direct naar inhoud van Regels
Plan: IJsseldijk 237-239 - Krimpen aan den IJssel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan IJsseldijk 237-239 - Krimpen aan den IJssel van de gemeente Krimpen aan den IJssel.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0542.BPLLIJsseldk237239-va01 met de bijbehorende regels.

1.3 aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende al dan niet aangebouwde bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij detailhandel en horeca is uitgesloten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Beroepen die hieronder vallen zijn onder meer: beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals een (tand)arts, notaris, advocaat, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, kapper, architect, accountant, geestelijk verzorger en dierenarts.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
  • a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.17 (bouw)perceel

aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 (bouw)perceelgrens

een grens van een (bouw)perceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoekperceel

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.

1.26 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 huishouden

één of meer personen die in vast verband samenleven en gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals bijvoorbeeld een keuken, woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan.

1.28 kamerverhuur

woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen wordt bewoond en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte.

1.29 mantelzorg

het bieden van langdurige zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en niet in beroepsmatig verband door personen uit de directe omgeving van de zorgbehoevende, voortvloeiend uit een sociale relatie, in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte; als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.30 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.31 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.32 samenvoegen

het bouwkundig en functioneel samenvoegen van twee of meer bestaande woningen of wooneenheden ten behoeve van de vestiging van een huishouden.

1.33 splitsen

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen of wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan een huishouden.

1.34 uitbouw

een aangebouwd gebouw dat in functioneel opzicht een onlosmakelijk onderdeel van het hoofdgebouw vormt.

1.35 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.36 voorgevel

de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar de weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.37 voorgevelrooilijn

een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.

1.38 webwinkel aan huis

internetwinkel vanuit huis.

1.39 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 het bebouwingspercentage:

het deel van het aanduidingsvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.4 de hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit (inclusief webwinkels-aan-huis) met inachtneming van het bepaalde in lid 3.5;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en wegen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen en woningen

Binnen deze bestemming mogen woningen worden gebouwd en mogen hoofdgebouwen ten behoeve van functies zoals aangegeven door middel van specifieke aanduidingen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen en woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het splitsen van woningen is niet toegestaan;
  • c. het samenvoegen van woningen is niet toegestaan;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen en woningen is maximaal 3,5 meter, tenzij anders is aangeduid;
  • e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen en woningen is maximaal 9 meter, tenzij anders is aangeduid.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden op het achtererfgebied gebouwd en tenminste 3 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen, ten behoeve van geringe uitbreidingen aan het hoofdgebouw en de woning, bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- of uitbouwen op het voorerfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevelrooilijn met maximaal 1 meter mag worden overschreden;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 3 meter;
  • d. op ieder perceel moet minstens 25 m² van het achtererfgebied onbebouwd blijven;
  • e. een perceel mag maximaal voor 50% met gebouwen worden bebouwd;
  • f. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 50 m²;
  • g. voor bijbehorende bouwwerken geldt dat indien deze niet plat worden afgedekt, de dakhelling en dakvorm overeen moet komen met de dakhelling en dakvorm van het hoofdgebouw en de woning.

3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal:
    • 1. 1 meter voor erfafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 meter of minder van openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. 2 meter voor erfafscheidingen elders;
    • 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 4. 7 meter voor palen en masten;
    • 5. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. dakterrassen en balkons zijn niet toegestaan, met uitzondering van dakterrassen en balkons die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en zijn gerealiseerd met een omgevingsvergunning.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering of aan de afmetingen van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder a, voor bouwen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw en de woning mag maximaal 25% meer bedragen dan de oppervlakte van het bouwvlak;
    • 2. het bouwen moet aansluitend zijn aan het bouwvlak;
    • 3. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de perceelgrens grenzend aan de openbare ruimte is minimaal 1 meter;
    • 4. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de as van de weg waar het hoofdgebouw en de woning aan gelegen is, mag niet minder zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning;
    • 5. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • b. lid 3.2.1 onder d en e voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal 6 meter;
    • 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal 12 meter;
    • 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel;
    • 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • c. lid 3.2.2 onder e voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 2. ten minste 75 m² van het perceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven;
    • 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • d. lid 3.2.2 onder g voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • e. lid 3.2.3 onder a een erfafscheiding van ten hoogste 2 meter bij hoofdgebouwen en woningen, grenzend aan twee wegen, voor één erfafscheiding. De afwijking mag slechts verleend worden tot 1 meter voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen en woningen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijfsactiviteit is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
    • 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
    • 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
    • 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
    • 4. de transactie mag alleen via internet plaatsvinden;
    • 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn, met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
    • 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
    • 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
    • 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • d. het gebruik van een woning voor kamerverhuur is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. maximaal twee kamers mogen worden verhuurd aan maximaal één persoon per kamer;
    • 2. de eigenaar moet in dezelfde woning wonen;
    • 3. de te gebruiken vloeroppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag per perceel niet meer zijn dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de woning;
    • 4. er is sprake van behoud van een goed woon- en leefklimaat;
    • 5. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken met het oog op mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 onder a, waarbij wordt toegestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, voor mantelzorg, onder voorwaarde dat:

  • a. de noodzakelijkheid aangetoond is;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van specifieke belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de geldende regeling wat betreft bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte een ruimtelijke samenhang heeft met de bijbehorende woning.

3.6.2 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast-voorziening

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 met het oog op een bed & breakfast-voorziening, onder voorwaarde dat:

  • a. parkeren op eigen terrein plaatsvindt en er geen nadelige effecten op de verkeersafwikkeling plaatsvinden;
  • b. er een nachtregister wordt bijgehouden;
  • c. de oppervlakte van de bed & breakfast maximaal 50 m² is;
  • d. er geen keukenfaciliteiten zijn toegestaan;
  • e. het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de bed & breakfast aan maximaal 5 personen aangeboden mag worden;
  • g. om permanente bewoning te voorkomen een maximale verblijfsduur van zeven dagen per verblijf wordt aangehouden;
  • h. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning of bijbehorend bouwwerk wordt gehandhaafd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2a

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

4.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
  • b. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 4.4.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

4.4.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveld door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies en dergelijke;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

4.4.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

4.4.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.4.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2a' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 5 Waarde - Natuur en landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
  • b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.

5.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen damwanden en vlotten ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    Bouwwerken   Op gronden met het wonen samenhangede bestemmingen  
    Damwanden   Maximale bouwhoogte 1 m  
  • b. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat voor zover er sprake is van de bouw van damwanden en vlotten, de maatvoering geldt zoals genoemd onder 5.1 a.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor:

  • a. de opgenomen hoogtematen voor damwanden tot de bestaande hoogtemaat, indien dit noodzakelijk is voor de voortgang en de instandhouding van de bestaande ruimtelijke situatie en activiteiten.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de onbebouwde gronden met een bedrijfsfunctie binnen 3 m vanaf de grens met de bestemming 'Water - 2' te gebruiken voor opslag en stort van goederen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

Werken en werkzaamheden   Op gronden met het wonen samenhangende bestemmingen  
Het graven, ophogen of egaliseren van de grond   * (zie lid 5.5.3)  
Het aanleggen van oppervlakteverhardingen   * (zie lid 5.5.3)  
Het aanleggen van een vooroeverconstructie   *  

* = vereiste van omgevingsvergunning (voor toelaatbaarheid zie 5.5.3)

5.5.2 Uitzondering

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de vaarweg betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.

5.5.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, voorzover de waarden van de rivierzone hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Van onevenredige schade is geen sprake indien aan navolgende wordt voldaan:

  • a. de helling van de oever bedraagt ten minste 30o en ten hoogste 45o.

Artikel 6 Waterstaat - Vaarweg

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Vaarweg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het doelmatig functioneren van de rivier als vaarweg;
  • b. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • c. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
  • d. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
  • e. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

6.3.2 Uitzondering

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de vaarweg betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.

6.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de waterkering.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

7.3.2 Uitzondering

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de waterkering betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.

7.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande afwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige goot- en/of bouwhoogte, locatie, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met de in dit plan voorgeschreven maximale dan wel minimale goot- en/of bouwhoogte, locatie, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

9.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voorzover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

9.3 Voldoende parkeergelegenheid
9.3.1 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
  • d. voor bestaand gebruik;
  • e. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  • f. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • g. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

9.3.2 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
  • b. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
  • c. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.'
9.4 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door installaties voor het opwekken van duurzame energie, mits de overschrijding maximaal 3 meter bedraagt.

9.5 Ondergronds bouwen
9.5.1

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.5.2

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan;
  • c. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;
  • e. bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
9.5.3

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse gebouwen buiten het bouwvlak onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

9.5.4

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:

de waterhuishouding niet wordt verstoord;

geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd een gebruik of laten gebruiken van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van (straat)prostitutie.
10.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  • c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie;
  • d. van gebouwen als speelautomaathal;
  • e. als inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
  • f. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bestemmingsregels van het plan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 50 m3 en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  • d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 meter mogen worden overschreden;
  • e. het overschrijden van de in de planregels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, installaties voor het opwekken van duurzame energie, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
  • f. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
  • g. het in geringe mate, doch met niet meer dan 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • h. een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in 1 van deze regels, mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
  • i. een bedrijfsactiviteit van categorie 3, mits de betreffende bedrijfsactiviteiten naar feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2.
11.2 Voorwaarden

Een afwijking als bedoeld in lid 1 is niet mogelijk, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

11.3 Afwijken bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de aanduidingsgrenzen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan IJsseldijk 237-239 - Krimpen aan den IJssel'.