direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsseldijk 237-239 - Krimpen aan den IJssel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de IJsseldijk 237-239 in Krimpen aan den IJssel staan twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kap woningen. De woningen verkeren in slechte bouwkundige staat door verzakking van de fundering. De initiatiefnemer wenst deze twee bestaande woningen te vervangen door een vrijstaande woning. Dit is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Langeland' en de (veeg)bestemmingsplannen. Ook is het perceel voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2a', 'Waard e - Natuur en landschap', 'Waterstaat - Vaarweg' en 'Waterstaat - Waterkering'.

De initiatiefnemer wil de huidige woningen slopen en een vrijstaande woning realiseren. De ontwikkeling van de vrijstaande woning is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noorden van Krimpen aan den IJssel, aan de IJsseldijk 237-239. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Hollandsche IJssel, aan de zuidzijde de IJsseldijk en aan de oost- en westzijde door woningbouw. De ligging van het plangebied is in onderstaande figuur met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het perceel IJsseldijk 237-239 ligt binnen het gebied van de volgende geldende bestemmingsplannen:

  • 1. Langeland (vastgesteld in 2013).
  • 2. Veeg-bestemmingsplan Langeland (vastgesteld in 2018).

Het veeg-bestemmingsplannen zijn vastgesteld in het kader van een actualiseringsronde opgesteld voor het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Langeland'.

Het perceel beschikt over de enkelbestemming 'Wonen'. Het perceel is voorzien van de bestemming 'Wonen' waarbij hoofdgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Daarnaast geldt er een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Binnen het plangebied gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2a', 'Waarde - Natuur en landschap', 'Waterstaat - Vaarweg' en 'Waterstaat - Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Verbeelding bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' stelt dat er bij werkzaamheden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en Landschap' stelt dat de gronden mede bestemd zijn voor behoud en ontwikkeling van aan de rivier gebonden landschappelijke waarden of als gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.

De dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Vaarweg' en 'Waterstaat - Waterkering' zijn opgenomen voor het beschermen van het doelmatig functioneren van de vaarweg, mede ten behoeve van scheepvaartverkeer, de afvoer en berging van water, de bescherming van de oevers en voor behoud van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden. Ook dient er advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Strijdigheid bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling betreft een hoofdgebouw. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Het initiatief betreft de realisatie van een vrijstaande woning buiten het huidige bouwvlak. De beoogde ontwikkeling is daarom in strijdt met het huidige bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt in gegaan op de planbeschrijving van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt ingegaan op de huidige en de beoogde situatie voor het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader waarbij de beoogde ontwikkeling getoetst wordt aan Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het vierde hoofdstuk gaat in op de omgevingsaspecten en bijbehorende onderzoeken die betrekking hebben op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 5 volgt de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in het zesde hoofdstuk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

Het perceel bestaat in de huidige situatie uit een twee-onder-een-kap woning. Het perceel ligt ingeklemd tussen de weg IJsseldijk en het water Hollandsche IJssel. Op onderstaande afbeelding een weergave van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0004.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie plangebied, gezien vanaf de IJsseldijk (bron: Google Maps)

2.2 Beoogde ontwikkeling

De huidige eigenaar van het pand is voornemens op deze locatie te gaan wonen en daarom op zoek naar mogelijkheden om de huidige woningen te amoveren en te vervangen door een nieuw te bouwen vrijstaande woning.

Naast de programmatische wensen van de opdrachtgever is, gezien de buitendijkse locatie, ook zorgvuldig gekeken naar zowel de gemeentelijke randvoorwaarden, als randvoorwaarden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

In navolging op het naastgelegen pand aan de IJsseldijk, is er voor gekozen de nieuwe woning verder uit het hart van de dijk te positioneren in lijn met de buren en conform de richtlijn van de HHSK.

De stedenbouwkundige opzet van het plan is om de nieuwe woning op te bouwen uit 2 volumes die verbonden worden met een glazen middengang. Zo ontstaat op meerdere plekken vanaf de dijk zicht op de IJssel. De twee volumes zijn verschillend van vorm en sluiten zo op een speelse manier aan op de gevarieerde bebouwing aan de IJsseldijk. De volumes zijn voorzien van expressieve lessenaardaken die schuin oplopen vanaf de dijk naar het water. Zo ogen ze bescheiden aan de dijk en bieden ze maximaal zicht op het water. Deze bijzondere kapvorm vindt aansluiting bij meer expressieve kappen verderop aan de dijk en vormt, tezamen met de hedendaagse architectonische uitstraling, een passende aanvulling op de gevarieerde bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0005.png"

Figuur 2.3: Beoogde ontwikkeling (bron: studio AAAN)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0006.png" Fig uur 2.4: Beoogde ontwikkeling (bron: studio AAAN)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0007.png"

Figuur 2.5: Beoogde ontwikkeling (bron: studio AAAN)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0008.png"

Figuur 2.6: Beoogde ontwikkeling met aan de linker zijde de IJssel en aan de rechterzijde de IJsseldijk (bron: studio AAAN)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, te ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voor dit plan relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Toetsing en conclusie

De NOVI is op een zodanig hoog abstractieniveau dat dit geen toepassing vindt op deze ontwikkeling.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden. Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

De Hollandse IJssel behoort tot de landelijke vaarroutes voor beroepsvaart. Op basis van het Barro behoort de Hollandse IJssel tot de vaarwegen met een CEMT-klasse Va. Daarmee wordt er een vrijwaringszone ter bescherming bij calamiteiten van 25 meter aangehouden. Deze vrijwaringszone is om schepen waar problemen met roer e.d. tegen de kant aan laten varen zonder dat dit schadelijk is voor opstallen langs de oevers. De 25 meter wordt gemeten vanaf de zijkant van de vaarweg.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen de vrijwaringszone ten behoeve van de rijksvaarweg. Echter ligt de huidige situatie, wat ook een woonbestemming betreft, ook in de vrijwaringszone. Verder liggen nabijgelegen woonpercelen verder binnen de vrijwaringszone. Daarom wordt er uitgegaan dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk is binnen het bestemde gebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, aangetoond moet worden dat er sprake is van behoefte aan die ontwikkeling. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Conclusie

Uit jurisprudentie is naar voren gekomen dat - wanneer een plan 12 woningen of meer omvat - er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dan is de ladder duurzame verstedelijking van toepassing.

Voor deze ontwikkeling wordt een enkele woning gebouwd op de plek van twee woningen. Daarbij worden niet 12 of meer woningen gebouwd, maar juist een woning afgebroken. Hierdoor is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd op 15-03-2022)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

Met de Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt de provincie een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. Deze bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta.
  • Naar een nieuwe economie: the next level.
  • Naar een levendige meerkernige metropool.
  • Energievernieuwing.
  • Best bereikbare provincie.
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

De provincie heeft zeven provinciale vernieuwingsambities geformuleerd die kansen bieden voor verbeteringen in Zuid-Holland. Deze ambities zijn:

  • Inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • Efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • Op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • Diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • Een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • Versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • Beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van een enkele woning op de plek waar nu twee woningen staan en heeft een dermate kleine ruimtelijke impact dat het geen raakvlakken heeft met de omgevingsvisie Zuid-Holland. De beoogde ontwikkeling doet geen afbreuk aan het bestaande gebiedsprofiel.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd op 15-03-2022)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1: Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

2: Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën: niet van toepassing

3: Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

  • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

4 tot en met 7: zijn niet van toepassing

Toetsing artikel 6.9

Met betrekking tot artikel 6.9 behoort de ontwikkeling zoals mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan tot de categorie 'aanpassen'. Er is namelijk sprake van een ontwikkeling die passend is in de bestaande gebiedsidentiteit. De kwaliteit van de omgeving neemt toe. Het plangebied in de huidige situatie is verouderd en past niet meer bij de hedendaagse normen. Zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, is daarom van groot belang.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkeling

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie

Toetsing artikel 6.10

De beoogde ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. Artikel 6.10 vindt daarom geen toepassing.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2003-2030 (2004)

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied, waar de vorige structuurvisie uitging van uitbreiding met nieuw stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoefte van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.

In de structuurvisie worden 7 hoofdthema's besproken. Voor de beoogde ontwikkeling is het volgende beleidskader van belang:

Wonend Krimpen

Herontwikkeling

De kwaliteitseisen aan woning en woonomgeving nemen toe door de toenemende welvaart en de hogere eisen die de kritische woonconsument nu stelt. De woonkwaliteit van een deel van de bestaande voorraad huurwoningen sluit niet meer aan bij de wensen van de consument. Dit leidt vanwege de gespannen woningmarkt weliswaar nog niet tot leegstand, maar het vraagt wel om actie. Een voorbeeld: voor 400 oude, te kleine, woontechnisch onvoldoende, woningen rondom het centrum is stedelijke vernieuwing dringend noodzakelijk. De komende decennia zal een aantal woningcomplexen grondig onderhanden genomen moeten worden omdat ze niet meer aan de huidige eisen voldoet. De trend, zoals die is ingezet met het (inmiddels in uitvoering genomen) herontwikkelingsplan voor de Park- en Vijverflatlocatie moet daarom krachtig worden voortgezet. Daarmee zien we gaandeweg de bestuurlijke aandacht zich verplaatsen van nieuwbouw naar herontwikkeling. Het is wenselijk dat bij herontwikkelingsplannen een gemengd woonmilieu ontstaat met woningen in alle categorieën. Uitgangspunt voor herontwikkeling is dat voldoende woningen in de lagere prijsklasse beschikbaar blijven. Door een aangepaste stedenbouwkundige opzet en door een efficiënter ruimtegebruik zal het aantal woningen kunnen toenemen en tevens de woon- en omgevingskwaliteit verbeteren.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van twee bestaande woningen en de bouw van een nieuwe woning in de plaats daarvan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een moderne vrijstaande woning in een gebied met een meerderheid van twee-onder-een-kap woningen. Door de toevoeging van een vrijstaande woning aan een gebied met een meerderheid aan twee-onder-een-kap woningen ontstaat er een gemengder woonmilieu. Daarnaast voldoet de beoogde ontwikkeling aan het standpunt dat er voldoende woningen in de lagere prijsklasse beschikbaar blijven aangezien er geen woningen in de lagere prijsklasse verdwijnen. Het initiatief is dus in lijn met het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie. In hoofdstuk 4 is tevens aangetoond dat de ontwikkeling niet zorgt voor milieuhinderlijke effecten.

3.4.2 Woonvisie 2020-2030 (2021)

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in januari 2021 de woonvisie 'Woonvisie 2020-2030' vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen in Krimpen aan den IJssel op het gebied van wonen in beeld gebracht. Daarbij wordt meegenomen wat bewoners, stakeholders en raadsleden hebben meegegeven via bewonersenquêtes, bijeenkomsten en woningbehoefteonderzoeken op basis van de verwachte demografische ontwikkelingen.


In de structuurvisie worden vijf hoofdthema's besproken. Voor de beoogde ontwikkeling is het volgende beleidskader van belang:

Duidelijkheid over hoe we kunnen, mogen en moeten verduurzamen

Over energiezuinig wonen

Krimpen aan den IJssel wil net als de rest van Nederland aardgasvrij worden. Als doel is gesteld om in 2050 energieneutraal te zijn. Daarom wil de gemeente nu al aan de slag om tegen die tijd, net als de rest van Nederland, aardgasvrij te kunnen zijn. Veel inwoners in Krimpen verwarmen hun huis of gebouw nu nog met aardgas. Dat gaat veranderen. Hoe en wanneer de wijken in Krimpen aan den IJssel van aardgas naar een duurzame manier van verwarmen en koken gaan, komt in de Transitievisie warmte te staan.


Er wordt nu al volop ingezet op energiebesparing en het opwekken van duurzame energie in de gemeente. Energie besparen zorgt voor wooncomfort, een lagere energierekening en minder CO2-uitstoot. Krimpenaren (jong en oud, kopers en huurders) geven zelf ook aan energiezuinigheid belangrijk te vinden: ongeveer 80% vindt energiezuinig wonen (zeer) belangrijk.

Toetsing en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van een oudere twee-onder-een-kap woning en de bouw van een nieuwe vrijstaande woning. Dit biedt de mogelijkheid om een aardgasvrije woning te bouwen waarbij rekening wordt gehouden met energiezuinigheid. Daarom is het initiatief in lijn met het beleid uit de gemeentelijke woonvisie.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet.
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Archeologie

Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Langeland' is het plangebied voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Het perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a', waarvoor bij bodemingrepen die dieper rijken dan 30 cm beneden maaiveld en met een oppervlakte groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De beoogde ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woning die voorzien wordt van een kelder. Echter worden de gronden voor het realiseren van de kelder en het woonhuis opgehoogd met een leeflaag (schone grond) van 1,5 meter. De kelder zal worden gerealiseerd in de opgehoogde grond, waardoor uitsluitend sprake is van grondroerende werkzaamheden dieper dan 30 centimeter ten gevolge van heiwerkzaamheden. Omdat door de heiwerkzaamheden de grens van 100 m2 niet overschreden wordt, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Ter borging van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' gehandhaafd in voorliggend bestemmingsplan. Als de definitieve ontwikkeling (onverhoopt sterk afwijkt van hetgeen in het ontwerp is aangegeven en) wel de criteria als bepaald in deze dubbelbestemming overschrijdt, dan moet de aanvrager alsnog een archeologisch onderzoek (laten) uitvoeren. Daarmee blijft het belang van archeologie in het bestemmingsplan geborgd.

Cultuurhistorie

Monumenten

Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen geen rijksmonumenten voor.

Provinciale cultuurhistorische waardenkaart

Sinds 2017 is een (nieuwe) cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland van kracht. Hieruit volgt uit de kaart dat er geen waarden op deze locatie gelden. De dijk en de binnendijkse gronden zijn wel onderdeel van de 'Oude Hollandse Waterlinie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0009.png"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische kaart Zuid-Holland

Gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart

Het plangebied grenst aan de IJsseldijk. De dijk is op de cultuurhistorische waardenkaart 2013 aangeduid als 'beeldbepalende zones en elementen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0010.png"

Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Krimpen aan den IJssel

Over de IJsseldijk is het volgende geschreven:

'De IJsseldijk is van cultuurhistorisch belang door de dubbele functie van waterkering en doorgaande weg op de linkeroever van de Hollandsche IJssel. De IJsseldijk vervult deze functie al sinds de middeleeuwen. De IJsseldijk heeft aan weerszijden lintbebouwing. De oorspronkelijke bebouwing op de percelen in het binnendijks gebied (achter de dijk) had voornamelijk een agrarische functie. De bebouwing op de dijk (binnen- en buitendijks) had meestal iets te maken met de steenplaatsen, rietmattenmakerijen en de scheepvaart (zoals woningen van directeuren, opzichters etc.). De bebouwing die van vóór de Tweede Wereldoorlog dateert, vertoont grote onderlinge samenhang door de manier waarop de bouwsels zijn geplaatst, hun typologie, functie, hoofdvorm, bouwhoogte en het materiaalgebruik.

De IJsseldijk heeft een groene uitstraling. Aan de binnendijkse zijde is een groen talud, hier en daar onderbroken door bebouwing. Waar het dijklichaam pal aan de rivier ligt, zijn groene oevers.'

In de huidige situatie zijn de twee-onder-een-kap woningen op circa 2 meter van de IJsseldijk gelegen. In de toekomstige situatie wordt de vrijstaande woning meer richting de Hollandse IJssel gebouwd waardoor er ruimte ontstaat aan de voorzijde van de woning. Aan de voorzijde van de woning komt ruimte vrij voor een voortuin en een oprit waar de auto's op eigen terrein kunnen parkeren.

Verder ligt in de directe omgeving, op het perceel van IJsseldijk 235, een enkel object dat volgens de cultuurhistorische waardenkaart (en het vigerende bestemmingsplan) van belang is. Dit zijn de overblijfselen van een houten dijkschuur en heeft de status 'overig'. Er is hiervan geen bouwjaar bekend. Deze dijkschuur was in zeer slechte staat en is bij een storm ingestort en verwijderd. Deze is dus niet meer in situ aanwezig.

Conclusie

In het licht van de cultuurhistorie is herbouwen van het bestaande bouwwerk niet vervulbaar in verband met de eisen van het hoogheemraadschap. Door de woning naar achteren te plaatsen wordt aangesloten bij de nieuwbouw aan de linker- en rechterzijde. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens van het waterschap om nieuwe woningen uit het dijklichaam te plaatsen.

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Ruimtelijke inpasbaarheid

Gezien de aanwezigheid van verschillende functies in het gebied, waaronder bedrijven, wonen, kantoor en maatschappelijke functies kan het gebied worden getypeerd als gemengd gebied. Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van een woning, waarvoor een goed woon- en leefmilieu dient te worden gegarandeerd.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich een gemeentewerf op een afstand van circa 190 meter. Voor een gemeentewerf geldt, binnen een gemengd gebied, een richtafstand voor het aspect geur van 10 meter, het aspect stof van 10 meter en het aspect geluid van 30 meter. Gezien de afstand van 190 meter ten opzichte van het plangebied wordt ruim voldaan aan de minimale richtafstand van 30 meter.

Verder ligt er te noorden van het plangebied, oostelijk van de gemeentewerf op een afstand van circa 200 meter een afvalwaterzuiveringsinstallatie. Voor dergelijke afvalwaterbehandelingsinstallaties geldt, binnen een gemengd gebied, voor het aspect geur een afstand van 100 meter, voor het aspect stof geldt een richtafstand van 0 meter en voor geluid geldt een richtafstand van 50 meter. Gezien de afstand van 200 meter tussen deze installatie en het plangebied wordt ruim voldaan aan de benodigde afstand.

Conclusie

Gezien de bestaande woonbestemming wordt ervan uitgegaan dat de beoogde ontwikkeling geen negatief woon- en leefklimaat oplevert. Verder voldoen de afstanden tussen het plangebied en de bedrijven aan de minimale richtafstanden. Er wordt verwacht dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering zal zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (art 3.1.6 Bro) wordt, in verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, rekening gehouden met de bodemgesteldheid in het gebied. Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Door IDDS is een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren:

  • In de grond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen.
  • De bovengrond is over het algemeen licht verontreinigd met diverse zware metalen, PAK, PCB en plaatselijk minerale olie. Daarnaast is de bovengrond matig tot sterk verontreinigd met diverse zware metalen.
  • De ondergrond is over het algemeen licht verontreinigd met diverse zware metalen en PAK. Plaatselijk is de grond sterk verontreinigd met zink.
  • Op basis van de huidige onderzoeksgegevens en de eerder opgestelde beschikking van bevoegd gezag kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met diverse zware metalen over het grootste gedeelte van de onderzoekslocatie.
  • Visueel is geen asbest aangetoond.
  • Het grondwater is hooguit licht verontreinigd met cadmium en barium.

Algemene bodemkwaliteit

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de

betreffende interventiewaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese ‘verdacht’ voor de onderzoekslocatie te worden gehandhaafd.

De locatie is onderdeel van het geval van een verontreiniging bestaande uit het buitendijkse gebied tussen nr. 235-331. Het buitendijkse gebied is een zelling, die in het verleden is opgehoogd en die ten gevolge daarvan integraal diffuus licht tot sterk is verontreinigd met enkele zware metalen en PAK.

De matige en sterke verontreinigingen met diverse zware metalen zijn vermoedelijk gerelateerd aan de ophooglaag. Betreffende ophooglaag is aanwezig op het gehele buitendijkse gebied tussen IJsseldijk nr 235-331 en is integraal diffuus licht tot sterk verontreinigd met enkele zware metalen en PAK.

Formeel geven de aangetoonde matige en sterke verontreinigingen met zware metalen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek zal volgens IDDS geen vernieuwde informatie opleveren. Derhalve wordt nader bodemonderzoek niet doelmatig geacht en wordt voorgesteld direct over te gaan naar een sanering.

Uit het onderzoek komt naar voren dat voor de beoogde ontwikkeling saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Hieromtrent is advies aangevraagd bij Daphaer consultancy. De locatie wordt opgehoogd met een leeflaag van 1,5 meter hoog. Onder de woning komt een volledig betonnen kelder zonder kruipruimte. Hierdoor kan er niet meer in aanraking worden gekomen met de verontreinigde bodem, waardoor deze volledig van de omgeving wordt afgesloten. Sanering door middel van het aanbrengen van een leeflaag is de gebruikelijke saneringsmethode bij zellingen aan de Hollandse IJssel. Bijkomend voordeel is dat deze saneringsmethode nadrukkelijk wordt ondersteund door het waterschap.

Conclusie

Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals het NNN of Natura 2000 (zie figuur 4.1). Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 11,8 km afstand en betreft de Oude Maas. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is de Biesbosch op circa 16 km afstand. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden waardoor directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen worden uitgesloten. Gezien aard van de ontwikkeling, de ligging in stedelijk gebied en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring, verzuring en veranderingen van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0011.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland

Soortenbescherming

In september 2022 is een ecologische quickscan uitgevoerd door E.C.O. Logisch (bijlage 2). Uit deze quickscan kwam het volgende naar voren:

  • Er zijn mogelijk jaarrond beschermde nestlocaties van de huismus en de gierzwaluw aanwezig. De aanwezigheid van nestlocaties van deze soorten dient nader onderzocht te worden. Mocht uit het onderzoek blijken dat er mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn, dan worden deze genomen.
  • Ook zijn er mogelijk verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen in het plangebied. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de vleermuis dient ook nader onderzocht te worden. Mocht uit dit onderzoek blijken dat mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn, dan worden deze genomen.
  • Nesten van algemene broedvogels kunnen als gevolg van de werkzaamheden worden vernield en individuen van algemene broedvogels kunnen worden gedood. Dit geldt met name voor het broedseizoen. In het plangebied kunnen algemene, provinciaal vrijgestelde amfibieën en zoogdieren aanwezig zijn. Overige beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht in het plangebied voor te komen.

Door E.C.O. Logisch is in 2023 nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de gierzwaluw, de huismus en vleermuizen op basis van de quickscan. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3. In dit nader onderzoek is geconcludeerd dat er geen nestlocaties van gierzwaluwen en huismussen zijn. Wel zijn is in het plangebied één zomerverblijf aangetroffen van één gewone dwergvleermuis vastgesteld. Het is hierom noodzakelijk om een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen.

Algemene zorgplicht

Te alle tijden geldt een zorgplicht voor algemeen voorkomende diersoorten. Voor nesten, eieren, broedende vogels en niet-vliegvlugge jonge vogels geldt een verbod om deze te beschadigen, verstoren of weg te nemen. Dit is ongeacht de tijd van het jaar en soort vogels. Tijdens het broedseizoen (periode van circa 15 maart tot 15 juli) wordt daarom sterk afgeraden om kap- en rooiwerkzaamheden of andere werkzaamheden te verrichten, omdat de kans groot is dat vogels aan het broeden zijn. Als werkzaamheden in deze periode toch noodzakelijk zijn, of bij het vermoeden dat er nesten aanwezig kunnen zijn moet de aanwezigheid van broedvogels worden uitgesloten door een ecologisch deskundige. Algemeen voorkomende diersoorten zijn niet specifiek beschermd. Voor deze soorten geldt wel de wettelijke zorgplicht. De wettelijke zorgplicht houdt in dat handelingen de schadelijk kunnen zijn voor alle in het wild levende soorten in beginsel achterwege worden gelaten. Als achterwege laten redelijkerwijs niet mogelijk is, dan moeten de noodzakelijke maatregelen getroffen worden om negatieve gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en/of ongedaan te maken. Bij dergelijke projecten dient een ecologisch deskundige een werkprotocol op te stellen waarin deze maatregelen worden beschreven.

Conclusie

In het plangebied is één zomerverblijfplaats van één gewone dwergvleermuis aangetroffen. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is dus noodzakelijk. De zorgplicht blijft voor het altijd van kracht.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Onderzoek

Uit de informatie op de risicokaart (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn met externe werking op het plangebied. Ook bevindt het plangebied zich niet in het invloedsgebied van het spoor, water of buisleiding waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0012.png"

Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart plangebied omcirkeld

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Geluid

Toetsingskader Wet geluidhinder

Algemeen

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

30 km/u-wegen

Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur of lager zijn op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Vervangende nieuwbouw

In het geval van vervangende nieuwbouw (nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en dienen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen) gelden 5 dB hogere maximale grenswaarden. De aanvullende eis is dat dat vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur óf een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden.

Beoordeling van de situatie

De IJsseldijk ter hoogte van het plangebied is een 30 km/u-weg. De beoogde ontwikkeling betreft de vervanging van een bestaande woning. Vanuit de Wgh wordt een maximale grenswaarde van Lden = 63 + 5 = 68 dB nog aanvaardbaar geacht. Zonder nadere berekening kan worden gesteld dat hier, gezien de rijsnelheid, aan kan worden voldaan. Mede omdat het vervangende nieuwbouw betreft, zal de geluidwering van de nieuwe woning op niveau zijn en voor een beter akoestisch binnenklimaat zorgen dan binnen de bestaande woningen.

Conclusie

Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is, is een hogere waarde procedure niet aan de orde en vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling. Het akoestisch woon- en leefklimaat binnen de woning zal beter zijn dan in de bestaande situatie.

4.8 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Het plangebied wordt aan de zuidzijde ontsloten via de IJsseldijk. De IJsseldijk is als erftoegangsweg conform het duurzaam veilig-principe geschikt voor 30 km/u. Fietsers delen hier de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' . Uitgangspunten hierbij zijn een sterk stedelijk gebied, de ligging in schil centrum en een vrijstaande woning.

De totale verkeersgeneratie als gevolg van de bouw van een nieuwe woning bedraagt circa 7,7 mvt/etmaal (weekdag). Overeenkomstig de kencijfers van het CROW (omrekeningsfactor van 1,11 van weekdag naar werkdag) betekent dit een verkeersgeneratie op een werkdag van circa 8,5 mvt/etmaal (werkdag). Echter bedraagt de huidige situatie een hogere verkeersgeneratie aangezien het twee twee-onder-een-kap woningen betreft. De totale verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt 14,6 mvt/etmaal (weekdag) en 16,2 mvt/etmaal (werkdag). Gezien de IJsseldijk in de huidige situatie ook voldoende capaciteit heeft om het verkeer te verwerken wordt uitgegaan dat de nieuwe situatie ook kan worden verwerkt.

Parkeerbehoefte

Ook de parkeerbehoefte is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

De totale parkeerbehoefte als gevolg van de bouw van een nieuwe woning bedraagt 1,8. De huidige situatie bedraagt 3,5. Daarom wordt uitgegaan dat aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan. Aan de parkeerbehoefte zal worden voldaan binnen het plangebied.

Conclusie

Ten opzichte van het huidige verkeersbeeld zal de verkeersgeneratie met 6,9 mvt/etmaal afnemen. Verder zal aan de parkeerbehoefte worden voldaan op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren zal geen belemmering zijn voor de ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.


Onderzoek en conclusie

In en rondom de plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 1 woning. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de kaart van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (https://www.cimlk.nl/kaart). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de IJsseldijk, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de kaart van het CIMLK blijkt dat concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2021 het volgende bedroegen; 18,64 µg/m³ voor NO2, 18,42 µg/m³ voor PM10 en 10,93 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,5 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.11 Water

Inleiding

De initiatiefnemers van een ruimtelijk plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • Nationaal:
  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet
  • Provinciaal:
  • Provinciaal Waterplan

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, de algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

  • De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Onderzoek

Algemeen

Het perceel bestaat in de huidige situatie uit een twee-onder-een-kap woning. Het perceel ligt ingeklemd tussen de weg IJsseldijk en het water Hollandsche IJssel. Het plangebied is aan de voorzijde en noordoostzijde van de woning volledig verhard. De achtertuin is grotendeels onverhard en betreft circa 350 m². Tuinen worden voor 50% als verhard gezien en voor 50% als onverhard. Er is dus sprake van circa 175 m² aan onverhard oppervlakte. Er is dus geen sprake van het overschrijden van de 500 m² grenswaarde van het waterschap en er hoeft niet gecompenseerd te worden.

 

Bodem en grondwater

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. De grond ten zuidoosten van het plangebied bestaat uit klei. Ten oosten van het plangebied is sprake van een grondwatertrap Ib. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand (GHG) 30 centimeter onder het maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is 81 centimeter onder het maaiveld. Het maaiveld ligt op circa +1 meter ten opzichte van het NAP. De gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied is circa 1,75 NAP m.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevindt zich waterloop met een beschermingszone van 2 meter. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van deze watergang zijn vergunningsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01_0013.png"
Figuur 4.5 Uitsnede Legger HHSK

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt buiten de kernzone van waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het plan is om een woning te realiseren in het plangebied.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt als eis dat 5% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. In de toekomstige situatie neemt het verharde oppervlak af. Er hoeven geen watercompenserende maatregelen genomen te worden.

Er is ook contact geweest met Rijkswaterstaat. Zij hebben aangegeven dat er geen vergunningplicht geldt. De werkzaamheden kunnen vergunningvrij uitgevoerd worden omdat het vrijgesteld gebied betreft. Daarnaast stelt Rijkswaterstaat geen eisen met betrekking tot compensatie omdat er geen toename is van het verharde oppervlak.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Conclusie

Uit deze waterparagraaf blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Besluit m.e.r.

Toetsingskader

Van bepaalde activiteiten is het bekend dat ze belangrijke nadelige milieueffecten kúnnen hebben. Deze activiteiten zijn Europees vastgelegd en in de Nederlandse wetgeving uitgewerkt in Lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Als er door het bevoegd gezag een besluit wordt genomen waarbij dit soort activiteiten een rol spelen moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Het doel hiervan is om de (negatieve) milieueffecten mee te wegen in de besluitvorming.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. In het Besluit m.e.r. is geen ondergrens opgenomen, maar er moet wel sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject met een ruimtelijke impact. Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom. De realisatie van slechts één woning in de bebouwde kom zal nauwelijks ruimtelijke impact hebben. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Daarom is het opstellen van een vormvrije m.e.r.- beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De financiering hiervoor wordt gedragen door de initiatiefnemer. Voor eventuele planschade vraagt de gemeente als vaste gedragslijn dat de aanvrager met de gemeente een anterieure overeenkomst inclusief planschadeverhaalsovereenkomst sluit.

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarop de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is daarom niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen. De gedragslijn van de gemeente is dat een initiatiefnemer zelf tijdig contact opneemt met omwonenden/belanghebbenden om te onderzoeken of er draagvlak bestaat voor het besluit tot het afwijken van het bestemmingsplan.

Participatie

Door initiatiefnemer is overlegd met de buren, de bewoners van de percelen IJsseldijk 241, 235 en 190.  Door hen zijn geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw geuit. Zij vinden de ontwikkeling een verbetering, mede ook gezien de bouwkundige staat van de huidige woonhuizen.

Daarnaast is contact geweest met RWS, die heeft verklaard dat de locatie is vrijgesteld van de werking van de Waterwet. Het Hoogheemraadschap is positief over de plannen omdat hiermee de bestaande bebouwing die in het dijklichaam staat wordt verwijderd.

Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, is het plan toegestuurd aan vooroverlegpartners. Er zijn twee inhoudelijke reacties gekomen op het voorontwerpbestemmingsplan, namelijk van Stichting Archeologie Krimpenerwaard (SAK) en de DCMR. De inhoud van de reactie en tot welke aanpassing in het bestemmingsplan deze reactie heeft geleid wordt hieronder samengevat.

Stichting Archeologie Krimpenerwaard

De SAK heeft reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. De stichting geeft aan dat archeologisch onderzoek volgens hen noodzakelijk is omdat een kelder aangelegd wordt, wat impliceert dat de beoogde werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld. Gerefereerd wordt aan artikel 22, lid 3.1 waarbij bepaald wordt dat een omgevingsvergunning nodig is voor het doen of het laten uitvoeren van werken c.q. werkzaamheden die dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld en die tevens een groter terreinoppervlakte beslaan dan 100 m2.

De beoogde ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woning die voorzien wordt van een kelder. Echter worden de gronden voor het realiseren van de kelder en het woonhuis opgehoogd met een leeflaag (schone grond) van 1,5 meter. De kelder zal worden gerealiseerd in de opgehoogde grond, waardoor uitsluitend sprake is van grondroerende werkzaamheden dieper dan 30 centimeter ten gevolge van heiwerkzaamheden. Omdat door de heiwerkzaamheden de grens van 100 m2 niet overschreden wordt, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Tot slot is ter borging van de archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' gehandhaafd in voorliggend bestemmingsplan. Als de definitieve ontwikkeling (onverhoopt) wel de criteria als bepaald in deze dubbelbestemming overschrijdt, dan moet de aanvrager alsnog een archeologisch onderzoek (laten) uitvoeren. Daarmee blijft het belang van archeologie in het bestemmingsplan geborgd.

Naar aanleiding van de reactie van SAK is in het bestemmingsplan in paragraaf 4.2 de toelichting aangevuld met de onderbouwing dat geen sprake is van grondroerende werkzaamheden dieper dan 30 cm beneden het huidige maaiveld en deze niet plaatsvinden over een groter oppervlak dan 100 m2.

DCMR

De DCMR heeft reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. De DCMR heeft aangegeven dat er voor ecologie een noodzaak is voor het aanvragen van een ontheffing en dat er sprake is van een algemene zorgplicht. Voor bodem is aangegeven dat er een saneringsplan of BUS-melding noodzakelijk is om in te dienen bij het bevoegd gezag, als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming. DCMR geeft aan dat het aspect bodem correct is beschreven. Er zijn geen aanpassingen gedaan naar aanleiding van deze vooroverlegreactie.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen, toegevoegd in Bijlage 4.

Hoofdstuk 6 Conclusie

De ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De omgevingsaspecten geven geen belemmering op voor de realisatie van de woning.

Daarnaast is het plan uitvoerbaar. Uit het voorgaande volgt dat het voorgenomen project voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. Wel dient een ontheffing van de Wet Natuurbescherming aangevraagd te worden vanwege de zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis.