Plan: | Tracebesluit |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0537.bpVLKtracebeslA44-va01 |
Op 17 december 2014 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu een tracébesluit vastgesteld voor de A4 en de A44. Het tracébesluit A44 omvat:
De autosnelweg A44 is voor een gedeelte op Katwijks grondgebied gelegen. Dit betekent dat de gemeenteraad binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit dient vast te stellen. Met dit bestemmingsplan wordt daarin voorzien. Het betreft een termijn van orde. Het aanleggen c.q. verbreden van de A44 is niet afhankelijk van voorliggend bestemmingsplan omdat volgens artikel 13 van de Tracéwet - kort samengevat- het tracébesluit als een omgevingsvergunning wordt gezien.
Het plangebied van het bestemmingsplan Tracebesluit bevat de gronden uit het tracébesluit voor zover deze in de gemeente zijn gelegen. Daarnaast is binnen het plangebied dan ook een deel van een perceel opgenomen dat buiten de grenzen van het tracébesluit valt. Dit omdat het gehele perceel een nieuwe bestemming nodig heeft. Zie hieronder het plangebied in figuur 1.
Figuur 1: begrenzing plangebied
Momenteel gelden in het betreffende gebied de bestemmingsplannen "Valkenburg Landelijk Gebied" en
"Parapluplan Parkeren Katwijk". Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de eerder beschreven twee bestemmingsplannen.
De RijnlandRoute is de benaming van een nieuwe provinciale wegverbinding tussen Katwijk en de A4 bij Leiden. Om deze wegverbinding aan te kunnen leggen, moet het tracé vastgelegd zijn in een ruimtelijk plan. Voor deze nieuwe provinciale verbinding is naast de aanpassing/ aanleg van provinciale wegen, tevens de aanpassing van twee rijkswegen nodig: de A4 en A44.
De aanpassingen van de A4 en A44 zijn vastgelegd in twee aparte tracébesluiten. Het Tracebesluit A44 behelst de aanpassing van de aansluiting Leiden-West en de aanpassing van de aansluiting Leiden-Zuid gecombineerd met de aanleg van een nieuw knooppunt tussen de A44 en de N434 nabij Maaldrift. Op 17 december 2014 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu dit tracébesluit vastgesteld.
De regio Holland Rijnland investeert de komende jaren in het behouden en versterken van haar positie in de Randstad, door onder meer het verbeteren van de bereikbaarheid en groei van de woningvoorraad. Het nut en de noodzaak van de RijnlandRoute komen ook voort uit deze ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren in deze regio gerealiseerd gaan worden. Zonder een RijnlandRoute leiden deze ontwikkelingen tot een toename van het verkeer op het bestaande wegennet, dat reeds onder druk staat.
Daarnaast is voor de robuustheid van de infrastructuur in deze regio een goede oost-westverbinding onontbeerlijk. Deze twee elementen samen vormen de aanleiding voor de realisatie van de RijnlandRoute.
Figuur 2: uitsnede van de kaart behorende bij het tracébesluit
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De MIRT-regio Zuidvleugel omvat de provincie Zuid-Holland, het Groene Hart en (een deel van) de Zuidwestelijke Delta. Een van de opgaven van nationaal belang in dit gebied is zeer relevant en ligt in lijn met het eerder beschreven tracébesluit. Dit betreft het verbeteren van de bereikbaarheid.
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. Nadien is visie regelmatig op onderdelen herzien.
In de visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’.
Om de doelen zoals beschreven in de visie te behalen hebben Provinciale Staten de verordening Ruimte vastgesteld. Voor de Rijnlandroute kan het volgende worden opgemerkt. De Rijnlandroute is benoemd als één van de wegenprojecten die van belang is voor Zuid-Holland. Het tracebesluit A44 is daarmee in lijn met beleid en regelgeving van de provincie.
Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:
Het plan past binnen de kerndoelen zoals gesteld in de regionale structuurvisie.
De omgevingsvisie Katwijk is een inspiratiedocument voor de ontwikkeling van Katwijk in de periode tot 2030. Het zal ook dienen als integraal afwegingskader voor diverse projecten en initiatieven van burgers, bedrijven en gemeente. Het is een compact, leesbaar en wervend beeld door alle partijen gedeeld: een visie waarin het verhaal van de toekomst gevat wordt. De uitwerking wordt vertaald in programma, projecten en plannen.
De visie valt uiteen in vier ontwikkelstrategieën:
Het geeft de veelkleurigheid van de gemeente aan alsmede de kracht die in de verschillen tussen de verschillende kernen zit. Voor opgaven die de gemeentegrens overstijgen wil Katwijk de regionale samenwerking intensiveren. Dit is bijvoorbeeld op het gebied van mobilieit.
Het plan past binnen de ontwikkelkaders zoals gesteld in de gemeentelijke omgevingsvisie.
Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Het college heeft op 2 mei 2017 de prijklasseindeling voor woningen bijgesteld (Bijstelling prijsklasseindeling Parkeernormenbeleid Katwijk).
Voor parkeren is het van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn en dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:
Het Parkeernormenbeleid Katwijk is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen. Het plan past binnen dit beleidskader.
In de Erfgoedverordening gemeente Katwijk (2016) is de omgang met het gemeentelijk erfgoed. Onder en boven de grond. Met de Erfgoedverordening zijn ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidskaart vastgesteld. Deze verordening inclusief de kaarten dienen als basis voor het gemeentelijke archeologiebeleid en onderhavig bestemmingsplan.
In het beleid en bijbehorende beleidskaart is de gemeente Katwijk onderverdeeld in gebieden waaraan verschillende categorieën zijn toegekend. Deze verschillende categorieën zijn op basis van bekende archeologische waarde dan wel een archeologische verwachting vastgesteld. Afhankelijk van deze waarde dan wel verwachting zijn per categorie vrijstellingsnormen vastgesteld. Archeologisch onderzoek is verplicht als de verstoring buiten de vrijstellingsnormen valt. Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf op de verwachting- en beleidskaart bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.
Wanneer moet ik archeologisch onderzoek laten uitvoeren?
Een verplichting op archeologisch onderzoek geldt voor alle bodemingrepen binnen gebieden die op de beleidskaart staan aangegeven als “categorie 2”. Dit geldt echter alleen indien de bodemingreep groter is dan 100 m2 en er dieper wordt gegraven dan 30 cm onder maaiveld.
Wanneer is archeologisch onderzoek niet verplicht?
Er bestaat geen verplichting op archeologisch onderzoek in gebieden die op basis van bestaande kennis zijn vrijgegeven voor verder archeologisch onderzoek. Vaak zijn dit gebieden waarvan bekend is dat deze tot onder de archeologische niveaus zijn verstoord of die reeds archeologisch zijn onderzocht en op basis van het onderzoek zijn vrijgegeven.
De beleidskaart is afhankelijk van bij de gemeente bekende data. Mocht het zo zijn dat een initiatiefnemer, voor een gebied waar volgens de beleidskaart onderzoek noodzakelijk is, kan aantonen dat al eerder bodemverstoringen hebben plaatsgevonden die dieper reiken dan de bodemverstoringen die zijn voorgenomen dan is archeologisch onderzoek eveneens niet langer verplicht. Hierbij moet wel worden opgelet dat ook het onderheien van bouwconstructies onder bodemverstoringen valt. In het geval van heiwerkzaamheden wordt de ondergrond tot op vele meters diepte verstoord en zal dus archeologisch onderzoek plaats moeten vinden indien die plicht bestaat. Ook bij het aanleggen van leidingen en kabels kan de bodem soms tot op grote diepte verstoord worden, ook daar moet rekening mee worden gehouden.
Meldingsplicht bij onverwachte archeologische vondsten
Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie, omvang of eventuele vrijstelling op basis van de beleidskaart of gemeentelijk selectiebesluit, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, blijft in alle gevallen nog altijd een wettelijke meldingsplicht voor archeologische vondsten bestaan. In het geval het bijzondere vondsten betreft, kan de gemeentelijke archeoloog deze dan namelijk alsnog laten opgraven met behulp van een noodopgraving of bergen voordat ze worden afgevoerd met het stort.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het tracébesluit A44 voorziet met name in een verbreding van de autosnelweg A44.
Toetsingskader
Verkeer is een geluidsbron met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bron en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. De gevelbelasting door wegverkeer mag niet meer bedragen dan 48 dB. Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven mag het bevoegd gezag een hogere waarde vaststellen.
Onderzoek
Voor het tracébesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten langs de A44 hoger wordt dan 48 dB. Daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in het tracébesluit geluidproductieplafonds vastgesteld. Om de geluidsbelasting te verminderen wordt de weg voorzien van geluidarm asfalt en worden langs de weg geluidschermen aangebracht. Een volledig overzicht van de maatregelen is te lezen in artikel 7 van het Tracébesluit. Daarnaast leidt de verlegging van de Ommedijkseweg niet tot een overschrijding van de grenswaarde.
Conclusie
Nadat de geluid-reducerende maatregelen zijn getroffen zal de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten in de omgeving van de autosnelweg A44 lager zijn dan in de huidige situatie. En het bestemmingsplan zelf voorziet niet in de toelating van nieuwe geluidgevoelige objecten.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Door de aanpassingen aan de autosnelweg neemt de verkeerscapaciteit van de weg toe.
Toetsingskader
Op grond van art. 5.16 eerste lid, onder d, juncto tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer (Wm) kan een bestemmingsplan, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dat bestemmingsplan betrekking heeft op een project dat is genoemd of beschreven in, dan wel past of in elk geval niet in strijd is met een op grond van art. 5.12, eerste lid, of art. 5.13 eerste lid, vastgesteld programma. Dit programma betreft het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is door de Minister van VROM vastgesteld op 30 juli 2009 en bij besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in 2016 verlengd tot de vaststelling van de Omgevingswet.
Onderzoek
Ten behoeve van het Tracébesluit A44 is een beoordeling gemaakt van de effecten van het besluit op de luchtkwaliteit. Daarbij is het gehele traject van de Rijnlandroute beoordeeld. Uit dat onderzoek is gebleken dat de ontwikkelingen binnen het NSL passen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem worden geen bezwaren of beperkingen verwacht. In de Nota Bodembeheer van de gemeente Katwijk, waartoe ook de Bodemkwaliteitskaart hoort, is specifiek opgenomen dat onder wegen de bodemkwaliteit in zone 'wonen' ook kwaliteit Industrie mag zijn.
Gebiedsbescherming
Op basis van de Wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen waarop deze wet van toepassing is. In het aanwijzingsbesluit van elk gebied zijn de beschermingsdoelstellingen benoemd. In Katwijk zijn Berkheide en Coepelduynen aangewezen als natuurbeschermingsgebied.
In de provinciale milieuverordening (PMV) is een groot gedeelte van Berkheide aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stilte en voor grondwater.
Soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming verbiedt het om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Voor alle werkzaamheden in het kader van het bouwen en inrichten van de buitenruimte moet worden voorkomen dat beschermde dieren- en plantensoorten schade ondervinden. Ten behoeve van het bestemmingsplan moet worden aangetoond, middels ecologisch onderzoek, of beschermde soorten in het plangebied voorkomen en of hier mogelijk schade aan wordt toegebracht. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan zal aannemelijk moeten worden gemaakt, op basis van een verkennend onderzoek of bestaande gegevens, dat de ontheffing voor de Wet Natuurbescherming zal kunnen worden verleend.
Onderzoek
Voor de aanleg van de Rijnlandroute is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan. Uit het onderzoek blijkt dat realisatie van het plan geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurbeschermingsgebieden.
Ook is een natuurtoets uitgevoerd. In de natuurtoets is beschreven welke soorten in het plangebied voorkomen. Tevens zijn de effecten op de beschermde soorten beschreven en beoordeeld. Op basis van deze natuurtoets is reeds door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een ontheffing verleend.
Conclusie
Voor de aanleg van de Rijnland Route is uitvoerig onderzoek uitgevoerd. Op grond daarvan is een ontheffing verleend en zijn bepaalde mitigerende en compenserende maatregelen in de besluiten verankerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de toelichting van het Tracebesluit (Bijlage 1 - Tracebesluit).
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Onderzoek
In het kader van het Tracébesluit zijn voor de aanpassingen aan de A44 en de toekomstige situatie de externe veiligheidsrisico's berekend in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze zijn afgezet tegen de huidige en autonome situatie. Omdat het bestemmingsplan geen andere ontwikkelingen mogelijk maakt dan in het Tracébesluit staat beschreven kunnen deze berekeningen worden overgenomen.
Plaatsgebonden risico
In alle doorberekende situaties ontstaat geen 10-6 PR-contour. Deze contour vormt de grenswaarde voor kwetsbare objecten. Aangezien deze contour niet ontstaat wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Hiernaast nemen de contouren 10-7 en 10-8 licht af als gevolg van de planontwikkeling. Deze contouren hebben geen juridische consequentie, aangezien er geen normen aan zijn verbonden.
Groepsrisico
Het groepsrisico is berekend voor de huidige autonome en toekomstige situatie. Uit de berekeningen blijft de groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Als gevolg van autonome ontwikkeling van het transport en de bebouwde omgeving neemt het groepsrisico iets toe ten opzichte van de huidige situatie. Echter heeft de planontwikkeling ten opzichte van de autonome ontwikkeling een verlaging van het groepsrisico tot gevolg.
Conclusie
Conform de geldende regelgeving is een groepsrisicoverantwoording niet noodzakelijk. Er vindt geen overschrijding plaats van de oriëntatiewaarde en de planontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico.
In de Tweede Wereldoorlog hebben in de gemeente Katwijk diverse oorlogshandelingen plaatsgevonden. Hierbij valt denken aan de bombardementen en overige gevechtshandelingen op en rondom voormalig Marine Vliegkamp Valkenburg en de aanleg van de Atlantikwall met de bijbehorende bunkers, geschutstellingen, etc. De gemeente is in het verleden meermaals geconfronteerd met de problematiek van achtergebleven explosieven of oude vliegtuigbommen in de bodem als gevolg van diverse oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van deze explosieven is niet tot ontploffing gekomen, de zogenaamde blindgangers. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen.
Daarom is het bij voorgenomen bodemingrepen in een aantal gevallen noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (ook wel conventionele explosieven, dan wel CE). Het betreft in de eerste plaats een vooronderzoek waarbij archiefmateriaal en luchtfoto's uit de oorlogsjaren zijn bestudeerd. Op basis van dit onderzoek zijn enkele verdachte locaties benoemd waar mogelijk CE in de grond aanwezig kunnen zijn.
Afhankelijk van de aard en mate van de grondwerkzaamheden in het gebied dient in navolging van het vooronderzoek, wanneer sprake is van voor CE als verdacht aangemerkte gebieden, een detectie- en benaderonderzoek uitgevoerd te worden. Doel van een dergelijk onderzoek is het detecteren, identificeren en zonodig veiligstellen (ontgraven en verwijderen) van de CE. Werkzaamheden dienen plaats te vinden conform de richtlijn WS-CS-OCE.
Toetsingskader
Een ruimtelijk plan is mer-plichtig indien de activiteit voorkomt in de bijlage van het Besluit mer.
Wanneer voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet, dan moet eveneens een mer worden opgesteld. Daarnaast kan de ruimtelijk context of cumulatie met de omgeving aanleiding zijn om een mer-beoordeling uit te voeren.
Onderzoek
Voor het gehele project Rijnlandroute is een Mer uitgevoerd. Dat Mer vormt de grondslag voor het Provinciaal inpassingsplan Rijnlandroute en de door de minister genomen Tracébesluiten A4 en A44.
Het bestemmingsplan Tracébesluit A44 voorziet niet in activiteiten in een omvang als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage uit het Besluit mer. Ook behoeft voor dit plan geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet te worden gemaakt. Uit de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen belangrijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.
Conclusie
Het plan is niet mer(beoordelings)-plichtig.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht voor grondwater, hemelwater en afvalwater.
Waterneutraal bouwen
De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.
Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:
Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:
Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.
Grondwater
In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.
In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.
Duurzaam bouwen
De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.
Conclusie
Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan waarbinnen beperkt nieuwe verharding mogelijk wordt gemaakt. Wat betreft het aspect water zijn er geen belemmeringen.
Inleiding
Het bestemmingsplangebied is volledig gelegen in de zone van een belangrijk archeologisch fenomeen. Door de gemeente Katwijk loopt namelijk de noordelijke grens van het Romeinse rijk, ook wel bekend als de Limes. Daarnaast worden op de verwachtingskaart twee verwachtingszones onderscheiden op basis van de bodemopbouw. Hieronder wordt een korte uiteenzetting gegeven van de archeologische verwachtingen.
Limeszone
De Limeszone is de zone waar de verwachting hoog is op archeologische resten die te maken hebben met de Romeinse rijksgrens die over het grondgebied van de gemeente Katwijk loopt. In het gebied zijn archeologische overblijfselen te verwachten van structuren en sporen van activiteiten die plaatsvonden in de grenszone. Te denken valt hierbij aan militaire structuren, een kampdorp, wegen, nederzettingen en grafvelden. Een onderdeel van deze Limeszone is de zogenaamde Limesweg waarvan op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een vermoed deel van het tracé is aangegeven.
Bekende getijdenkreken in het Oude Rijn-estuarium
Voor de vorming van de strandwal die voor de kust van Katwijk heeft gelegen, lag het plangebied, behalve eventueel de oeverwallen van de Oude Rijn, beneden gemiddeld hoog water en was daarmee te nat voor bewoning. Op deze wadafzettingen zijn vanaf circa 2500 voor Chr. kweldersedimenten afgezet. Deze zijn vanuit kreken of zijtakken of crevasse-geulen van de Rijn over de wadafzettingen afgezet. De ligging van deze kreken en Rijngeulen is maar ten dele bekend. Uit onderzoek in onder meer de Oostvlietpolder in Leiden is gebleken dat op dergelijke smalle geulen relatief kleine vindplaatsen aanwezig zijn. Recent onderzoek bij het voormalig Vliegveld Valkenburg heeft deze kennislacune ten aanzien van het onderzoeksgebied gedeeltelijk ingevuld. Uit dit onderzoek blijkt dat het estuarium uit een dynamisch geheel van kreken en kwelders bestaat. In de zandige en kleiige dekafzettingen komen op meerdere niveaus vegetatiehorizonten (oude “potentiele” bewoningsniveaus) voor, soms zwak ontwikkeld. Zelfs onder laatstgenoemde niveaus blijken sporen te hangen. Het gehele Oude Rijn-estuarium in het zuiden van de gemeente Katwijk heeft dan ook een hoge verwachting vanaf de Bronstijd/IJzertijd.
Beddingafzettingen (oeverwallen) Oude Rijn
Vanaf de vorming van de meest westelijke strandwal rond 2500 voor Chr. kreeg de Oude Rijn in het onderzoeksgebied meer het karakter van een meanderende rivier, met als gevolg stabielere geulen en vorming van oeverwallen. Deze hoger gelegen oeverwallen waren zeer geschikt voor bewoning, zoals blijkt uit de grote hoeveelheid vindplaatsen die er van bekend zijn en daarom geldt een middelhoge verwachting voor bewoningsresten vanaf de IJzertijd.
Beschermde archeologische monumenten
Er zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten in het gebied aanwezig.
Archeologische waarden
Binnen het plangebied zijn geen door archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden aanwezig.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden aanwezig. Wel is een aantal terreinen in het bestemmingsplangebied vrijgesteld van een archeologische onderzoeksplicht. Voor het overige deel van het plangebied geldt de archeologische verwachting en bijbehorende onderzoeksverplichting zoals die is weergegeven op de verwachtings- en beleidskaart. Hierbij geldt dat de vrijstellingsnorm vanuit de Limeszone die van de twee verwachtingen op basis van de bodemopbouw overschrijft. Buiten de vrijgestelde terreinen geldt dus voor het gehele plangebied een waarde – categorie 2. Deze is als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding, met bijbehorende bepalingen in de bestemmingsplanregels.
Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast archeologische waarden zullen ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Daarnaast is in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (regels, verbeelding) een analyse verplicht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden en een beschrijving van de wijze waarop hiermee is omgegaan.
Binnen het plangebied zijn geen panden met een buitengewoon hoge cultuurhistorische waarde gelegen. Een juridische regeling ter bescherming van deze waarden is daarom niet noodzakelijk.
De herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen kunnen bestaan uit een tweetal vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Aanduidingen
Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Voorbeeld hiervan is 'specifieke vorm vam verkeer - langzaamverkeer'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor volwaardige glastuinbouwbedrijven. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, erven, tuinen,verhardingen en water. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en specifieke gebruiksregels. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis gebonden bedrijf of een bed and breakfast.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair, geluidwal of –scherm, nutsvoorzieningen, brughoofden en brugaanlandingen.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor wegen met een (boven)lokale functie, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden, kruisingen, overbruggingen, tunnels en viaducten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen en water.
Artikel 8 Verkeer - Autosnelweg
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wegverkeer, voet- en fietspaden, geluidswerende en geluidsafschermende voorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, faunapassages en ecoducten, kunstwerken alsmede werkterreinen en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de aanleg van de Rijnlandroute en Tracébesluiten.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' is tevens langzaam verkeer toegestaan. Dit betreft de Voorschoterweg.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor water, het verkeer en vervoer te water, bermen, groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering.
Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding "burg" tevens een brug voor het wegverkeer van de A44 toegestaan met bijhehorende voorzieningen. Dit omvat tevens eventuele voet- en fietspaden.
De gronden binnen deze bestemming zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een watertransportleiding met de daarbij behorende bebouwingsvrije zone en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd als de belangen van de leiding dat toestaan. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de vergunning niet strijdig is met de veiligheid van de leiding.
Artikel 11 Waarde - Archeologie categorie 2
De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Dit omdat er sprake is van een een archeologisch waardevol gebied. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en regels ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn of indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische bescherming of zorg nodig is zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming te wijzigen.
Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn onder andere voorwaarden opgenomen over parkeren.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Voor de gronden langs de rivier is een "vrijwaringszone - vaarweg" opgenomen. Dit heeft gevolgen voor wat ter plaatse ruimtelijk mogelijk is. Deze beperking komt voort uit de provinciale verordening Ruimte.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Volgens dit artikel kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de in de regels opgenomen maten, afmetingen en percentages. Het betreft hier veelal ondergeschikte en kleine wijzigingen.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Dit overgangsrecht geldt niet voor gebouwen die ook reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.
Voor het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik ook reeds in strijd was met het voorgaande plan.
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Tracebesluit.
Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het ontwerpbestemmingsplan “Tracebesluit” heeft van 4-10-2019 t/m 14-11-2019 (6 weken) ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan Tracebesluit wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.
Consequenties bestemmingsplan Tracebesluit
In het bestemmingsplan Tracebesluit worden geen ontwikkellocaties opgenomen. Voor het bestemmingsplan Tracebesluit zal er geen verplichting zijn tot het opstellen van een exploitatieplan.
De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.
Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats of wordt gebouwd conform bij de vergunning horende bouwtekeningen en of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.
Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en hieraan gerelateerde wetgeving.
Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig) gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.
Het bestemmingsplan Tracebesluit doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Burgemeester en wethouders hebben het ontwerpbestemmingsplan vrij gegeven voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.