Plan: | 1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0537.bpRBG1epartherztk-va01 |
De Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek (GOM) is, in samenwerking met de gemeente Katwijk, bezig met de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied Trappenberg-Kloosterschuur. Voor dit gebied is het in 2011 vastgestelde bestemmingsplan op 6 maart 2013 onherroepelijk geworden. Naar aanleiding van de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan is partiële herziening van dit plan noodzakelijk. Per deelgebied wordt een herziening in procedure gebracht.
De voorliggende 1e partiële herziening betreft alleen een uitwerking voor een klein gedeelte van Trappenberg-Kloosterschuur, waarbij slechts ondergeschikte wijzigingen worden doorgevoerd. In beginsel betreft het een voortzetting van het voorgaande bestemmingsplan.
Het voorliggende plan heeft betrekking op het gebied, gelegen ten westen van de Voorhouterweg, waar woningen zullen worden gebouwd. Deze woningbouw is in het vigerende plan wel mogelijk maar als gevolg van wijzigingen in de stedenbouwkundige uitwerking is een herziening benodigd. Het voorliggende bestemmingsplan "1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur" voorziet hierin. Uiteraard vormt het vigerende plan de basis voor deze herziening. Het plan wordt alleen toegespitst op de wijzigingen in de inrichting van het gebied. Ook het beleidskader wordt volledig geactualiseerd. Het nieuwe bestemmingsplan wordt ook gebruikt om een omissie in het vigerende plan te herstellen. Het betreft het vastleggen van voldoende afstand tussen de kassen en de woningen langs de Voorhouterweg, tot aan de kruising met de Galglaan.
Het plangebied van het bestemmingsplan "1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur"ligt in de oksel van de Voorhouterweg en de Vinkenweg. De grenzen zijn gebaseerd op de exploitatie- en uitgifteopzet van de GOM en niet op bestaande kadastrale of geografische grenzen, waardoor de grenzen niet goed verbaal kunnen worden genoemd. Afbeelding 1.1 geeft de plangrens weer. Naast de woningbouwlocatie is aan de noordoostzijde een lange smalle strook meegenomen. Dit is nodig om voldoende afstand tussen de kassen en de woningen langs de Voorhouterweg te regelen. Aan de zuidoostzijde is een strookje meegenomen dat aansluit op de Voorhouterweg. Hiermee wordt de toekomstige ontsluitingsweg van het woongebied geregeld. De bestaande woningen Vinkenweg 13, 15 en 17 zijn binnen het plangebied gelegen.
Afbeelding 1.1.: plangrens van het bestemmingsplan over de luchtfoto
Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur", vastgesteld door de gemeenteraad van Katwijk op 29 september 2011, en onherroepelijk in werking getreden op 6 maart 2013. Afbeelding 1.2. geeft de relevante uitsnede weer van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2.: plangrens van het bestemmingsplan over de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan
Deze herziening van het bestemmingsplan vervangt het voorgaande plan, met name voor wat betreft de begrenzing van de bestemmingen op de verbeelding. Benadrukt moet worden dat het slechts gaat om beperkte wijzigingen, feitelijk een nadere uitwerking van de voorgaande regeling ter plaatse.
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan de ruimtelijke en functionele aspecten. Hoofdstuk 4 licht de ontwikkelingsplannen voor Trappenberg-Kloosterschuur toe en hoofdstuk 5 gaat in op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 8 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel rijk, provincies als gemeenten hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.
Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisies op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.
De bestemmingsplanprocedure is in de Wro teruggebracht van ruim een jaar in de voorgaande Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('electronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen.
De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De afweging is van toepassing op wonen, werken, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.
Het afwegingskader van de ladder is als volgt:
In relatie tot het plan
Voor dit plan moet de Ladder voor Duurzame verstedelijking worden toegepast. Dit gebeurt in paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking.
Per 1 januari 2012 trad de wijziging van het Bro in werking die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.10 en 5.11 van deze toelichting komen de aspecten 'archeologie' respectievelijk 'cultuurhistorie' aan bod.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumentenvergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.
Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.
Bijlage II van de Bor is in gewijzigde vorm op 1 november 2014 in werking getreden. De wijzigingen in het Bor maken het eenvoudiger om zonder omgevingsvergunning te bouwen, aangezien de randvoorwaarden voor bebouwing op het achtererfgebied zijn versoepeld. Daarnaast is een definitie voor mantelzorg opgenomen en de mogelijkheid om bijbehorende bouwwerken bij woningen te gebruiken voor mantelzorg. Tijdelijk gebruik van gebouwen (ten hoogste 10 jaar) kan via de reguliere procedure geregeld worden. Ook kan er via een korte procedure een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruiken van een bouwwerk buiten de bebouwde kom dat een logiesfunctie voor werknemers krijgt. Voor uitbreidingen van en gebruikswijzigingen binnen al bestaande hoofdgebouwen en bijbehorende percelen geldt eveneens dat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden toegepast.
In relatie tot het plan
De begrippen en terminologie in dit bestemmingsplan zijn afgestemd op de Wabo en het Bor.
Gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura 2000 gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn. Binnen Katwijk zijn twee Natura 2000 gebieden aangewezen: Meijendel & Berkheide en de Coepelduynen.
In een beheerplan zal wordt vastgelegd hoe de doelstellingen zullen worden gehaald. Momenteel zijn voor de in Katwijk aanwezige gebieden nog geen beheerplannen vastgesteld door het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten).
Voor bepaalde activiteiten in Natura 2000 gebieden is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het aangewezen gebied maar ook daarbuiten (zogenaamde 'externe werking' ). In het beheerplan zal worden vastgelegd welke activiteiten niet vergunningplichtig zullen zijn. Middels een zogenaamde 'passende beoordeling' of met een milieueffectrapportage (Mer) moet worden vastgesteld in hoeverre een activiteit een significant effect heeft op de natuurdoelen en of een NB-wet vergunning nodig is. Indien voor een activiteit een NB-wet vergunning vereist is zal deze bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten zijn verkregen.
Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat indien in het plangebied beschermde planten en dieren voorkomen, schade aan de soort dient te worden voorkomen. Indien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaat dient te zijn aangetoond dat deze geen schade aan de instandhouding van de soort toebrengt, danwel dat eventuele schade wordt gecompenseerd.
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.7 van deze toelichting komt het aspect 'natuurbescherming' aan bod.
De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn de volgende "projecten" beschreven:
Ook is in het Barro het onderwerp "duurzame verstedelijking" opgenomen, met een verplichting om de 'ladder' te doorlopen.
Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant, te weten het Kustfundament en de Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.
In relatie tot het plan
In paragraaf 4.2 van deze toelichting komt het aspect 'ladder voor duurzame verstedelijking' aan bod.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuurprojecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
In relatie tot het plan
In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd als 'Strook Atlantikwall' met als kenmerken:
Deze kenmerken zijn in het ontwikkelingsgebied Trappenberg-Kloosterschuur niet aan de orde.
De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).
De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.
In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.
Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.9 van deze toelichting komt het aspect 'waterhuishouding' aan bod.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het Rijksbeleid.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Versterken ruimtelijke kwaliteit
De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Programma Ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie.
Programma Mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Deze kan elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
In relatie tot het plan
Ter plaatse van het plangebied geldt artikel 2.2.1.; 'beter benutten van bebouwde ruimte'. Met de herontwikkeling van het gebied tot een duurzaam glastuinbouwgebied in combinatie met Greenportwoningen wordt aan dit uitgangspunt voldaan. De provincie zet ook in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Ook hieraan wordt met de herontwikkeling van Trappenberg-Kloosterschuur voldaan. Het plan past binnen de visie.
De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.
De onderbouwing van een ontwikkeling dient ook op grond van provinciaal beleid te voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In relatie tot het plan
Het plangebied is op kaart 3 (teeltgebieden) van de Verordening Ruimte aangewezen als 'glastuinbouwgebied' (zie afbeelding 2.1.). Hier zijn alleen glastuinbouwbedrijven toegestaan. In het plangebied worden woningen gerealiseerd. Dit zijn de zogenaamde Greenportwoningen. In de provinciale Verordening Ruimte is dit juridisch geborgd, als vertaling van de afspraken die zijn gemaakt in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. Maximaal 600 Greenportwoningen kunnen zowel binnen als buiten het bollenteeltgebied worden gerealiseerd. De te realiseren woningen in het voorliggende plangebied maken hier deel vanuit.
Artikel 2.1.1. uit de Verordening Ruimte stelt de ladder voor duurzame verstedelijking verplicht. Hieraan wordt in paragraaf 4.2 van deze toelichting getoetst.
Op kaart 11 (waterveiligheid) is de Voorhouterweg aangeduid als regionale waterkering. Deze ligt buiten het onderhavige bestemmingsplangebied. Voor het overige heeft het plangebied geen relevante aanduidingen binnen de Verordening Ruimte.
Afbeelding 2.1.: uitsnede kaart 3 (teeltgebieden) uit provinciale Verordening Ruimte
De Provinciale Milieuverordening wordt in fasen, - tranches - genoemd, gewijzigd en geactualiseerd. In de Provinciale Milieuverordening zijn de hoofdlijnen van het milieubeleid en de belangrijkste ontwikkelingen op milieugebied beschreven. Op 1 april 2011 is de zevende tranche in werking getreden. De Provinciale Milieuverordening bevat o.a. regels over de milieubeschermingsgebieden voor stilte en voor grondwater. De milieubeschermingsgebieden hebben gevolgen voor toetsing van bepaalde activiteiten en vinden hun beslag in het bestemmingsplan.
De waterwingebieden zijn de meest kwetsbare zones van de beschermingsgebieden. In deze zone is het beschermingsregime dan ook het strengst. Binnen waterwingebieden dient elk risico van verontreiniging te worden voorkomen; in deze gebieden zijn dan ook in principe alleen activiteiten toegestaan in het kader van de grondwaterwinning zelf. Indien men toch activiteiten in soort gebieden wil uitvoeren dient ontheffing te worden aangevraagd. Rondom de waterwingebieden zijn ook grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, deze bevinden zich echter niet op Katwijks grondgebied.
In het Stiltegebied Berkheide, grotendeels samenvallend met het waterwingebied Berkheide, is sprake van strengere bepalingen ten aanzien van het gebruik van toestellen die de natuurlijke stilte van het gebied kunnen verstoren. De aanwijzing kan beperkingen opleggen aan planologische ontwikkelingen in en aangrenzend aan het Stiltegebied.
In relatie tot het plan
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermingsgebieden.
Het plan past binnen het provinciale beleid.
Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:
In relatie tot het plan
Trappenberg – Kloosterschuur is op de Visiekaart 2020 aangewezen als ‘glastuinbouwgebied’ met de aanduiding ‘zoekgebied Noordelijke Randweg’ daar dwars doorheen. Doel in de Bollenstreek is het herstructureren en versterken van een vitaal bollencomplex en de landschappelijke kwaliteit, inclusief glastuinbouw, alsook het in stand houden van het dorpskarakter en de sociale structuur. Dilemma daarbij is de druk van woningbouw en overige ruimteclaims zoals bedrijventerreinen, veeteelt en detailhandel op het open gebied. Deze functies kunnen tevens de bereikbaarheid negatief beïnvloeden. In de Regionale Structuurvisie wordt de oprichting van de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij door de greenportgemeenten voorgesteld. Daarnaast wordt de afspraak van de gebiedsuitwerking – 2.625 ha bollengrond - bestendigd. Ook wordt gesteld dat de ontwikkeling van de Greenport de voorkeur heeft bij de afweging van ruimtelijke ontwikkeling en dat er ruimte moet bestaan voor Greenport-gerelateerde bedrijvigheid. Glastuinbouw is onder meer in Trappenberg-Kloosterschuur mogelijk. Er moet ook ruimte worden geboden aan het herstel van de cultuurhistorische landschappelijke waarde en dient er geïnvesteerd te worden in het open landschap met nadruk op de open vensters en tegengaan van verrommeling. Tot slot moet de bereikbaarheid van de Bollenstreek worden verbeterd en de graslanden met hoge natuurwaarden dienen behouden te blijven (Elsgeesterpolder en Hogewegpolder).
De woningbouw in het voorliggende plangebied maakt deel uit van de totale ontwikkeling van Trappenberg-Kloosterschuur, zoals beschreven in de RSV.
Uitgangspunten
De woningbehoefte groeit en deze behoefte moet regionaal geaccommodeerd worden. Naast groei van de behoefte wordt de regio ook geconfronteerd met vergrijzing en gezinsverdunning. Daar moeten de gemeenten in hun woningbouwprogrammering rekening mee houden.
De Regionale Woonagenda 2014 is een leidraad waarmee de gemeenten binnen Holland Rijnland een bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de regionale woningmarkt.
Kaders
Belangrijk kader voor de regionale woonagenda is de provinciale visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). De provincie zet in deze visie in op het optimaal benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied, voldoende sociale woningen voor de primaire doelgroep en het realiseren van de juiste woning op de juiste plek. Belangrijk instrument hierbij is de ladder voor duurzame verstedelijking.
Iedere drie jaar wordt er door de provincie een berekening gemaakt van de verwachte woningbehoefte (WBR) en de bevolkingsprognose (BP). In de regionale Woonagenda is uitgegaan van deze WBR2013 cijfers omdat deze door de provincie als bovengrens voor de woningbouw in de regio (en in de gemeente) worden gehanteerd. Het afstemmen van alle woningbouwplannen in de (sub)regio is dan ook een belangrijk onderdeel van de regionale Woonagenda.
Voorzien in kwalitatieve woningbehoefte
Voorzien in de toekomstige woningbehoefte vraagt om de juiste product-marktcombinaties op de juiste locatie. Hierbij spelen de locatiekenmerken een rol in relatie tot de vraag/behoefte van de doelgroepen. Marktkansen liggen er volgens de regionale woonagenda vooral voor de sociale huurwoningen (egz en app), vrije sector huur, goedkope koopwoningen (egz) en middeldure koop (egz). Qua locatiekenmerken liggen er vooral kansen in de centrum (klein)stedelijk, buiten centrum en groenstedelijke woonmilieus.
Regionale afstemming woningbouwplannen
Binnen de regionale afstemming worden de woningbouwplannen ingedeeld in een aantal categorieën. Categorie 1 zijn de harde en realistische plannen; categorie 2 zijn de reserveplannen (dit zijn de harde, maar minder realistische plannen en de realistische maar minder harde plannen); categorie 3 zijn de plannen die in meerder opzichten onzeker zijn en de plannen na 2020 en categorie 4 zijn de plannen die gebaseerd zijn op provinciaal-(inter)gemeentelijke afspraken over bovenlokale gebiedsontwikkeling.
Monitoring
De aantallen en kwaliteit van de plannen worden gemonitord aan de hand van de planmonitor. De regio Holland Rijnland bekijkt in overleg met de gemeenten welke toevoegingen nodig zijn om de afspraken uit de regionale woonagenda te kunnen volgen.
In relatie tot het plan
De Greenportwoningen die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt zijn opgenomen op de planlijst van de regio Holland Rijnland en daarmee regionaal afgestemd. Genoemde planlijst is inmiddels ook door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bekrachtigd.
In december 2009 hebben de zes Greenportgemeenten de ISG vastgesteld. De ISG is een integraal planologisch kader voor buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met een doorkijk tot 2030. Met de ISG kiezen de zes Greenportgemeenten voor een gemeenschappelijke aanpak van de vitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek, met de volgende doelstellingen:
In relatie tot het plan
Trappenberg - Kloosterschuur is op de structuurvisiekaart aangeduid als herstructurering naar vitale greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgave, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex (zie afbeelding 2.2.). De realisatie van de Greenportwoningen in het onderhavige bestemmingsplan maakt hier deel van uit.
Afbeelding 2.2.: uitsnede kaartbeeld ISG. Trappenberg-Kloosterschuur is aangegeven met de zwarte stippellijn. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde (centraal) van Trappenberg-Kloosterschuur.
Het regionale verkeers- en vervoersplan "De Regio's Verbonden" geeft de hoofdlijn ten aanzien van mobiliteit in de regio. De mobiliteitsbehoefte van de gebruikers staat daarbij centraal. Het gaat om alle facetten zoals de verschillende modaliteiten, verkeersveiligheid en de link met ruimtelijkbeleid. Het RVVP is ook de basis geweest voor het regionale fietsplan en openbaar vervoerplan.
In relatie tot het plan
Specifiek voor het onderhavige plangebied doet het regionale verkeers- en vervoersplan geen uitspraken.
Op 17 februari 2010 heeft het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland het Regionaal Groenprogramma 2010-2020 vastgesteld. In dit programma worden de groene ambities van de regio verder uitgewerkt in een visie, doelstellingen en een uitvoeringsstrategie. Twee kernbeslissingen uit de Regionale Structuurvisie dienen daarbij als uitgangspunt. De eerste is "groenblauwe kwaliteit staat centraal", de tweede luidt "de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open".
In het plan wordt de groenblauwe toets voor ruimtelijke projecten geïntroduceerd. De kwaliteit van het groen binnen het ruimtelijk project moet worden beschreven aan de hand van verschillende functies van groen. Hierbij wordt aangesloten bij het regionale Beleidskader Duurzame Stedenbouw van de Milieudienst. Daarnaast moeten ontwikkelingen passen binnen het kader van het Groenprogramma: de visie, de doelstellingen en de Groenvisie in kaart. Er mag ook geen verstoring optreden van natuur- en recreatiegebieden of verbindingen daartussen door woningbouw, infrastructuur of bedrijventerrein, tenzij met compensatie. Er moet aandacht zijn voor beleving en kwaliteit van het water in wijk of polder alsook aandacht voor groen op en aan de rand van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw. Ook moet er aandacht zijn voor landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw en moet bij nieuwe infrastructuur worden gezorgd voor (snel)wegovergangen, zoals faunapassages en fiets- en wandelbruggen.
In relatie tot het plan
Bij de planvorming voor de herontwikkeling van Trappenberg-Kloosterschuur is aandacht besteed aan groene en blauwe waarden. De woningen uit het onderhavige bestemmingsplan maken deel uit van de totale herontwikkeling en passen daarmee binnen de gestelde kaders.
Het bestemmingsplan past binnen de kaders uit het regionale beleid.
Zoals in paragraaf 1.3 reeds uiteen is gezet, is het geldende bestemmingsplan ter plaatse, het plan "Trappenberg-Kloosterschuur".
Ter plaatse zijn de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch - Glastuinbouw 2" opgenomen. De woonbestemming heeft dezelfde inhoud als de woonbestemming uit het voorliggende plan, maar de grenzen op de verbeelding zijn aangepast en enkele ondergeschikte wijzigingen (correcties) zijn doorgevoerd. De glastuinbouwbestemming was opgenomen voor de drie bestaande woningen Vinkenweg 13, 15 en 17. In de oude opzet zouden deze woningen als bedrijfswoning behouden blijven. In de nieuwe opzet worden ze omgezet naar burgerwoningen. In het voorliggende plan zijn ze niet specifiek aangeduid maar maken ze deel uit van de regeling uit de woonbestemming.
Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.
In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.
De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.
In relatie tot het plan
Er is geen specifiek beleid geformuleerd voor de woningbouwmogelijkheden binnen het plan Trappenberg - Kloosterschuur.
De Woonvisie Katwijk 2015-2019 is op 1 oktober 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.
In de Woonvisie ligt het accent op het voorzien in de woonwensen van de verschillende doelgroepen: de starters, de jonge gezinnen die door willen stromen, de vitale ouderen die door willen stromen en de ouderen die met een zorgvraag te maken krijgen. Samen met andere betrokken partijen wordt gewerkt aan het oplossen van knelpunten en de inzet van de juiste instrumenten en acties om dit te bereiken.
Bij de inzet van instrumenten en maatregelen worden deze getoetst aan drie hoofddoelstellingen:
•Betaalbaarheid
•Beschikbaarheid
•Duurzame kwaliteit
Wanneer een instrument of maatregel bijdraagt aan het dichterbij brengen van de drie hoofddoelen kan het worden ingezet. Programmering afgestemd op het voorzien in kwalitatieve woningbehoefte passend binnen het kwantitatieve WBR kader vanuit de provincie. Het uiteindelijke doel voor de gemeente bij het ontwikkelen van woningbouwplannen is om zo goed mogelijk te voorzien in de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners van Katwijk. Dit vraagt om een op de vraag/behoefte afgestemd programma met daarin de juiste product-marktcombinaties op de juiste locatie. Bij de woningbouwprogrammering worden de kenmerken en de ligging van de locatie in beeld gebracht om deze optimaal af te stemmen op de wensen en eisen ten aanzien van de woning en de woonomgeving van de verschillende doelgroepen.
Op 26 april 2012 heeft de raad de Welstandsnota Katwijk 2012 vastgesteld.
De gemeentelijke Welstandsnota geeft inzicht in de regels die gelden ten aanzien van de toetsing aan eisen van welstand. De Welstandsnota geeft een typering van de bebouwing in bestaande wijken (gebiedsindeling) en hoe hiermee in het kader van de toetsing door de stadsbouwmeester wordt omgegaan (welstandsniveau). Initiatiefnemers van een bouwplan kunnen daarmee vóór het indienen van het daadwerkelijke bouwplan inzicht krijgen in de beoordelingscriteria die gelden voor het betreffende gebied. Doel van het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is het bieden van heldere en eenvoudige procedures met objectieve beoordelingscriteria.
De relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria is als volgt. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bestemmingsplanregels prevaleren dus boven welstandscriteria. De architectonische vormgeving, uitstraling van bouwwerken en inpassing in de gebouwde omgeving vallen echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.
In relatie tot het plan
Het plangebied is aangeduid als 'tuindersgebied'. Daar gelden specifieke eisen m.b.t. welstand. In het nieuwe woongebied zullen andere eisen gelden, aangezien het geen tuindersgebied maar een woongebied wordt.
Op het gebied van parkeren stelt de Brede Structuurvisie Katwijk (BSV) dat er voorzien moet worden in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen. Het gedeelte verkeer uit de BSV is verder uitgewerkt in het Integraal Verkeers- en Vervoersplan. Daarvan is het Parkeerbeleid 'Stilstaan bij parkeren' weer een verdere uitwerking. "Stilstaan bij parkeren" is op 29 januari 2009 door de raad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat er in bestaande woongebieden, met een hoge parkeerdruk, samen met bewoners oplossingen gezocht zullen worden om de parkeerdruk te verminderen. Daarnaast is opgenomen wat de parkeernorm is bij nieuwbouw, uit- en inbreidingsplannen en functieveranderingen. Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Voor parkeren is niet alleen van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn, maar ook dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:
Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.
In relatie tot het plan
In paragraaf 4.7 wordt beschreven dat voor de nieuw te realiseren woningen in het plangebied het Parkeernormenbeleid Katwijk (2010) geldt. Om de parkeerbehoefte te regelen is het Parkeernormenbeleid juridisch verankerd aan de regels van dit bestemmingsplan.
In het Archeologisch Beleidsplan is het gemeentelijke beleid vastgelegd, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006) en de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die sinds 1 september 2007 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.
Met het Archeologisch Beleidsplan is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt in drie typen archeologisch interessante gebieden:
Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.
Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie en de omvang, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen geldt een wettelijke meldingsplicht. In geval van bijzondere vondsten kan de gemeentelijke archeoloog deze laten opgraven en de vondsten bergen voordat ze zouden worden afgevoerd.
Voor geheel Katwijk wordt een Erfgoednota voorbereid, waar archeologisch beleid deel van uitmaakt.
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.10 wordt nader ingezoomd op de archeologische situatie ter plaatse van het plangebied.
Op 12 augustus 2008 heeft de raad het Duurzaamheidsprofiel Katwijk vastgesteld. De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Katwijk wil vanuit haar traditie en identiteit de samenleving duurzaam inrichten waarbij het voor huidige en toekomstige inwoners en bezoekers aangenaam en goed wonen, werken en leven is, en zal daartoe waar nodig vernieuwend handelen.
Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen. Een duurzaamheidstoets draagt aan deze functie bij. De gemeente zal zich richten op duurzaam inrichten en bouwen, duurzaam wijkbeheer en leefomgeving, sociale duurzaamheid en duurzaam handelen. Kaders daarbij zijn de volgende:
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.2 wordt nader ingezoomd op de duurzaamheidsaspecten binnen het plan.
De gemeente Katwijk heeft op 18 augustus 2009 de nota Geluidbeleid vastgesteld. Daarin zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.
Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.4 wordt nader ingezoomd op de geluidssituatie ter plaatse van het plangebied.
De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld. De gemeente Katwijk heeft het plan op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld.
Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.
In relatie tot het plan
In paragraaf 5.9 wordt nader ingezoomd op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.
Het totale beleid voor bomen is vastgelegd in het bomenbeleidsplan, het bomenbeheerplan en het bomenwerkplan. Het bomenbeleid dient er toe om een goed functionerend bomenbestand duurzaam te kunnen behouden. In het Bomenbeleidsplan 2011-2025, vastgesteld in 2011, is aangegeven welke beplantingen, bomenrijen en solitaire bomen van belang zijn voor de beeldkwaliteit in de gemeente Katwijk en op welke wijze de ontwikkeling en instandhouding hiervan worden nagestreefd.
In relatie tot het plan
Er bevinden zich geen beschermenswaardige bomen in het plangebied.
Op 2 december 2014 heeft het college de beleidsregels voor huisvesting van arbeidsmigranten vastgesteld. Deze beleidsregel is een uitwerking van het regionale convenant Huisvesting Arbeidsmigranten en heeft tot doel de besluitvorming rond de huisvesting te bespoedigen.
In de beleidsregel is onderscheid gemaakt tussen verschillende gebieden waarbinnen, onder voorwaarden, huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk kan worden gemaakt middels een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Ook is aangegeven in welke gevallen een individuele beoordeling aan de hand van ruimtelijke aspecten dient plaats te vinden.
Indien de beleidsregel stelt dat vestiging in een bepaald gebied of pand kan, dan wordt dit planologisch mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning of door een bestemmingswijziging. Wanneer omgevingsvergunning wordt verleend zal het gebruik/de bestemming worden aangeduid als 'specifieke vorm van horeca – pension voor tijdelijke bewoning'.
De beleidsregel is overgenomen in het gemeentelijke kruimelgevallenbeleid en wordt tevens meegenomen in bestemmingsplanherzieningen, in de vorm van afwijkingsregels. De gebiedscategorieën, behorende bij de beleidsregel, worden in de bestemmingsplannen vertaald naar perceelsniveau.
In relatie tot het plan
Het plangebied is aangeduid als 'buitengebied'. Hier kunnen onder voorwaarden uitzonderingen worden gemaakt om huisvesting voor arbeidsmigranten toe te staan in bestaande woonruimte of andere bestaande gebouwen.
Het bestemmingsplan past binnen de kaders uit het gemeentelijke beleid.
Archeologie
Het glastuinbouwgebied Kloosterschuur - Trappenberg ligt aan de noordzijde van Rijnsburg, op de overgang van de zeekleigronden die in de monding van de Oude Rijn zijn afgezet naar het stelsel van strandwallen en strandvlakten, het zogenoemde estuariumlandschap. Het glastuinbouwgebied ligt deels op een uitloper van een standwal. Naar het noorden grenst het aan de Hoogewegpolder en naar de zuid-oostzijde aan de Elsgeesterpolder. Deze polders vormen twee van de laatste graspolders in de Duin- en Bollenstreek. De kronkelende sloten herinneren aan de inundatie door de zee. Beide polders zijn van betekenis vanwege de vegetatiekundige waarden en haar kwaliteiten als weidevogelgebied.
Het startpunt van de huidige situatie ligt zo’n 15.000 jaar terug. Holland is dan nog in de greep van de laatste ijstijd. De Noordzee ligt voor een groot deel droog. Het zeeniveau ligt ruim 100 meter lager dan thans. Hierdoor ligt ook de kustlijn veel verder naar het westen. Door het barre klimaat is er weinig begroeiing. De wind heeft vrij spel. Op de bodem worden dikke, golvende zandpakketten afgezet. Vrijwel het gehele gebied van de huidige Noordzee wordt door deze dekzanden bedekt. Met het einde van de laatste ijstijd, circa 12.000 jaar geleden, eindigt het geologische tijdperk van het Pleistoceen. Met het stijgen van de temperatuur smelten de ijskappen. Dit heeft een rijzing van de zeespiegel tot gevolg waardoor de kustlijn in oostelijke richting opschuift.
Omstreeks 5000 voor Christus bereikt de kustlijn ongeveer haar huidige plaats. Dan breekt opnieuw een woelige periode aan, waarin perioden van transgressie en regressie elkaar opvolgen. Ten tijden van transgressie overspoelt de zee het land. Hierbij wordt het pleistocene zand opgewoeld en in strandwallen afgezet. Met iedere transgressieperiode wordt een nieuwe wal opgeworpen. Zo vormt zich in de loop der tijd een complex van strandwallen. De meest oostelijke strandwal, met daarop gesitueerd Warmond, Oegstgeest, Sassenheim en Lisse is de oudste. Deze dateert van ongeveer 2300 jaar voor Christus. De vorming van de strandwallen gaat door tot aan het begin van de jaartelling. In de laagten tussen de hogere strandwallen, de strandvlakten, stagneert de afvoer van hemelwater. In het rustige zoetwatermilieu tussen de strandwallen ontwikkelt zich veen.
De strandwallenkust is niet geheel gesloten. Deze wordt onderbroken door de monding van de (Oude) Rijn. Bij hoog water en bij zware stormen dringt de zee door deze opening diep het achterland in. Hierdoor ontstaat er een estuariumlandschap ter plaatse van het studiegebied. Tot op de dag van vandaag is er een duidelijk reliëf waarneembaar in de polders. Ook het kronkelige verloop van de sloten duidt op de invloed van de zee.
Het meest zuid-westelijke deel van het studiegebied stond onder sterke invloed van de Oude Rijn die regelmatig buiten zijn oevers trad. Hierbij werd het zwaarste, meest zandige materiaal direct langs de oevers van de rivier afgezet. Op deze wijze ontstaan langs de rivier hoger gelegen, zandige oeverwallen. Hier direct achter liggen voedselrijke en goed doorlatende zanderige kleigronden. Hier zijn later tuinbouwgebieden op gevestigd.
In de huidige situatie zijn de strandwallen minder herkenbaar door verzanding. De hogere ligging in het landschap is hiermee genivelleerd. De verzanding is goed te herkennen in het landschap door een uitgebreid stelsel van kanalen dat zorgdroeg voor de afvoer van het zand. Tevens zijn diverse percelen omgespoten ten behoeve van de bollenteelt. Van oudsher zijn de oeverwallen van de Oude Rijn en de strandwallen de plekken geweest waar mensen zich het eerst gevestigd en over verplaatst hebben. Vervolgens zijn vanuit deze plekken het achterliggend landschap in cultuur gebracht. Het Elsgeesterlaantje is hier een mooi voorbeeld van. Deze weg is op de kaarten van 1611 al waarneembaar.
Cultuurhistorie
Trappenberg-Kloosterschuur kent een uitermate gemeleerd karakter. Het landschap is een resultante van particuliere initiatieven en ingrepen. Het ondernemersschap is in Rijnsburg sterk aanwezig, het is een bezig volk met een goede handelgeest.
Dit landschap is organisch gegroeid. In de jaren 1980 is deze organische groei overgegaan. In deze periode is Kloosterschuur ontwikkeld als een destijds grootschalig en modern kassengebied. Een gebied dat rationeel en planologisch opgezet is. Dit staat in schil contrast met het overige organisch gegroeide landschap.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten, zoals rijks- of gemeentelijke monumenten, aanwezig waarvoor een beschermende regeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Wel is de hele herontwikkeling van het gebied in ruimtelijk opzicht geënt op de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op basis van ruimtelijk onderzoek is een landschappelijk raamwerk gedefinieerd met bestaande en/of te ontwikkelen ruimtelijke dragers die het plan ruimtelijk structureren. Door de ontwikkeling van ‘dragers’ (strandwallen en kreken), wordt het gebied weer leesbaar. Ten eerste vindt daartoe met name tussen de strandwallen verdichting van bebouwing plaats. En daarnaast worden de kronkelige watergangen in het gebied, die parallel aan de bebouwingslinten liggen en kenmerkend zijn voor het estuariumlandschap, verbreed zodat ook deze sterke ruimtelijke dragers in het landschap worden.
In de huidige situatie is in Trappenberg-Kloosterschuur sprake van een organisch gegroeid gebied. De volgende aspecten vallen sterk op:
Het plangebied zelf bestaat uit oude agrarische bebouwing: kassen, drie bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken, zoals schuren, alsmede waterbassins. De drie woningen zijn bereikbaar vanaf een (doodlopend) zijweggetje van de Voorhouterweg. Afbeeldingen 3.1. geeft de bestaande situatie weer.
Afbeelding 3.1.: streetview-foto van het plangebied. Links de doorgaande Vinkenweg; rechts de aftakking naar het plangebied (bron: Cyclorama viewer 29/04/2015)
Het lint Voorhouterweg / Rijnsburgerweg, dat ten oosten van het plangebied loopt, heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde en wordt gekenmerkt door een divers karakter: afwisseling tussen open en dicht, groot en klein, ruim en krap, geen zicht en doorzicht. In het plangebied zijn drie bestaande woningen aanwezig: Vinkenweg 13, 15 en 17. Deze woningen blijven behouden. Ze worden ingepast in het nieuwe woongebied. Het zijn voormalige bedrijfswoningen bij de kassen. Deze woningen worden omgezet naar burgerwoningen. De bestaande kassen zullen worden gesloopt.
Trappenberg-Kloosterschuur wordt in de huidige situatie reeds gekenmerkt door vele glastuinbouwbedrijven en aanverwante bedrijven als hoveniers en groothandelsbedrijven in tuinbouwproducten. Trappenberg - Kloosterschuur is inmiddels het grootste glastuinbouwconcentratiegebied van de regio. De percelen rond de Trappenberglaan zijn in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontwikkeld als een grootschalig en modern kassengebied. Het gedeelte rond de Voorhouterweg, waar het onderhavige plangebied ligt, is ernstig verouderd en versnipperd. In het gebied zijn ook enkele niet-agrarische bedrijfsfuncties aanwezig, zoals loonbedrijven, een manege en een elektrotechnisch installatiebedrijf. Deze zijn niet in het bestemmingsplangebied gelegen. Horeca en toeristische voorzieningen zijn niet in en rondom het bestemmingsplangebied gelegen. Binnen het plangebied zijn enkele verouderde kassen en bedrijfsloodsen aanwezig. Deze zullen worden gesloopt.
Er zijn geen maatschappelijke voorzieningen in en rondom het bestemmingsplangebied gelegen.
De Voorhouterweg is de belangrijkste weg binnen Trappenberg-Kloosterschuur. Dit is een 'erftoegangsweg buiten de bebouwde kom'. De weg is, conform het Duurzaam Veilig-principe, ingericht als 60 km/h-weg, zonder dat er een middenlijn is opgenomen die de weg in twee rijstroken scheidt. In Trappenberg-Kloosterschuur is ook de Elsgeesterweg zo'n erftoegangsweg, maar deze is slechts 3 meter breed en van ondergeschikt belang omdat die weg voor doorgaand verkeer doodloopt: de weg gaat over in een weg voor recreatief fietsverkeer en bestemmingsverkeer.
Wegen die het gebied raken of op grotere schaal ontsluiten zijn de provinciale weg N449 (Noordwijkerweg) en N206 (Provincialeweg). De N449 vervolgt door Rijnsburg haar route als de Brouwerstraat en Rijnsburgerweg naar de aansluiting op de A44. Over deze route door de bebouwde kom vinden veel verkeersbewegingen plaats, wat ongewenst is vanwege het karakter van het gebied als woongebied.
De Voorhouterweg en de Elsgeesterweg worden ook gebruikt door fietsverkeer. De verkeersveiligheid van fietsers over de Voorhouterweg is in het geding vanwege het gebruik van deze weg door vrachtverkeer ten behoeve van de glastuinbouwbedrijven.
Het recreatieve verkeer maakt eveneens gebruik van de hiervoor genoemde wegen. Aanvullend op het bestaande recreatieve (fiets)netwerk zal mogelijk een nieuwe provinciale fietsroute worden aangelegd in het gebied. Het exacte tracé is echter nog niet bekend.
Het plangebied zelf, dat wil zeggen de bestaande bedrijfswoningen en agrarische bedrijven, zijn bereikbaar via een doodlopend zijweggetje van de Vinkenweg.
De Elsgeesterpolder en de Hoogewegpolder, in de nabijheid van het plangebied gelegen, zijn van belang voor natuurontwikkeling, en de Elsgeesterpolder als broedgebied voor weidevogels en als verblijfplaats voor overwinteraars.
In het plangebied zelf bevinden zich geen bijzondere ecologische waarden. De gronden zijn grotendeels bebouwd en werden ten behoeve van de glastuinbouw intensief gebruikt. Langs de Vinkenweg is een smalle bermsloot aanwezig.
Het plangebied heeft geen recreatieve waarden.
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke en functionele opzet van de nieuwe ontwikkeling(en) beschreven.
De opgave voor Trappenberg-Kloosterschuur is meerledig:
Deze opgave is verwoord in de beleidsstukken het Pact van Teylingen, het Structuurplan Trappenberg-Kloosterschuur en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport. In het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur" is de ontwikkeling en bestemmingslegging daartoe, ook reeds uitgebreid toegelicht en verantwoord. Aangezien het voorliggende plan slechts betrekking heeft op een gewijzigde situering van de woonbestemming, als gevolg van voortschrijdend inzicht en de verdere uitwerking van het plan, wordt hierna slechts een korte samenvatting gegeven van informatie die relevant is voor het voorliggende plan. Voor detailinformatie, zoals informatie over ruimtelijke dragers, bouwstenen voor de bebouwing en bouwstenen voor de landschappelijke inpassing, wordt verwezen naar het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur".
De realisatie van woningen langs de Voorhouterweg / Vinkenweg, wat in het voorliggende plangebied mogelijk wordt gemaakt, is de uitwerking van het derde punt uit de opsomming hierboven. Het betreft zogenaamde 'Greenportwoningen' zoals beschreven in de provinciale Verordening Ruimte. Samen met de (her)ontwikkeling van de glastuinbouw in het gebied zorgen de woningen voor een samenhangende ontwikkeling, waarbij door de zorgvuldige stedenbouwkundige invullling, beide functies in hun onderlinge samenhang goed harmoniëren. Als uitgangspunt geldt onder meer dat de glastuinbouw op een bepaalde wijze afhankelijk is van de realisatie en situering van de nieuwe woningen: de nieuwe woningen worden gesitueerd tegenover en in het verlengde van het lint van bestaande woningen langs de Voorhouterweg. De nieuwe woningen vormen hiermee een afscherming van de glastuinbouwbedrijven en zorgen ervoor dat er een eenduidig stedenbouwkundig en landschappelijk beeld ontstaat. Anderzijds is deze situering van de woningbouw ook logisch, omdat er sprake is van een voortzetting van de lintbebouwing die al langs de Voorhouterweg en Vinkenweg aanwezig is.
In paragraaf 4.3 wordt nader ingezoomd op de beoogde invulling van het plangebied.
Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De afweging is van toepassing op wonen, werken, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening alsmede in artikel 2.1.1. van de provinciale Verordening Ruimte.
Het afwegingskader is als volgt:
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Begonnen moet worden met het onderbouwen van de eerste trede (a). Aangetoond moet dus worden dat er een actuele behoefte is, die (zo nodig) ook regionaal is afgestemd. Daarna moet ook aan de tweede trede (b) worden voldaan, dus realisatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied, en als daar niet aan kan worden voldaan moet worden gekeken naar de derde trede (c).
De behoefte moet zowel kwantitatief alsook kwalitatief worden aangetoond. In de kwantitatieve benadering staan de aantallen hectares bedrijventerrein centraal. In de kwalitatieve benadering staan de specifieke bedrijfstypen (doelgroepen) centraal.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot de Ladder
Het voorliggende plan betreft slechts een uitwerking / voortzetting van het voorgaande bestemmingsplan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. In dat bestemmingsplan waren de woningen op deze plek reeds bestemd. Volledigheidshalve wordt opnieuw bezien hoe de woningen passen binnen de ladder.
De woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn zogenaamde 'Greenportwoningen'. In de provinciale Verordening Ruimte is dit juridisch geborgd, als vertaling van de afspraken die zijn gemaakt in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. Maximaal 600 Greenportwoningen kunnen zowel binnen als buiten het bollenteeltgebied worden gerealiseerd. De te realiseren woningen in het voorliggende plangebied vormen hier slechts een beperkt deel van. De opbrengst van de woningen wordt ingezet ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma van de GOM. De samenwerkende gemeenten in het GOM-gebied hebben afgesproken dat binnen het werkingsgebied van de GOM geen andere woningen worden gebouwd dan deze Greenportwoningen (en specifieke ruimte-voor-ruimte-woningen). De provincie erkent deze afspraak. Dit betekent dat de Greenportwoningen regionaal zijn afgestemd en dat daarmee voldaan wordt aan de eerste trede uit de ladder. Dit volgt tevens uit de planlijst Holland Rijnland waarop de Greenportwoningen zijn opgenomen.
De tweede trede gaat over de vraag of de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De definitie 'bestaand stads- en dorpsgebied' is volgens lid 2 van artikel 2.1.1. VR: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het plangebied is volgens deze definitie te rekenen tot bestaand stads- en dorpsgebied, waarmee voldaan wordt aan de tweede trede van de ladder. De derde trede is dan niet aan de orde.
De conclusie is dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. In het bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur" was het gebied met de woonbestemming groter dan in het voorliggende bestemmingsplan. Een deel van de woonbestemming wordt met het voorliggende bestemmingsplan dan ook niet herzien. In totaal waren in het voorgaande plan ongeveer 50 woningen mogelijk. Langs de Voorhouterweg zijn inmiddels reeds 15 woningen gebouwd en/of in aanbouw, en een aantal woningen kan verder noordelijk binnen de geldende woonbestemming reeds worden gerealiseerd. In het voorliggende plan zijn nog circa 18 nieuwe woningen mogelijk. Dit is een afgeleide van de totale grootte van de woonbestemming in combinatie met de voorgeschreven minimale kavelmaat van 600 m2.De afstand van het bouwvlak van de woningen tot het bouwvlak van gronden waaraan de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw 1 is toegekend dient ten minste 25 m te bedragen.
Voor wat betreft toegestane bouwmassa voor de nieuwe woningen is aangesloten bij de reeds gerealiseerde woningen langs de Voorhouterweg en de Vinkenweg. Door in de regels te stellen dat minimaal 10 meter uit de kant van de weg moet worden gebouwd, blijft het ruimtelijk beeld langs de wegen gehandhaafd. De bestaande woningen kunnen worden gerekend tot het dure segment, gezien de perceelsoppervlakte en omvang. Voor de woningen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, wordt eenzelfde typologie voorgestaan. Geheel in lijn met het bestaande beeld, staat het bestemmingsplan grote woningen toe (tot 1.000 m3) en op percelen van minimaal 600 m2, bestaande uit maximaal twee bouwlagen met een kap. Het parkeren dient geheel plaats te vinden op eigen terrein. Daarbij gelden de parkeernormen uit het vastgestelde gemeentelijke parkeernormenbeleid. Het stedenbouwkundig plan gaat ook uit van parkeerplaatsen in het openbaar gebied.
Afbeelding 4.1. geeft het stedenbouwkundige plan weer voor het plangebied. Hierin is een voorbeeldverkaveling opgenomen. Een uitgangspunt voor deze verkaveling was de inpassing van de bestaande bedrijfswoningen. Deze verkaveling geldt slechts ter indicatie en wordt ook niet bindend voorgeschreven in dit bestemmingsplan. In de indicatieve verkaveling zijn de meeste kavels circa 600 tot 800 m2 groot. De afwijkende (grotere) kavels hebben extra kwaliteit door ligging langs groen- en waterstructuren. Afhankelijk van de vraag kunnen de kavelbreedtes worden aangepast. Binnen het plangebied zijn drie bestaande bedrijfswoningen aanwezig, die worden omgezet naar burgerwoning. Deze drie te handhaven kavels (wit aangeduid op afbeelding 4.1.) zijn zorgvuldig ingepast, zodat bijvoorbeeld de ontsluiting van woningen en garage en zaken als een zwembad behouden kunnen blijven.
Afbeelding 4.1.: stedenbouwkundige situatie plangebied inclusief indicatieve verkaveling
In het bestemmingsplangebied worden circa 18 woningen mogelijk gemaakt, welke ook reeds mogelijk waren in het voorgaande bestemmingsplan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. Zoals in paragraaf 4.3 reeds is aangegeven, moeten de woonpercelen minimaal 600 m2 groot zijn. De nieuwe woningen mogen maximaal 1.000 m3 zijn, een goothoogte hebben van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. De bestaande woningen vallen, voor zover ze niet aan deze maatvoeringen voldoen, onder het overgangsrecht. Bij de woningen zijn beroepen en bedrijven aan huis in beperkte mate mogelijk.
In het bestemmingsplan wordt geen detailhandel, horeca en toerisme bestemd. Wel wordt een smalle strook ten noordoosten en noordwesten van het woningbouwgebied bestemd tot "Agrarisch - Glastuinbouw 1". Dit betreft een correctie van de in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen identieke bestemming; om precies te zijn een correctie van de foutief opgenomen afstand tussen de kassen en de nieuwe woningen van 25 meter. Op basis van de gewenste ontwikkeling van de woningbouw is op de verbeelding een bouwgrens ingetekend en vervolgens is geregeld dat binnen 25 meter daaruit, geen kassen kunnen worden gebouwd.
In het bestemmingsplan worden geen maatschappelijke voorzieningen bestemd.
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. De verkeer- en vervoerssituatie wijzigt niet significant in relatie tot het voorgaande plan.
Verkeer en Vervoer
De toekomstige woningen worden ontsloten door de erfontsluitingsweg die loopt tussen de Voorhouterweg en de Vinkenweg. De oostelijke aansluiting, op de Voorhouterweg, is reeds gerealiseerd en wordt met het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de bestemming "Verkeer". De westelijke aansluiting, op de Vinkenweg, is bestemmingsplantechnisch mogelijk binnen de bestemming "Groen". Dit betreft uitsluitend een calamiteitenontsluiting alsmede een ontsluiting voor langzaam verkeer. Ook binnen de bestemming "Wonen" is de weg mogelijk. De exacte situering is niet vastgelegd. Dit is ook niet verplicht aangezien de weg een 30 km/h-regime zal krijgen. In principe zullen de meeste woningen binnen het plangebied op deze interne ontsluitingsweg aantakken op de Voorhouterweg. Afhankelijk van de uiteindelijke verkaveling is het ook mogelijk één of enkele percelen rechtstreeks op de Vinkenweg te ontsluiten. De wijze van ontsluiten zoals deze is weergegeven in het stedenbouwkundig plan zal ook worden gerealiseerd
Langs de interne ontsluitingsweg worden stoepen aangelegd.
Parkeren
Voor de nieuw te realiseren woningen in het plangebied geldt het Parkeernormenbeleid Katwijk (2010). Zodra de nu nog te realiseren gebieden zijn gebouwd geldt ook hier bij wijzigingen het Parkeernormenbeleid Katwijk 2010. In de regels wordt expliciet verwezen naar het parkeernormenbeleid , waardoor het juridisch bindend is. Conform het parkeernormenbeleid zullen er 9 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gerealiseerd.
Ook bij een functiewijziging binnen een bestemming zal de parkeerbalans opnieuw bekeken moeten worden. Parkeren is meer gedetailleerd en de functies binnen een bepaalde bestemming kunnen een verschillende parkeerbehoefte hebben. Daardoor kan bij functieverandering (ook binnen de bestemming) de parkeerbehoefte groter of kleiner worden. De parkeerbalans in de omgeving mag dan niet verstoord worden.
Langs de Vinkenweg is een zone bestemd als "Groen". Deze strook wordt heringericht. De bestaande bermsloot wordt verbreed. Ook aan de andere zijdes van het woongebied zullen watergangen worden gerealiseerd. Deze zijn bestemd als "Water". Binnen het woongebied zijn, langs de ontsluitingsweg, groenzones met bomen gepland. Deze zijn niet juridisch vastgelegd.
Het plangebied zal geen recreatieve functie hebben.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk om na te gaan of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De bouw van woningen kan namelijk worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar de omvang binnen het voorliggende bestemmingsplan blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora- en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Katwijk streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Toetsingskader
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS)
Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurszaamheidsaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare (of meer dan 10 woningen). Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als "People, Planet, Profit"(PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RDBS.
Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008
De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van een (nieuw)bouwproject dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de bouwer/ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1-10). Een 7 is de regionale norm.
Het Klimaatprogramma 2008-2012 kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100% reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen werkt preventief tegen woninginbraak, overlast, vandalisme en criminaliteit op straat door eisen te stellen aan het ontwerp van de woonomgeving (wijk en buurt), het wooncomplex en de individuele woning. Het keurmerk stelt ook andere eisen, gericht op voorzieningen (bijvoorbeeld verlichting en begroeiing) of een beheerplan.
Onderzoek
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. In het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur" is uitgebreid ingegaan op de duurzaamheidsaspecten bij de glastuinbouw binnen de totale (her)ontwikkeling van het gebied. Samenvattend komt het erop neer dat de verouderde glastuinbouw in het gebied nu nog een grootverbruiker van fossiele brandstoffen is. Dit gaat, bij de ontwikkeling van duurzame glastuinbouw, veranderen. Het totale project zal daarmee een forse 'duurzaamheidsslag' maken. Voor de ontwikkeling is de 'ambitietabel duurzame stedenbouw' van toepassing. Dit is een onderdeel van het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw. Deze tabel bevat verplichte duurzaamheidsambities en een aantal extra ambities, waarvan er minimaal één gekozen dient te worden. De tabel is ingevuld voor het totale gebied en betreft een bijlage bij het voorgaande bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan is alleen sprake van een gewijzigde situering van de woonbestemming. De tabel is dan ook onverkort van toepassing. Volledigheidshalve is deze opgenomen als Tabel voor duurzame verstedelijking bij deze toelichting.
Conclusie
Het plan voldoet aan de ambities inzake duurzaamheid.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het voorliggende bestemmingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op een woongebied. Om deze woonfunctie te beschermen dient aandacht te worden geschonken aan mogelijk conflicterende bestemmingen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
Onderzoek
Glastuinbouwgebied
Voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' is met dit bestemmingsplan aangesloten op het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur". In dit bestemmingsplan is 25 meter afstand wordt aangehouden tussen de bouwvlakgrens uit de woonbestemming en de bouwvlakgrens uit de glastuinbouwbestemming. Inmiddels is de landelijke wetgeving aangepast, zodat ook rekening dient te worden gehouden met een strook van 4 meter aan de achterzijde van een woning, waar vergunningvrij kan worden gebouwd op grond van het Besluit omgevingsrecht. Daarom is in het onderhavige bestemmingsplan een maat van 29 meter uitgezet in noordoostelijke en noordwestelijke richting, waar het toekomstige glastuinbouwgebied wordt gerealiseerd. Hiertoe is een strook agrarische grond in dit plan meegenomen waar geen bouwvlak is ingetekend, zodat deze zone daadwerkelijk gevrijwaard blijft van kassen. De bestaande woningen voldoen hier niet aan, maar dat is in de bestaande situatie ook al het geval.
Op grond van de VNG-Brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt een aan te houden richtafstand van 30 meter. Hieraan wordt gelet op het voorgaande net niet voldaan. Het maatgevende aspect is op grond van de brochure het aspect 'geluid'. Voor de overige milieuaspecten (geur, stof en gevaar) geldt een richtafstand van 10 meter, aan deze afstand wordt wel voldaan. De entrees van de nieuwe glastuinbouwbedrijven worden niet gesitueerd aan de zijde waar de woningen worden gesitueerd, maar juist aan de noordzijde van de betreffende bedrijfspercelen. Dit betekent, gelet op de grote afstand tot de geprojecteerde woningen (meer dan 100 meter), dat van (geluid)hinder vanwege het laden en lossen geen sprake is. Daarnaast wordt er naar gestreefd de (milieuhinderlijke) bedrijfsonderdelen die mogelijk geluidhinder veroorzaken (zoals de warmtekrachtkoppeling en de noodkoeling daarvan, de CO2-doseerunit, warmtepompen, installaties voor gewaskoeling) eveneens niet te laten plaatsvinden aan de zijde waar de woningen worden gesitueerd. Doordat de beoogde glasopstanden met de 'rug' naar de nieuwe woningen worden gepositioneerd, kan eventuele geluidhinder als gevolg van toekomstige bedrijfsactiviteiten nabij de geprojecteerde woningen dus worden uitgesloten. Gelet hierop zal ter plaatse sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, zodat gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstand.
Overigens kan - indien nodig - de warmtekrachtkoppeling van de toekomstige bedrijven worden voorzien van een geluidisolerende omkasting, hetgeen de geluidhinder naar de omgeving zou beperken. Andere opties zijn om een demper in de schoorsteen te monteren en ventilatie-openingen van geluiddempende roosters te voorzien. Ook kan de uitstootrichting van de schoorsteen zodanig worden bepaald dat er zo min mogelijk geluidhinder naar omwonenden optreedt.
Naast de aspecten geur, stof, gevaar en geluid, speelt bij glastuinbouwcomplexen ook het aspect 'visuele hinder' een rol. Het gaat daarbij om de uitstraling van kassencomplexen naar de omgeving, alsmede het optreden van eventuele lichthinder. Om de kans op visuele hinder te reduceren, kan er voor gekozen worden om de toekomstige kassencomplexen landschappelijk in te passen. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van afschermend groen, wat enerzijds eventuele lichthinder reduceert en anderzijds een zachte overgang creëert van de glasopstanden richting de (woon)omgeving. Overigens is reeds bekend dat de woningen worden gebouwd in een gebied dat grenst aan een toekomstige ontwikkellocatie voor glastuinbouwbedrijven, waardoor enige visuele hinder op voorhand niet uit te sluiten is.
Tot slot speelt bij glastuinbouwcomplexen de luchtkwaliteit een rol. De uitstoot van schadelijke stoffen laat zich echter niet vertalen naar een richtafstand voor woningen. Niettemin kan de uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht in planologisch opzicht relevant zijn. Bij de invulling van het glastuinbouwgebied zal rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de woningen.
Overige functies
Aan de zuidoostzijde, langs de Voorhouterweg, ligt een woonbestemming waardoor aan deze zijde geen belemmeringen zijn met betrekking tot het aspect 'bedrijven en milieuzonering'. Aan de zuidwestzijde tot slot gelden binnen het aangrenzende bestemmingsplan "Vinkenwegzone" de relevante bestemming "Agrarisch"en "Bedrijventerrein". De agrarische bestemming maakt ter plaatse alleen agrarische bedrijfsvoering zonder bebouwing mogelijk. De bedrijfsbestemming maakt bedrijvigheid tot en met categorie 3.1. mogelijk. Beide functies zijn op voldoende afstand gelegen.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' leidt niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Verkeer en industrie zijn geluidsbronnen met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten. Omdat de wet het bevoegd gezag toestaat om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen is lokaal geluidbeleid opgesteld.
De locatie is gelegen binnen de in de Wet geluidhinder (Wgh) vastgelegde onderzoekszone van de Noordwijkerweg, de Vinkenweg en de Voorhouterweg. Om deze reden is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een rapportage opgesteld, welke is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.
In dit onderzoek is beoordeeld of aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan. Voor zover de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is eveneens beoordeeld of kan worden voldaan aan de gemeentelijke voorwaarden bij het vaststellen van een hogere grenswaarde. Omdat de nieuwe woningen niet zijn geprojecteerd binnen de geluidszone van een spoorweg of een industrieterrein is geen onderzoek uitgevoerd naar deze geluidsaspecten.
Onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat uitsluitend het verkeer op de Vinkenweg een geluidsbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 53 dB bedraagt zodat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden. Uit het onderzoek volgt verder dat het vanuit verkeerskundig en financieel oogpunt niet mogelijk is maatregelen te treffen die de geluidsbelasting verlagen.
Uit het onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de gemeentelijke voorwaarden die gelden bij het doorlopen van een hogere waarde procedure. Als ontheffingsvoorwaarde geldt dat de woningen een open plaats opvullen en daarnaast blijkt dat iedere woning meerdere geluidsluwe gevel heeft.
Met de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid met betrekking tot de indeling van de woning moet rekening worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. De voorwaarde is dat tenminste 30 % van het aantal verblijfsruimten of 30 % van de oppervlakte van het verblijfsgebied aan een geluidsluwe zijde is gesitueerd.
Het voorgaande betekent dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld. De eerste stap daartoe is dat een ontwerpbesluit hogere grenswaarde gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage moet worden gelegd.
Conclusie
Voor maximaal 4 woningen moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het plangebied is overwegend in gebruik als glastuinbouwgebied. De grondenzullen worden herontwikkeld tot woningbouwgebied.
Toetsingskader
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.
Onderzoek
In het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur" is inzake bodem aangegeven dat in het totale gebied diverse bodemonderzoeken zijn uitgevoerd, waarvan sommige gedateerd zijn. Er zijn diverse verontreinigingen aangetroffen, waarvan de meeste lichte verontreinigingen betreffen. Op basis van de verrichte onderzoeken kan wel geconcludeerd worden dat het aspect bodem niet aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg zal staan. Bovendien is sinds het uitvoeren van de betreffende onderzoeken de grond in het plangebied niet zodanig gebruikt dat nieuwe verontreinigingen konden ontstaan.
Voordat bestemmingen worden gerealiseerd, dus voorafgaand aan het afgeven van omgevingsvergunningen voor het bouwen, dient verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Bij het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek moet een historisch onderzoek plaatsvinden.
Conclusie
Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor dit bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunningen voor het bouwen dient bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
In het plangebied zijn ontwikkelingen geprojecteerd die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit van het plangebied.
Toetsingskader
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de Wet milieubeheer, Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De kern van dit hoofdstuk is het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL), een bundeling van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Uit het NSL volgt het onderscheid tussen grote en kleine projecten:
Het begrip 'niet in betekenende mate' (Wm, art. 5.16 lid 1c), is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Nibm). Een plan draagt niet in betekenende mate bij als aannemelijk wordt gemaakt dat de toename van de jaargemiddelde concentratie aan fijnstof of stikstofdioxide minder is dan 3 % van de grenswaarde van 40 ug/m3. Dan hoeft niet verder te worden getoetst aan de grenswaarden uit de wet. Naast de 3 %-grens uit het Besluit Nibm is er de Nibm-regeling, waarin categorieën van gevallen zijn benoemd welke in elk geval niet bijdragen. Onder die categorieën vallen woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) en kantorenlocaties (tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg). Met de toepassing van de regeling wordt op cijfermatige wijze gekwantificeerd of een project in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet ook worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een luchtkwaliteitsnotitie opgesteld, welke is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Uit de notitie blijkt dat de ontwikkeling is aan te merken als een project dat Nibm bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Op een afstand van circa 3 km vanaf het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Coepelduynen en Meijendal & Berkheide. Gezien de afstand van 3 km tot de Natura 2000-gebieden kan alleen de verandering van de stikstofdepositie gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Toetsingskader
Gebiedsbescherming
In het aanwijzingsbesluit van genoemd natuurmonument/Natura2000-gebied zijn de beschermingsdoelstellingen benoemd. In de provinciale milieuverordening (PMV) is een groot gedeelte van Berkheide aangewezen als milieubeschermingsgebied voor stiltegebied en voor grondwater.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Voor alle werkzaamheden in het kader van het bouwen en inrichten van de buitenruimte moet worden voorkomen dat beschermde dieren- en plantensoorten schade ondervinden. Ten behoeve van de omgevingsvergunning moet worden aangetoond, middels ecologisch onderzoek, dat hetzij geen schade wordt toegebracht, hetzij hiervoor ontheffing van de Flora- en faunawet is verkregen. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan zal aannemelijk moeten worden gemaakt, op basis van een verkennend onderzoek of bestaande gegevens, dat de omgevingsvergunning zal kunnen worden verleend.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
In het kader van dit bestemmingsplan is een voortoets uitgevoerd om te beoordelen of de ontwikkeling significante gevolgen met zich meebrengt voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De rapportage hiervan is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat op de grens van de beide Natura 2000-gebieden, Coepelduynen en Meijendal & Berkheide', geen verandering van de stikstofdepositie berekend is zodat er vanuit de externe werking van de Nbw geen belemmeringen worden verwacht. Met andere woorden: de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden lopen geen gevaar door de voorgenomen ontwikkelingen.
Soortenbescherming (Flora- en faunawet)
In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
De bestaande woonhuizen binnen het plangebied zijn geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Omdat deze huizen behouden blijven en opgenomen worden in de plannen, zullen er geen verblijfplaatsen vernield of verstoord worden als gevolg van de voorgenomen plannen en is er geen sprake van een overtreding van bepalingen uit de Flora- en faunawet. Aanvullend onderzoek of een ontheffing zijn daarom niet nodig.
Het plangebied kan door zowel de kleinere soorten vleermuizen, zoals de Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipstrellus) als door de grotere soorten zoals de Laat-vlieger (Eptesicus serotinus) gebruikt worden als foerageergebied. De kleinere soorten zullen in de beschutting van de bebouwing en/of in de kassen binnen het plangebied jagen, de grotere soorten boven de graslanden. In de directe omgeving zijn echter voldoende alterantieve foerageergebieden aanwezig. Vliegroutes van vleermuizen zijn niet aanwezig. Dit omdat de bomen binnen het plangebied solitair staan en niet aansluiten op lijnvormige landschapselementen. Om deze redenen bestaan er vanuit de Flora- en faunawet ook geen verplichtingen ten aanzien van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.
Ook voor de vogels met een vaste verblijfplaats gelden geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet. Dit omdat de bestaande huizen die geschikt zijn als verblijfplaats voor de Huismus en de Gierzwaluw behouden blijven en omdat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat een Kerkuil of andere vogelsoort met een vaste verblijfplaats gebruik maakt van het plangebied.
De werkzaamheen dienen wel buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met juli) uitgevoerd te worden om nadelige effecten op broedende vogels te voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient door een ecologisch deskundige vastgesteld te worden of er broedgevallen binnen het plangebied aanwezig zijn. De bomen/struiken waarin broedgevallen zijn vastgesteld, kunnen pas gekapt/verwijderd worden wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.
Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de strikt beschermde Rug-streeppad, waardoor de aanwezigheid van deze soort met voldoende zekerheid uitgesloten kon worden tijdens het uitgevoerde veldbezoek. Er is daarom geen sprake van overtreding van bepalingen uit de Flora- en faunawet, zodat er geen verplichtingen vanuit deze wet bestaan.
De strikt beschermde Bittervoorn en Kleine modderkruiper zijn niet aangetroffen in de watergangen binnen het plangebied. Door de onderzoeksinspanning die geleverd is, kan met voldoende zekerheid vastgesteld worden dat er geen beschermde vissoorten binnen het plangebied aanwezig zijn. Om deze reden bestaan er, ten aanzien van deze soortgroep, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet.
De strikt beschermde Platte schijfhoren is niet aanwezig binnen het plangebied. De overige slakkensoort die gevonden is, wordt niet beschermd door de Flora- en faunawet. Ten aanzien van deze soortgroep bestaan daarom geen verplichtingen.
In de kas die bij het woonhuis aan de Vinkenweg 17 hoort, zijn veel exemplaren van het beschermde Klein glaskruid aangetroffen. Deze vaatplant wordt vermeld in tabel 2 van de Flora- en faunawet. Vanwege de aanwezigheid van het Klein glaskruid is een ecologisch werkprotocol opgesteld. Inmiddels is, conform het gestelde in het protocol, ruim 50% van de aanwezige planten door een ecologisch deskundige verplaatst naar een andere, geschikte locatie. De notitie waarin deze verplaatsing staat beschreven is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht die in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven wordt. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mo-gelijk vermeden moeten worden.
Conclusie
Vanuit het aspect natuurbescherming geldt dat de nabijgelegen Natura 2000-gebieden geen gevaar lopen als gevolg van de ontwikkeling. De aangetroffen vaatplanten zijn conform het ecologisch werkprotocol verplaatst.
De werkzaamheden in het plangebied dienen buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met juli) uitgevoerd te worden om nadelige effecten op broedende vogels te voorkomen.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Het bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen, mogelijk. Getoetst moet worden of de externe veiligheidssituatie acceptabel is.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
Onderzoek
In het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur" is de externe veiligheidssituatie uitgebreid beschouwd en beschreven. Hierna volgt een samenvatting van de relevante onderdelen.
In en/of in de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig die beperkingen stellen aan de planrealisatie. De beide aardgastransportleidingen, die in of nabij het plangebied aanwezig zijn (A-560-KR-
052 t/m 60 en W-535-01-KR-019 t/m 024), hebben geen PR 10-6 contour; wel een belemmeringenstrook en een invloedsgebied. Het invloedsgebied van leiding W-535-01 reikt niet tot het plangebied. Voor leiding A-560-KR is een QRA opgesteld. Deze QRAwijst uit dat het GR als gevolg van buisleiding niet toe- of afneemt door het juridisch-planologisch mogelijk maken van het plan. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is opgesteld, waarbij aanbevelingen van de regionale brandweer zijn opgenomen. Daarmee zijn geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid.
Conclusie
De conclusie luidt dat de veiligheid in het kader van dit bestemmingsplan niet in het geding is.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht voor grondwater, hemelwater en afvalwater.
Waterparagraaf
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. In het voorgaande bestemmingsplan "Trappenberg-Kloosterschuur" is uitgebreid ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. De hoofdwatergang die op basis van het voorgaande bestemmingsplan kon worden aangelegd is deels overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De ligging van de hoofdwatergang is op onderdelen wel gewijzigd, maar de hoofdwaterstructuur is gehandhaafd. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is in een overleg met GOM reeds aangegeven dat met de nieuwe situatie kan worden ingestemd. Wel is naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het Hoogheemraadschap (zie paragraaf 7.1) door de GOM toegezegd dat de watergang die op onderstaande afbeelding met een rode bolletjeslijn is aangeduid, zal worden gerealiseerd voorafgaand aan, of uiterlijk tegelijkertijd met het bouwrijp maken van het wooneiland.
Afbeelding 5.1.: Indicatie op korte termijn aan te leggen watergang
Het voorgaande is voor zover mogelijk juridisch verankerd dan wel mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. De hoofdwaterstructuur is voorzien van de bestemming “Water”. Daarnaast wordt binnen alle relevante bestemmingen de functie ‘water’ mogelijk gemaakt. Bij de verdere planuitwerking zal het Hoogheemraadschap nauw betrokken blijven. Tevens wordt in de uitvoeringsfase zorgvuldig aandacht besteed aan een goede ecologische inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen, zowel op inrichtingsniveau als op beheer- en uitvoeringsniveau. Iedere verandering heeft namelijk effect op het gehele ecosysteem in, met name, het nabijgelegen weidevogelgebied.
Legger
Begin 2015 is door het Hoogheemraadschap een nieuwe legger vastgesteld. In het onderdeel ´legger regionale keringen´ zijn de beschermingszones van de regionale waterkeringen aangegeven. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied buiten de beschermingszone is gelegen.
Afbeelding 5.2.: Legger regionale keringen. Het bestemmingsplangebied is geel aangeduid.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de geldende eisen. Eventuele opmerkingen van het hoogheemraadschap, die volgen uit het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro, zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden verwerkt.
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om na te gaan in hoeverre eventuele archeologische waarden in het gebied mogelijk worden verstoord.
Archeologische waarden
In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig. Ook zijn er geen terreinen bekend waarvoor een archeologische waarde is vastgesteld.
Archeologische verwachtingen
Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Katwijk (zie afbeelding 5.1.) is aan het plangebied een hoge archeologische verwachting vanaf het Laat Neolithicum toegekend (westelijk deel), en een middelmatige verwachting vanaf de IJzertijd (oostelijke deel).
Afbeelding 5.3.: archeologische beleidsadvieskaart Trappenberg-Kloosterschuur
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (proefsleuvenonderzoek), waarvan de rapportage is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.
Op basis van het vooronderzoek werden binnen het plangebied strandwal- of oude duinafzettingen verwacht met daarop mogelijk resten van bewoning vanaf het neolithicum. In de ondergrond is uiteindelijk wel een zandkop aangetroffen die tot de oude-duinafzettingen is te rekenen. De archeologische resten in deelgebied II blijken zich echter te beperken tot een klein areaal (ca. 75 m2) van eergetouwkrassen. Deze eergetouwkrassen zijn aangetroffen op de flank van de oude duin en zijn een aanwijzing voor prehistorisch bewoning in de directe omgeving. Bewoningssporen zijn in de onderzochte proefsleuf binnen Deelgebied II echter niet aangetroffen. Een groot deel van het plangebied is niet onderzocht met proefsleuven. Enerzijds omdat er geen betredingsmogelijkheden waren en anderzijds omdat het eerder uitgevoerde verkennend booronderzoek heeft uitgewezen dat de bodem tot op 75 centimeter diepte verstoord is.
De tijdens het proefsleuvenonderzoek gedocumenteerde eergetouwkrassen zijn aangetroffen op een diepte van 75 centimeter beneden het maaiveld. Afgezet tegen het verkennend booronderzoek leidt dat tot de conclusie dat onder de gedocumenteerde verstoringen in de rest van Deelgebied II nog prehistorische bewoningsresten kunnen worden verwacht. Daarom wordt voor deze gebiedsdelen een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming beschermt de archeologische verwachtingen vanaf een diepte van 70 centimeter onder het maaiveld.
Conclusies
Ter bescherming van de archeologische verwachtingen is in het plan een dubbelbestemming opgenomen.
Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast archeologische waarden zullen ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Daarnaast is in het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (regels, verbeelding) een analyse verplicht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden en een beschrijving van de wijze waarop hiermee is omgegaan.
Cultuurhistorische waarden
Zoals in paragraaf 3.1 reeds is aangegeven, kent Trappenberg-Kloosterschuur een uitermate gemeleerd karakter. Het landschap is een resultante van particuliere initiatieven en ingrepen. Het ondernemersschap is in Rijnsburg sterk aanwezig, het is een bezig volk met een goede handelgeest.
Dit landschap is organisch gegroeid. In de jaren 1980 is deze organische groei overgegaan. In deze periode is Kloosterschuur ontwikkeld als een destijds grootschalig en modern kassengebied. Een gebied dat rationeel en planologisch opgezet is. Dit staat in schil contrast met het overige organisch gegroeide landschap.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten, zoals rijks- of gemeentelijke monumenten, aanwezig waarvoor een beschermende regeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Wel is de hele herontwikkeling van het gebied in ruimtelijk opzicht geënt op de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op basis van ruimtelijk onderzoek is een landschappelijk raamwerk gedefinieerd met bestaande en/of te ontwikkelen ruimtelijke dragers die het plan ruimtelijk structureren. Door de ontwikkeling van ‘dragers’ (strandwallen en kreken), wordt het gebied weer leesbaar. Ten eerste vindt daartoe met name tussen de strandwallen verdichting van bebouwing plaats. En daarnaast worden de kronkelige watergangen in het gebied, die parallel aan de bebouwingslinten liggen en kenmerkend zijn voor het estuariumlandschap, verbreed zodat ook deze sterke ruimtelijke dragers in het landschap worden.
Conclusies
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten aanwezig. Een beschermende regeling is dan ook niet nodig.
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de te realiseren woningen toereikende bestemmingen. De woonbestemming is globaal van opzet, maar kent wel een directe bouwtitel. Er wordt dus geen specifieke verkaveling voorgeschreven; wel maximale en minimale inhouds- en afstandsmaten.
Verbeelding en regels
Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen ingetekend. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn ook enkele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om (hoofd)gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Hierna volgt een toelichting per hoofdstuk en per bestemming uit de regels.
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat om regels voor overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen, dakhelling en ondergronds bouwen.
Dit artikel geeft een opsomming van wat in elk geval onder strijdig gebruik wordt verstaan.
In dit artikel worden enkele wijzigingsbevoegdheden gegeven, bijvoorbeeld voor het oprichten van nutsvoorzieningen en een andere situering van grenzen.
Dit artikel verwijst naar de procedures die gevolgd moeten worden bij afwijken via een omgevingsvergunning en bij wijzigen van de bestemmingen.
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt in de regels, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Daarnaast is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het Parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk d.d. januari 2010. Hieraan wordt getoetst bij het aanvragen van een omgevingsvergunning. Indien het parkeernormenbeleid in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van het voorgenoemde beleid.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Dit overgangsrecht geldt niet voor gebouwen die ook reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.
Voor het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik ook reeds in strijd was met het voorgaande plan.
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur".
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. In dat plan heeft met diverse instanties het wettelijk vooroverleg plaatsgevonden. Het voorliggende plan is in het kader van het vooroverleg opnieuw ter advisering naar de diverse overleginstanties gestuurd. Er zijn meerdere reacties ontvangen. De Gasunie, Dunea en Liander hebben geen opmerkingen op het plan. De Brandweer Hollands Midden heeft bij brief van 3 december 2015, kenmerk UIT-2015-054387, opgemerkt dat het wooneiland aan twee zijden dient te worden ontsloten. Het huidige ontwerp voorziet in een calamiteitenontsluiting op de Vinkenweg. Er is dus reeds sprake van twee ontsluitingen. Ter verduidelijking is op de verbeelding de calamiteitenontsluiting met de bestemming Verkeer aangegeven. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is bij brief van januari 2015, kenmerk 15.092132, aangegeven dat het gezien de huidige waterstaatkundige situatie van het gebied noodzakelijk is dat vóór de ontwikkeling van het wooneiland het watersysteem zoveel mogelijk op orde wordt gebracht. Het is van groot belang dat op zijn minst één goede en robuuste watergang vanaf de watergang (die gegraven is ter compensatie van het toename van verharding van de huidige woningbouw) richting de Kloosterschuurlaan wordt aangelegd. Naar aanleiding van deze reactie heeft overleg plaatsgevonden tussen het Hoogheemraadschap, de GOM en de gemeente. Afgesproken is dat de GOM er zorg voor draagt dat de hoofdwatergang langs de Vinkenweg in westelijke richting wordt gerealiseerd voorafgaand aan, of uiterlijk tegelijkertijd met het bouwrijp maken van het wooneiland. Hiermee is de zorg van het Hoogheemraadschap weggenomen.
Na het verwerken van de vooroverlegreacties zal het voorliggende bestemmingsplan worden vrijgegeven en als ontwerp opnieuw ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. Van de eventueel ingediende zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. Bij dat plan was een exploitatieplan opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan "1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur" is opgesteld onder regime van de Wro. Onderdeel van de Wro is de GREX-wet. De wetgever heeft met de regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX-wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.
Consequenties bestemmingsplan
In het voorliggende bestemmingsplan worden bouwplannen mogelijk gemaakt zoals bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor de ontwikkeling van het plangebied is dan ook (opnieuw) een exploitatieplan opgesteld. Het ontwerpexploitatieplan is tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en het definitieve exploitatieplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Het exploitatieplan is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan en wordt afzonderlijk digitaal gepubliceerd.
De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.
Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats of wordt gebouwd conform bij de vergunning horende bouwtekeningen en of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.
Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en hieraan gerelateerde wetgeving.
Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig) gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.
Het voorliggende plan betreft een uitwerking / voortzetting van het voorgaande plan voor heel Trappenberg-Kloosterschuur. Het is echter wel een geheel nieuw bestemmingsplan. Het bestemmingsplan doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.
Vervolgens hebben burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrijgegeven voor ter visie ligging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, is het ontwerp gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kon door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke een zienswijze worden ingediend bij de gemeenteraad.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.