direct naar inhoud van 5.9 Waterhuishouding
Plan: Valkenburg Dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpVLKdorp-va01

5.9 Waterhuishouding

De kern Valkenburg ligt in het strandwallen- en strandvlaktelandschap, zoals dat langs een groot gedeelte van de Nederlandse kust uitstrekt. Binnen deze grote landschappelijke eenheid is het onderdeel van de oeverwal langs de Oude Rijn. De bodemkaart van Nederland geeft de gronden aan als jonge zeekleigronden van kleiige grond en sterk zandige klei, naar de rivier toe overgaand in matige zandige en lichte klei. Binnen de bebouwde kom is slechts een beperkte hoeveelheid oppervlaktewater aanwezig. Centraal in het dorp ligt in oost-westrichting de Grote Watering. Op de grens met de kern Katwijk aan de noordzijde bevindt zich eveneens een doorgaande oost-west sloot. Beide sloten zijn met elkaar verbonden via een bermsloot langs de provinciale weg N 206. De sloten functioneren ook als afvoer van overtollig water uit de Mient Kooltuin en hebben een transportfunctie.

Het watersysteem staat in directe verbinding met de Oude Rijn, via welk water de afwatering plaatsvindt. Daarnaast is er nog een aantal kleinere waterinsteken vanaf de Oude Rijn. De watergangen die een verbinding vormen tussen de Oude Rijn en het gebied rond het vliegkamp en de Mient Kooltuin zijn voorzien van keersluizen. Dit om bij overstromingen inundatie van het achterliggend gebied te voorkomen. Met uitzondering van Veldzicht is het oppervlaktewater binnen het gebied boezemwater. Veldzicht is afgesloten van het boezemwater. Een teveel aan water wordt geloosd op het boezemwater.

Het betreft hier, behoudens een enkele ruimtelijke ontwikkeling (zie: paragraaf 4.3), in hoofdzaak een conserverend plan. Waarschijnlijk hebben deze geïnventariseerde ruimtelijke ontwikkelingen geen gevolgen voor de waterhuishouding in dit plangebied. Dit neemt niet weg dat een watertoets op grond van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is. Dit betekent concreet dat wij overleg moeten voeren met de desbetreffende waterbeheerder (het Hoogheemraadschap van Rijnland). In de fase van het voorontwerpoverleg, adviseert deze waterbeheerder ons omtrent de inhoud hiervan in het zogenaamde wateradvies. De uitkomsten van dit overleg zullen wij op grond van het Besluit ruimtelijke ordening opnemen in de plantoelichting.

5.9.1 Waterneutraal bouwen

De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.

Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:

  • 1. Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
  • 2. Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
  • 3. Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
  • 4. Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.

Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:

  • Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.
  • Toepassen grasdaken.
  • Toepassen half open verharding.
  • Toepassen flauwer taluds watergangen.
  • Wadi's.

Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.

Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.

5.9.2 Grondwater

In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater.

De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.

5.9.3 Duurzaam bouwen

De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.

5.9.4 Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
      • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
      • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

5.9.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor Hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.