebouwd, en vindt er een nieuwe inrichting van de velden plaats.

Locatie

Het plangebied is gelegen aan de Bruininxdeelsekade 4 in Leerdam. Het is gelegen aan de rand van Leerdam, en wordt daarom ook gekenmerkt als de stadsrand. Op circa 60 meter ten noordoosten van het plangebied is NNN gebied gelegen. Op 1,4 kilometer afstand van het plangebied ligt het stikstofgevoelige Natura-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid. Dit gebied bestaat uit de oeverlanden van de Linge, die een smal stroomgebied heeft tussen de Rijn en de Waal. Het gebied ten noordwesten van het plangebied is aangeduid als stiltezone.

Effecten

In de huidige situatie is er reeds een sportpark gelegen ter plekke van het plangebied, waardoor de vernieuwing van dit sportpark geen (nieuwe) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN zal hebben. De afstand van het sportpark tot het NNN gebied zal door de gewenste ontwikkeling niet verkleinen.

De uitstoot van stikstof is bij het sportveld toe te wijzen aan het verkeer wat af en aan komt. De uitstoot is berekend met de Aerius Calculator. Uit deze berekeningen is gebleken dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan de drempelwaarde (Bijlage 9). Onderhavig initiatief heeft dan ook geen negatieve effecten op het stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. In paragraaf 4.2 wordt dit nader onderbouwd.

Voorts heeft akoestisch onderzoek (Bijlage 8) aangetoond dat de toetswaarden zeer beperkt overschreden worden ter plekke van de stiltegebieden. Opgemerkt dient te worden dat plangebied in de huidige situatie eveneens dienst doet als sportpark en er dus geen veranderingen. De intensivering van de velden vindt voornamelijk aan de oostzijde van het plangebied plaats en heeft geen invloed op de stiltegebieden.

Verder blijkt op basis van de milieueffecten zoals die zijn beschreven in voorgaande paragrafen, dat het voornemen niet leidt tot een onevenredige toename van luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd. Ter plekke van de watercompensatie ten westen van het plangebied zijn heikikkers aanwezig. Daarvoor is een ontheffing aangevraagd. De situatie zal echter na de werkzaamheden voor de heikikkers verbeterd zijn. De situatie verbetert dan ook wat betreft de flora en fauna door de verbreding van de sloten (zie ook paragraaf 4.1).

De toe te voegen verharding wordt gecompenseerd door nieuw oppervlaktewater. Hierin is overeenstemming met het waterschap (zie paragraaf 4.11).

In dit bestemmingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis heirvan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het is dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.

4.12.3 Conclusie

Met voorliggend initiatief is er geen sprake van belangrijke nadelige effecten voor het milieu. Het uitvoeren van een m.e.r.-procedure is niet benodigd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het bestemmingsplan 'Glaspark Leerdam' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Glaspark Leerdam' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden

De gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zijn bedoeld voor grondgebonden agrarisch gebruik, evenals voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, archeologische en ecologische waarden. Daarnaast mogen deze gronden gebruikt worden voor extensief dagrecreatief medegebruik en waterhuishoudkundige doeleinden. Binnen de bestemming Agrarisch met waarden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen naar een sportbestemming, als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Sport

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd veldsport met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, ondersteunende horeca, lichtmasten en vlaggenmasten, waterhuishoudkundige doeleinden, behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen en wegen en paden. Omdat er mogelijk in de toekomst behoefte bestaat aan het combineren van sport en kinderopvang, is de mogelijkheid opgenomen om via een afwijkingsbevoegdheid kinderopvang of andere maatschappelijke voorzieningen toe te staan in het nieuw te bouwen clubgebouw onder een aantal voorwaarden. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om buiten het bouwvlak een gebouw ten behoeve van vormen van sport – ook anders dan veldsport – toe te staan, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

Water

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor wateraanvoer, waterafvoer en waterberging en voor bij deze bestemming horende voorzieningen. De bouwhoogte van bouwwerken zoals bruggen, duikers en steigers mag maximaal 3 meter bedragen.

Waarde – Archeologie 1

De voor Archeologie 1 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden. Ten behoeve van de aanleg van de kunstgrasvelden is er een grondonderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken de grond tot 80 cm beneden maaiveld verstoord is. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet benodigd bij het oprichten van een bouwwerk of het doen van grondroerende werkzaamheden die niet dieper reiken dan 80 cm.

Waarde – Archeologie 2

De voor Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische vondsten en historische elementen. Onderzoek is benodigd indien de werkzaamheden dieper reiken dan 80 centimeter.

Waarde – Archeologie 3

De voor Waarde – Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is benodigd bij werkzaamheden dieper dan 30 cm of over een groter oppervlakte dan 250 m2.

Waarde – Archeologie 4

De voor Waarde – Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is benodigd bij werkzaamheden dieper dan 30 cm of over een groter oppervlakte dan 10.000 m2.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer die hiervoor een begroting heeft opgesteld. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met overheidsinstanties

In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.

De vooroverlegpartners hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Met het waterschap is overlegd over de watercompensatie. In overleg met de initiatiefnemers is een definitieve locatie voor de watercompensatie aangewezen. plannen.

6.2.2 Wijzigingen

Het vastgestelde bestemmingsplan is op enkele punten tekstueel gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn niet inhoudelijk van aard, maar geven een nadere uitleg of motivatie van bepaalde onderdelen. Deze wijzigingen hebben geen effect op de inhoud van de plannen.

Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemingsplan.