Plan: | Kerkdreef |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0542.BPKLKerkdreef-on01 |
Voor het gebied IJsseldijk en omgeving (langs de Hollandsche IJssel vanaf de Werf Joh. Van Duijvendijk tot aan Boveneind) is een ontwikkelvisie opgesteld. Met deze visie schetst de gemeente Krimpen aan den IJssel een globaal toekomstbeeld voor het gebied, waarin bedrijvigheid langzaam plaatsmaakt voor een (gemengd) woonmilieu en het gebied haar cultuurhistorische en landschappelijke waarden terugkrijgt.
De gemeente nodigt hierbij eigenaren en initiatiefnemers uit om het gebied geleidelijk te transformeren en biedt daarvoor een perspectief op hoofdlijnen voor het versterken van de verbinding tussen Krimpen aan den IJssel en de Hollandsche IJssel. Dit perspectief voorziet een vitaal gebied, waarin de relatie tussen dorp en rivier weer beleefbaar is.
Het plangebied aan de Kerkdreef bevindt zich net onder de IJsseldijk en naast de Burgemeester Aalberslaan. Hiermee ligt het plangebied binnen het gebied van deze visie.
De IJsseldijk is een oud historisch lint waaraan Krimpen aan den IJssel ooit is ontstaan. Aan de IJsseldijk staan binnendijks diverse (historische) voormalige boerderijen. De opzet van deze oorspronkelijke bebouwing moet op de locatie aan de Kerkdreef terugkomen wanneer de locatie tot ontwikkeling komt.
Het gaat daarbij niet om het kopiëren van reeds in Krimpen bestaande historische boerderijen. Maar vooral om de opzet van de boerenerven, die langs de IJsseldijk te vinden zijn. Daarbij kan een eigentijdse architectuur worden ingezet met een duurzaam karakter, waarin hedendaagse eisen op het gebied van woonkwaliteit ook vertaald moeten worden.
Voor deze locatie aan de Kerkdreef is een initiatief binnengekomen voor de ontwikkeling van een cluster van 'Nul-Op-de-Meterwoningen' (hierna NOM-woningen). Dit initiatief gaat uit van een zeer energiezuinig woonconcept met een mate van collectiviteit in zowel gebruik van ruimte als goederen/producten.
Het college van B&W heeft besloten de groep achter dit initiatief in de gelegenheid te stellen om een dergelijk project uit te werken.
Om het nieuwe woonconcept en de ruimtelijke uitgangspunten van het 'boerenerf' vanuit de visie goed op elkaar aan te laten sluiten is een stedenbouwkundig kader opgesteld. Dit stedenbouwkundig kader is op 30 mei 2023 door de gemeenteraad vastgesteld.
Bij de uitwerking van de plannen voor de Kerkdreef zijn deze stedenbouwkundige kaders leidend. Hier zal het ontwerp aan getoetst worden.
Om de toekomstige ontwikkeling(en) houvast te geven worden er duidelijke randvoorwaarden gesteld waarbinnen voldoende flexibiliteit is om de plannen op een creatieve manier uit te kunnen werken.
De belangrijkste randvoorwaarden voor uitwerking van de nieuwe woonbuurt zijn:
In dit kader is tevens een beknopte set beeldregie-eisen opgenomen die het erfkarakter en de groene landschappelijke uitstraling moeten waarborgen bij uitwerking.
Het plangebied ligt aan de Kerkdreef, net onder de IJsseldijk en ten oosten van de Burgemeester Aalberslaan. De locatie is onbebouwd en grenst aan een onbebouwd terrein dat in gebruik is als parkeerplaats van een naastgelegen buitendijks bedrijf. De diverse (historische) boerderijen met erven langs de dijk zijn kenmerkend zowel in de architectuur als de ruimtelijke opzet. Het principe van deze oorspronkelijke bebouwingstypologie van boerenerven moet op deze locatie op een bijzondere manier terugkomen. Aan de westzijde van de locatie aan de Kerkdreef staat de Admiraal de Ruyterschool voor basisonderwijs. Het plangebied grenst direct aan het buitenterrein van deze school. Aan de oostzijde ligt een woonbuurt van twee-onder-een-kapwoningen en enkele vrijstaande woningen op ruime percelen. Het beeld van de woningen aan de Kerkdreef is wisselend met uiteenlopende goot- en bouwhoogten en diverse architectonische vormgeving. Daarnaast grenst de locatie aan een kavel van een woonboerderij aan de IJsseldijk welke door een lange oprit wordt ontsloten via de Kerkdreef. Vanaf de IJsseldijk is een hoogteverschil aanwezig van enkele meters ten opzichte van het binnendijks gebied.
Figuur 1.2: ligging plangebied (bron: stedenbouwkundige verkenning NOM-woningen, Rho Adviseurs)
Ter plaatse van het plangebied vigeert (veeg)bestemmingsplan 'Kortland' welke is vastgesteld op 13 juni 2013. Het plangebied is hierin voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Wonen'.
Veegplan-bestemmingsplan Kortland
Op 20 september 2018 is het 'Veeg-bestemmingsplan Kortland' vastgesteld. Hierin zijn een aantal wijzigingen aangebracht aan het moederplan 'Kortland'. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Hiermee blijft voor deze locatie de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' van kracht. Een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kortland' is weergegeven in figuur 1.3. hierin is het plangebied met een rode contour weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Kortland' met de ligging van het plangebied aangeduid met een rode contour (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het tweede hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt in gegaan op de planbeschrijving van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt ingegaan op de huidige en de beoogde situatie voor het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader waarbij de beoogde ontwikkeling getoetst wordt aan rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. Het vierde hoofdstuk gaat in op de omgevingsaspecten en bijbehorende onderzoeken die betrekking hebben op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 5 volgt de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in het zesde hoofdstuk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Kerkdreef en is op dit moment onbebouwd. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Kerkdreef ten zuiden en een woonboerderij aan de IJsseldijk 296 met daarnaast onbebouwd terrein ten noorden.
Figuur 2: luchtfoto plangebied (bron: cyclomedia)
Het is de bedoeling om bij nieuwe ontwikkelingen en transformaties de IJsseldijk als historisch lint te versterken. De diverse (historische) boerderijen met erven langs de dijk zijn kenmerkend zowel in de architectuur als de ruimtelijke opzet. Het principe van deze oorspronkelijke bebouwingstypologie van boerenerven moet op deze locatie op een bijzondere manier terugkomen.
De ontwikkeling op deze locatie moet een duidelijke link naar het historische karakter van de IJsseldijk krijgen, waarin de opzet van een boerenerf of boerenerven als uitgangspunt wordt gebruikt bij nieuwe ontwikkelingen, zonder dat dit een sterk historisch karakter krijgt.
Historische karakter
Het historisch karakter is door enkele elementen duidelijk te herkennen. Op de eerste plaats liggen erven evenwijdig aan het slagenlandschap. Dit is een lijn die refereert naar het verleden, die op veel plekken nog altijd te herleiden is. De erven liggen onder aan de dijk of aan de overzijde direct langs de Kerkdreef. De bebouwing bestaat uit een voorhuis met schuurvolumes. Soms komt het voor dat het voorhuis als dijkwoning aan de IJsseldijk staat. Het erf wordt ontsloten door een duidelijke inrit. Aan weerszijden van deze inrit komt beplanting voor, in de vorm van hagen en optioneel met bomen.
Het erf
Het (boeren)erf langs de IJsseldijk heeft enkele terugkerende eigenschappen waar het plan voor de Kerkdreef ook aan moet voldoen. Het erf wordt gepresenteerd naar de weg door middel van het voorhuis. Dit voorhuis is qua maat duidelijk te onderscheiden van de rest van de erfbebouwing.
De maten van de bouwvolumes op het erf verschillen overigens sowieso in grootte, waarbij een prominenter voorhuis wordt omgeven door lagere maar langere 'schuurvolumes' met een eenvoudige hoofdvorm. Optioneel is de toevoeging van één extra bijzonder gebouw waarin o.a. bergingen geclusterd kunnen worden opgenomen en gezamenlijke activiteiten kunnen plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan kan zijn de typologie van een 'hooiberg'.
De indeling van het erf of de erven is naar wens in te vullen. Wel moet, wanneer het boerenerfprincipe uitgewerkt wordt, als woonvorm de volgende onderdelen in het plan verwerkt worden.
Op de eerste plaats is het boerenerf een semiopenbaar gebied. Het is niet de bedoeling dat het plangebied met een hekwerk volledig omheind wordt. Erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 meter mogen enkel zichtbaar zijn aan de achterkant.
Binnen het plangebied zijn andere vormen van erfafscheidingen niet toegestaan. Het verbod hierop zal in een privaatrechtelijke overeenkomst worden geregeld middels een kettingbeding tussen de gemeente en koper. Dit verbod zorgt ervoor dat het semiopenbare karakter binnen het plangebied blijft gewaarborgd.
Op het erf is verder ruimte voor een collectieve (moes)tuin of boomgaard en wordt verharding geminimaliseerd.
Bebouwing
De bouwblokken op het erf hebben een karakteristieke lage gootlijn samen met een relatief groot kapvlak. Het kapvlak van de schuurvolumes heeft doorgaans geen dakkapel(len). Voor de schuurvolumes geldt een goothoogte van maximaal 4,5 m en een nokhoogte van maximaal 9 m. Voor de voorhuizen geldt een goothoogte van maximaal 5,5 m een en nokhoogte van maximaal 10,5 m. Bij de verdere uitwerking wordt beoordeeld welke hoogten in onderlinge samenhang leiden tot een optimaal ontwerp op het erf.
Er is in totaal plaats voor maximaal 25 woningen op het deel langs de Kerkdreef in een mix van typologieën/categorieën waaronder vrijstaand, rijen en appartementen.
Parkeren
Auto's worden zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken. Dit betekent dat of inpandig geparkeerd wordt of centrale parkeerhofjes gerealiseerd worden waarin de parkeervoorzieningen landschappelijk zijn ingepast. Clustering nabij de entree heeft de voorkeur om zo min mogelijk autoverkeer in het buurtje te genereren. Verder zullen de mogelijkheden voor deelmobiliteit worden onderzocht bij de verdere uitwerking van dit plan.
Bergingen
Bergingen worden geclusterd in het bijzondere collectieve gebouw ondergebracht dan wel in de schuurvolumes bij de woningen ingepast. Het plaatsen van losse bergingen/schuurtjes bij woningen is niet de bedoeling. Collectieve centrale bergingen dan wel een fietsenstalling zijn goed mogelijk als onderdeel van het erfensemble.
Een collectief gebouw (met bijvoorbeeld bergingen) mag maximaal 200 m2 bedragen. De goothoogte bedraagt maximaal 3 m en de nokhoogte maximaal 5 m.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Barro
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voegt diverse woningen toe aan het bestaand stedelijk gebied in Krimpen aan den IJssel. Hiermee wordt aangesloten op het Rijksbeleid.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6).
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van meer dan 11 woningen wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. De geldende planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing
De ontwikkelingen binnen het plangebied betreffen een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Met dit bestemmingsplan wordt een gebied ontwikkeld van maximaal 25 woningen. De provincie Zuid-Holland heeft een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder vastgelegd in de Omgevingsverordening. In paragraaf 3.2 en paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Conclusie
De ontwikkeling betreft nieuwbouw in het stedelijk gebied van Krimpen aan den IJssel. Dit heeft geen raakvlakken met de genoemde ambities beschreven in de Omgevingsvisie.
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
6 tot en met 12 zijn niet van toepassing.
Toetsing
Met betrekking tot artikel 6.9 behoort de ontwikkeling zoals mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan tot de categorie 'aanpassen'. Er is namelijk sprake van een ontwikkeling die passend is in de bestaande gebiedsidentiteit. De kwaliteit van de omgeving neemt toe. Het plangebied in de huidige situatie is al enkele jaren onbebouwd, nadat het voorheen altijd bebouwd is geweest. Zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van het stedenbouwkundig kader is daarom van groot belang.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkeling
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Voor de onderbouwing van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt aangesloten bij het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030. In paragraaf 3.3 wordt hierop nader ingegaan.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
De ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen voor de bereikbaarheid. Dit is in paragraaf 4.2 onderbouwd. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Artikel 6.27a risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing
Met artikel 6.27a speelt de provincie Zuid-Holland in op het streven naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. De verschillende risico's als gevolg van klimaatverandering zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Met name vanwege de ligging aan de Hollandsche IJssel is het wateroverlast en overstroming een risico. Op dit aspect wordt ingegaan in paragraaf 4.10.
De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.
In januari 2019 is het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030 vastgesteld. In het Regioakkoord maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeente Krimpen aan den IJssel is één van de veertien gemeentes van het Samenwerkingsverband Wonen. Daarnaast hebben 25 woningcorporaties woningmarktafspraken gemaakt. De regionale doelstellingen, zoals die zijn vastgesteld en in het Regioakkoord zijn opgenomen, betreffen:
Voor de gemeente Krimpen aan den IJssel betekent dit concreet dat de woningvoorraad met 562 woningen uitgebreid moet worden in de periode tot 2030. Van de 562 woningen dienen 305 sociale huurwoningen gerealiseerd te worden. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 25 vrije sectorwoningen. Met dit bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad voor de gemeente Krimpen aan den IJssel. Er wordt daarmee aangesloten op regionaal en provinciaal beleid.
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied. Er wordt in de structuurvisie concreet ingegaan op de ontwikkeling van de werf van Duijvendijk, waarvoor de ambitie bestaat om het cultureel erfgoed van de gemeente te behouden en te voorzien van een passende nieuwe functie. Centraal hierin moet staan het respect voor en herkenning van het historisch waardevolle karakter van deze locatie.
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie. Kerkdreef is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan bij de ambitie om bestaand stedelijk gebied te vernieuwen. Het toekomstige woningbouwprogramma sluit daarnaast aan bij de gewenste woonmilieus in Krimpen aan den IJssel.
Voor het gebied IJsseldijk en omgeving (langs de Hollandsche IJssel vanaf de Werf Joh. Van Duijvendijk tot aan Boveneind) is een ontwikkelvisie opgesteld. Met deze visie schetst de gemeente Krimpen aan den IJssel een globaal toekomstbeeld voor het gebied, waarin bedrijvigheid langzaam plaatsmaakt voor een (gemengd) woonmilieu en het gebied haar cultuurhistorische en landschappelijke waarden terugkrijgt.
De gemeente nodigt hierbij eigenaren en initiatiefnemers uit om het gebied geleidelijk te transformeren en biedt daarvoor een perspectief op hoofdlijnen voor het versterken van de verbinding tussen Krimpen aan den IJssel en de Hollandsche IJssel. Dit perspectief voorziet een vitaal gebied, waarin de relatie tussen dorp en rivier weer beleefbaar is.
Het plangebied aan de Kerkdreef bevindt zich net onder de IJsseldijk en naast de Burgemeester Aalberslaan. Hiermee ligt het plangebied binnen het gebied van deze visie.
De IJsseldijk is een oud historisch lint waaraan Krimpen aan den IJssel ooit is ontstaan. Aan de IJsseldijk staan binnendijks diverse (historische) boerderijen. De opzet van deze oorspronkelijke bebouwing moet op de locatie aan de Kerkdreef terugkomen wanneer de locatie tot ontwikkeling komt.
Het gaat daarbij niet om het kopiëren van reeds in Krimpen bestaande historische boerderijen. Maar vooral om de opzet van de boerenerven, die langs de IJsseldijk te vinden zijn. Daarbij kan een eigentijdse architectuur worden ingezet met een duurzaam karakter, waarin hedendaagse eisen op het gebied van woonkwaliteit ook vertaald moeten kunnen worden.
Voor deze locatie aan de Kerkdreef is een initiatief binnengekomen voor de ontwikkeling van een cluster van 'Nul-Op-de-Meterwoningen' (hierna NOM-woningen). Dit initiatief gaat uit van een zeer energiezuinig woonconcept met een mate van collectiviteit in zowel gebruik van ruimte als goederen/producten.
Het college van B&W heeft besloten de groep achter dit initiatief in de gelegenheid te stellen om een dergelijk project uit te werken.
Om het nieuwe woonconcept en de ruimtelijke uitgangspunten van het 'boerenerf' vanuit de visie goed op elkaar aan te laten sluiten is een stedenbouwkundig kader opgesteld. Dit kader is door de gemeenteraad vastgesteld in 2023.
Bij de uitwerking van de plannen voor de Kerkdreef zijn deze stedenbouwkundige kaders leidend. Hier zal het ontwerp of een toekomstig ander ontwerp aan getoetst worden.
Om de toekomstige ontwikkeling(en) houvast te geven worden er duidelijke randvoorwaarden gesteld waarbinnen voldoende flexibiliteit is om de plannen op een creatieve manier uit te kunnen werken.
De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in januari 2021 de woonvisie 2020-2030 vastgesteld.
Een belangrijk element in de woonvisie is het behouden van het dorpste karakter van Krimpen met de groene woonomgeving. Dit karakter wenst men te behouden gecombineerd met een beperkte groei van het aantal woningen. Uit de woningbehoefteprognose volgt dat er een groeiopgave van 555 woningen ligt voor de periode tot 2030. Naast de behoefte aan meer woningen wenst de gemeente ook in te spelen op de bekende trends, zoals vergrijzing en verdunning die ook in Krimpen aan de orde zijn. Dit betreft niet enkel senioren maar ook starters zonder kinderen. Deze trends leiden tot een grotere behoefte appartementen, met name in de koopsector, voor de starters en senioren. Daarnaast is er behoefte aan huurwoningen, met name grondgebonden woningen. Ondanks dat vergrijzing en verdunning ervoor zorgt dat de vraag naar betaalbare huisvesting toeneemt, wordt er ook ingezet op doorstroming. Met het toevoegen van gelijkvloerse woningen die aantrekkelijk zijn voor de Krimpenaren van boven de 55 of 65 wordt hierop ingespeeld. De vrijgekomen eengezinswoning komt zo beschikbaar voor de doelgroep.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden grondgebonden woningen en appartementen toegevoegd. De woningen zijn levensloopbestendig en daarmee geschikt voor meerdere doelgroepen (van starters tot senioren). Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte aan woningen. Deze woningen kunnen daarmee de doorstroming in Krimpen aan den IJssel verbeteren.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 'een oppervlakte van 10 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer' (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De ontwikkeling maakt maximaal 25 woningen mogelijk. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
In bijlage 1 is de aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid en dat de parkeerbehoefte probleemloos wordt opgevangen.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het bepalen van de te hanteren kencijfers wordt op basis van data van het CBS voor de gemeente Krimpen aan den IJssel een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk' aangehouden. Het gebiedstype is gedefinieerd als 'rest bebouwde kom'. Verder wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het gemiddelde autobezit in de gemeente Krimpen aan den IJssel conform het CBS per kencijfer het gemiddelde van de bandbreedte aangehouden.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Kerkdreef, een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. De Kerkdreef sluit in oostelijke richting aan op de Dokter W.M. Blomsingel, een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. Ten zuiden van de aansluiting van de Kerkdreef wordt de Dokter W.M. Blomsingel doorkruist door de Burgemeester Aalberslaan. De Burgemeester Aalberslaan is tevens ingericht als een erftoegangsweg en leidt in zuidwestelijke richting verder naar het centrumgebied van Krimpen aan den IJssel. In zuidwestelijke richting leidt de Dokter W.M. Blomsingel via de Noorderstraat verder naar de C.G. Roosweg (N210). De N210 leidt in noordelijke richting naar Capelle aan den IJssel en vanaf daar naar Rotterdam. In zuidoostelijke richting leidt de N210 via de kernen Bergambacht, Schoonhoven en Lopik naar de gemeentes IJsselstein en Utrecht.
Langzaam verkeer
Voor voetgangers is langs de westzijde van de Kerkdreef een vrijliggend voetpad aanwezig. In overeenstemming met de ontwerprichtlijnen voor erftoegangswegen uit het ASVV 2021 zijn er geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig, waardoor fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer. Desondanks wordt de verkeersveiligheid van fietsers gewaarborgd doormiddel van de lage maximumsnelheid en de inrichting van de rijbaan volgens het ontwerpprincipe Duurzaam Veilig. Op de Dokter W.M. Blomsingel zijn aan weerszijden van de rijbaan vrijliggende voetpaden aanwezig. Ook op de Dokter W.M. Blomsingel zijn geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig, maar wordt de verkeersveiligheid van fietsers geborgd door de lage maximumsnelheid en de inrichting van de rijbaan.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde OV-halte is gelegen op circa 600 m loopafstand vanaf het plangebied aan de Middenwetering. Bij deze halte kan gebruik worden gemaakt van buslijn 196, tussen Rotterdam en Gouda Station, met een frequentie van één uur.
Met behulp van de kencijfers uit CROW publicatie 381 wordt de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling gedurende een gemiddelde weekdag berekend. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is echter de werkdagintensiteit maatgevend. Conform CROW publicatie 381 wordt voor het omrekenen van weekdag naar werkdag voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11 gehanteerd. In tabel 4.2 is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling berekend.
Tabel 4.2 De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling
Functie | Aantal | Kencijfer | Weekdag (mvt/etmaal) |
Werkdag (mvt/etmaal) |
Koop, huis, tussen/hoek | 17 woningen | 7,1 per woning | 120,7 | 133,98 |
Koop, appartement, duur | 8 woningen | 7,1 per woning | 56,8 | 63,05 |
Totaal | 177,5 mvt/etmaal | 197,03 mvt/etmaal |
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 178 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Omgerekend naar werkdagintensiteiten betekent dit een verkeerstoename van 197 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie gedurende het drukste uur maatgevend. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt als standaard vuistregel aangehouden dat gedurende het drukste spitsuur 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Voor de beoogde ontwikkeling komt dit neer op een toename van (197 x 0,1 =) 20 mvt/uur.
Verkeerstoedeling
Voor het bepalen van de toedeling van het gegenereerde verkeer is gebruik gemaakt van de navigatietool van Google Maps. Vanaf het plangebied wordt 90% (18 mvt/uur) vanaf het plangebied ontsloten via de aansluiting van de Kerkdreef op de Dokter W.M. Blomsingel aan de noordoostelijke zijde van het plangebied. De overige 10% (2 mvt/uur) van het gegenereerde verkeer wordt over de Kerkdreef in zuidwestelijke richting afgewikkeld naar het kruispunt Kerkdreef – Burgemeester Aalberslaan – Boezemdreef, vanaf waar het verkeer via de Burgemeester Aalberslaan over de IJsseldijk wordt afgewikkeld. Op de Dokter W.M. Blomsingel wordt 30% (6 mvt/uur) van het gegenereerde verkeer in noordoostelijke richting ontsloten. De overige 60% (12 mvt/uur) wordt in zuidwestelijke richting afgewikkeld naar het kruispunt Dokter W.M. Blomsingel – Burgemeester Aalberslaan – Noorderstraat. Op deze kruising wordt 40% (8 mvt/uur) over de Burgemeester Aalberslaan in zuidoostelijke richting ontsloten en 20% (4 mvt/uur) over de Noorderstraat in zuidwestelijke richting. In figuur 4.2 is de beoogde verkeersafwikkeling van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.2 De beoogde verkeerstoedeling van het gegenereerde verkeer
Beoordeling verkeersafwikkeling
De hoogste verkeerstoename vindt plaats op de Kerkdreef, bij de aansluiting op de Dokter W.M. Blomsingel, waar de beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 16 mvt/uur. Dit komt neer op een toename van circa 1 voertuig per 4 minuten. Deze toename is dermate laag dat wordt geconcludeerd dat de invloed van de beoogde ontwikkeling op de verkeersafwikkeling van de omliggende wegen verwaarloosbaar is.
Beoordeling verkeersveiligheid
Zowel aan de Kerkdreef als aan de Boezemdreef zijn scholen gevestigd die leiden tot extra fietsverkeer. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is echter dusdanig beperkt dat niet wordt verwacht dat het fietsverkeer wordt gehinderd ten gevolge van het plan. Op de Kerkdreef zijn geen aanpassingen aan de weginrichting vereist als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Aanpassingen aan de verkeersstructuur zijn al doorgevoerd in het kader van de basisschool. Zo is bij de kruising van de Dokter W.M. Blomsingel met de Dokter Aalberslaan een stopstreep getrokken en een drempel aangelegd. Daarnaast is er een voetgangersoversteekplaats met verkeersbrigadiers en is de Kerkdreef ingericht als een eenrichtingsweg tussen het plangebied en de Burgemeester Aalberslaan. Hieruit volgt dat de verkeersveiligheid op het omliggende wegennet zelfs na toevoeging van de planontwikkeling gewaarborgd blijft.
Zoals omschreven in de 'Verkeer- en vervoersvisie Krimpen aan den IJssel (herziening 2020)' sluit de parkeernormering van de gemeente Krimpen aan den IJssel aan bij de CROW kencijfers. Tabel 4.3 toont de parkeerbehoefte van de geplande woningbouw.
Tabel 4.3 De normatieve parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling
Functie | Aantal | Kencijfer | Parkeerbehoefte | |||
Bewoners | Bezoekers | Bewoners (pp) | Bezoekers (pp) | Totaal (pp) | ||
Koop, huis, tussen/hoek | 17 woningen | 1,6 per woning | 0,3 per woning | 27,2 | 5,1 | 32,3 |
Koop, appartement duur | 8 woningen | 1,7 per woning | 0,3 per woning | 13,6 | 2,4 | 16 |
Totaal | 40,8 | 7,5 | 48,3 |
Op basis van de bovenstaande tabel bedraagt de normatieve parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling 48 parkeerplaatsen.
Een deel van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt opgevangen met dezelfde parkeerplaatsen die nu voor de Admiraal de Ruyterschool worden ingezet. Daarom moet ook de parkeerbehoefte van de school worden bepaald. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de Admiraal de Ruyterschool wordt de school gedefinieerd als 'basisonderwijs', met 16 klaslokalen. De berekende parkeerbehoefte is weergegeven in tabel 4.4.
Tabel 4.4 De parkeerbehoefte van de Admiraal de Ruyterschool
Functie | Aantal | Kencijfer | Parkeerbehoefte (pp) |
Basisonderwijs | 16 klaslokalen | 0,75 per klaslokaal | 12 |
De parkeerbehoefte van de Admiraal de Ruyterschool bedraagt 12 parkeerplaatsen. Bijgevoegd aan de parkeerbehoefte van het plangebied leidt dit tot een totale normatieve parkeerbehoefte van 60 parkeerplaatsen.
Dubbelgebruik
Bij het berekenen van de normatieve parkeerbehoefte is nog geen rekening gehouden met het toepassen van dubbelgebruik. Binnen de totale parkeerbehoefte zijn meerdere doelgroepen aanwezig, waarvan de parkeerbehoefte verschilt per weekmoment. Voor het bepalen van het maatgevende weekmoment is gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages per doelgroep uit CROW publicatie 381. In tabel 4.5 zijn de gehanteerde aanwezigheidspercentages weergegeven. Vervolgens is in tabel 4.6 de parkeerbehoefte per weekmoment bepaald.
Tabel 4.5 De gehanteerde aanwezigheidspercentages conform CROW publicatie 381
Werkdag ochtend | Werkdag middag | Werkdag avond | Werkdag nacht | Koopavond | Zaterdag middag | Zaterdag avond | Zondag middag | |
Woningen bewoners | 50% | 50% | 90% | 100% | 80% | 60% | 80% | 70% |
Woningen bezoekers | 10% | 20% | 80% | 0% | 70% | 60% | 100% | 70% |
Dagonderwijs | 100% | 100% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% |
Tabel 4.6 De parkeerbehoefte van het plangebied per weekmoment
Werkdag ochtend | Werkdag middag | Werkdag avond | Werkdag nacht | Koopavond | Zaterdag middag | Zaterdag avond | Zondag middag | |
Bewoners rijtjeshuizen | 13,60 | 13,60 | 24,48 | 27,20 | 21,76 | 16,32 | 21,76 | 19,04 |
Bezoekers rijtjeshuizen | 0,51 | 1,02 | 4,08 | 0,00 | 3,57 | 3,06 | 4,08 | 3,57 |
Bewoners appartementen | 6,8 | 6,8 | 12,24 | 13,6 | 10,88 | 8,16 | 10,88 | 9,52 |
Bezoekers appartementen | 0,24 | 0,48 | 1,92 | 0 | 1,68 | 1,44 | 1,92 | 1,68 |
Dagonderwijs | 12,00 | 12,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Totaal | 33,15 | 33,9 | 42,72 | 40,8 | 37,89 | 28,98 | 38,64 | 33,81 |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het maatgevende moment de werkdag avond is. Gedurende deze periode bedraagt de parkeerbehoefte 43 parkeerplaatsen.
Parkeeraanbod
Het totale aanbod bestaat uit de volgende onderdelen:
Figuur 4.2.1 Het parkeeraanbod in de toekomstige situatie (de aangekruiste parkeervakken in openbaar gebied zijn niet meegenomen in de berekening, maar dienen als reservecapaciteit, die eventueel aanvullend zou kunnen worden ingezet in de toekomst)
De beoogde ontwikkeling voorziet in totaal in de realisatie van (20 x 3 =) 23 parkeerplaatsen. In combinatie met de 33 bestaande parkeerplaatsen bedraagt het totale parkeeraanbod binnen het plangebied 56 parkeerplaatsen. Met een parkeervraag van 43 parkeerplaatsen inclusief dubbelgebruik is binnen het plangebied gedurende het maatgevende moment (werkdag avond) een restcapaciteit van 13 parkeerplaatsen aanwezig.
Deelmobiliteit
De verkeers- en vervoersvisie van de gemeente krimpen aan den IJssel is het kader voor de parkeerregulering. Hierbinnen is vooralsnog geen specifieke regeling opgenomen voor het verlagen van de parkeerbehoefte door middel van het inzetten van deelmobiliteit. Tevens is een dergelijke reductie niet noodzakelijk voor de beoogde ontwikkeling, aangezien ruim aan de parkeerbehoefte wordt voldaan. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid kan in de verdere uitwerking van het plan worden geïnvesteerd in het inzetten van deelauto's. Bekend is namelijk dat de doelgroep van het plangebied duurzaam verantwoord wil wonen en heeft aangegeven open te staan voor deelmobiliteit. Op basis van CROW publicatie 381 vervangt 1 deelauto 4 tot 8 privéauto's. Voor het bepalen van de reductie per deelauto wordt gekeken naar de doelgroep die hier gaat wonen. Op basis hiervan kan het gemiddelde worden gehanteerd, wat betekent dat 1 deelauto 6 privéauto's zal vervangen. Dit resulteert in een reductie van de parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen per deelauto. Het aantal deelauto's dat voor de beoogde ontwikkeling wordt ingezet dient in de verdere uitwerking van het plan te worden onderzocht.
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 197 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Deze toename is dermate klein dat de invloed op de verkeersafwikkeling van het omliggende wegennet verwaarloosbaar is. Inclusief de parkeerbehoefte van de naastgelegen school bedraagt de parkeerbehoefte van het plangebied gedurende het maatgevende moment 43 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie bedraagt het parkeeraanbod binnen het plangebied 56 parkeerplaatsen, waarmee ruim aan de parkeerbehoefte wordt voldaan. Gezien de doelgroep kan potentieel ook deelmobiliteit worden ingezet om de parkeerbehoefte verder te verlagen, maar dit dient in de verdere uitwerking van het plan te worden onderzocht. Geconcludeerd wordt dat de aspecten verkeer en parkeren geen knelpunten vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Er zijn in grond(meng)monsters en grondwatermonsters voor diverse parameters overschrijdingen van de achtergrondwaarden en streefwaarden vastgesteld. Gelet hierop dient de locatie als verontreinigd te worden beschouwd en wordt de in het Bodemonderzoek beschreven hypothese 'verdacht' voor de onderhavige locatie bevestigd. Op basis van het gehalte PFOA / PFOS/PFAS wordt de grond als klasse landbouw/natuur
geclassificeerd.
Asbest
Er is analytisch geen asbest aangetoond; op de locatie hoeven geen sanerende maatregelen te worden uitgevoerd.
Met de gevolgde onderzoeksstrategie is de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie volgens de geldende richtlijnen vastgelegd. Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek en zijn er geen milieuhygiënische bezwaren tegen het beoogde gebruik van de locatie. Opgemerkt wordt dat eventueel vrijkomende grond niet zonder meer kan worden hergebruikt. De grond mag wettelijk gezien tijdelijk worden uitgeplaatst op de locatie, ten behoeve van de geplande werkzaamheden. De grond dient na afronding van de werkzaamheden te worden terug geplaatst op dezelfde plaats en in dezelfde bodemlaag, in verband met het wettelijke stand-still beginsel voor (in meer of mindere mate) verontreinigde grond. Indien vrijkomende grond dient te worden afgevoerd of hergebruikt op een andere locatie, gelden aanvullende regels en is een melding voor de toepassing van grond noodzakelijk. Hiervoor wordt verwezen naar het Besluit bodemkwaliteit en de vigerende bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente.
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Gemeentelijk beleid
Conform de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht om zorg te dragen voor het in of op haar grondgebied gelegen archeologische en cultuurhistorische erfgoed.
Voor de ontwikkeling heeft een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden, zie bijlage 3.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied direct ten zuiden van de stroomrug van de Hollandsche IJssel is gelegen. De Hollandsche IJssel is actief vanaf de Romeinse Tijd. Onder deze stroomrug zijn mogelijk nog resten van oudere stroomruggen aanwezig, van de kreek de Rotte (IJzertijd) en de Oudekerk (Neolithicum). De afzettingen van de Oudekerk worden op circa -8 m NAP (ongeveer 6,5 tot 7,0 m -mv) verwacht, waardoor wat dusdanig diep is dat deze niet relevant zijn voor het huidige onderzoek. De stroomrugafzettingen van de Rotte zijn waarschijnlijk grotendeels weggeërodeerd door de huidige IJssel. Het plangebied ligt mogelijk deels op de oeverwal van de Hollandsche IJssel en deels in het komgebied. Voor het deel van het plangebied dat eventueel ligt op de oeverwal geldt een hoge archeologische verwachting vanaf de Romeinse tijd. Het gaat hierbij om de complextypen zoals bewoning, begraving en infrastructuur, met sporen van zoals funderingen, paalkuilen, waterputten, greppels, sloten en dergelijke en resten vondsten zoals aardewerk, glas, metaal, bot en dergelijke. Voor de delen van het plangebied die liggen in de rivierkom geldt een lage archeologische verwachting omdat komgebieden over het algemeen laaggelegen zijn met een hoge grondwaterstand. Een komgebied is dus veelal nat en werd daarom vaak alleen gebruikt als landbouwgrond (met name weilanden). In deze delen van het plangebied kunnen dus archeologische sporen voorkomen die horen bij landbouwactiviteiten, zoals resten van sloten en greppels, water- en afvalkuilen en dergelijke.
Na de bedijking van de Hollandsche IJssel in de 13e eeuw kan langs deze dijken gewoond worden. Op de het kadastrale minuutplan is te zien dat er zeker van het begin van de 19e eeuw langs de dijk ten noorden van het plangebied bebouwing heeft gestaan (mogelijk is deze bebouwing ouder, hoewel deze niet is afgebeeld op de kaart uit de 17e eeuw). In het plangebied heeft waarschijnlijk, op een enkele bijgebouw na, geen bebouwing gestaan tussen de 17e en 20e eeuw, waardoor het plangebied alleen een lage archeologische verwachting heeft voor deze periode.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied ligt in een komgebied met alleen een archeologische verwachting op resten van landbouw, zoals sloten, greppels en waterkuilen (archeologische resten met een lage waarde). Door de verstoring van de bodem in de 20e eeuw (tussen de 0,5 en 1,0 m -mv ofwel -1,8 tot -2,2 m NAP) zal, buiten de gedempte sloten (die reiken tot 1,9 m -mv ofwel -3,3 m NAP), een groot deel van deze resten niet meer intact zijn. Er wordt geadviseerd om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor alle in de toekomst geplande werkzaamheden.
Conclusie
Gelet op bovenstaande en de beoordeling van de ODMH is het plangebied vrijgegeven wat betreft het aspect archeologie. Dit betekent dat de dubbelbestemming archeologie niet in het plangebied van toepassing zal zijn.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk ligt op circa 4,6 kilometer. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 15,8 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 135 meter ten noorden van het plangebied (figuur 4.5).
Figuur 4.5 Plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op de Biesbosch op het gebied van stikstof. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied voor de realisatie- en gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 4 voor de memo, bijlage 5 voor de berekening. Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de realisatie- en gebruiksfase van de ontwikkeling.
Er heeft een quickscan voor het plangebied plaatsgevonden, zie bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen niet leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen. Nader veldonderzoek is niet nodig, evenals het aanvragen van een ontheffing. De voorgenomen ontwikkelingen leiden ook niet tot een negatief effect op voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen.
Schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten welke vrijgesteld zijn van een ontheffing in de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Negatieve effecten kunnen op vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen en vleermuizen uitgesloten worden. Wanneer buiten het broedseizoen gewerkt wordt en de algemene zorgplicht in acht genomen wordt, kunnen ook effecten opgezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels uitgesloten worden.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van industrielawaai, wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.
In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen woningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere grenswaarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde en is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.
Indien hogere grenswaarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.
Wegverkeerslawaai
Conform artikel 74 van de Wgh (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buiten stedelijk).
Industrielawaai
Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein, dienen voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen/terreinen grenswaarden in acht te worden genomen. Daarbij geldt een systematiek van voorkeursgrenswaarden en hogere grenswaarden. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. De algemene maximale grenswaarde bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidbelasting vanwege wegverkeer (omliggende wegen) en industrielawaai (industrieterrein IJsseldijk en bestaande school). De geluidbelasting is getoetst aan de grenswaarden als vastgelegd in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. De resultaten zijn onderstaand opgenomen.
Wegverkeerslawaai
Uit de resultaten volgt dat voor de gezoneerde Burgemeester Aalberslaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Het doorlopen van een hogere waarde procedure vanwege wegverkeerlawaai is niet nodig.
Industrielawaai
In voorliggende situatie dient voor nieuw te bouwen woningen binnen de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Voorgesteld wordt om voor alle binnen de geluidzone te realiseren woningen c.q. wooneenheden een hogere waarde van 55 dB(A) voor industrielawaai vast te stellen (overeenkomend met de maximaal toegestane geluidbelasting). Het conceptbesluit hogere waarden zal tegelijkertijd met dit ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Cumulatie
Er hoeft uitsluitend een hogere waarde Wgh voor industrielawaai te worden vastgesteld. Voor wegverkeerslawaai wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Voor het stemgeluid van het schoolplein geldt een ruimtelijke afweging. Door bij dimensioneren van de gevelgeluidwering van de woningen rekening te houden met de gecumuleerde geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai, industrielawaai en stemgeluid, wordt een aanvaardbaar binnenniveau gerealiseerd (zie ook bijlage 7.
In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR geen onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor beide situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.
Figuur 4.7 Risicobronnen in de omgeving van het plangebied (groen gemarkeerd) (bron: Risicokaart)
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over door buisleidingen met een externe werking. Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied.
Transport over gevaarlijke stoffen over de weg
Ten westen van het plangebied bevindt zich de A16 op circa 3,6 kilometer. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkeling bevindt zich niet in de PR-contouren van deze weg. Ook is het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter van de A16 gelegen. Het invloedsgebied van de weg wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie GT4 en bedraagt 4 kilometer. Het plangebied is in het invloedsgebied gelegen. Omdat de afstand tot de weg groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Het spoortraject Rotterdam Blijdorp - Gouda bevindt zich ten noorden van het plangebied en maakt onderdeel uit van het Basisnet. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie D4 en bedraagt 4 km. Met een afstand van circa 3,7 km bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied. Ook hier kan worden volstaan met een beknopte verantwoording doordat de afstand groter is dan 200 m.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Ten zuiden bevindt zich de corridor Rotterdam - Duitsland. De corridor maakt onderdeel van het basisnet. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van de stofcategorie GT3 en bedraagt 1.070 m. Met een afstand van circa 2 km tot het plangebied bevindt de ontwikkeling zich niet in het invloedsgebied. Een verantwoording of berekening van het groepsrisico is voor de corridor niet nodig.
Op circa 83 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de Hollandsche IJssel waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Hollandsche IJssel heeft volgens de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) bevaarbaarheidsklasse 5 en daarmee geen PR 10-6 contour. Bovendien wordt langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 5 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. De Hollandsche IJssel is niet opgenomen in het basisnet en daarom hoeft er verder geen toetsing op PR en GR gedaan te worden.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Kerkdreef. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Krimpen aan den IJssel. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg, het spoor en het water geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A16 en het spoortraject Rotterdam Blijdorp - Gouda. Door de afstand en grote invloedsgebied zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een significant effect op het groepsrisico. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen en enkele maatschappelijke bestemmingen. Op enige afstand bevindt zich een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein (plangebied ligt binnen de geluidzone), de Hollandsche IJssel (met scheepvaart) en een tenniscomplex (circa 200 meter). Derhalve kan het gebied worden getypeerd als een gemengd gebied.
Ten westen bevindt zich een school. Deze functie valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 30 m in een rustige woonwijk en 10 m in gemengd gebied (hier van toepassing). Er wordt niet aan de richtafstand voldaan (plangebied grenst direct aan het schoolplein). Om die reden is er akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7 en ook paragraaf 4.6.
Voor de school geldt dat het geluid van spelende kinderen op het schoolplein de maatgevende geluidbron is. In het akoestisch onderzoek is op basis van kentallen de geluidsemissie en -immissie berekend. Het schoolplein wordt alleen in de dagperiode gebruikt en in de dagperiode geldt in het algemeen een beoordelingshoogte van ho = +1,5 m. Dat betekent dat een geluidscherm effectief kan zijn. In de berekeningen is dan ook rekening gehouden met een geluidscherm van 2 m hoogte op de grens van het schoolplein/plangebied. Het plaatsen van een geluidscherm aan de plangrens is dan ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 3.5.2. Het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege stemgeluid bedraagt dan ten hoogste LAr,LT = 51 dB(A) in de dagperiode. Dit is slechts 1 dB hoger dan de VNG-richtwaarde voor gemengd gebied; de grenswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. De berekende geluidniveaus worden aanvaardbaar geacht. Verder is het aannemelijk dat zonder aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan het vereiste binnenniveau van 35 dB(A) (nieuwbouw-eis) kan worden voldaan. In akoestische zin is daarmee sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, passend bij de woonomgeving.
Omdat vanuit het Activiteitenbesluit stemgeluid buiten beschouwing mag worden gelaten, kan aan de grenswaarden Activiteitenbesluit worden voldaan. In die zin geeft de ontwikkeling geen akoestische belemmeringen voor de naastgelegen school.
Aan de IJsseldijk is een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein gelegen. Hier zijn bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2 toegestaan. Bij deze milieucategorie hoort een richtafstand van 100 m in een rustige woonwijk en 50 m in gemengd gebied. Met een afstand van circa 60 m wordt aan deze richtafstand voldaan. Het aspect industrielawaai wordt verder beschreven in paragraaf 4.6.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.9 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.9 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van maximaal 25 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) 2022 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Burgemeester Aalberslaan, ten westen van het plangebied. Uit de CIMLK-tool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 19 µg/m³ voor NO2, 18,5 µg/m³ voor PM10 en 11 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, de algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Huidige situatie
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Kerkdreef ten zuiden en een woonboerderij aan de IJsseldijk 296 met daarnaast onbebouwd terrein ten noorden. De locatie is grotendeels onbebouwd.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd. Ten oosten van het plangebied bestaat de bodem uit kalkarme drechtvaargronden; zware klei. Ten oosten van het plangebied is sprake van grondwatertrap IIa. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 19 cm onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op circa 69 cm onder maaiveld. Het maaiveld is gelegen tussen 1,4 en 0,6 m beneden NAP.
Waterkwantiteit
Conform de Legger wateren van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard bevinden zich ten zuiden van het plangebied een primaire watergang, zie figuur 4.9.1. De watergang heeft een beschermingszone van 5 m. Binnen de beschermingszones gelden conform de Keur van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.9.1 Uitsnede Legger wateren Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Ten noorden van het plangebied is een waterkering gelegen. De locatie ligt binnen de beschermingszone van de waterkering, zie figuur 4.9.2. Het gehele plangebied ligt binnendijks. Nieuwbouw binnen het profiel van vrije ruimte is niet toegestaan, zoals bedoeld in de beleidsregels voor Primaire waterkeringen. Er kunnen in dit gebied strenge bouwrestricties voor nieuwbouw gelden vanuit de waterkering.
Figuur 4.9.2 Uitsnede Legger keringen Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is momenteel onbebouwd en niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 25 woningen.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, eist het Hoogheemraadschap dat er ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Kleine plannen hebben echter slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding is daarom geen watercompensatie vereist. De toename in verharding valt naar verwachting boven de grens van 500 m2 in stedelijk gebied. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. De compensatie dient gelijktijdig of voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding te worden gerealiseerd. Het realiseren van extra water binnen het plangebied is niet voor de hand liggend. Er kan gebruik worden gemaakt van de 'waterbank'-afspraken die de gemeente Krimpen aan den IJssel en het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard hebben gemaakt. Op dit moment heeft de gemeente een positief saldo aan gerealiseerd oppervlaktewater. De te compenseren oppervlakte water van de ontwikkeling zal in saldo worden gebracht.
Waterveiligheid
Er vinden bouwactiviteiten plaats in de beschermingszone van de waterkering. Voor de werkzaamheden in de waterkering zal een watervergunning aangevraagd worden. Bouwplannen worden beoordeeld aan de hand van de beleidsregels voor bebouwing. Vergunningen worden alleen verleend als blijkt dat de invloed op veiligheid, beheer en onderhoud en/of ruimte voor toekomstige verbeteringen acceptabel is. Ook voor eventuele beplanting dient beoordeelt te worden of dit tot negatieve effecten op de waterkerende functie zal leiden. Hiervoor zal overleg met het Hoogheemraadschap plaatsvinden.
Waterkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang gedurende de aanlegfase om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Er zal een rioleringsplan worden opgesteld waarin wordt toegelicht welk type riolering wordt toegepast en wat de effecten van de planontwikkeling op de riolering zijn. Dit zal in overleg met het Hoogheemraadschap worden gedaan.
Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename aan verharding. Het te compenseren oppervlak zal in saldo worden gebracht in de 'waterbank'-afspraken tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Voor de werkzaamheden plaats in de beschermingszones van de waterkering zal een vergunning aangevraagd worden. De ontwikkeling heeft hiermee geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Voor dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de regelingen zoals deze zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen “Kortland” en “Veeg-bestemmingsplan Kortland” van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Voor de verschillende bestemmingen die terugkomen in dit bestemmingsplan is, voor zover als mogelijk de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' overgenomen en is een aantal bepalingen uit het veeg-bestemmingsplan Kortland opgenomen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan worden grondgebonden woningen en appartementen toegevoegd.
De bouw van één of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
De gemeente Krimpen aan den IJssel is eigenaar van alle gronden binnen het plangebied en verkoopt de bouwgrond aan de initiatiefnemers van de woningbouwontwikkeling. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
Het bestemmingsplan zal is het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners.
De overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.
DCMR
De DCMR heeft ten aanzien van de sectorale aspecten de volgende reacties gegeven:
Er dient een vormvrije aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld volgens de criteria van Bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten.
De aanmeldnotitie voor de (vormvrije) m.e.r. is bijgevoegd in bijlage 1.
Er dient een besluit hogere waarden te worden opgesteld ten aanzien van industrielawaai. Dit besluit zal gelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
De AERIUS-berekeningen dienen te worden aangepast naar de laatste AERIUS-versie.
De DCMR heeft geen opmerkingen ten aanzien van soortenbescherming.
De DCMR acht dit aspect voldoende onderzocht. Op verzoek van de DCMR zijn nog enkele tekstuele aanpassingen aan de paragraaf gedaan.
De DCMR adviseert om een geluidscherm te plaatsen langs het schoolplein om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren.
In het akoestisch onderzoek is reeds rekening gehouden met plaatsen van een geluidscherm en om dit te waarborgen is er in artikel 3.5.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De DCMR acht dit aspect niet belemmerend voor het plan.
ODMH
De ODMH heeft aangegeven dat de dubbelbestemming archeologie kan worden verwijderd, aangezien de kans zeer gering is dat er nog waardevolle archeologische resten te verwachten zijn gelet op de aangetroffen (recente) funderingen en bodemopbouw.
De dubbelbestemming is derhalve niet opgenomen in het plangebied.
HHSK
Het Hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen het voorgenomen plan. Het Hoogheemraadschap heeft wel aangegeven dat er een rioleringsplan moet worden opgesteld. Dit advies is opgenomen in paragraaf 4.10.2. Verder is er nog op verzoek een enkele tektsuele aanpassing gedaan.
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Met betrekking tot dit plan zijn geen relevante fysieke veiligheidsaspecten geconstateerd. De veiligheidsregio heeft derhalve geen opmerkingen op het voorgenomen plan.
Provincie Zuid-Holland
De provincie heeft geen opmerkingen op het voorgenomen plan.
Tennet
Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Tennet heeft geen opmerkingen op het voorgenomen plan.
Gasunie
Gasunie heeft geen opmerkingen op het voorgenomen plan.
Participatie
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft, in het kader van een participatieprocedure met betrekking tot de stedenbouwkundige kaders, voor de locatie Kerkdreef in december 2021 en maart 2023 een informatieavond gehouden. Reacties en opmerkingen die tijdens de inspraakavonden zijn meegegeven, zijn verwerkt in het stedenbouwkundig kader voordat dit door de gemeenteraad in 2023 is vastgesteld. De locatie Kerkdreef ligt in het gebied, waarop de Ontwikkelvisie IJsseldijk betrekking heeft.
Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.