Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Rijnsburgerweg naast 77, Rijnsburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0537.upRBGrijnsbnaast77-va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om naast het perceel gelegen aan de Rijnsburgerweg 77 te Rijnsburg een woning te realiseren. Het perceel grenst aan de nog te ontwikkelen woonwijk 'Nieuw Rijnvaert' en is momenteel onbebouwd. Het voornemen is om op deze locatie één vrijstaande woning te realiseren met een oprit aan de Rijnsburgerweg.
 
De planlocatie is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid'. De gronden van het plangebied beschikken over een uit te werken woonbestemming met bijbehorende uitwerkingsregels. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de toetsing aan de uitwerkingsregels en maakt inzichtelijk waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt in het zuidoostelijk deel van de gemeente Katwijk, zuidelijk van de kern Rijnsburg. Het plangebied ligt ten oosten van de nog te ontwikkelen woonwijk Nieuw Rijnvaert. Het plangebied is gelegen aan de Rijnsburgerweg, die Rijnsburg en Katwijk verbinden met de rijksweg A44. Het plangebied is kadastraal bekend als de gemeente Rijnsburg, sectie C en perceelnummer 6988. Het perceel heeft een oppervlakte van 660 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging en begrenzing van het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan.
   
Globale ligging van het plangebied (rode omcirkeling, bron: Google Maps) 
Begrenzing van het plangebied (rode omkadering, bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden die onderdeel zijn van het voorliggende uitwerkingsplan geldt het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid', vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Rijnsburg op 27 oktober 2005. In dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden’ (zie navolgende afbeelding).
   
Bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid'
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden' uitwerken, met inachtneming van de uitwerkingsregels van artikel 3 lid 2. Deze toetsing vindt plaats in toelichting hoofdstuk 4.
 
Bestemmingsplan Archeologie gemeente Katwijk
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Archeologie gemeente Katwijk' regelt dat alle geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Katwijk voorzien worden van een archeologisch protocol met bijbehorende regels.
 
Parapluplan Parkeren Katwijk
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Katwijk' is geregeld dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Hierbij moet voldaan worden aan de normen van het 'Parkeernormenbeleid Katwijk'.
 
Parapluplan Standplaatsen Katwijk
Het bestemmingsplan 'Parapluplan Standplaatsen Katwijk' voorziet in een eenduidige regeling voor standplaatsen in de gemeente Katwijk. Hierdoor wordt voorkomen dat vergunningaanvragen voor het innemen van een standplaats in de toekomst moeten worden geweigerd.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. Hoofdstuk 4 bevat de toetsing aan de uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de omgevingsaspecten en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 7 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen ten zuiden van het perceel aan de Rijnsburgerweg 77 te Rijnsburg. De Rijnsburgerweg is een tweebaansweg met aan beide kanten een vrijliggend fietspad. Aan de overzijde van de Rijnsburgerweg bevindt zich een mix van bedrijvigheid en woningen. Ten westen van het plangebied is de toekomstige woonwijk Nieuw Rijnvaert voorzien. De ontwikkeling van Nieuw Rijnvaert ziet toe op de realisatie van ruim 300 woningen.
 
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied en de directe omgeving weer.
     
Vogelvluchtperspectief huidige situatie
 
In de huidige situatie is het plangebied geheel onbebouwd. Vrijwel het gehele plangebied bestaat uit kort gemaaid gras, zonder enige begroeiing van struiken of bomen. In het zuid(west)en van het plangebied is een deel van het plangebied verhard met asfalt. Het plangebied is in de huidige situatie te bereiken via een oprit aan de zuidzijde. Deze weg is aangesloten op de Rijnsburgerweg en wordt gedeeld met het perceel gelegen aan de Rijnsburgerweg 75.
 
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied gezien vanaf de Rijnsburgerweg weer.
 
Impressie plangebied gezien vanaf de Rijnsburgerweg
 
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt er in het plangebied één woning gerealiseerd. De onderstaande tekening toont de beoogde situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: Buro SRO d.d. 22 februari 2022)
 
Inrichting plangebied
De ontwikkeling ziet toe op het realiseren van een vrijstaande woning van één tot anderhalve bouwlaag met een kap. De woning volgt de perceelsgrens van de woning aan de Rijnsburgerweg 77 en is beoogd op 3,4 m afstand van het noordelijk gelegen perceel. De beoogde woning komt op 5 m afstand van het zuidelijk gelegen perceel te staan. De voorgevelrooilijn sluit aan op de achtergevel van de woning nr. 77, zodat die woning vrij wordt gespeeld. De woning krijgt met een diepte van 12 m en een breedte van 7 m een oppervlakte van ca. 84 m². Tevens zal er een schuur/garage gerealiseerd worden in het verlengde van de oprit. De erfafscheiding aan de achterzijde (westzijde) wordt als een groene afscheiding uitgevoerd.
 
Verkeer en parkeren
Het plangebied is te bereiken via een oprit vanaf de Rijnsburgerweg. Deze oprit is in de huidige situatie al aanwezig en wordt gedeeld met de woning gelegen aan de Rijnsburgerweg 75. Het parkeren zal op eigen terrein opgelost worden. Er zijn drie parkeerplaatsen in het verlengde van de oprit, voor de beoogde schuur/garage, voorzien.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling moet echter wel in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking verantwoord worden. Deze verantwoording is opgenomen in toelichting paragraaf 3.1.3.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen op het gebied van een goede ruimtelijke ordening in het geding komen, kunnen krachtens de provinciale verordening of de algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de indicatieve zone van de Romeinse Limes, die een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn. Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten van dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde uitgewerkt en geobjectiveerd. In toelichting paragraaf 3.2.2 en toelichting paragraaf 5.6 wordt dit nader toegelicht. De voorgenomen ontwikkeling raakt verder niet aan één van de nationale belangen zoals benoemd in het Barro. 
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorgenomen plan bestaat de realisatie van één woning binnen het bestaand stedelijk gebied. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 7 augustus 2021. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet direct van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief. Desalniettemin is het initiatief passend binnen de ambities. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kaartlagen hiervan.
 
Laag van de ondergrond
Op de laag van de ondergrond is de planlocatie aangewezen als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. In dit gebied kunnen natuurlijke hoogteverschillen voorkomen. Dit betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Richtpunten hierbij zijn:
  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. 
In het plangebied zijn geen onregelmatige patronen aanwezig en is geen reliëf in het landschap herkenbaar. Uit toelichting paragraaf 5.6 volgt of er archeologische waarden aanwezig zijn.
 
De gronden in het rivierdeltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van één woning. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling is er geen sprake van invloed op de dynamische natuurlijke processen.
   
Laag van de stedelijke occupatie
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp en versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. De groen- en waterstructuur die in de omgeving aanwezig is wordt niet aangetast. De ontwikkeling draagt bij aan de verdichting binnen de stad en daarmee aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit', 'stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied' en 'verstedelijking en wonen'.
 
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Het realiseren van een woning is passend bij de woningen ten zuiden en noorden van het plangebied en bij de ontwikkeling Nieuw Rijnvaert. Met het plan wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving gerealiseerd.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en wonen. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 7 augustus 2021 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a). De realisatie van de woning is passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit en er is sprake van een aansluiting met de bestaande structuren en patronen in de omgeving. In toelichting paragraaf 3.2.1 wordt duidelijk dat de ontwikkeling voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking (sub a). De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaande stedelijk gebied. Omdat er maar één woning mogelijk wordt gemaakt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
 
Archeologie en Romeinse Limes
Artikel 6.27 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde. De gronden in het plangebied zijn op de kaart bij de Omgevingsverordening niet aangewezen als Romeinse Limes of gebied met (zeer) hoge archeologische waarde.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Regio Holland Rijnland is gelegen in de Randstad en bestaat uit de gemeenten Hillegom, Kaag en Braasem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Gezamenlijk geven zij hun ruimtelijke visie op de regio. In deze visie wordt gestreefd naar een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De vijftien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
 
In de structuurvisie zijn zeven kernbeslissingen opgenomen waarin de gemeenten hun belangrijkste keuzes weergeven. De zeven kernbeslissingen zijn:
  1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groene-blauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open,
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan draagt bij aan kernbeslissing 1 van de Regionale Structuurvisie door het toevoegen van een woning aan de woningvoorraad. De woning wordt in een aantrekkelijke omgeving gerealiseerd, waar sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 2 en 4. Het plan komt tegemoet aan de vraag naar woningen. Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd.
 
In de periode 2022-2030 is er in de gemeente Katwijk behoefte naar 1.500 extra woningen. De totale behoefte tot 2030 bedraagt daarmee 2.790 woningen. Van dit woningaantal zijn 1.760 woningen indicatief voorzien in het woonmilieu 'rustig stedelijk', woonwijk laagbouw'. De overige 1.030 woningen zouden in het woonmilieu 'luxe woonwijk, dorps, landelijk' gerealiseerd moeten worden.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Katwijk
De 'Omgevingsvisie Katwijk: Zelfverzekerd in de regio', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Katwijk op 1 februari 2018 (geactualiseerd in 2021), biedt een samenhangende visie van de ambities op de volgende thema’s: gezondheid, wonen en werken, maatschappelijke voorzieningen, duurzaamheid en mobiliteit.
 
Het document is een voorbereiding op de Omgevingswet, die in 2023 in werking zal treden. In de omgevingsvisie regelt iedere gemeente hoe zij zich in de toekomst wil ontwikkelen. Daarmee functioneert deze als afwegingskader voor initiatiefnemers en de gemeente.
 
De omgevingsvisie weerspiegelt de ambities van de gemeente om zich de komende jaren duidelijk te profileren in de regio. De gemeente positioneert zichzelf in de regio vanuit drie ambities: sociaal, innovatief en duurzaam. Sociaal, omdat de sterke gemeenschappen in Katwijk de basis vormen voor het woon- en leefklimaat. Innovatief, omdat Katwijk ruimte biedt aan trends en ontwikkelingen in de van oudsher aanwezige bedrijvigheid, zoals de sierteelt, maar ook nieuwe initiatieven kunnen zich ontplooien in de gemeente. Zo blijft de werkgelegenheid binnen de gemeente behouden. En duurzaam, omdat Katwijk qua ligging aan de kust en aan de monding van de Oude Rijn diverse mogelijkheden heeft voor innovatieve methoden van energieopwekking.
 
Katwijk groeit
Katwijk telt nu zo’n 64.500 inwoners. De verwachting is dat dit de komende jaren groeit naar circa 80.000 inwoners. Dit betekent dat er circa 7.500 nieuwe woningen nodig zijn. 5.000 woningen daarvan zijn voorzien in Nieuw Valkenburg. De opgave is om de andere 2.500 woningen via binnenstedelijke verdichting te realiseren. Er is zowel een tekort aan woningen in stedelijke als in meer suburbane woonmilieus.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan levert een kleine bijdrage aan de woningbehoefte in de gemeente Katwijk door de realisatie van één woning. Door invulling te geven aan het onbebouwde terrein tussen de Rijnburgerweg 75 en 77 is er sprake aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tevens wordt de beoogde ontwikkeling duurzaam ontwikkeld doordat de woning gasloos gebouwd wordt. Dit sluit aan bij de opgaven omtrent duurzaamheid in de gemeente Katwijk. Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de bepalingen van de Omgevingsvisie Katwijk.
 
3.4.2 Woonagenda 2020-2024
Katwijk staat voor een aantal forse opgaven. Er moeten duizenden woningen bijkomen in Katwijk om te voorzien in de lokale woningbehoefte en deels ook in de regionale behoefte. De ruimte om te bouwen is echter schaars en de woningbouw staat onder druk door gebrek aan menskracht en materialen. Met de Woonagenda 2020-2024, die in 2020 vastgesteld zal worden, biedt de gemeente een beleidsmatig vertrekpunt voor prestatieafspraken die met Dunavie en Stichting Huurdersbelangen De Duinstreek (SHD) worden gemaakt.
 
Op basis van eerdere kaderstellende (beleids)documenten als de Omgevingsvisie Katwijk, Maatschappelijke Agenda, concept Strategische Agenda Duurzaamheid, Regionale Woon Agenda 2017 Holland Rijnland, Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 Het Hart van Holland en het Coalitieakkoord 2018-2022 hanteert de gemeente vijf uitgangspunten voor wonen in Katwijk: 
  • wijken waar mensen in alle levensfases kunnen wonen;
  • woonlasten passen bij hun betaalmogelijkheden;
  • alle wijken hebben woonruimte voor kwetsbare groepen;
  • woningen en woonomgevingen moeten naar uitstraling, bouw- en woontechnische kwaliteiten goed zijn;
  • woningen en woonomgevingen dragen bij aan klimaatbestendigheid en een energiezuinige woningvoorraad. 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. De ontwikkeling sluit aan op de laatste twee uitgangspunten van de woonagenda van de gemeente Katwijk. De beoogde woning zal van goede kwaliteit zijn en zal duurzaam worden gerealiseerd. Uit de Katwijkse woningbehoefteraming, waarvan in de Woonagenda 2020-2024 uitgegaan wordt, blijkt een behoefte van in totaal 4.000 woningen tot aan 2040. Voorliggend plan levert een kleine bijdrage aan de woningbehoefte.
 
Er kan geconcludeerd worden voorliggend plan in lijn is met de bepalingen van de Woonagenda 2020-2024.
 
4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Om het beoogde plan mogelijk te kunnen maken middels een uitwerkingsplan dient voldaan te worden aan de uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid'. Navolgend is artikel 3 lid 2, waarin de uitwerkingsregels zijn opgenomen, overgenomen:
 
Artikel 3 lid 2. Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van de volgende regels: 
  1. als hoofddoelstelling geldt het realiseren van een hoogwaardig woongebied;
  2. het maximum aantal te bouwen woningen bedraagt:
    1. 280 grondgebonden;
    2. 33 appartementen;
  3. er wordt uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per tweekapper en vrijstaande woning en 1,6 parkeerplaats voor de rijenwoningen en per appartement;
  4. de maximale hoogte van de eengezinswoningen mag niet meer bedragen dan 12 m (met op strategische plaatsen uitzonderingen);
  5. de maximale hoogte van de appartementengebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m;
  6. gebouwde nutsvoorzieningen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 3,5 m en een oppervlakte per gebouw van maximaal 20 m²;
  7. bij de uitwerking zullen zo mogelijk de bestaande bedrijfswoningen worden ingepast, mits de bedrijfsbestemming op de betreffende percelen verdwijnt en plaats maakt voor een woonbestemming;
  8. er zal een aantal waterlopen in met name oost-west richting worden gerealiseerd;
  9. de ontsluiting voor het autoverkeer zal plaatsvinden vanaf de bestaande wijk Frederiksoord en/of de nog aan te leggen ontsluiting vanaf de Rijnsburgerweg;
  10. de bouw van de woningen die zijn gepland in het gebied waarover nu de 35 Ke contour ligt zal pas starten nadat deze contour is ingetrokken;
  11. 15% van het totaal toegenomen verharde oppervlak zal worden uitgevoerd als open water.
Planspecifiek
Navolgend worden de regels puntsgewijs getoetst: 
  1. Zoals blijkt uit toelichting paragraaf 2.2 is er één vrijstaande woning voorzien, waarbij er aandacht is voor de woonkwaliteit en de fysieke leefomgeving. Er wordt daarmee voldaan aan sub a.
  2. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt ten hoogste één woning mogelijk, ter aanvulling op de maximaal 169 woningen die met de ontwikkeling van 'Nieuw Rijnvaert' mogelijk worden gemaakt. Daarmee worden niet meer woningen gerealiseerd dan maximaal is toegestaan
  3. Deze parkeernormen zijn inmiddels verouderd. Bij het berekenen van de parkeerbehoefte wordt ten minste voldaan aan de parkeernormen uit het 'Parkeernormenbeleid Katwijk'. Uit toetsing aan deze normen in toelichting paragraaf 5.4.2 blijkt dat de parkeerbehoefte binnen het plangebied opgelost kan worden.
  4. De maximale bouwhoogte van de beoogde woning (eengezinswoning, grondgebonden woning) bedraagt niet meer dan 9 m, zoals geborgd is in de planregels.
  5. Met het voorliggende uitwerkingsplan wordt geen appartementengebouw mogelijk gemaakt.
  6. In de bouwregels van het voorliggende uitwerkingsplan worden geen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt en wordt aangesloten bij wat op grond van het Besluit omgevingsrecht vergunningsvrij gebouwd mag worden.
  7. Voorliggende uitwerkingsplan betreft een de realisatie van een woning ten zuiden van Rijnsburgerweg 77. Het inpassen van de bestaande bedrijfswoningen is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
  8. Gezien de omvang van het initiatief is deze voorwaarde niet van toepassing.
  9. Het (auto)verkeer wordt ontsloten vanaf de Rijnsburgerweg.
  10. De 35 Ke-contour van het Marinevliegkamp Valkenburg is inmiddels vervallen.
  11. Uit toelichting paragraaf 5.3 blijkt dat watercompensatie voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd is.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels, waarmee het plan uitvoerbaar is.
 
5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende wordt één woning gerealiseerd. In de huidige situatie hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden'. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het invullen een braakliggend terrein in het bebouwingslint van de Rijnsburgerweg. De bebouwingsmogelijkheden nemen beperkt toe in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
 
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
   
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen en tuin) is een verkennend bodemonderzoek (Grondslag, nr. 36000, d.d. 16 februari 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de bovengrond en het grondwater hooguit lichte verhogingen aan bestrijdingsmiddelen, zware metalen en/of vluchtige aromaten zijn aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhogingen boven de achtergrondwaarde aangetoond. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen.
 
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
 
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning en beoogde werkzaamheden. Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect bodem.
 
5.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
   
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. De ontwikkeling kan gezien de beperkte omvang aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. 
   
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit nabij het plangebied. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en NO2 in het rekenpunt 15846063, die nabij de Rijnsburgerweg ligt, respectievelijk maximaal 17,2 μg/m³, 8,7 µg/m³ en 19,7 µg/m³ bedragen. De grenswaarden van 40 μg/m³ (fijnstof PM10 en NO2) en 25 µg/m³ (fijnstof PM2,5) worden hierbij ruimschoots gerespecteerd. 
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.
 
5.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning). 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB. Voor een buitenstedelijke weg geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
   
Planspecifiek
Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Rijnsburgerweg is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, nr. 22-032, d.d. 10 maart 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd. Hieruit blijk dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Rijnsburgerweg 60 dB op de hoogst geluidbelaste gevel (oostgevel) van de woning bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk. Afscherming van alle woonlagen met een geluidscherm op het eigen terrein is stedenbouwkundig ongewenst. Er is voor de woning een hogere waarde aangevraagd van 60 dB door wegverkeer op de Rijnsburgerweg. In bijlagen bij toelichting bijlage 3 is hiertoe het besluit hogere waarden opgenomen.
 
De gemeente stelt als eis dat de geluidbelasting de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet mag overschrijden. Daaraan wordt voldaan. Aan de voorwaarden die de gemeente Katwijk stelt aan geluidluwe gevels en buitenruimte kan worden voldaan:
  • de woning heeft een geluidluwe gevel aan de westzijde;
  • de woning heeft geluidluwe buitenruimte aan de westzijde.
Bij het ontwerp van de woning dient er daarbij voor te worden gezorgd dat er voldoende verblijfsruimten liggen aan de geluidluwe gevel. Dit geldt voor ten minste 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van het oppervlak van een verblijfsgebied.
 
Bij het toetsen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' is aangesloten bij het toetsingskader van het geluidbeleid van de gemeente Katwijk. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan met de hierboven beschreven maatregelen. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
In toelichting paragraaf 5.2.4 is aandacht voor het aspect geluid in relatie tot milieubelastende activiteiten in de omgeving (o.a. bedrijven).
 
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
 
5.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Direct naast woningen komen ook andere functies voor.
De omgeving van het plangebied bestaat uit een combinatie van bedrijven en woningen. Derhalve is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Het voorgenomen plan betreft het toevoegen van een gevoelige bestemming (een woning). Er dient daarom onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In de navolgende tabel zijn de milieubelastende activiteiten in de omgeving weergegeven.
 
Bedrijf/activiteit
Adres
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied in m
Afstand tot woonbestemming in het plangebied in m
Gemotra B.V.
Langenakker 4
494
3.1/3.2 (1)
30/50
81
Vemu Trading B.V.
Rijnsburgerweg 88
451, 452, 454
2
10
29
Volvo Truck Center Rijnsburg
Rijnsburgerweg 86c
451
3.2
50
64
H.H. van Egmond B.V.
Rijnsburgerweg 84b
016,
41, 42, 43
46735
3.2
50
93
onbekend 
Klaverveldlaan onbebouwd
onbekend
3.1 (2)
30
159
Theo Mulder B.V.
Laan van Verhof 4
29201
4.1
100
126
Flora Holland
Laan van Verhof 3
82991
4.1
100
280
(1) Het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' staat ter plaatse bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoren goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m² tot milieucategorie 3.2.
(2) Op de onbebouwde gronden ten zuiden van de Klaverveldlaan zijn geen bedrijven gevestigd. Het bestemmingsplan 'Kamphuizerpolder - Buitenlust' staat ter plaatse bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten toe. Derhalve wordt uitgegaan van ten hoogste milieucategorie 3.1.
 
Bedrijven ten oosten van de Rijnsburgerweg 
Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden van de bedrijven die ten oosten van de Rijnsburgerweg (Rijnsburgerweg even nummers, Laan van Verhof, Klaverveldlaan, etc.) gevestigd zijn. Voor deze bedrijven geldt dat de richtafstanden een indicatie geven van de zone waarbinnen hinder en gevaar van bedrijven aan de orde zou kunnen zijn. Voor het type bedrijven dat hier gevestigd is, is het aspect geluid maatgevend. Voor alle bedrijven geldt dat de afstand tot bestaande burgerwoningen kleiner is dan de afstand tot het voorgenomen plan. Daarnaast zal de geluidbelasting van de bedrijven aan de oostzijde van de Rijnsburgerweg op de beoogde woningen ondergeschikt zijn aan de geluidbelasting door wegverkeer op de Rijnsburgerweg, een weg met 2x2 rijstroken en een hoge verkeersintensiteit, en heeft de tussenliggende bebouwing een afschermende werking voor geluid. Om die redenen is de verwachting dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
        
Conclusie            
Gezien het voorgaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd in hun mogelijkheden en bedrijfsvoering.
 
5.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
Het bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland geeft invulling aan de keuzes die mogelijk zijn bij externe veiligheid. Uitgaande van de principes 'scheiden' en 'clusteren' bepaalt deze visie dat risicobedrijven moeten worden geclusterd op daarvoor aangewezen bedrijventerreinen, die goed ontsloten zijn. Daarmee blijft het verdere gebied gevrijwaard van (nieuwe) risico’s. De verantwoording van het groepsrisico is in deze visie geoperationaliseerd met het zogenaamde stoplichtmodel: een laag GR (groen) betekent in beginsel een 'ja', een relevant GR (geel) betekent een 'ja', mits er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om de veiligheid te bevorderen en een hoog GR (oranje) betekent een 'nee', tenzij aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. De grens tussen het gele en het oranje gebied is de door de wetgever vastgestelde oriëntatiewaarde.
 
Het bestuurlijk kader vereenvoudigt de verantwoording groepsrisico, omdat deze de meeste aspecten van de verantwoordingsplicht dekt. In de verantwoording kan dan naar dit bestuurlijk kader worden verwezen.
 
Planspecifiek
Woningen worden gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving. Uit raadpleging van risicokaart (zie navolgende afbeelding) volgt dat ten oosten, zuiden en westen van het plangebied een aantal risicobronnen aanwezig is.
 
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding nieuwe woningen (zwarte cirkel)
 
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden en oosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd via aardgasbuisleidingen. De afstand tot de zuidelijke gelegen buisleidingen bedraagt ca. 370 m. De afstand tot de oostelijk gelegen buisleidingen bedraagt ca. 700 m. Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de buisleidingen. De 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen reikt niet tot in het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie. 
 
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Ten westen van het plangebied loopt de N206. Over deze weg worden brandbare gassen (GF3) en toxische vloeistoffen plaats (LT2) vervoerd. Als gevolg van een incident met een toxische stof in de klasse LT2 geldt een invloedsgebied van 880 m. Het plangebied ligt op ca. 1,2 km vanaf de N206. Ten westen van het plangebied loopt de A4. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van brandbare vloeistoffen met een invloedsgebied van 45 m (LF1 en LF2) en brandbare gassen met een invloedsgebied van 355 m (GF3). De afstand tot het plangebied bedraagt ca. 750 m. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
  
Conclusie
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect externe veiligheid niet leidt tot belemmeringen voor het plan.
 
5.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Bij de ontwikkeling van locaties in het stedelijk gebied wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. In dit kader moedigt het rijk het waterwonen aan. Waterwonen kan een bijdrage leveren aan een klimaatbestendige inrichting van Nederland, omdat deze woonvorm gecombineerd kan worden met ruimte voor water. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De uitvoering van maatregelen wordt gecombineerd met herstructurering van bestaand bebouwd gebied en de realisatie van groen in en om de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Goede verbindingen tussen het stedelijk watersysteem en het ommeland dragen bij aan een goede kwaliteit van water en landschap. Water biedt kansen voor verbetering van de leefomgeving in bestaand (groot)stedelijke gebied.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerprogramma 6 (WBP6)
Goed waterbeheer is van levensbelang om in Rijnland te kunnen wonen, werken en genieten. Hoe pakken we dat aan en wat zijn de plannen voor de komende 6 jaar? Op deze website presenteert Rijnland zijn waterbeheerprogramma (WBP6) voor 2022 - 2028: Over WBP6 | Waterbeheerprogramma 6 (wbp6rijnland.nl).
  
Blauwe lens
De gevolgen, kansen en oplossingen van klimaatverandering voor het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland zijn onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is het Rapport Blauwe Lens. De Blauwe Lens leert ons dat het gebied en het watersysteem veerkrachtiger en flexibeler moeten worden. Een belangrijk inzicht is dat we de problemen niet moeten afwentelen op onze omgeving, maar water juist moeten inzetten als ordenende kracht in ruimtelijke ontwikkeling. Met deze constatering bevestigt De Blauwe Lens de noodzaak om water leidend te maken.
 
Keur van Rijnland 2020
Er zijn regels voor wat je als bewoner of bedrijf wel en niet mag doen in en bij water, dijken en gemalen. Zo houden we het watersysteem schoon en veilig. Voor water gerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in de Keur van Rijnland 2020 samen met bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel/vergunningplicht bevatten.
 
Disclaimer nieuw beleid
Rijnland is op dit moment bezig met het klimaatrobuuster maken van haar huidige regels. Op het moment van de vergunningaanvraag wordt getoetst aan de regels die op dat moment gelden.
       
Planspecifiek
 
Vergunningcheck
Voor de locatie is de vergunningencheck van het hoogheemraadschap van Rijnland uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen melding hoeft plaats te vinden of een vergunning moet worden aangevraagd. Dit is door Rijnland bevestigd in haar zienswijze per mail van 8 februari 2023.
   
Watercompensatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig onbebouwd, op een strook in het zuid(west)en van het plangebied na. De beoogde woning krijgt een oppervlakte van ca. 84 m². Er is met de beoogde ontwikkeling geen sprake van een toename in verharding van meer dan 500 m². Watercompensatie is bij de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
       
Afvoer
Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem en verder afgevoerd via het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
 
Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een waterkering die is opgenomen in de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met waterkeringen.
   
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er geen belemmeringen zijn voor het aspect water. Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit dit aspect.
 
5.4 Verkeer en parkeren
 
5.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden de gemiddelde kencijfers uit CROW-publicatie 381 voor 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk' gevolgd. Voor een vrijstaande woning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Het plangebied is direct ontsloten aan de Rijnsburgerweg. De Rijnsburgerweg is een tweebaansweg die in het noorden uitkomt in de kern Rijnsburg en ten zuidoosten uitkomt op de A44. Naar verwachting kan de Rijnsburgerweg de beperkte toename in verkeersgeneratie opvangen.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
 
5.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Gemeentelijk beleid
De raad van de gemeente Katwijk heeft op 16 juli 2020 de Nota Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin is het principe voor de gemeentelijke parkeernormen vastgelegd. De gemeente Katwijk past landelijke parkeerkencijfers voor diverse activiteiten (zoals wonen, werken, winkels, horeca) toe, toegespitst op de lokale situatie in de gemeente. Op 7 juni 2021 is door het college de 'Nota Parkeernormen 2020, update juni 2021' vastgesteld. In deze nota is het parkeerbeleid uitgewerkt in parkeernormen voor auto en fiets.
   
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte kunnen daarmee de parkeernormen uit het 'Nota Parkeernormen 2020, update juni 2021' gevolgd worden. Voor een grondgebonden woning geldt, afhankelijk van de omvang, een parkeernorm van 2,0-2,3 parkeerplaatsen per woning.
 
Op eigen terrein worden drie parkeerplaatsen aangelegd. Daarmee wordt er voldaan aan de parkeernorm van de gemeente Katwijk.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect parkeren.
 
5.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Soortenbescherming
In de huidige situatie is het plangebied volledig onbebouwd. In het zuidwestelijke gedeelte deel van het plangebied ligt een strook  asfalt. De rest van het plangebied bestaat uit kort gemaaid gras. Er staan geen bomen of struiken in het plangebied. De locatie heeft daarmee geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Er dient wel te allen tijde voldaan te worden aan de algemene zorgplicht.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 2,1 km ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. De planlocatie ligt op een afstand van circa 880 m ten noordwesten van het Natuurnetwerk Nederland. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig.
 
Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
 
Stikstofdepositie 
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Het transport en de bouwwerkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). In verband met de 'stikstofwet' van 1 juli 2021 geldt er voor de aanlegfase een vrijstelling. Alleen voor de gebruiksfase van een ontwikkeling dient de stikstofdepositie beschouwd te worden. In het voorgenomen plan wordt de woning gasloos uitgevoerd. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen significante effecten uitgesloten worden en wordt een stikstofberekening niet nodig geacht.  
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar is.
 
Maatregelen
Er wordt geadviseerd om de volgende maatregelen te treffen:
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats  buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen.
  • Werkzaamheden worden buiten het broedseizoen van vogels gestart. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode tussen half februari en half augustus. In gebruik zijnde nesten zijn altijd beschermd, ook buiten deze periode. Wanneer met de werkzaamheden wordt gestart, moet eerst zijn vastgesteld dat geen broedende vogels aanwezig zijn.
 
5.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.  
 
Planspecifiek
 
Gemeentelijk beleid
Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart van de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom uit 2015 zijn de archeologische verwachtingswaarden van het plangebied weergegeven. De onderstaande kaart toont een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart.
 
Uitsnede archeologische verwachtingskaart
    
De gronden in het plangebied zijn aangeduid als 'categorie 6'. Ter plaatse geldt een onderzoekplicht bij bodemingepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 500 m². Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd met een oppervlakte van 84 m². De grenswaarden worden met de beoogde ontwikkeling niet overschreden. Archeologisch onderzoek is voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden vanuit het aspect archeologie.
 
5.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in de omgeving worden niet negatief beïnvloed door het plan. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle (landschaps)elementen aanwezig in of nabij het plangebied. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit het aspect cultuurhistorie.
 
5.8 Duurzaamheid
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95% van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om op te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit
 
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken en andere ontwikkelingen zonder gasleidingen.
 
Gasleidingen gaan ongeveer 45 jaar mee, daarna zijn ze verouderd en minder veilig. Elk jaar zijn er dan ook grote stukken van het gasnet die aan vervanging toe zijn. Er kan in dit geval ook gekozen worden om de leidingen te verwijderen. De keuze om ze te verwijderen of te vervangen hangt vooral af van de plannen om aardgas in het gebied te behouden of niet.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Vanaf 2021 moeten gebouwen en woningen aan een EPC van 0 voldoen. Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energieneutraal gebouw) voldoen. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
  1. de maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo;
  2. het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo;
  3. het minimale aandeel van 50% hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen.
 
Gemeentelijk beleid
Op 17 december 2015 is door de raad van de gemeente Katwijk de duurzaamheidsagenda vastgesteld. Het doel van deze duurzaamheidsagenda is om aansluitend op de initiatieven in Katwijk een passende duurzaamheidsambitie te bepalen, zodat komende jaren met scherpe focus gewerkt kan worden aan de realisatie hiervan. De duurzaamheidsagenda is tot stand gekomen op basis van meerdere beleidsdocumenten, een rekenkamerrapport en zo'n 20 interviews binnen en buiten de gemeentelijke organisatie. Uit de inventarisatie bleek dat er veel enthousiasme is over duurzaamheid en dat er urgentie wordt gevoeld om concreet met duurzaamheid aan de slag te gaan. Daarnaast zijn uit de inventarisatie drie focusgebieden naar voren gekomen waar Katwijk de komende jaren op in kan zetten: 
  • energie;
  • afval/grondstoffen;
  • duurzame inkoop. 
Voor deze focusgebieden is een gezamenlijke doelstelling bepaald waar uiteindelijk naartoe gewerkt zal worden. De keuze voor een scenario zal aangeven of en hoe snel dit doel gehaald wordt. De doelstelling luidt: "Alle energie die in Katwijk wordt gebruikt wordt hernieuwbaar, kringlopen worden zoveel als mogelijk gesloten, afval dat nog wel bestaat wordt benut als grondstof en gemeentelijke inkoop wordt 100% duurzaam en meetbaar."
      
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van één woning. De woning zal gasloos worden uitgevoerd. Daarbij wordt de beoogde woning volgens de wettelijke duurzaamheidseisen gebouwd.
 
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het uitwerkingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het uitwerkingsplan.
 
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
6.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
6.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels 
  
Artikel 3 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woning. Hierbinnen is een woning en de bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, maar ook parkeervoorzieningen en groen. Het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan één, wat is aangegeven op de verbeelding. Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak gebouwd worden. Ook de maximale goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
  
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen en overschrijden van bouwgrenzen.
 
Artikel 6  Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het uitwerkingsplan.
 
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen.
 
Artikel 9 Parkeren
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 11 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
7 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit uitwerkingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers een woning gebouwd.
 
Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. De gemeente Katwijk heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten (waaronder tevens planschade) is vastgelegd. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Het uitwerkingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Op 23 februari 2022 is door de initiatiefnemer overleg gevoerd met de omwonenden (de eigenaren van de direct aangrenzende percelen Rijnsburgerweg 75 en 77) naar aanleiding van het verkavelingsplan (zie toelichting paragraaf 2.2), dat als basis dient voor het voorliggende uitwerkingsplan. Zowel de eigenaar van de woning Rijnsburgerweg 77 als die van de woning Rijnsburgerweg 75 hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het initiatief. Beide eigenaren hebben wel enkele wensen. Dit betreft het doortrekken van de achterliggende sloot, die met de ontwikkeling van Nieuw Rijnvaert wordt verbreed, langs het perceel aan de Rijnsburgerweg 77. De eigenaar van het direct aangrenzende perceel van de Rijnsburgerweg heeft de voorkeur voor een gescheiden oprit naar de Rijnsburgerweg. Parallel aan de procedure van het uitwerkingsplan wordt verkend op welke wijze aan deze wensen tegemoet gekomen kan worden. Deze wensen hebben geen invloed op het voorliggende uitwerkingsplan.
 
8.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Vanwege de aard en beperkte omvang van het plan heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden. De gebruikelijke overleginstanties zijn tijdig geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerp uitwerkingsplan.
 
8.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft met ingang van vrijdag 13 januari 2023 tot en met donderdag 23 februari 2023 voor een ieder ter inzage gelegen. Zowel in het gemeentehuis als via www.ruimtelijkeplannen.nl bestond de mogelijkheid om het plan te raadplegen. Binnen deze termijn van zes weken kon een ieder zijn/haar zienswijze schriftelijk of mondeling kenbaar maken.
 
Op het ontwerp uitwerkingsplan zijn 3 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen noodzaken niet tot aanpassing van het plan, wel zijn enkele tekstuele aanvullingen en verduidelijkingen toegepast.
 
Op het ontwerp hogere waardenbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.
 
De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de bijgevoegde Nota zienswijzen (bijlagen bij toelichting bijlage 4).