direct naar inhoud van Regels
Plan: 1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpRBG1epartherztk-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur met identificatienummer NL.IMRO.0537.bpRBG1epartherztk-va01 van de gemeente Katwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een direct met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw, in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; deze begripsbepaling is uitsluitend van toepassing in het kader van de Wijze van meten als bedoeld in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan-huis-gebonden bedrijf

zie 'bedrijfsmatige activiteit (in of bij een woning)'.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.

1.9 achtergevel

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meer dan één zijde grenst aan een weg, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.10 achtergevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de achtergevel van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden dieren.

1.12 agrarisch bedrijf (volwaardig)

in een volwaardig agrarisch bedrijf is er voldoende werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen en voldoende continuïteit in de bedrijfsvoering op lange termijn.

1.13 ambachtelijke bedrijvigheid

bedrijvigheid gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.14 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.15 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.16 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een vergunning voor het opgraven beschikt.

1.17 archeologisch deskundige

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van B&W aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.18 archeologisch verwachtingsgebied

terrein dat in het plan is aangeduid als gebied met middelhoge tot hoge archeologische verwachting.

1.19 archeologisch waardevol gebied

terrein dat op de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart van de Gemeente Katwijk is aangeduid als gebied met Hoge Archeologische Waarde.

1.20 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.21 bebouwingspercentage

een met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.22 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.23 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.24 bedrijfsmatige activiteit (in of bij een woning)

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid waarbij de aard (voor wat betreft de milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.

1.25 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.26 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.27 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht .

1.28 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.29 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.30 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.31 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, zoals een garage en een schuur, dat een functionele eenheid vormt met een hoofdgebouw, en daaraan in bouwkundig opzicht ondergeschikt is.

1.32 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.33 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.34 bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen; bij de bepaling van het aantal bouwlagen wordt de bouwlaag die grotendeels in de kap is gelegen (zogenaamde zolderlaag) evenals de bouwlaag die grotendeels onder de begane grond is gelegen (zogenaamde kelder/souterrain) niet meegerekend.

1.35 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.36 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.37 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.38 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.39 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op de consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie, zoals: fotograaf, autorijschool (geen theorie), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, schoonheidsspecialist/kapsalon, nagelstudio, prothesemaker en anders daarmee gelijk te stellen activiteiten.

1.40 cultuurhistorische waarde

een verzamelbegrip, dat bestaat uit de waarden van archeologie, historische bouwkunde, historische stedenbouw en historische geografie. Daarnaast worden onder de cultuurhistorische waarde vaak ook die historische gegevens geschaard, die bijzonder zijn voor de plek of het gebouw, zoals een bijzondere functie of het woonhuis van een historisch figuur, de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.41 dakkapel

een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met een eigen dak, met dien verstande dat de onderzijde van de dakkapel ten minste 0,5 meter boven de dakvoet is gelegen.

1.42 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.43 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.44 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals bijvoorbeeld reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, sleutel- en hakkenbars, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.45 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.46 erker

een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.

1.47 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.48 fysiek glas

de oppervlaktebepaling binnen een glastuinbouwbedrijf, waarmee wordt bedoeld het totale oppervlak aan glas of ander lichtdoorlatend materiaal; dus exclusief bedrijfsruimte, hal, kantine, installaties, de (eventuele) bedrijfswoning en dergelijke.

1.49 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.50 geluidgevoelige objecten

woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.51 geluidzone industrie

een zone rond een industrieterrein zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.52 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het telen van tuinbouwgewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen.

1.53 glastuinbouwbedrijf (volwaardig)

een volwaardig glastuinbouwbedrijf biedt voldoende werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen en voldoende continuïteit in de bedrijfsvoering op lange termijn.

1.54 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.55 hoofdverblijf

het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.

1.56 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.57 kamerverhuurbedrijf

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging. Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

Onder de definitie van kamerverhuurbedrijf valt niet:

  • de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30 % van totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m2;
  • de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.
1.58 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.59 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.60 kas

een bedrijfsgebouw van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt van of veredeling van gewassen.

1.61 kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie

norm waarin de minimale vereisten staan, waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg, zowel onderzoekstechnisch als wat betreft het personeel.

1.62 kweektunnels

(min of meer) halfronde, verplaatsbare constructies met een hoogte van maximaal 1,50 m, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal.

1.63 (beperkt) kwetsbaar object

objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies.

1.64 loonbedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het leveren van (civiel-technische) diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van werktuigen en apparatuur.

1.65 maaiveld

zie onder "peil".

1.66 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door botanische, faunistische, biologische, bodemkundige en morfologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.67 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.68 ondergrondse ruimte

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer dan wel het laagst gelegen gedeelte van het bouwwerk is gelegen op ten minste 1,75 m beneden maaiveld.

1.69 onderkomen

een voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.

1.70 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.71 paardenhouderij

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan.

1.72 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve gemotoriseerd verkeer.

1.73 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel.
1.74 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.75 prostitutie

seksueel-erotische dienstverlening die, al dan niet zichtbaar vanaf de (openbare) weg, wordt aangeboden.

1.76 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.77 sierteelt

de teelt van bloemkwekerijgewassen, zoals snijbloemen, vaste planten en pot- en perkplanten, met behulp van kassen al dan niet gecombineerd met aan de teeltactiviteiten ondergeschikte handel, niet zijnde detailhandel, in op het betrokken bouwperceel geproduceerde gewassen.

1.78 uitbouw

een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een gebouw bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- en slaapgedeelten van een woning en dat rechtstreeks vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is.

1.79 verblijfsrecreatie
1.79.1

een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend verblijf van steeds wisselende (groepen) personen die elders hun hoofdverblijf hebben, waarbij het recreatief gebruik overwegend tijdens het zomerseizoen en schoolvakantieperiodes plaatsvindt, al dan niet met het verstrekken van consumpties, waarbij dit laatste van ondergeschikte betekenis is.

1.79.2

onder hoofdverblijf genoemd in 1.79.1 wordt verstaan, het verblijf van waaruit al dan niet tijdelijk het sociale en economische leven van de betrokkene plaatsvindt.

1.80 verdieping

een boven de begane grondlaag gelegen bouwlaag.

1.81 voorerf

de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevel(rooi)lijn van het hoofdgebouw.

1.82 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.

1.83 voorgevelrooilijn

de lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

1.84 vrijstaande woning

een woning die voor wat betreft het hoofdgebouw geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.85 waterstaatkundige kunstwerken

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterstaat, zoals dammen, bruggen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.86 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 41 en verder Wet geluidhinder die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.87 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden; onder woning of wooneenheid worden mede zorgwoningen begrepen.

1.88 zijgevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

1.89 zijgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de zijgevel van een gebouw kan worden getrokken tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortst gemeten afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens, ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend.

2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het maaiveld en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.6 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Glastuinbouw 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige glastuinbouwbedrijven ten behoeve van de sierteelt met een minimale omvang van 2 ha fysiek glas;
  • b. maximaal 1 in de bedrijfsgebouwen geïntegreerde bedrijfswoning per volwaardig glastuinbouwbedrijf;
  • c. wegen;
  • d. tanks ten behoeve van de opslag van CO2;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. op de gronden mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen, waaronder bedrijfswoningen en kassen, worden gebouwd, waarbij geldt dat de bedrijfsomvang minimaal 2 ha fysiek glas dient te bedragen;
  • b. voor bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen als bedoeld in lid 3.1 onder b, geldt een maximale bouwhoogte van 15 m;
  • c. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, mag per volwaardig glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van de bedrijfswoning zoals genoemd in 3.1, onder b, maximaal 12,5 % van de oppervlakte fysiek glas beslaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen vanaf 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van waterbassins bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. de bouwhoogte van watersilo's bedraagt ten hoogste 13,5 m;
  • e. de bouwhoogte van warmteopslagtanks bedraagt ten hoogste 13,5 m;
  • f. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 5 m, waarbij geldt dat per bouwperceel maximaal drie vlaggenmasten mogen worden geplaatst;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden, (waterstaatkundige) kunstwerken en straatmeubilair;
  • b. ontsluitingswegen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. geluidwal of -scherm;
  • e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden worden uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 15 m² per voorziening.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een (boven)lokale functie en ten hoogste twee rijstroken, opstelstroken, busstroken en fiets- en voetpaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, groen-, parkeer-, speel- en nutsvoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, ten hoogste 10 m bedraagt.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding en de waterberging;
  • b. (waterstaatkundige) kunstwerken en voorzieningen;
  • c. verkeer te water;
  • d. infiltratievoorzieningen;
  • e. kruisingen en overkluizingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van (waterstaatkundige) kunstwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de hoogte van bruggen is niet gemaximeerd;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande bedrijfswoningen;
  • b. woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – in te passen woonfunctie', waarbij sprake kan zijn van vervangende nieuwbouw van de aangewezen woningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen, alleen binnen het bouwvlak, worden gebouwd:
    • 1. indien het bouwperceel ten minste 600 m2 bedraagt; met dien verstande dat bestaande bouwpercelen niet mogen worden gesplitst in meerdere bouwpercelen;
    • 2. op een afstand van minimaal 5 m uit de perceelsgrens aan die zijde, waar de inrit naar het hoofdgebouw wordt gerealiseerd of is gelegen;
    • 3. op tenminste 5 m afstand van elkaar;
    • 4. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;
  • b. per bouwperceel mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
  • c. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van een woning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • e. de bouwhoogte van een woning bedraagt ten hoogste 9 m;
  • f. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 1.000 m3;
  • g. de oppervlakte van een hellend voor- dan wel zijdakvlak mag met maximaal 15% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters;
  • h. de oppervlakte van een hellend achterdakvlak mag met maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts een dakkapel is toegestaan op het dakvlak van de eerste verdieping, tenzij de woning deel uitmaakt van een aaneengesloten bouwblok waar reeds een dakkapel op het betreffende dakvlak van de zolderverdieping aanwezig is;
  • i. het geheel of gedeeltelijk afschermen van balkons aan het hoofdgebouw met doorzichtige materialen, is toegestaan tot ten hoogste 1,8 m of tot aan de onderkant van het bovenliggende balkon.
7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 65 m² met dien verstande, dat:
    • 1. het grondoppervlak achter (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 50 m² bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
    • 2. het grondoppervlak voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 15 m2 bedraagt;
    • 3. bij de berekening van voornoemde oppervlaktes het oppervlaktewater buiten beschouwing wordt gelaten;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen van de woning mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen van de woning bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. in afwijking van het bepaalde hiervoor bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel van een woning ten hoogste 6 m;
  • h. op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;
  • i. op aan- en uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m;
  • j. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1,5 m.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. bouwwerken, geen bebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen bedraagt ten hoogste 5 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 3 vlaggenmasten of verlichtingsarmaturen mogen worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.2.4 Bedrijfswoningen

Voor de bedrijfswoningen dient de bestaande situering en maatvoering gehandhaafd te blijven.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 sub b ten behoeve van het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw met maximaal 50 m² ten behoeve van mindervaliden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. voorafgaande aan het afwijken winnen burgemeester en wethouders advies in omtrent de (medische) noodzaak bij een onafhankelijke deskundige;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het straat- en bebouwingsbeeld waarbij rekening wordt gehouden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, mede gelet op:
    • 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeeld;
    • 2. de samenhang tussen bebouwing.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep in of bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2;
    • 2. er geparkeerd wordt op eigen terrein;
    • 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op een normale afwikkeling van het verkeer;
    • 4. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel; uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    • 5. prostitutie niet is toegestaan;
    • 6. voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
    • 7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
  • c. tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van woningen (waaronder tevens woningen binnen het niet nader gedefinieerde begrip 'wonen' in de bestemmingsomschrijving) anders dan door één huishouden of als zorgwoning.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4 onder a voor het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf, in of bij de woning en/of in de bijgebouwen, waarbij tevens consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt,
  • c. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publiekgerichte voorzieningen betreft;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • e. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte;
  • f. er geparkeerd wordt op eigen terrein;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed heeft op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • h. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel en/of publiekgerichte voorzieningen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en detailhandelsactiviteiten van ondergeschikte aard;
  • i. prostitutie niet is toegestaan;
  • j. het een eenmansbedrijf betreft;
  • k. eventuele detailhandelsactiviteiten van ondergeschikte aard zijn.
7.6 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen mag alleen worden verleend indien de situering van het hoofdgebouw geen grove afbreuk doet aan de globale structuur, zoals weergegeven in Bijlage 1 bij deze regels.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water.
8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen, alleen binnen het bouwvlak, worden gebouwd:
    • 1. indien het bouwperceel ten minste 600 m2 bedraagt; met dien verstande dat bestaande bouwpercelen niet mogen worden gesplitst in meerdere bouwpercelen;
    • 2. op een afstand van minimaal 5 m uit de perceelsgrens aan die zijde, waar de inrit naar het hoofdgebouw wordt gerealiseerd of is gelegen;
    • 3. op tenminste 5 m afstand van elkaar;
    • 4. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;
  • b. per bouwperceel mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
  • c. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van een woning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • e. de bouwhoogte van een woning bedraagt ten hoogste 9 m;
  • f. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 1.000 m3;
  • g. de oppervlakte van een hellend voor- dan wel zijdakvlak mag met maximaal 15% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters;
  • h. de oppervlakte van een hellend achterdakvlak mag met maximaal 25% worden doorbroken met dakkapellen en dakvensters, met dien verstande dat daar waar het dakvlak doorloopt over meerdere verdiepingen, slechts een dakkapel is toegestaan op het dakvlak van de eerste verdieping, tenzij de woning deel uitmaakt van een aaneengesloten bouwblok waar reeds een dakkapel op het betreffende dakvlak van de zolderverdieping aanwezig is;
  • i. het geheel of gedeeltelijk afschermen van balkons aan het hoofdgebouw met doorzichtige materialen, is toegestaan tot ten hoogste 1,8 m of tot aan de onderkant van het bovenliggende balkon.
8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het gezamenlijk grondoppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 65 m² met dien verstande, dat:
    • 1. het grondoppervlak achter (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 50 m² bedraagt en ten minste 50% van het achtererf onbebouwd blijft;
    • 2. het grondoppervlak voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 15 m2 bedraagt;
    • 3. bij de berekening van voornoemde oppervlaktes het oppervlaktewater buiten beschouwing wordt gelaten;
  • c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen van de woning mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen van de woning bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. in afwijking van het bepaalde hiervoor bedraagt de bouwhoogte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel van een woning ten hoogste 6 m;
  • h. op uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een kap zijn geen dakkapellen toegestaan;
  • i. op aan- en uitbouwen en bijgebouwen voorzien van een plat dak zijn dakterrassen dan wel balkons toegestaan en zijn borstweringen toegestaan met een maximale hoogte van 1 m;
  • j. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1,5 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. bouwwerken, geen bebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor of ten hoogste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen bedraagt ten hoogste 5 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 3 vlaggenmasten of verlichtingsarmaturen mogen worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 sub b ten behoeve van het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw met maximaal 50 m² ten behoeve van mindervaliden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. voorafgaande aan het afwijken winnen burgemeester en wethouders advies in omtrent de (medische) noodzaak bij een onafhankelijke deskundige;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het straat- en bebouwingsbeeld waarbij rekening wordt gehouden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, mede gelet op:
    • 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeeld;
    • 2. de samenhang tussen bebouwing.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden is het gebruik ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep in of bij de woning en/of in de bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50 m2;
    • 2. er geparkeerd wordt op eigen terrein;
    • 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op een normale afwikkeling van het verkeer;
    • 4. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel; uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    • 5. prostitutie niet is toegestaan;
    • 6. voor de activiteiten geen melding- of vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt;
    • 7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  • b. het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
  • c. tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van woningen (waaronder tevens woningen binnen het niet nader gedefinieerde begrip 'wonen' in de bestemmingsomschrijving) anders dan door één huishouden of als zorgwoning.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4 onder a voor het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf, in of bij de woning en/of in de bijgebouwen, waarbij tevens consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. het oppervlak ten dienste van de activiteiten ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen bedraagt,
  • c. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publiekgerichte voorzieningen betreft;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • e. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken in de openbare ruimte;
  • f. er geparkeerd wordt op eigen terrein;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed heeft op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • h. het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel en/of publiekgerichte voorzieningen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en detailhandelsactiviteiten van ondergeschikte aard;
  • i. prostitutie niet is toegestaan;
  • j. het een eenmansbedrijf betreft;
  • k. eventuele detailhandelsactiviteiten van ondergeschikte aard zijn.

Artikel 9 Leiding - Riool

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn   zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  • a. een rioolpersleiding met daarbij behorende:
  • b. bebouwingsvrije zone;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden, binnen de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een rioolpersleiding;
  • b. in afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden, geen risicogevoelige bouwwerken worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van een rioolpersleiding bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van sublid 9.2 onder a en d, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en;
  • b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' en de bijbehorende bebouwingsvrije zone, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden :

  • a. wegen of paden aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
  • b. diepwortelende beplantingen en bomen aan te brengen;
  • c. andere kabels en leidingen aan te leggen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur aan te brengen;
  • d. voorwerpen in de bodem in te drijven;
  • e. grondbewerkingen uit te voeren, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. sloten, vijvers en andere wateren aan te leggen, te vergraven, te verruimen of te dempen.
9.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor wordt afgeweken van de regels, als bedoeld in lid 9.3 of;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen of;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
9.4.3 Toetsingscriteria

De werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 9.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag voor het aanleggen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 10 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:

  • a. er sprake is van bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut , of
  • b. uit bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek blijkt dat de in lid 10.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad , of
  • c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
  • d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of
  • e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/ of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, en/ of
    • 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.3.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen, verleggen of dempen van sloten en andere waterlopen en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 m;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

10.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 32.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien:

  • a. op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in lid 10.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of
  • b. het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 0,70 m onder het maaiveld of het gebied van de werken een omvang heeft die kleiner is dan 250 m², of
  • c. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de bestaande verstoringsdiepte, of
  • d. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of
  • e. de werken en werkzaamheden op een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht, of
  • f. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning.

10.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 10.3.1 wordt slechts verleend indien de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:

1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of

2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of

3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.4.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk te slopen.

10.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 9.4.1 is niet van toepassing op het slopen van een bouwwerk, indien:

a. uit bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek blijkt dat de in lid 10.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad; of

b. het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 30 cm onder het peil.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' van de verbeelding te verwijderen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Toegestane bouwwerken

De bouw van de volgende bouwwerken is binnen alle bestemmingen toegestaan:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en -meetstations uitgezonderd;
  • b. antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de hoogte niet meer dan 45 mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied.
  • c. andere bouwwerken zoals een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een hoogte van 15 m.
12.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
12.3 Goothoogte

Van een gebouw waarvoor de maximale goothoogte is bepaald, mag voor zover niet anders is bepaald, geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximale hoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, met dien verstande dat tussen de toegestane denkbeeldige dakvlakken met een helling van 45° en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45° en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder begrepen topgevels, zijn toegestaan. Deze regel is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en goten.

12.4 Wegverkeerslawaai

De realisering van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen, dan wel de verleende hogere waarden.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  • a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, gasdrukregel- en -meetstations uitgezonderd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  • c. een andere situering en/of begrenzing van de in het plan opgenomen functie- en/of bouwaanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat er verschuivingen nodig zijn, op voorwaarde, dat de aanduidingsgrens met niet meer dan 10 m wordt verschoven;
  • d. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m;
  • e. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken, met uitzondering van bedrijfsgebouwen binnen de bestemming “Agrarisch - Glastuinbouw 1” (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

15.2 Procedureregels bij wijzigen ex artikel 3.6 Wro

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

16.2 Voldoende parkeergelegenheid

Indien de omvang en/of de functie van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of aan deze regel is voldaan. Bij de vraag of is voldaan aan deze regel hanteert het bevoegd gezag het “Parkeernormenbeleid Katwijk” d.d. januari 2010, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels, met dien verstande dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd het meest recente beleid wordt gehanteerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 17.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.3 Hardheidsclausule

Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 1e partiele herziening Trappenberg-Kloosterschuur.