direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling KOAG/Driekamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Driekamp in Krimpen aan den IJssel bevindt zich een sportaccommodatie met korfbal- en hockeyverenigingen. De locatie ligt ingesloten tussen de woongebieden aan de Trimbaan en de Groenplaats. Aan de noordzijde grenst dit complex aan de grote oude percelen met monumentale panden langs de IJsseldijk.

Aan de overzijde van de Driekamp zijn de nieuwe sportaccommodaties van het Krimpenerwaardcollege ontwikkeld. Deze worden ook gebruikt door de korfbalvereniging Korfballen Ons Aller Genoegen (KOAG). Hierdoor zijn de voormalige twee velden van KOAG vrijgekomen voor herontwikkeling met nieuwe woningen.

Deze twee velden liggen aan de westzijde van het sportcomplex aan de Driekamp. Op dit complex liggen aan de oostzijde de twee velden en accommodatie van Mixed Hockey Club (MHC) Krimpen .

In de accommodatie van de hockeyvereniging heeft de gemeente recent geïnvesteerd. Deze vereniging wordt gehandhaafd op de huidige locatie aan de Driekamp. De korfbalvelden kunnen, aansluitend aan de woonbebouwing van de Groenplaats, als woongebied ontwikkeld worden. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwtaakstelling van de gemeente.

Op 2 juni 2022 zijn de stedenbouwkundige kaders (bijlage 3) voor de herontwikkeling vastgesteld door de gemeenteraad. De herontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer. Het plangebied is omgeven door bomensingels. Aan de noordzijde grenst het aan monumentale panden langs de IJsseldijk. Aan de oostzijde grenst de locatie aan de velden van MHC Krimpen. Ten westen van het plangebied bevinden zich woningen (Groenplaats en Plantage). Tot slot wordt het plangebied aan de zuidzijde begrensd door de Driekamp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ArcGis luchtfoto 2022)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is '(Veeg)-bestemmingsplan Kortland', vastgesteld op 20 september 2018. In dit veegplan zijn de uitgangspunten van het oorspronkelijke plan, bestemmingsplan 'Kortland', overeind gebleven. Het veegplan bevat aanpassingen op onderdelen, voor het overige blijft het moederplan 'Kortland' en de hierbij behorende toelichting van toepassing. In het 'Veeg-bestemmingsplan Kortland' zijn voor het plangebied geen wijzigingen aangebracht. Figuur 1.2 geeft daarom de uitsnede van bestemmingsplan 'Kortland' (vastgesteld op 13 juni 2013) weer.

Het plangebied is bestemd als 'Sport'. De sportvelden vallen binnen het bouwvlak. Ter plaatse geldt de dubbelbestemming archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Kortland' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft de voormalige korfbalvelden van korfbalvereniging KOAG. De locatie bevindt zich aan de noordoostzijde van de wijk 'Kortland'. Rondom de ontwikkellocatie is het volgroeid met boomsoorten en onderbeplanting. De locatie heeft een totale oppervlakte van circa 1.67 hectare. Het perceel wordt ontsloten door een doorgaande buurtontsluitingsweg (50km) de Driekamp. Langs de Driekamp aangrenzend aan het plangebied ligt momenteel een rij haakse parkeervakken.

Aan de westkant gelegen Groenplaats bevinden zich woningen. Deze woningen zijn op de begane grond naar achteren uitgebouwd. Daarachter ligt aan de Groenendaal het wooncomplex Plantage. Aan de noordkant grenst het gebied aan de dijkzone IJsseldijk met twee Rijks-monumentale boerderij-ensembles.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Stedenbouwkundig kader herontwikkeling KAOG/Driekamp, 20 april 2022, Rho Adviseurs)

2.2 Beoogde situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 40 woningen.

Op 2 juni 2022 zijn de stedenbouwkundig kaders voor de ontwikkeling KOAG Driekamp (Bijlage 3) vastgesteld door de gemeenteraad. Deze uitgangspunten zijn de basis voor het voorliggend bestemmingsplan. Figuur 2.2 geeft het stedenbouwkundig kader van het plangebied KOAG Driekamp weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0004.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig kader KOAG/Driekamp (bron: Stedenbouwkundig kader herontwikkeling KAOG/Driekamp, 20 april 2022, Rho Adviseurs)

Binnen het plangebied worden woningen gerealiseerd. In het stedenbouwkundig kader zijn twee mogelijke uitwerkingen beschreven van de bouwplannen. Variant 1 omvat circa 30 rijwoningen en twee-onder-één-kap en vrijstaand geschakelde woningen. Variant 2 is een bijzondere woonvorm voor senioren (meerdere generaties) rondom een collectieve tuin/hof. Dit betreffen maximaal 40 woningen, waarvan maximaal 12 als BEBO mogen worden uitgevoerd. De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal respectievelijk 6,5 en 11 meter in aansluiting op de hoogte van de bebouwing in de directe omgeving.

Bouwvlak

Voor het bouwvlak dient minimaal 30 meter afstand te worden gehouden vanuit de gevel van het gebouw de Plantage. Met de voor- of achtergevels minimaal 22 meter uit de achtergevel van de woningen langs de Groenplaats. Aan de oostkant ligt het bouwvlak 30 meter uit de bestaande hockeyvelden. Aan de zuidzijde ligt het bouwvlak op een afstand van 23,5 meter aan de wegkant van de Driekamp. Tot slot ligt het aan de noordkant 9,5 meter uit de waterlijn.

Water en randen

De bestaande watergangen aan de west- en noordkant worden gehandhaafd en zo nodig verbreed aan de zijde van het plangebied. Rond het sportcomplex van MHC Krimpen wordt de waterloop weer rondgetrokken door de aanleg van een watergang en groenstrook aan de oostzijde van het te ontwikkelen woongebied. De bestaande windsingels aan de west- en noordzijde worden gehandhaafd en krijgen een kwaliteitsimpuls op basis van het rapport van Bomenwacht Nederland d.d. 26 februari 2021.

Geluid

In het stedenbouwkundig kader geldt een richtafstand van 30 meter voor de scheiding van woningen en sportvelden. De richtafstand is niet altijd voldoende om de hinder ten gevolge van stemgeluid en sportgeluiden te voorkomen. In bijlage 4 is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is geconcludeerd dat er maatregelen nodig zijn. Als eerste stap is buiten het plangebied een geluidscherm met een hoogte van 2,5 meter langs de velden geplaatst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • 1. dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • 2. met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • 3. waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • 4. met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • 5. waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • 6. dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • 7. waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • 8. dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Barro

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

Toetsing

Het mogelijk maken van de nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Krimpen aan den IJssel past binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat om meer dan 11 woningen. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Omgevingsverordening, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 3.2.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2020)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.

Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Voor de beoogde ontwikkeling is de opgave "Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied" van belang. Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

De beleidskeuze hierbij is verstedelijking en wonen: De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn bij voorkeur energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) e bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (geconsolideerd 2020)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing

De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Op de kaart Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied binnen 'Stedelijke groen- en waterstructuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0005.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kwaliteitskaart, laag van de stedelijke occupatie

Met betrekking tot artikel 6.9 betreft het voorliggende plan "aanpassen". De ontwikkeling

past binnen het bestaand bebouwd gebied. In paragraaf 2.2 is ingegaan op de inpassing van het plan binnen de bestaande structuren. Het plan voldoet aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.

Door hergebruik van een vrijgekomen locatie wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. De voormalige sportvelden zijn reeds verplaatst naar een nieuwe locatie aan de Groene Wetering.

Krimpen aan den IJssel maakt deel uit van het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam. In januari 2019 is het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030 vastgesteld. De 14 regiogemeenten hebben daarin afgesproken om het aantal woningen in de regio met 54.000 uit te breiden. Specifieke afspraken zijn gemaakt over de ontwikkeling en het realiseren van een meer evenwichtige spreiding over de regio van de sociale voorraad. Het project Centrum-Zuid vormt, met een wezenlijk aandeel sociale huurwoningen, een belangrijk onderdeel van de door Krimpen geformuleerde bijdrage aan het Regioakkoord.

De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2020-2030

De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in januari 2021 de woonvisie 2020-2030 vastgesteld. In de Woonvisie wordt ingezet op de bestaande kwaliteiten van Krimpen, zoals het dorpse karakter, de saamhorigheid en gemoedelijkheid die daarbij horen, en de groene woonomgeving met de nabijheid van de natuur. De belangrijkste trend die van invloed is op de woningbehoefte is de vergrijzing, die gepaard gaat met minder gezinnen, meer stellen zonder kinderen en eenpersoonshuishoudens. Toch streeft de gemeente ook naar een meer evenwichtige bevolkingsopbouw en bijbehorende woningvoorraad. Daarom wordt expliciet ingezet op het vasthouden van meer jongeren en jonge gezinnen. Bij het ramen van de woningbehoefte is hiermee nadrukkelijk rekening gehouden. Op basis van het ‘minder vertrek van jongeren’-scenario laat de bevolkingsprognose een verwachte groei zien van 555 huishoudens tot 2030. Die groei sluit in grote lijn aan bij het woningbouwprogramma. De woningbehoefteprognose laat zien dat de vraag naar eengezinswoningen gaat afnemen en dat er steeds meer behoefte ontstaat aan appartementen in de koop, maar vooral naar appartementen (met name voor senioren en starters) en eengezinswoningen in de huur (voor stellen en gezinnen).

Toetsing

De stedenbouwkundige kaders zijn gebaseerd op de ambities uit de Woonvisie 2020-2030, hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de Woonvisie. De ontwikkeling van de woningen in Kortland levert een bijdrage aan het woningaanbod.

3.3.2 Structuurvisie 2003-2020 (2004)

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie waarin wordt ingezet op vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Concreet is aangegeven dat de sportlocaties een nieuwe locatie krijgen en dat de hiermee vrijkomende locaties worden herontwikkeld tot woningbouw, afgestemd op de specifiek ruimtelijke aard van de omgeving. De herontwikkeling van deze sportvelden naar woningen is daarom in lijn met de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de gemeentelijke Verkeer- en Vervoervisie (Herziening 2020). Hierin wordt verwezen naar de meest recente parkeerkencijfers van het CROW. Op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan is dat de publicatie 381. Daarom wordt voor het berekenen van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Het Verkeer- en Vervoervisie hanteert een gebiedsindeling. Hieruit valt af te leiden dat de ontwikkeling in categorie 2 valt. Categorie 2 heeft een stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en de ligging 'rest bebouwde kom'. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.

Ligging plangebied

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied zal worden ontsloten op de Driekamp. Daarnaast is de Groenendaal een belangrijke weg voor de afwikkeling. De Driekamp en de Groenendaal zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Fiets verkeer

Op de Driekamp deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Aan weerszijden van de Driekamp zijn fietssuggestiestroken aanwezig. Langs de Groenendaal ligt aan weerszijde van de rijbaan een fietspad.

Vanuit het plangebied is een verkeersverbinding beoogd ten noorden van het wooncomplex De Plantage en aansluitend op de Groenendaal.

Openbaar vervoer

Op circa 400 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Middenwetering de bushalte Middenwetering, waar elk uur buslijn 196 halteert tussen Capelsebrug Hoog, Rotterdam en Station Gouda.

Beoogde ontwikkeling

Voor het bestemmingsplan wordt worst-case uitgegaan van maximaal 40 grondgebonden koopwoningen, bestaande uit 28 rijwoningen en 12 beneden bovenwoningen.

Verkeersgeneratie

Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit voor de kengetallen het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt op basis van het Verkeer- en Vervoervisie uitgegaan van de locatie 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'.

De verkeersgeneratie is bepaald voor een gemiddelde weekdag en een gemiddelde werkdag. De CROW-kengetallen gaan uit van weekdagintensiteiten. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 welke CROW-381 noemt voor woonfuncties.

Bestaande situatie

Met de realisatie van het plan komen enkele korfbalvelden te vervallen. Met het vervallen van de sportvelden kan de verkeersgeneratie van deze velden in mindering worden gebracht op de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie.

Het CROW kent geen kencijfers voor de verkeersgeneratie van korfbalvelden. Daarom wordt de verkeersgeneratie van de korfbalvelden bepaald aan de hand van verschillende uitgangspunten.

Volgens de site korfbalvereniging heeft de club circa 350 leden en circa 25 teams. Uit ervaringscijfers blijkt dat de meeste teams trainen gemiddeld 2x per week, echter geldt dit niet voor teams met kleine kinderen en de veteranen-teams. Deze teams trainen meestal 1x per week. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt er daarom uitgegaan van 1,8 trainingen per week en 1 wedstrijd per week.

Uit ervaringscijfers blijkt dat voor voetbal- en hockeyverenigingen kan worden uitgegaan van twaalf motorvoertuigbewegingen (zes motorvoertuigen) per team per training en 24 motorvoertuigbewegingen (12 motorvoertuigen) per team per wedstrijd. Doordat korfbalteams minder grote teams hebben worden de ervaringscijfers omgerekend.

Het gemiddelde voetbalteam bestaat uit circa 18 leden. Dit betekent dat elke 18 leden een verkeersgeneratie heeft van 12 mvt/etmaal (training) en 24 mvt/etmaal (wedstrijd). Omgerekend naar teams van 10 leden bedraagt de verkeersgeneratie het volgende:

  • Training: (12/18)*10= 6,7 mvt/etmaal per team;
  • Wedstrijd: (24/18)*10= 13,3 mvt/etmaal per team.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten kan de verkeersgeneratie als volgt worden berekend:

  • Training: 25*1,8= 45 trainingen per week
  • Wedstrijden: 25*1= 25 wedstrijden per week
  • Verkeersgeneratie training: 45*6,7= 301,5 motorvoertuigbewegingen per week
  • Verkeersgeneratie wedstrijd: 25*13,3= 332,5 motorvoertuigbewegingen per week
  • Totaal: 301,5+332,5= 634 motorvoertuigbewegingen per week
  • 634/7= 91 mvt/etmaal
  • Uitgegaan wordt van een evenredige verdeling van de verkeersomvang over de week.

Tabel 1 Verkeersgeneratie huidige situatie

Functie   Functie CROW 381   Kengetal   verkeersgeneratie  
      weekdag   werkdag  
Korfbalvelden   Sportvelden     91,0   91,0  
Totaal       91   91  

Toekomstige situatie

Zoals eerder aangegeven wordt er voor dit bestemmingsplan uitgegaan voor 40 woningen, bestaande uit 28 rijwoningen en 12 beneden bovenwoningen. Het CROW kent geen kencijfers voor beneden bovenwoningen, daarom wordt er aangesloten bij de kencijfers voor dure koop appartementen.

Tabel 2. Verkeersgeneratie toekomstige situatie

Woningtype   aantal   Functie CROW 381   Kengetal   verkeersgeneratie  
        weekdag   werkdag  
Grondgebondenwoningen   28   Koop, huis, tussen/hoek   7,1 p. woning   198,8   220,7  
Beneden bovenwoningen   12   Koop, appartement, duur   7,1 p. woning   85,2   94,6  
Totaal   40       284   316  

De verkeersgeneratie voor een gemiddelde werkdag is bepaald door de weekdagintensiteit te vermenigvuldigen met factor 1,11 (CROW publicatie 381).

De toename van de verkeersgeneratie na planontwikkeling kan worden bepaald door de verkeersgeneratie van de bestaande te vervallen functies (91 mvt/etmaal) in mindering te brengen op de verkeersgeneratie van de toekomstige ontwikkeling (316 mvt/etmaal). Per saldo leidt dit tot een toename van de verkeersgeneratie van 225 (316 - 91) mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.

Tabel 3. Verkeersgeneratie per saldo

  Verkeersgeneratie werkdag (mvt/etmaal)  
Bestaande situatie   91  
Toekomstige situatie   316  
Per saldo   225  

Verkeerstoedeling

Het plan wordt via één aansluiting ontsloten op de Driekamp. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied ter hoogte van de aansluiting op de Driekamp. In figuur 4.1 is de verdeling van het verkeer weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0006.png"

Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

Voor beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgevende uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (225 *10%) om 23 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat met de geringe toename van het verkeer na planontwikkeling (23 motorvoertuigen in het drukste uur) dit geen effect heeft op de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt dan ook niet negatief beïnvloed als gevolg van het plan.

Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend op basis van de parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381.

Tabel 4. Normatieve parkeerbehoefte bewoners en bezoekers

Functie   Aantal woningen   Kengetal   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, tussen/hoek   28   1,9 per woning   53,2 pp  
Koop, appartement, duur   12   2,0 per woning   24 pp  
Totale parkeerbehoefte       78 pp  

De totale normatieve parkeerbehoefte bedraagt afgerond 78 parkeerplaatsen.

Dubbelgebruik

Om de parkeerbehoefte te bereken met het toepassen van dubbelgebruik wordt er gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages. De aanwezigheidspercentages zijn afkomstig van CROW-publicatie 381.

Onderstaande tabel laat zien op welk moment in de week de vraag van deze doelgroepen het grootst is, rekening houdend met het dubbelgebruik van parkeerplaatsen.

Tabel 5. Parkeerbehoefte met dubbelgebruik

  Werkdag   Koopavond   Zaterdag   Zondag  
  ochtend   middag   avond   nacht     ochtend   middag   middag  
woning bewoner   50%   50%   90%   100%   80%   60%   80%   70%  
  32,6   32,6   58,7   65,2   52,2   39,1   52,2   45,6  
Woning bezoek   10%   20%   80%   0%   70%   60%   100%   70%  
  1,2   2,4   9,6   0,0   8,4   7,2   12,0   8,4  
Totaal   33,8   35,0   68,3   65,2   60,6   46,3   64,2   54,0  

Op het maatgevende moment (werkdagavond) bedraagt de parkeerbehoefte afgerond 69 (68,3) parkeerplaatsen.

Variant Bijzondere woonvorm voor senioren

Een mogelijk scenario is de ontwikkeling van een wooncluster voor zelfstandig wonende senioren (50+). Het autobezit van jongere senioren blijkt niet lager dan het landelijk gemiddelde, in tegenstelling tot 75 plussers. Volgens gegevens van het CBS is het gemiddelde autobezit van de categorieën '50 tot 65 jaar' en '65 tot 75 jaar' zelfs hoger dan het landelijk gemiddelde. Hierdoor worden vooralsnog geen lagere parkeernormen gehanteerd op basis van de beoogde doelgroep van en dergelijke ontwikkeling.

Bij een ontwikkeling van een specifiek woonconcept zal in de loop van het proces aan de hand van inventarisatie onder belangstellenden moeten worden beoordeeld of een aangepaste parkeernorm kan worden aangehouden, waarbij minimaal een norm van 1,3 pp/w wordt aangehouden (1 per woning + 0,3 voor bezoekers). In dat geval zouden er 52 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.

De totale parkeervraag zal worden opgelost binnen het plangebied. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernomen. Dit is geborgd in artikel 8.6.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidgevoelige objecten. Hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde wegen. In dit geval liggen de nieuwe woningen in de geluidzones van de Driekamp en de Groenendaal.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is toegevoegd in Bijlage 2. Uit de berekende

geluidbelastingen vanwege de Driekamp en de Groenendaal blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De hoogste berekende geluidbelasting is 47 dB vanwege de Driekamp en 35 dB vanwege de Groenendaal. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet aan de orde.

Conclusie

De ontwikkeling kan worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van woningbouw.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich behalve woningen ook andere functies (maatschappelijke functies en bedrijven) waardoor de omgeving van het plangebied getypeerd kan worden als een 'gemengd gebied'.

Ten oosten van het plangebied bevinden zich twee hockeyvelden die in milieucategorie 3.1 vallen met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Het maatgevende aspect betreft geluid. Het bouwvlak ligt op een afstand van 30 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.

In 2019 is er een geluidsonderzoek uitgevoerd door Rho Adviseurs (bijlage 4). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat maatregelen nodig zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Wanneer een geluidscherm langs de velden wordt opgericht, wordt bij de meeste woningen voldaan aan de richtafstanden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Bij enkele woningen is sprake van een overschrijding met slechts 1 dB. In de avondperiode wordt er weliswaar niet bij alle toetspunten voldaan aan de richtafstanden voor het maximale geluidsniveau, maar er zijn voldoende argumenten om te kunnen spreken van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Langs de hockeyvelden is een geluidsscherm met een hoogte van 2,5 meter opgericht. Dit geluidsscherm is in 2022 in het kader van renovaties op het hoofdveld geplaatst. Ook is de boarding voorzien van dempende materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0007.png"

Figuur 4.3.1 Ligging geluidscherm langs de sportvelden

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het gezondheidscentrum Krimpen dat in milieucategorie 1 valt met een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.

Lichthinder

De lichthinderberekeningen (bijlage 5) zijn berekend conform de nieuwe Richtlijnen voor Lichthinder 2020 van de NSvV welke in 2021 definitief is geworden. Volgens het onderzoek is er conform de nieuwe Richtlijnen voor Lichthinder geen lichthinder.

Conclusie

Uit het geluidsonderzoek kwam naar voren dat een geluidscherm noodzakelijk is tussen de beoogde ontwikkeling en de hockeyvelden. Verder wordt voldaan aan de richtafstanden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0008.png"

Figuur 4.4.1 Uitsnede risicokaart

Uit de informatie op de risicokaart (www.atlastleefomgeving.nl) blijkt dat ten zuidwesten van het plangebied zich een binnenvaartroute (Corridor Rotterdam – Duitsland) bevindt met een invloedsgebied van 1.070 meter als gevolg van het vervoer van stofcategorie GT3. Het plangebied bevindt zich op circa 2,6 kilometer van deze vaarroute. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de vaarroute, waardoor er geen verantwoording nodig is en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Op een afstand van circa 1,2 kilometer ten zuiden van het plangebied bevindt zich aardgasleiding W-512-02. De grootte van de buisleiding is 6 inch en de maximale werkdruk 40 bar, het bijbehorende invloedsgebied is 70 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. De buisleiding A-518 bevindt zich circa 1,9 kilometer ten oosten van het plangebied. Met een grootte van 30 inch en werkdruk van 66 bar is het invloedsgebied van de buisleiding 380 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich het spoortraject Rotterdam Blijdorp – Gouda waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd van o.a. de stofcategorie D4. Het invloedsgebied van dit spoortraject bedraagt 4 kilometer. De afstand van het plangebied tot dit spoortraject is circa 3,6 kilometer. Omdat dit groter is dan 200 meter, kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Driekamp in Krimpen aan den IJssel. Deze weg sluit aan op de Groenendaal, die vervolgens aansluit op het verdere wegennetwerk van Krimpen aan den IJssel zoals de N210. Dit biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid 

In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Uit de beknopte verantwoording komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5.1 weergegeven.

Tabel 4.5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het plan betreft de realisatie van maximaal 40 woningen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Driekamp, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 18,2 µg/m³ voor NO2, 17,4 µg/m³ voor PM10 en 9,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal - afhankelijk van de aan te vragen activiteit - de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de "Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018-2021 ".

Onderzoek

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek en zijn er geen milieuhygiënische bezwaren tegen het beoogde gebruik van de locatie. Er zijn geen sanerende maatregelen noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' ligt op circa 21 kilometer (figuur 4.7.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 230 meter (figuur 4.7.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0009.png"

Figuur 4.7.1 Ligging plangebied (zwart) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0010.png"

Figuur 4.7.2 Ligging plangebied (zwart ) t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: provincie Zuid-Holland)

Stikstof

De beoogde ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de aanlegfase en de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. De memo van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er voor de aanlegfase en de gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden wordt berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er voor de ontwikkeling geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verreist.

Soortenbescherming

Uit de Quickscan ecologie (opgenomen in bijlage 8) blijkt dat er verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Ook kan boven de watergangen sprake zijn van een essentiële vliegroute voor vleermuizen. In coniferen in de bosschage zijn sporen aangetroffen die mogelijk van ransuil zijn. Daarnaast zijn er nesten van vogels 'zonder jaarrond beschermd nest' aangetroffen op de planlocatie. Er is vervolgens een nader onderzoek uitgevoerd naar de vleermuis en ransuil. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in tabel 4.7.1.

Tabel 4.7.1 Resultaten nader onderzoek ecologie (bron: Ecoresult)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0011.png"

Uit tabel 4.7.1 blijkt dat er geen ontheffing nodig is voor de onderzochte soorten. Wel zijn mitigerende maatregelen nodig voor de bosuil.

Mitigerende maatregelen

  • Ten minste 3 maanden voor de start van de werkzaamheden dienen 2 bosuilkasten binnen een afstand van circa 200 meter tot het plangebied opgehangen te worden.
  • Werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen.
  • Langs de noordrand van het plangebied dient in de beoogde situatie een dichte strook beplanting aanwezig te zijn.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet.
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Archeologie

Om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied is een archeologisch bureau en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 1.

Volgens het bureauonderzoek worden er in het plangebied resten uit het Laat-Paleolithicum – Vroeg-Mesolithicum in de top van het Jonge Dryas-terras of de vroeg holocene meandergordel afzettingen verwacht. In de top van de komafzettingen van de Formatie van Echteld worden resten uit het Midden-Mesolithicum – Midden- Neolithicum, in de top van het veen worden resten uit het Laat-Neolithicum – Midden-Ijzertijd verwacht, wanneer er sprake is van een veraarde veentop en resten uit de Late IJzertijd – Nieuwe tijd worden verwacht in de top van Hollandse IJssel-rivierafzettingen, wanneer deze bestaan uit oeverafzettingen of getijdeninversieruggen.

De verwachting is voor alle niveaus laag.

Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat er in de ondergrond van het plangebied Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) voorkomt, met daarop een pakket komafzettingen van de Formatie van Echteld. Op de komafzettingen is een ophoogpakket bestaande uit zand aanwezig. De overgang van het veen naar de komafzettingen is geleidelijk en de veentop is niet veraard.

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat er in de ondergrond van het plangebied geen oever-afzettingen of getijdeninversieruggen van de Hollandse IJssel voorkomen met in de top een archeologisch niveau.

Ook komt er aan het maaiveld geen archeologisch niveau voor. Daarnaast is de top van het veen niet veraard. De lage verwachting voor alle periodes uit het bureauonderzoek kan daarmee worden bevestigd. Het is niet nodig een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen. Het plangebied is vrijgegeven voor de geplande en toekomstige werkzaamheden.

Daarnaast wordt er geadviseerd om de amateurarcheologen van Stichting Archeologie Krimpenerwaard in de gelegenheid te stellen eventuele bouwputten ter plaatse van het plangebied te inspecteren, zodat eventueel aanwezige archeologische waarden gedocumenteerd kunnen worden.

Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Krimpen aan den IJssel blijkt dat het plangebied niet aangewezen te zijn als cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten in het plangebied waar rekening mee gehouden moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0012.png"

Figuur 4.8.1 Cultuurhistorische Waardenkaart Krimpen aan den IJssel

4.9 Water

Inleiding

De initiatiefnemers van een ruimtelijk plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, de algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft de voormalige korfbalvelden van korfbalvereniging KOAG. De locatie bevindt zich aan de noordoostzijde van de wijk 'Kortland'.

Grondwater

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. De grond ten zuidoosten van het plangebied bestaat uit klei. Ten oosten van het plangebied is sprake van een grondwatertrap Ib. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand (GHG) 30 centimeter onder het maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is 81 centimeter onder het maaiveld. Het maaiveld ligt op circa +1 meter ten opzichte van het NAP. De gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied is circa – 1,3 NAP meter.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn watergangen aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een overige watergang met een beschermingszone van 2 meter. Ten zuidoosten en zuidwesten van het plangebied bevindt zich een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Deze beschermingszone is opgenomen op de verbeelding met 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van deze watergangen zijn vergunningsplichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLKOAGDriekamp-va01_0013.png"

Figuur 4.9.1 Uitsnede legger

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan is om maximaal 40 woningen te realiseren op het plangebied.

Waterkwantiteit

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt als eis dat 10% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. In de toekomstige situatie neemt het verharde oppervlak toe met 5064 m2. Er dient 5064 x 0,10 = 506 m2 water gecompenseerd te worden.

Hiervoor wordt een watergang gerealiseerd ten oosten van het plangebied. Door de aanleg van deze watergang wordt 1.200 m2 wateroppervlakte toegevoegd. Er wordt voldoende water gecompenseerd.

Klimaatadaptatie

Bij de inrichting van het openbaar gebied worden klimaatadaptieve maatregelen genomen zoals groene parkeerplaatsen met beperkte verharding.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Kennisbank Stedelijk Water van Stichting RIONED en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,

afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Conclusie

Uit de waterparagraaf blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, mits watercompenserende maatregelen worden genomen. Ook is een vergunning op basis van de keur nodig voor de activiteiten binnen de beschermingszone van de watergangen.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer'. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 40 woningen en blijft daarmee onder de drempelwaarde.

In bijlage 13 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Voor dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de regeling zoals die voor omliggende gronden met de woonbestemming geldt in het bestemmingsplan 'Kortland'. Hierbij is de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' - voor zover van toepassing - integraal overgenomen en zijn een aantal bepalingen uit het veeg-bestemmingsplan Kortland opgenomen in dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn woningen toegestaan en kunnen maximaal 40 wooneenheden worden gerealiseerd. De woningen kunnen grondgebonden worden uitgevoerd. Daarnaast zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' beneden-bovenwoningen toegestaan.

Binnen het bouwvlak is tevens ruimte voor een bijbehorend bouwwerk met een collectieve functie. Dit bijbehorend bouwwerk heeft een maximum goothoogte van 3,5 meter en een maximum bouwhoogte van 5 meter. De collectieve voorzieningen zijn tevens in het hoofdgebouw toegestaan. Er is in lid 1.23 een begrip voor collectieve voorzieningen opgenomen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan logeervoorzieningen voor bezoekers van de woningen of een gemeenschappelijke vergaderruimte.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De bouw van één of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij er sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de ontwikkeling.

De gronden worden door de gemeente uitgegeven. Voor de ontwikkeling van het project zal de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Reacties zijn ontvangen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, DCMR Milieudienst Rijnmond, Tennet en de Gasunie. Zij geven aan geen bezwaar te hebben tegen het plan. Wel is naar aanleiding van de reactie van het Hoogheemraadschap de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' toegevoegd op de verbeelding en aan de regels en is de compensatie-eis van 10% toegevoegd aan de toelichting.

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft advies gegeven over de beschikbaarheid van bluswater en afmetingen voor de opstelplaats van de brandweer. Dit advies wordt meegenomen in de uitvoering van de ontwikkeling.

Participatie

In medio november 2020 is een informatie ronde georganiseerd met de directe omgeving van de KOAG-locatie aan de Driekamp. Tijdens deze ronde hebben de omwonenden een toelichting gekregen op het planontwikkelingsproces en is men geïnformeerd over de voorliggende stedenbouwkundige kaders (bijlage 10).

In de inspraakperiode zijn diverse schriftelijke reacties bij de gemeente ingediend. Daarnaast zijn vragen gesteld en opmerkingen gemaakt tijdens de inloopavond en is er tijdens wandelingen met de betrokken portefeuillehouder(s) door omwonenden van gedachten gewisseld over de ontwikkeling. In de notitie inspraak (bijlage 11) zijn deze reacties gebundeld en voorzien van een reactie vanuit de gemeente.

Op 11 mei 2022 is een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden en andere belanghebbende van de voormalige KOAG-locatie. De uitnodiging voor deze brief is toegevoegd aan bijlage 12. Tijdens deze avond hebben omwonenden en belanghebbende informatie gekregen over de aanpassingen, naar aanleiding van eerdere participatiemomenten, die zijn aangebracht in het stedenbouwkundige kader.

Ter inzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen (bijlage 14). Daarnaast zijn de ambtshalve wijzigingen opgenomen in de nota.