3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 7 augustus 2021. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet direct van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief. Desalniettemin is het initiatief passend binnen de ambities.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kaartlagen hiervan.
Laag van de ondergrond
Op de laag van de ondergrond is de planlocatie aangewezen als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. In dit gebied kunnen natuurlijke hoogteverschillen voorkomen. Dit betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Richtpunten hierbij zijn:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In het plangebied zijn geen onregelmatige patronen aanwezig en is geen reliëf in het landschap herkenbaar. Uit
toelichting paragraaf 5.6 volgt of er archeologische waarden aanwezig zijn.
De gronden in het rivierdeltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van één woning. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling is er geen sprake van invloed op de dynamische natuurlijke processen.
Laag van de stedelijke occupatie
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp en versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. De groen- en waterstructuur die in de omgeving aanwezig is wordt niet aangetast. De ontwikkeling draagt bij aan de verdichting binnen de stad en daarmee aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit', 'stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied' en 'verstedelijking en wonen'.
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Het realiseren van een woning is passend bij de woningen ten zuiden en noorden van het plangebied en bij de ontwikkeling Nieuw Rijnvaert. Met het plan wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving gerealiseerd.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en wonen. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Direct naast woningen komen ook andere functies voor.
De omgeving van het plangebied bestaat uit een combinatie van bedrijven en woningen. Derhalve is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Het voorgenomen plan betreft het toevoegen van een gevoelige bestemming (een woning). Er dient daarom onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In de navolgende tabel zijn de milieubelastende activiteiten in de omgeving weergegeven.
Bedrijf/activiteit | Adres | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand gemengd gebied in m | Afstand tot woonbestemming in het plangebied in m |
Gemotra B.V. | Langenakker 4 | 494 | 3.1/3.2 (1) | 30/50 | 81 |
Vemu Trading B.V. | Rijnsburgerweg 88 | 451, 452, 454 | 2 | 10 | 29 |
Volvo Truck Center Rijnsburg | Rijnsburgerweg 86c | 451 | 3.2 | 50 | 64 |
H.H. van Egmond B.V. | Rijnsburgerweg 84b | 016, 41, 42, 43 46735 | 3.2 | 50 | 93 |
onbekend | Klaverveldlaan onbebouwd | onbekend | 3.1 (2) | 30 | 159 |
Theo Mulder B.V. | Laan van Verhof 4 | 29201 | 4.1 | 100 | 126 |
Flora Holland | Laan van Verhof 3 | 82991 | 4.1 | 100 | 280 |
(1) Het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' staat ter plaatse bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoren goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m² tot milieucategorie 3.2.
(2) Op de onbebouwde gronden ten zuiden van de Klaverveldlaan zijn geen bedrijven gevestigd. Het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' staat ter plaatse bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Derhalve wordt uitgegaan van ten hoogste milieucategorie 3.1.
Bedrijven ten oosten van de Rijnsburgerweg
Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden van de bedrijven die ten oosten van de Rijnsburgerweg (Rijnsburgerweg even nummers, Laan van Verhof, Klaverveldlaan, etc.) gevestigd zijn. Voor deze bedrijven geldt dat de richtafstanden een indicatie geven van de zone waarbinnen hinder en gevaar van bedrijven aan de orde zou kunnen zijn. Voor het type bedrijven dat hier gevestigd is, is het aspect geluid maatgevend. Voor alle bedrijven geldt dat de afstand tot bestaande burgerwoningen kleiner is dan de afstand tot het voorgenomen plan. Daarnaast zal de geluidbelasting van de bedrijven aan de oostzijde van de Rijnsburgerweg op de beoogde woningen ondergeschikt zijn aan de geluidbelasting door wegverkeer op de Rijnsburgerweg, een weg met 2x2 rijstroken en een hoge verkeersintensiteit, en heeft de tussenliggende bebouwing een afschermende werking voor geluid. Om die redenen is de verwachting dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Gezien het voorgaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd in hun mogelijkheden en bedrijfsvoering.
5.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
Het bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland geeft invulling aan de keuzes die mogelijk zijn bij externe veiligheid. Uitgaande van de principes 'scheiden' en 'clusteren' bepaalt deze visie dat risicobedrijven moeten worden geclusterd op daarvoor aangewezen bedrijventerreinen, die goed ontsloten zijn. Daarmee blijft het verdere gebied gevrijwaard van (nieuwe) risico’s. De verantwoording van het groepsrisico is in deze visie geoperationaliseerd met het zogenaamde stoplichtmodel: een laag GR (groen) betekent in beginsel een 'ja', een relevant GR (geel) betekent een 'ja', mits er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om de veiligheid te bevorderen en een hoog GR (oranje) betekent een 'nee', tenzij aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. De grens tussen het gele en het oranje gebied is de door de wetgever vastgestelde oriëntatiewaarde.
Het bestuurlijk kader vereenvoudigt de verantwoording groepsrisico, omdat deze de meeste aspecten van de verantwoordingsplicht dekt. In de verantwoording kan dan naar dit bestuurlijk kader worden verwezen.
Planspecifiek
Woningen worden gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving. Uit raadpleging van risicokaart (zie navolgende afbeelding) volgt dat ten oosten, zuiden en westen van het plangebied een aantal risicobronnen aanwezig is.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding nieuwe woningen (zwarte cirkel)
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden en oosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd via aardgasbuisleidingen. De afstand tot de zuidelijke gelegen buisleidingen bedraagt ca. 370 m. De afstand tot de oostelijk gelegen buisleidingen bedraagt ca. 700 m. Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de buisleidingen. De 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen reikt niet tot in het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Ten westen van het plangebied loopt de N206. Over deze weg worden brandbare gassen (GF3) en toxische vloeistoffen plaats (LT2) vervoerd. Als gevolg van een incident met een toxische stof in de klasse LT2 geldt een invloedsgebied van 880 m. Het plangebied ligt op ca. 1,2 km vanaf de N206. Ten westen van het plangebied loopt de A4. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van brandbare vloeistoffen met een invloedsgebied van 45 m (LF1 en LF2) en brandbare gassen met een invloedsgebied van 355 m (GF3). De afstand tot het plangebied bedraagt ca. 750 m. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect externe veiligheid niet leidt tot belemmeringen voor het plan.
5.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Gemeentelijk beleid
Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart van de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom uit 2015 zijn de archeologische verwachtingswaarden van het plangebied weergegeven. De onderstaande kaart toont een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart
De gronden in het plangebied zijn aangeduid als 'categorie 6'. Ter plaatse geldt een onderzoekplicht bij bodemingepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 500 m². Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd met een oppervlakte van 84 m². De grenswaarden worden met de beoogde ontwikkeling niet overschreden. Archeologisch onderzoek is voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden vanuit het aspect archeologie.
6.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woning. Hierbinnen is een woning en de bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, maar ook parkeervoorzieningen en groen. Het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan één, wat is aangegeven op de verbeelding. Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Ook de maximale goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen en overschrijden van bouwgrenzen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het uitwerkingsplan.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen.
Artikel 9 Parkeren
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 11 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.