Plan: | Inframaatregelen R-net deelproject 3B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0537.bpKATRnet3B-va01 |
De gemeente Katwijk werkt samen met de Provincie Zuid-Holland, de omliggende gemeenten en de Regio Holland Rijnland aan het verbeteren van de bereikbaarheid. Een onderdeel hiervan is het realiseren van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) door R-net tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk. Dit betekent voor Katwijk dat er R-net bussen gaan rijden tussen Leiden en de Boulevard zuid en tussen Leiden en ESA/Estec. Dit bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 3B is opgesteld om de HOV-lijn tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk mogelijk te maken op de Biltlaan vanaf de kruising Hoorneslaan en eindigt ter hoogte van de Van der Waalsstraat.
Het plangebied bestaat uit de Biltlaan. Het plangebied wordt aan de zuidelijke zijde begrensd door de kruising Hoorneslaan. Aan de noordelijke zijde is de grens van het plangebied gelegen ter hoogte van de Van der Waalstraat. Figuur 1.1. toont de ligging van het plangebied in Katwijk.
Figuur 1.1 Plangebied (gele contour) geprojecteerd op luchtfoto van 2018 (Cyclomedia, 2018)
Momenteel vigeren binnen het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
De vigerende bestemmingsplannen worden verder behandeld in paragraaf 2.4.1.
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in Hoofdstuk 1, wordt in Hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan de ruimtelijke en functionele aspecten. De nieuwe ontwikkeling wordt beschreven in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 gaat in op de milieu- & omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 8 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel rijk, provincies als gemeenten hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.
Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisies op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.
De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('elektronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen.
De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De afweging is van toepassing op wonen, werken, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.
Het afwegingskader van de ladder is als volgt:
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt stedelijke ontwikkeling als volgt omschreven: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt niet nader omschreven in het Bro.
De Afdeling oordeelt in een uitspraak van 18 februari 2015 dat de aanleg van een weg niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Bij een nieuwe weg hoeft dus niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de uitspraak van 18 februari 2015 zoekt de Afdeling aansluiting bij de nota van toelichting bij het Bro. Hierin is opgenomen dat de minister van Infrastructuur en Milieu op 14 november 2011 aan de Tweede Kamer heeft toegezegd om een handreiking beschikbaar te stellen. Deze is in oktober 2012 vastgesteld. In die handreiking staat dat onder het begrip 'overige stedelijke voorzieningen' wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
De Afdeling oordeelt vervolgens dat gelet op de nota van toelichting, maar ook de strekking van de ladder (die er mede op gericht is leegstand tegen te gaan) de in het bestemmingsplan voorziene weg niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Het initiatief behoeft geen toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op de voorgenomen maatregelen op de Biltlaan, omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor het overige worden de eisen die de Wro en het Bro stellen aan het bestemmingsplan in acht genomen.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.
Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit Omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan wordt de coördinatieregeling als bedoeld onder afdeling 3.6 van de Wro toegepast. Op basis hiervan kan besluitvorming die nodig is voor de realisatie van ontwikkelingen en projecten in één voorbereidingstraject gebundeld worden. Hiermee is het mogelijk om de benodigde uitvoeringsbesluiten, zoals omgevingsvergunningen (Wabo), te coördineren met het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan.
De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes "projecten" beschreven:
Binnenkort zullen nog volgen:
Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp "duurzame verstedelijking".
Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant te weten het Kustfundament en de Romeinse Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.
Conclusie
Het plangebied valt niet onder het Kustfundament. Wel maakt het plangebied onderdeel uit van de zone met Romeinse Limes. De Romeinse Limes wordt verder behandeld in paragraaf 5.7 over archeologische waarden in het plangebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimten (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuur-projecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd als 'Strook Atlantikwall' met als kenmerken:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet van nationaal belang en daardoor draagt deze ontwikkeling in zeer beperkte mate bij aan het behalen van de doelen gesteld in de SVIR. Het bestemmingsplan houdt rekening met de kenmerken van Katwijk genoemd in de structuurvisie en daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte.
De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).
De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.
In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.
Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, het aspect water wordt in detail uitgewerkt in paragraaf 5.6.
Per 1 april 2019 is de Omgevingsvisie 'Omgevingsbeleid Zuid-Holland' in werking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven wij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de volgende thema's uit de Omgevingsvisie: een adequaat aanbod van openbaar vervoer, een compleet mobiliteitsnetwerk en een verbeterd en optimaal benut netwerk van infrastuctuur. Daarnaast wordt rekening gehouden met de bescherming en het bewaren van archeologische waarden (zie paragraaf 5.7). Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In de verordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie juridisch geborgd. Bij de voorgenomen ontwikkeling dient getoetst te worden aan de volgende thema's:
Figuur 2.1 Archeologische waarden in het plangebied (de rode contour geeft de indicatieve ligging weer). Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking is al behandeld in paragraaf 2.1.1, daarmee is het plan in overeenstemming met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen invloed op de waterkwantiteit, daardoor is het thema 'gebied met waterkwantiteitsnorm waterschappen' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In de watertoets is de compensatieopgave bepaald (zie paragraaf 5.6 en bijlage 4).
Paragraaf 5.7 beschrijft hoe dit bestemmingsplan omgaat met archeologische waarden, waaronder de Romeinse Limes. Uit die paragraaf dat archeologische waarden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet onevenredig aangetast worden.
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.
De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.
Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling maakt een HOV-verbinding mogelijk in Katwijk en is onderdeel van het grotere HOV-netwerk tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk (R-net). Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regio vergroot en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland.
Katwijk is één van de tien gemeenten in de regio Het Hart van Holland die samen een regionale agenda omgevingsvisie 2040 hebben opgesteld. Het is gemaakt in de geest van de Omgevingswet en beschrijft ontwikkelingen en ambities voor de regio. Het is een van de tien Nationale pilots Omgevingsvisie. Het opgestelde ruimtelijk kwader bestaat uit vijf elementen:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling maakt een HOV-verbinding mogelijk in Katwijk en is onderdeel van het grotere HOV-netwerk tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk (R-net). Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regio vergroot en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Regionale Agenda van Hart van Holland.
Het regionale verkeers- en vervoersplan: De Regio's Verbonden geeft de hoofdlijn ten aanzien van mobiliteit in de regio. De mobiliteitsbehoefte van de gebruikers staat daarbij centraal. Het gaat om alle facetten zoals de verschillende modaliteiten, verkeersveiligheid en de link met ruimtelijk beleid. Het RVVP is ook de basis geweest voor het regionale fietsplan en openbaar vervoerplan.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling maakt een HOV-verbinding mogelijk in Katwijk en is onderdeel van het grotere HOV-netwerk tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk (R-net). Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regio vergroot en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met het RVVP.
De regionale visie voor het openbaar vervoer is vastgelegd in de OV-visie Holland Rijnland. Hierin gaat de inzet naar een systeem met hoogwaardige lijnen en ontsluitende lijnen. Eén van de hoogwaardige lijnen betrof de lightrailverbinding Leiden-Katwijk - Noordwijk (Rijngouwelijn). Inmiddels is dit omgezet naar Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV, met hoogwaardige bussen).
Conclusie
De HOV-verbinding die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk moet maken is opgenomen in de OV-visie Holland Rijnland. Dit bestemmingsplan past daarmee in de kaders die gesteld worden in de OV-visie en geeft uitwerking aan die kaders.
Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode 2016-2021, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
Het nieuwe WBP is gestructureerd rondom vier aspecten:
Watertoets
Een zogenaamde "watertoets", uitgevoerd door de waterbeheerder het Hoogheemraadschap van Rijnland, is gewenst bij de opstelling van de bestemmingsplannen. De watertoets vormt een bindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen.
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, het aspect water wordt in detail uitgewerkt in paragraaf 5.6.
Op 11 maart 2015 heef het bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels treden per 1 juli 2015 werking.
De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem wordt gereguleerd via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod.
Deze Keur is vastgesteld na een grootschalige dereguleringsslag waardoor het uitgangspunt 'ja, tenzij' wordt gebruikt. In beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplan te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.
Conclusie
Het aspect water is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.6.
De vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied zijn Hoornes (vastgesteld op 4 april 2011), Rijnsoever (vastgesteld op 30 mei 2013) en Rijnsoever Noord (vastgesteld op 12 oktober 2007). In de bestemmingsplannen zijn de gronden op dezelfde wijze bestemd. Op de wegen ligt de enkelbestemming 'Verkeer'. Daarnaast ligt er de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologisch Verwachtingsgebied'. Ter plaatse van de ondergrondse waterleiding ligt de dubbelbestemming 'Leiding- water'. Naast de wegen ligt vooral de enkelbestemming 'Groen'.
Een uitsnede van het bestemmingsplan Hoornes en Rijnsoever is te zien in het onderstaande figuur. De verbeelding van het bestemmingsplan Rijnoever Noord is niet digitaal ingetekend.
Verder is het Parapluplan Parkeren Katwijk (vastgesteld op 15 februari 2018) van kracht. Met dit parapluplan worden parkeernormen aan reeds vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Katwijk toegevoegd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk onder het vigerende bestemmingsplan, omdat de verbreding van de rotonde Rijnsoever noodzakelijk is ten behoeve van de R-net verbinding. Deze wijziging is voorzien op gronden die in de vigerende bestemmingsplannen de bestemming 'Groen' hebben. Op gronden met die bestemmingen zijn deze ingrepen niet toegestaan of passen niet binnen de gestelde bouwregels. Daarom is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.
Het Parapluplan Parkeren Katwijk stelt verder geen relevante planologische kaders die in dit bestemmingsplan overgenomen moeten worden.
Figuur 2.2 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan in het plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op 1 februari 2018 is door de gemeenteraad van Katwijk de omgevingsvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid voor alle terreinen van de fysieke leefomgeving en is de vervanger van de Brede Structuurvisie uit 2007. In de omgevingsvisie worden de ambities en doelstellingen uiteindelijk vertaald naar vier ontwikkelstrategieën voor de toekomst van Katwijk.
In de eerste analyse van hoe de gemeente ervoor staat en welke trends en ontwikkelingen de fysieke leefomgeving beïnvloeden. Zo is er de verwachting dat de gemeente in de komende jaren zal groeien naar 80.000 inwoners, waardoor er een behoefte ontstaat voor de realisatie van ruim 7.500 nieuwe woningen, waarbij rekening gehouden dient te worden met de vergrijzende bevolking. Locatie Valkenburg (in de omgevingsvisie benoemd als Nieuw Valkenburg) wordt benoemd als een van de locaties om te voorzien in deze behoefte.
De omgevingsvisie vraagt ook bijzondere aandacht voor gezondheid. Aan de ene kant door ruimte en faciliteiten te bieden voor een gezonde levensstijl, aan de andere kant door het creëren van een gezonde leefomgeving. De leefomgeving moet uitnodigen tot bewegen en zoveel mogelijk vrij zijn van schadelijke stoffen of factoren voor de gezondheid. Met name bij de inrichting van de infrastructuur en de openbare ruimte speelt gezondheid een belangrijke rol.
De ambities van de gemeente zijn opgebouwd rond drie pijlers: Sociale gemeente, Innovatieve gemeente en Duurzame gemeente. Deze pijlers zijn vertaald naar ruimtelijke aspecten, die gericht zijn op de versterking van de omgevingskwaliteit. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in zeven doelstellingen voor de fysieke leefomgeving:
Conclusie
Het realiseren van een HOV-verbinding in Katwijk verbetert de bereikbaarheid en economische concurrentiekracht van de gemeente, daardoor is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie.
Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.
In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.
De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.
Conclusie
Een sleutelproject in de structuurvisie is Katwijk Bereikbaar, de HOV-verbinding die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zal hieraan bijdragen. Dit bestemmingsplan past daarmee in de kaders die gesteld worden door dit beleidsdocument.
Het Integraal Verkeers- en Vervoersplan Katwijk (IVVP) is op 29 januari 2009 vastgesteld en biedt een samenhangende visie op het verkeer en het vervoer in de gemeente Katwijk. Het IVVP stelt de voorwaarden waarbinnen de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente wordt gefaciliteerd en biedt oplossingsrichtingen waarmee de negatieve effecten van het verkeer kunnen worden voorkomen.
De acht kernpunten van het IVVP zijn:
De robuuste randwegenstructuur is voor Katwijk van essentieel belang om de dreigende onbalans tussen bereikbaarheid, leefklimaat en economisch klimaat te kunnen voorkomen. Aan de ring wordt een aantal functies toegekend:
De beoogde randwegenstructuur bestaat uit twee ringen, die in elkaar haken. De hoofdring vormt een robuuste structuur die de verschillende stedelijke gebieden van Katwijk “aan elkaar rijgt” en verbindt met het rijkswegennet (A44). De tweede ring is de subring. De subring is opgebouwd uit bestaande wegen. Realisatie van de randwegenstructuur heeft tot gevolg dat de lokale wegen in de verschillende kernen aanzienlijk minder verkeer gaan verwerken.
Een andere manier om het autoverkeer op de lokale wegen terug te dringen is het verschuiven van de modal split in het voordeel van het fietsverkeer. De fiets is een milieuvriendelijk voertuig en neemt ook minder ruimte in beslag dan de auto. Voor de fiets is een apart uitvoeringsplan opgesteld.
Conclusie
Het realiseren van een HOV-verbinding in Katwijk is opgenomen in de IVVP. Het draagt bij aan het kernpunt: aanleggen van hoogwaardig openbaar vervoer, inclusief ondersteunend busnet. Dit bestemmingsplan geeft daarmee uitwerking aan een gedeelte van de IVVP.
Het groenbeleid richt zich op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. Het Groenbeleidsplan geeft de beleidskaders aan voor het groen en de groenstructuren in de gemeente voor de komende 10 tot 15 jaar. Het geeft daarnaast uitgangspunten en randvoorwaarden voor het groenbeheer. De meest in het oog springende veranderingen die het Groenbeleidsplan voorstelt, zijn:
Conclusie
Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de omliggende groenvoorzieningen wordt behandeld in Hoofdstuk 4.
Werkzaamheden die ingrijpen in de bodem kunnen leiden tot een verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Deze paragraaf gaat in op het gemeentelijk archeologiebeleid.
In het Archeologiebeleid is het gemeentelijke beleid op de Archeologische Monumentenzorg vastgelegd, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta uit 1992 (in Nederland in 2006 vastgesteld) en de Erfgoedwet die sinds 1 juli 2016 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente in combinatie met de Wro (en op termijn: in combinatie met de Omgevingswet in plaats van de Wro) om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.
De gemeente Katwijk beschikt over een Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart. Op die kaarten is vastgelegd wat er bekend is over het landschap uit het verleden en welke archeologische verwachtingen ten aanzien van dat landschap gelden. Deze kaarten dienen als basis voor bureauonderzoek en fungeren als toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid dat nader moet worden uitgewerkt in ruimtelijke plannen in gespecificeerde archeologische verwachtingen. Tevens bevatten de kaarten ondergrenzen voor bodemingrepen: tot die ondergrens geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht, boven die grens moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Op de kaarten staan verder de volgende onderwerpen:
De archeologische Verwachtings- en Beleidskaart komt uit 2007 en is in 2015 volledig geactualiseerd. Begin 2016 zijn de kaarten in geactualiseerde vorm vastgesteld door de gemeenteraad.
In het Archeologiebeleid is opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk. Daarbij wordt onderscheid in 12 categorieën met bijbehorende vrijstellingsgrenzen, variërend een onderzoeksverplichting vanaf 30 centimeter onder maaiveld ongeacht de oppervlakte voor wettelijk beschermde archeologische monumenten tot een onderzoeksverplichting vanaf 5 meter onder maaiveld/een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 1000 m2. Hoe lager de vrijstellingsgrens, hoe groter de archeologische (verwachtings)waarde van een gebied is. Paragraaf 5.7 gaat nader in op het aspect archeologie.
Conclusie
Het aspect archeologie is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.7.
De agenda gaat uit van de volgende definitie voor duurzaamheid: 'duurzaamheid is het verantwoordelijk omgaan met alles dat impact heeft op de leefomgeving, zodat toekomstige generaties met minimaal dezelfde kwaliteit kunnen leven en werken.' Dit is uitgewerkt in drie focusgebieden: energie, afval/grondstoffen en duurzame inkoop. De volgende hoofddoelstelling volgt hieruit: 'alle energie die in Katwijk wordt gebruikt wordt hernieuwbaar, kringlopen worden zoveel als mogelijk gesloten en afval dat nog wel bestaat wordt benut als grondstof en gemeentelijke inkoop wordt 100% duurzaam en meetbaar.' Om tot een heldere aanpak te komen zijn drie scenario's geformuleerd:
Conclusie
Het realiseren van Hoogwaardig Openbaar Vervoer zorgt voor een aantrekkelijk alternatief voor de auto en draagt daardoor bij aan het verlagen van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen in de gemeente, waarmee de voorgenomen ontwikkeling past in de Duurzaamheidsagenda.
Ter reductie van geluidhinder kan het nemen van maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen kunnen aan de bron, in de overdracht of bij de ontvanger genomen worden. Het Actieplan geluid beschrijft waar en wanneer het nemen van maatregelen nodig is. Daarnaast schrijft het actieplan voor of maatregelen aan de bron of in de overdracht getroffen moeten worden.
In de Nota geluid zijn kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogerewaardeprocedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat. Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in de Nota geluid.
Conclusie
Het aspect geluid is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.1.
De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld. De gemeente Katwijk heeft het plan op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld.
Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.
Conclusie
Het aspect water is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.6.
Dit rapport vormt de basis voor de ontwikkeling van de Katwijkse economie. Er zijn vijf thema's die centraal staan:
Conclusie
De HOV-verbinding verbetert de bereikbaarheid van Katwijk. Dat heeft een positieve invloed op het vestigingsklimaat. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de Economische Agenda.
Het totale beleid voor bomen is vastgelegd in het bomenbeleidsplan, het bomenbeheerplan en het bomenwerkplan. Het bomenbeleid dient er toe om een goed functionerend bomenbestand duurzaam te kunnen behouden. In het Bomenbeleidsplan 2011-2025, vastgesteld in 2011, is aangegeven welke beplantingen, bomenrijen en solitaire bomen van belang zijn voor de beeldkwaliteit in de gemeente Katwijk en op welke wijze de ontwikkeling en instandhouding hiervan worden nagestreefd.
Conclusie
Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op omliggende bomen wordt behandeld in Hoofdstuk 4.
Rondom het plangebied zijn vijf wijken gelegen, Hoornes-West, Hoornes- Oost, Rijnsoever- West, Rijnsoever- Oost en Rijnsoever- Noord. De Biltlaan vormt de grens tussen de westelijke en oostelijke wijken. Hoornes is gebouwd tussen 1960 en 1990. Er is een grote diversiteit aan functies aanwezig in de wijk. De wijk bestaat uit een combinatie van eengezins- en meergezinswoningen en wijkgerichte voorzieningen, waarin de typische jaren '60 galerijflats bepalend zijn in het straatbeeld.
Rijnsoever is een woonwijk gebouwd tussen 1975 en 1990. De wijk bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden eengezinswoningen. De woningen zijn gesitueerd aan woonerven. De woonerven zijn allen verbonden met een gebiedsontsluitingsweg, zoals de Rijnsoever. In de wijken zijn verschillende stratenpatronen gehanteerd.
Ten noorden van het plangebied is een groen gebied met een open structuur gelegen. In het oostelijk deel van het gebied is een clustering van sportvoorzieningen aanwezig. Ten westen van de Huizingalaan is de wijk Rijnsoever- Noord gelegen. Deze wijk wordt in drie fasen ontwikkeld. In 2011 is de bouw van het project gestart. De bouwvergunningen voor de laatste bouwfase in 2019 zijn reeds verleend.
De Biltlaan is een belangrijke ontsluitingsweg in Katwijk. De weg verbindt het zuidelijk en noordelijk deel van Katwijk met elkaar. In de huidige situatie wordt de Biltlaan gebruikt door het (vracht)autoverkeer en het openbaar vervoer. Er is slechts beperkt sprake van een (vrijliggende) voorziening voor langzaam verkeer. Gelet op de belangrijke verkeersfunctie van de wegen zullen zij bestemd worden als 'Verkeer'. Op de Biltlaan gebruiken het (vracht)autoverkeer en het openbaar vervoer dezelfde rijstrook. Ter plaatse van de bushaltes is echter een busstrook gerealiseerd, waardoor automobilisten niet moeten remmen voor halterende bussen.
In de huidige situatie bevinden zich op de Biltlaan twee bushaltes binnen het plangebied:
Langs de Biltlaan liggen, binnen het plangebied, enkel tussen de Hoorneslaan en Helmbergweg (vrijliggende) fietspaden. In het overige deel van het plangebied zijn geen fietspaden aanwezig. Langs de Biltlaan is sprake van relatief brede bermen en een volwassen boomstructuur. Dit is echter niet het geval op de rotonde Rijnsoever. De omliggende bebouwing is relatief dicht op de infrastructuur gesitueerd. De begrenzing tussen de infrastructuur (de berm meegerekend) en de omliggende wijken bestaat uit bosplantsoen van opgaande heesters.
De Biltlaan is gedeeltelijk voorzien van een middenberm tussen de rijbanen. De boomstructuur langs de wegen is een ruimtelijke drager en de overige groenvoorzieningen (bermen en bosplantsoen) hebben vooral een esthetische en afschermde functie. De groenvoorzieningen aan weerszijden van de Biltlaan hebben geen recreatieve functie.
Er is geen water aanwezig binnen het plangebied. De groenvoorzieningen worden, gezien de ondergeschikte functie, bestemd als 'Verkeer'.
De Biltlaan is een belangrijke ontsluitingsweg in Katwijk. In de huidige situatie wordt de weg gebruikt door (vracht)autoverkeer en openbaar vervoer. Dit zal zo blijven in de nieuwe situatie, waar de wegen dan ook geschikt zijn voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Dit hoogwaardig openbaar vervoer heeft de naam R-net. R-net staat voor Randstadnet. Dit is een samenwerkingsproject van overheden en vervoerders om betrouwbaar, frequent rijdend, toegankelijk, snel en aantrekkelijk openbaar vervoer aan te bieden.
Om het traject geschikt te maken voor het hoogwaardig openbaar vervoer wordt de rotonde Rijnsoever aangepast, er is gekozen voor een Largas-rontonde. In de begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het ruimtebeslag van een dergelijke rotonde. De Biltlaan wordt niet verbreed, maar wel beperkt (enkele meters) in westelijke of oostelijke richting verlegd. De gemeente is echter voornemens om de wegdekverharding op de Biltlaan te vervangen en de Biltlaan op onderdelen te herinrichten. Dit voornemen past echter binnen de geldende bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een eenduidig planologisch kader voor de Biltlaan en om de verbreding van de rotonde Biltlaan - Rijnsoever planologisch mogelijk te maken. Figuur 3.1 toont een schetsontwerp van de voorgenomen ingreep aan de rotonde.
Figuur 3.1 Ontwerp nieuwe situatie rotonde Biltlaan - Rijnsoever (midden) (Goudappel Coffeng, maart 2019)
De bushalte Katwijk - Rijnsoever (oost en west) blijft aanwezig in het plangebied. Wel worden de bushalte aangepast/opgewaardeerd zodat ze geschikt zijn voor R-net. De bushalte Katwijk - De Krom (oost en west) blijft behouden, er loopt een onderzoek naar de locatie van de bushaltes.
De verbreding van de rotonde Rijnsoever gaat ten koste van een gedeelte van de huidige groenvoorziening. Daarnaast is de gemeente voornemens een vrijliggend fietspad langs het gehele traject te realiseren. Dit fietspad wordt met een separaat bestemmingsplan mogelijk gemaakt dat parallel aan dit bestemmingsplan wordt opgesteld. Het fietspad komt in de groenvoorziening te liggen. Het verlies aan bomen wordt op basis van het Bomenbeleidsplan gecompenseerd. Het overgrote deel van de groen- en bomenstructuur blijft intact, waardoor het de functie als ruimtelijke drager kan behouden. Ten behoeve van de nieuwe inrichting van de groenstructuren rond de Biltlaan is een groenplan gemaakt. De nieuwe groenstructuren worden conform het groenplan ingericht. Het groenplan is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
In totaal gaan er met R-net de volgende aantallen bussen door het plangebied rijden:
Doordat de bussen ter plaatse van de bushalte niet op de rijbaan halteren, wordt de doorstroming voor het regulier gemotoriseerd verkeer gewaardborgd. Auto's kunnen, net als in de huidige situatie, immers de halterende bus passeren. Dit heeft een positief effect op de doorstroming van het verkeer en reduceert onnodige uitstoot van uitlaatgassen.
Dit bestemmingsplan voorziet in wijzigingen van wegen (verbreding van de rotonde Rijnsoever). Die verbredeing kan gevolgen hebben voor de geluidsituatie in het plangebied en de directe omgeving. Deze gevolgen worden in deze paragraaf beschouwd.
Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder (Wgh) geeft een normeringskader waarmee de geluidbelasting als gevolg van onder andere verkeer op wegen ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen gereguleerd kan worden. Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzonderingen op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven.
De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidzone langs wegen is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (stedelijk of buitenstedelijk). Bij het bepalen van het aantal rijstroken tellen opstelstroken en in- en uitvoegstroken niet mee. De afstanden worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. De ruimte boven en onder de weg behoort eveneens tot de zone van de weg. De betreffende zonebreedtes zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Zonebreedtes wegen
Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als 'het gebied binnen de bebouwde kom doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg'. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.
In artikel 75 Wgh is geregeld dat het breedste zonedeel van een weg, bij een overgang tussen weggedeelten met verschillende zonebreedte, over een afstand van een derde van de breedte nog langs de wegas doorloopt. Aan de uiteinden van een weg loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de weg.
Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.
Geluidnormen bij aanleg van een weg
In artikel 82 en volgende worden de grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties bij zones. In tabel 5.2 zijn deze waarden (voorkeursgrenswaarden en de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde) opgenomen.
Tabel 5.2 Geluidnormen bij bestaande woningen langs nieuwe wegen
Geluidnormen bij reconstructie van wegen
Bij reconstructie is de normering afhankelijk van de situatie voor het wijzigen. De ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen bij wijzigingen op of aan een weg zijn vermeld in de artikelen 100, 100a en 100b. In de tabel 5.3 zijn deze waarden weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden voor woningen bij reconstructie en sanering
Er is overigens pas sprake van een reconstructie (een reconstructie van een weg omvat iedere fysieke verandering op of aan een aanwezige weg ) in de zin van de Wet geluidhinder bij een wijziging op of aan een aanwezige weg waarbij de toename van de geluidbelasting 2 dB (onafgerond 1,50 dB) of meer bedraagt.
Sanering in relatie tot reconstructie
Er is sprake van een saneringssituatie als een woning op 1 maart 1986 een geluidbelasting hoger dan 60 dB(A) (tot 1 januari 2007 was de etmaalwaarde de dosismaat die in de Wet geluidhinder werd gebruikt. Deze is voor weg- en railverkeerslawaai vervangen door de Lden. Om het onderscheid te maken worden normen in de etmaalwaarde aangeduid met 'dB(A)' en de Lden-normen in 'dB'. ) had én voor 1 januari 2009 is aangemeld bij het Bureau Sanering Verkeerslawaai. Indien voor de betreffende woning de sanering nog niet is afgehandeld, is sprake van een nog te saneren saneringssituatie. Deze woningen vallen niet onder het toetsingskader voor reconstructie.
Uitstraling
Ingevolge artikel 99 lid 2 Wgh dienen bij wijzigingen op of aan een weg ook andere wegen te worden onderzocht waar naar verwachting een toename van 2 dB of meer zal optreden als gevolg van de wijzigingen op of aan de eerdergenoemde weg. Het betreft hier de zogenaamde 'uitstraling van de reconstructie'. Toetsing aan de normering van de Wet geluidhinder behoeft voor deze wegen niet plaats te vinden als er bij deze wegen geen fysieke wijzigingen plaatsvinden.
Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder
De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het "Reken- en meetvoorschrift geluid 2012". Op basis van dit voorschrift mag voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, de volgende aftrek worden toegepast:
Voor de overige wegen bedraagt de aftrek 5 dB. Alvorens de aftrek toe te passen dient eerst afgerond te worden op hele dB's, waarbij halve eenheden worden afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals voorzien in dit bestemmingsplan dient voldaan te worden aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet geluidhinder (paragraaf 5.2.2). Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 2). In dat onderzoek is de bestaande situatie vergeleken met de nieuwe situatie na realisatie van de HOV-verbinding.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de toename van de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten in een aantal gevallen toeneemt. De hoogste toename in een situatie waarbij geen maatregelen ter beperking van de geluidbelasting genomen worden is berekend op 5 decibel. Omdat de verandering in de geluidbelasting groter is dan 2 decibel is er in dat geval sprake van een reconstructiesituatie. Door het aanleggen van grondwallen langs de Biltlaan en het aanbrengen van stil asfalt op de Biltlaan vermindert de geluidbelasting op alle woningen langs de Biltlaan. Er is daarmee geen sprake meer van een reconstructiesituatie. Met een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt geborgd dat de wallen terug worden gebracht. Een andere voorwaardelijke verplichting borgt het aanbrengen van stil asfalt op de delen van de Biltlaan waar dat nodig is. Door deze voorwaardelijke verplichtingen is zeker gesteld dat de noodzakelijke geluidreducerende maatregelen genomen worden. Het aanbrengen van de wallen gebeurt in samenhang met het opstellen van een groenplan voor de herinrichting van de groenvoorzieningen rondom de Biltlaan (zie bijlage 1).
Uit het akoestisch onderzoek en de aanvulling daarop blijkt dat dit gebiedsaspect geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling opwerpt mits er geluidwerende voorzieningen in de vorm van aarden wallen gerealiseerd worden en er stil asfalt aangebracht wordt op bepaalde delen van de Biltlaan. De realisatie van aarden wallen en het aanbrengen van stil asfalt wordt geborgd door middel van voorwaardelijke verplichtingen in de regels van dit bestemmingsplan.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van hoogwaardig openbaar vervoer in Katwijk. Daartoe wordt de rotonde Rijnsoever verbreed. Tevens worden nieuwe bij de HOV-verbinding behorende ontwikkelingen zoals bushaltes mogelijk gemaakt. Voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn ingrepen in de bodem noodzakelijk.
In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 indirect geregeld dat een bodemonderzoek verricht moet worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Een initiatiefnemer moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.
Naast het Besluit ruimtelijke ordening bevat ook de Wet bodembescherming regelgeving met betrekking tot de bodemkwaliteit. De Wet bodembescherming (Wbb) heet officieel de 'Wet houdende regelen inzake bescherming van de bodem' (3 juli 1986). De Wbb is het wettelijk kader voor het bodembeleid. De wet is voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2006. Het doel van de Wbb is het beschermen van de bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant: nu en in de toekomst. Eenieder die handelingen op of in de bodem verricht is verplicht om op grond van de Wbb maatregelen te nemen die verontreiniging of aantasting voorkomen of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. De Wbb bevat onder meer regels in geval van verontreiniging van de bodem. In de wet is een formulering opgenomen van de saneringsdoelstelling (zgn. functiegericht saneren) en het saneringscriterium (wanneer met spoed saneren).
Figuur 5.1 toont een uitsnede van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Katwijk. Die kaart laat zien dat het plangebied gelegen is in een zone met de functieklasse wonen. Ingrepen in de bodem leveren daarmee risico's op indien de standaard persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in CROW-publicatie 132 gebruikt worden.
Figuur 5.1 Functieklassenkaart bodem Katwijk (Witteveen en Bos, 2012), de rode lijn geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer
Figuur 5.2 Uitgevoerde bodemonderzoeken in het plangebied, de rode contour geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer (Bodemloket, 2018)
Uit figuur 5.2 blijkt dat in bijna het gehele plangebied nog bodemonderzoek uitgevoerd moet worden. Als op de gronden zonder paarse arcering (uitgevoerd bodemonderzoek) bodemingrepen plaatsvinden, dan wordt aanbevolen om voorafgaand aan die ingrepen bodemonderzoek uit te voeren.
Als het bevoegd gezag geen vrijstelling voor onderzoeksverplichting verleent, moeten in het kader van de vergunningaanvragen actuele bodemonderzoeken overlegd worden. Deze bodemonderzoeken mogen niet ouder zijn dan vijf jaar. Het onderzoek moet volgens de NEN 5740 uitgevoerd zijn. Indien de initiatiefnemer beschikt over een bodemonderzoek van meer dan vijf jaar maar maximaal tien jaar oud, kan mogelijk worden volstaan met een beperkt aanvullend bodemonderzoek. Dit dient vooraf overlegd te worden met het bevoegd gezag.
Om de reconstructie van wegen en bermen te vergemakkelijken, heeft de gemeente Katwijk gebiedsspecifiek beleid opgesteld dat het mogelijk maakt om klasse industriegrond toe te passen onder wegen en in bermen. Hierdoor worden de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond bij reconstructies vergroot en is minder af- en aanvoer van grond nodig. Uitgangspunt hierbij is dat bij de functie van deze locaties (weg, berm) geen tot zeer beperkt contact optreedt met de bodem. Klasse industriegrond levert daarmee geen humane risico’s op.
Bij werkzaamheden in/onder de weg en berm (bijvoorbeeld bij het werken aan kabels en leidingen) levert de kwaliteit van industriegrond eveneens geen risico op. Wel dienen de standaard persoonlijke beschermingsmiddelen genomen te worden, zoals is beschreven in de CROW-publicatie 132.
Het gebiedsspecifieke beleid geldt alleen voor (her)gebruik van grond onder bestaande en/of nieuwe wegen en in bermen (de strook van maximaal 10 meter aan beide zijden van de weg (verhardingsrand), tenzij de berm langs de weg eerder wordt doorsneden door een sloot dan wel de grens van het desbetreffende perceel).
Om de exacte kwaliteit van de bodem vast te stellen wordt, indien nodig, bodemonderzoek gedaan in het kader van de vergunningenprocedure.
Het bodemonderzoek hoeft niet per se in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerd te worden, maar kan uitgevoerd worden voor de daadwerkelijke ingrepen beginnen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de verbreding van de rotonde Rijnsoever en de overige bodemingrepen. Indien uit nader onderzoek blijkt dat delen van de bodem gesaneerd moeten worden, dan worden hier financiële middelen voor geserveerd.
De beoogde ontwikkeling is gericht op het mogelijk maken van hoogwaardig openbaar vervoer in Katwijk. Daartoe wordt de rotonde Rijnsoever, waarover de HOV-bussen gaan rijden, verbreed. De HOV-lijnen zullen bestaande buslijnen vervangen.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd, vormt de kapstok voor de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Hierin is geregeld dat bij een besluit het bestuursorgaan rekening houdt met luchtkwaliteit. Daarbij is toetsing aan de grenswaarden van belang. In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor zeven stoffen en richtwaarden voor vijf stoffen opgenomen voor de concentraties in de buitenlucht. In Nederland zijn NO2 en PM10 het meest kritisch. Daarnaast is ook voor zeer fijn stof (PM2,5) een jaargemiddelde grenswaarde van kracht. In het algemeen geldt dat bij voldoen aan de normen voor deze stoffen, overschrijdingen van de normen voor de overige stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen) redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten. De normen voor de NO2-, PM10- en PM2,5-concentraties staan in de onderstaande tabel.
Tabel 5.4 Overzicht normen luchtverontreinigende stoffen
Stof | Norm | Grenswaarde | |
NO2 | Jaargemiddelde maximaal | 40 µg/m3 | |
PM10 | Jaargemiddelde maximaal | 40 µg/m3 | |
PM10 | Daggrenswaarde maximaal | 35 maal per jaar meer dan 50 µg/m3 | |
PM2,5 | Jaargemiddelde maximaal | 25 µg/m3 |
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd.
Het voornemen bestaat uit het mogelijk maken van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) op het traject Biltlaan van de kruising Hoorneslaan tot en met de afslag naar de Van der Waalstraat. De bestaande toestand van de luchtkwaliteit is beschreven in de vigerende bestemmingsplannen. In bestemmingsplan Hoornes is beschreven dat er (met name op de Hoorneslaan-Oost, die buiten de scope van dit bestemmingsplan valt) een lichte overschrijding PM10 van 6 g/m3 wordt voorzien in het prognosejaar 2020. Deze waarde overschrijdt echter de plandrempel niet. Er is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde van de stof NO2 .
In het bestemmingsplan Rijnsoever is beschreven dat er met behulp van de Monitoringstool van het Ministerie van I&M is vastgesteld dat er geen (dreigende) overschrijding van de grenswaarden bestaat. In het bestemmingsplan Rijnsoever Noord is eveneens, op basis van een uitgevoerd onderzoek naar luchtkwaliteit, beschreven dat er geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden.
Niet in alle gevallen is het nodig om de luchtkwaliteit te onderzoeken door middel van berekeningen. Wel moet worden onderbouwd waarom tot een zeker besluit wordt gekomen. Eerst moet worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. Als dat niet het geval is, dan kan worden getoetst aan het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit Nibm). Verder zijn in de Regeling Nibm toetsingscriteria opgenomen om te beoordelen of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Eén van die criteria is de omvang van het plan (maximaal 1.500 woningen).
In dit geval omvat de ontwikkeling de realisatie van een HOV-traject waarbij het aantal rijstroken (2x1) niet verandert zal worden. Ook zullen de HOV-lijnen bestaande buslijnen vervangen. Hierdoor zal de verkeersgeneratie gelijk blijven en voldoet het plan aan de NIBM-criteria.
Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor het onderhavige bestemmingsplan.
Om de Biltlaan geschikt te maken voor R-net worden vanaf de kruising Hoorneslaan tot en met de afslag Van der Waalstraat bomen die te dicht langs de R-netroute staan gekapt.
Planten- en diersoorten en houtopstanden worden beschermd door de Wet natuurbescherming. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Broedvogels
Uit het onderzoek naar flora en fauna (bijlage 3 bij de toelichting) blijkt dat er in het plangebied algemene broedvogels voor kunnen komen. Deze soorten worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Er is, binnen het plangebied, één nest van algemene broedvogels aangetroffen. Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de werkzaamheden die gevolgen hebben voor de broedplaatsen van vogels niet uit te voeren in de broedtijd indien er concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen
Uit het onderzoek naar flora en fauna (bijlage 3 bij de toelichting) blijkt dat er in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.
Vliegroutes
Naar verwachting worden bomen langs de Biltlaan gekapt. Dit kan een effect hebben op vleermuisvliegroutes. De natuurtoets toont aan dat er alternatieve vliegroutes beschikbaar zijn, waardoor er geen significant negatieve effecten zijn voor vleermuizen die deze vliegroutes gebruiken.
Foerageergebied
Er is voldoende vergelijkbaar foerageergebied in de omgeving van het plangebied aanwezig. Aantasting van essentieel foerageergebied is uitgesloten.
Het aspect natuurbescherming werpt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op. Voor de algemene broedvogels is het wel van belang om waar mogelijk buiten het broedseizoen te werken.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicoveroorzaakende objecten of (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Dergelijke objecten zijn ook niet reeds aanwezig in het plangebied.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze oriëntatiewaarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.
In het plangebied zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied gelegen. Nieuwe risicoveroorzakende of (beperkt) kwetsbare objecten worden met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
Leidingen
Hoofdtransportleidingen voor gevaarlijke stoffen, die in het kader van externe veiligheid bijzondere aandacht moeten krijgen, zijn op afstand van het plangebied aanwezig. Op circa 800 meter ligt namelijk een hogedrukaardgastransportleiding. De afstand tot het plangebied is echter dusdanig, dat de hogedrukaardgastransportleiding geen invloed heeft op het plangebied en daarom in het kader van externe veiligheid geen bijzondere aandacht hoeft te krijgen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Routes voor gevaarlijke stoffen zijn binnen het plangebied niet aangewezen. De naast het plangebied gelegen N206 maakt als provinciale weg deel uit van het landelijke wegennet waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Uit verkeerstellingen in het verleden is gebleken dat het aantal transporten met gevaarlijke stoffen (ton/kilometers) zodanig laag is dat de PR 10-6-contour binnen de begrenzing van de weg ligt. Intussen werken de ministeries aan een duurzaam veiliger vervoer van gevaarlijke stoffen binnen maatschappelijke randvoorwaarden. Hoewel daarop nog geen regelgeving of beleid is vastgesteld, levert dat proces wel belangrijke informatie. Zo is in dat kader het Eindrapport Basisnet Weg opgesteld met daarin informatie over de belangrijke vervoersassen. Van vervoersassen, voornamelijk rijkswegen, zijn de PR en GR-contouren vastgesteld. Voor de nabij Katwijk gelegen Rijksweg A44 geldt dat de PR-contour niet buiten de wegrand ligt (< 0,1 * oriëntatiewaarde). En omdat de N206 tot het onderliggend wegennet behoort, waarover uitsluitend bestemmingsverkeer rijdt, zijn de risico's voor het plangebied verwaarloosbaar.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In het plan is voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsafstanden.
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot ruimtebeslag op gronden die voorheen onverhard waren. Daarmee heeft de voorgenomen effecten op de waterhuishouding. Deze paragraaf licht deze effecten toe en vormt daarmee de watertoets.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Elke zes jaar leggen waterschappen/hoogheemraadschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. De speerpunten van het beleid zijn:
Voor deze speerpunten zijn doelen opgeteld voor de periode 2016-2021. De doelen zijn:
Waterveiligheid
Voldoende water
Schoon en gezond water
Waterketen
Afnemen van de met gemeenten afgesproken hoeveelheid stedelijk afvalwater:
Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2015. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
In het kader van het opstellen van dit voorontwerpbestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is als bijlage 4 bij de toelichting op dit bestemmingsplan gevoegd. Onderstaande alinea's vatten de belangrijkste inhoud van de watertoets samen.
Om het traject geschikt te maken voor het hoogwaardig openbaar vervoer wordt de as van de Biltlaan beperkt verschoven en wordt de rotonde Biltlaan-Rijnsoever omgevormd in een zogenoemde largas-rotonde. Deze ingrepen leiden tot een toename van het verhard oppervlak met 350 vierkante meter ten opzichte van de huidige situatie.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert als vuistregel dat 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Om die reden wordt in het kader van dit bestemmingsplan 50 vierkante meter oppervlaktewater gerealiseerd. Alle voorgenomen ingrepen aan de Biltlaan (herinrichting Koningin Julianabrug, herinrichting Biltlaan en de aanleg van het tweerichtingenfietspad) die in het kader van de realisatie van R-net plaatsvinden leiden tot een totale compensatieverplichting van 493 vierkante meter aan nieuw oppervlaktewater. Voor de genoemde ingrepen worden naast dit bestemmingsplan twee andere bestemmingsplannen opgesteld. De totale compensatieverplichting wordt binnen de plangebieden van deze bestemmingsplannen gerealiseerd.
In de huidige situatie reiken de grondwaterstanden tot kort onder het maaiveld (de hoogste grondwaterstand ligt op circa 0,5 meter onder het maaiveld). Om toekomstige grondwateroverlast te voorkomen wordt daarom geadviseerd om onder de nieuwe wegen drainage aan te leggen.
Ten opzichte van de huidige situatie zijn er voor wat betreft de afwatering van de wegen geen verschillen. Dat houdt in dat de afwatering via kolken en de riolering plaatsvindt.
Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van nieuwe verharding mogelijk. De noodzakelijk compensatie van het verhard oppervlak vindt voor alle ingrepen op/aan/in de Biltlaan tezamen plaats. Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van hoogwaardig openbaar vervoer in Katwijk. Daartoe wordt de rotonde Biltlaan - Rijnsoever verbreed en het asfalt op de Biltlaan vervangen. Voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn ingrepen in de bodem noodzakelijk. Die bodemingrepen kunnen consequenties hebben voor mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Het Verdrag van Valletta (16 april 1992 van de Raad voor Europa), ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord te behouden, te beschermen en te delen met het publiek. Het gaat in archeologische zin daarbij bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Het verdrag van Valletta is in 1998 uitgewerkt in interimbeleid dat vervolgens in 2007 is ingebed in de Monumentwet 1988 door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (het van kracht worden van deze wet is voorzien voor het eind van dit decennium) is vervolgens ter vervanging van de Monumentenwet 1988 per 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.
Archeologische waarde van het plangebied op basis van de beleidskaart
Paragraaf 2.1.3 beschrijft dat de Romeinse Limes (de noordwestgrens van het Romeinse Rijk met bijbehorende bouwwerken (legerplaaten, wachttorens en paden) in het landelijk geldende Barro aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden. Deze Romeinse Limes loopt door Katwijk en bij eerder archeologisch onderzoek in de gemeente zijn resten van deze grens gevonden. De bepalingen uit het Barro werken door in het beleid en de regelgeving van provincies. De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bepaalt dan ook dat bodemingrepen in de zone van de Romeinse Limes archeologisch onderzoek vereisen als die ingrepen meer dan 30 centimeter onder het maaiveld reiken en een grotere oppervlakte dan 100 m2 beslaan (zie ook paragraaf 2.2.2).
Figuur 5.3 Uitsnede van de Archeologische Beleidskaart, de groene ovaal geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer, de blauwe stippellijnen geven aan in welke gebieden reeds een archeologisch onderzoek uitgevoerd is (RAAP, 2015). Het plangebied ligt compleet in de zone waarin resten van de Romeinse Limes kunnen liggen.
Uit figuur 5.3 blijkt dat het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 6) en een zone met middelhoge archeologische verwachting valt. Het plangebied is ook onderdeel van de zone waar resten van de Romeinse Limes (noordwestgrens van het Romeinse rijk) aanwezig kunnen zijn (categorie 2). Het beschermingsregime van de zone met Romeinse Limes (categorie 2) gaat voor op het beschermingsregime van gebieden met een hoge verwachting (categorie 5) en vervangt de bij die verwachting behorende onderzoeksplichten. Het plangebied is daarom aangemerkt als 'Archeologisch Verwachtingsgebied Romeinse Limes' (zie verder in deze paragraaf) en valt als zodanig in categorie 2. Dit hangt samen met de bescherming van de Romeinse Limes zoals opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Voor gebieden waar zich resten van de Romeinse Limes kunnen bevinden geldt een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek als bodemingrepen een dieper dan 30 centimeter onder maaiveld reiken en een grotere oppervlakte dan 100 m2 hebben. Deze bepalingen zijn overgenomen in de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied' zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
Archeologische waarde van het plangebied op basis van eerder uitgevoerd onderzoek
In de omgeving van het bestemmingsplangebied zijn in het verleden de resten opgegraven van een Romeinse legerplaats. Daarnaast zijn in het gebied archeologische overblijfselen te verwachten van structuren en sporen van activiteiten die plaatsvonden in de grenszone. Te denken valt hierbij aan militaire structuren, een kampdorp, wegen, nederzettingen en grafvelden.
Uit een bureauonderzoek uit 2015 (bijlage 5) dat ook in het kader van de ontwikkeling van de R-netbuscorridor uitgevoerd is, blijkt dat in het plangebied (deelgebieden F, G en H op figuur 5.4) de resten van een boerderijlocatie uit de 17e eeuw aanwezig kunnen zijn. Concreet wordt deze boerderijlocatie verwacht in de bodem onder deelgebied H. Het plangebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde, zo blijkt uit bijlage 5. Door de aanwezigheid van de Romeinse Limes zijn de plangebieden echter nog niet vrijgesteld van de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Figuur 5.4 Gebieden onderzocht in archeologishc bureuaonderzoek, rechtsboven het plangebied (Buro de Brug, 2015)
Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem onder het plangebied te beschermen, is het plangebied (net als in de geldende bestemmingsplannen) bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Deze dubbelbestemming wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. In de navolgende alinea's wordt toegelicht waarom deze dubbelbestemming op het plangebied gelegd wordt.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan en het bestemmingsplan dat de aanleg van een fietspad aan de oostzijde van de Biltlaan mogelijk maakt is door Archol BV (2019) een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Hieronder worden de bevindingen weergegeven.
Op basis van de oudere gegevens (zie ook voorgaande alinea's) was bekend dat het grootste (noordelijke) deel van het plangebied 'in' de voormalige monding van de Oude Rijn lag. Het zuidelijk deel zou naar verwachting net op de zuidelijke Rijnoever kunnen liggen. Eventueel aanwezige archeologische resten of sporen werden verwacht in de top van deze kwelderafzettingen. Het kan gaan om bewoningsresten, sporen van landgebruik en losse sporen, vermoedelijk uit de periode late ijzertijd - vroege middeleeuwen. Mogelijk zijn de afzettingen bedekt met een laag verstoven duinzand.
Ten aanzien van de voormalige Oude Rijngeul zelf gold een (zeer) lage archeologische verwachting voor aanwezigheid van bewoningssporen. Wel kunnen hier archeologische resten aanwezig zijn, vermoedelijk uit de middeleeuwen, die kenmerkend zijn voor een natte context (bijvoorbeeld resten van boten, kades, afvaldumps). Dit geldt vooral voor de randen/oeverzones van de voormalige geul.
Er zijn geen aanwijzingen voor aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit de late middeleeuwen (globaal na de 12e eeuw) en/of nieuwe tijd. Uit archeologische onderzoeken die in de directe omgeving zijn uitgevoerd blijkt dat bodem vermoedelijk is verstoord tot ongeveer 1,2 m -mv.
Het booronderzoek heeft de ligging van het plangebied, grotendeels in de voormalige Oude Rijnmonding, bevestigd. Het zuidelijk deel ervan ligt op de oever, waar kwelderafzettingen zijn aangetroffen. De top van het pakket kwelderafzettingen bevindt zich vanaf 0,2 m -NAP (ca. 0,9 m -mv). De geulafzettingen bestaan uit zand met enkele dunne kleilagen en zijn aangetroffen vanaf 0,6 m -NAP (1,5 m -mv). Het gelaagde pakket zandige geulafzettingen wordt afgedekt door een ongelaagd zandpakket met veel schelpgruis. Het ontstaan van het zandpakket is niet geheel duidelijk; vermoedelijk betreft het zand dat vanuit zee, als gevolg van toenemende mariene invloed (en eventuele stormvloeden) in de monding van de Oude Rijn is afgezet - en deze heeft doen verzanden. Mogelijk is een deel van het zand vanaf de duinen de Rijnmonding ingewaaid. Met name in de noordelijke oeverzone worden de geulafzettingen afgedekt door een dunne zandlaag, waarin zich hele exemplaren van de Platte slijkgaper (een schelp) bevinden.
De bovenzijde van de natuurlijke afzettingen gaat naar boven toe scherp over in een verstoord pakket. Het betreft een opgebracht en/of geroerd zandpakket. De dikte van het verstoorde pakket varieert sterk (van 45 cm in boring 15 tot meer dan 3 meter in boring 19) en wordt in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van opgebrachte grondlichamen.
Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen, wel zijn twee kansrijke archeologische niveaus vastgesteld: de top van de kwelderafzettingen en de (top van de) verzande Oude Rijngeul (respectievelijk rond 0,2 en 0,6 m -NAP).
Hoewel de exacte inrichtingsplannen nog niet vaststaan, is wel bekend wat de (maximale) verstoringsdieptes zullen zijn. Aan de westzijde van de Biltlaan blijft de verstoring beperkt tot ca. 1,0 m -mv (ca. 0 m NAP). Dit betekent dat de ingrepen niet zullen leiden tot aantasting van potentieel archeologische niveaus, en dus ook niet tot aantasting van eventueel aanwezige archeologische resten (vergelijk Figuur 3.3). Ten gevolge van de aanleg van een nieuwe wateraanvoerleiding oostelijk van de Biltlaan, reikt de verstoringsdiepte hier tot ongeveer 2,5 m -mv (ca. 1,5 m -NAP). Hierbij zullen zowel de kwelderafzettingen als de top van de geulafzettingen van de Oude Rijn worden verstoord. Dit betekent dat bij de aanleg van (met name de diepe) waterleiding kan leiden tot aantasting van archeologische resten.
Figuur 5.5: Advieskaart. Bron: Archol (2019), Herinrichting Biltlaan, Katwijk, een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende boringen).
Op basis hiervan wordt voor een deel van het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geadviseerd. Doorgaans zou deze vervolgstap uit een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven bestaan. Aangezien de te onderzoeken zones momenteel niet toegankelijk zijn door de bestaande infrastructuur, wordt echter aanbevolen om een deel van de aanleg van de waterleiding (aan de oostzijde van de Biltlaan) archeologisch te laten begeleiden: proefsleuven volgens de variant Archeologische Begeleiding. Het betreft die delen waar de kwelderafzettingen of de zandige oeverzone van de Oude Rijnloop zullen worden verstoord (Figuur 5.5: oranje zones). Voor de overige delen, alsmede de ingrepen ten westen van de Biltlaan, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen (Figuur 5.5: groene zones).
Een archeologische begeleiding houdt in dat tijdens de graafwerkzaamheden archeologische waarnemingen worden verricht. Een archeologische begeleiding behoort plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen. Dit Programma van Eisen dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
Ten behoeve van het nader onderzoek wordt een programma van eisen opgesteld. Naleving van dit programma van eisen is geborgd doordat het programma van eisen onderdeel uit gaat maken van de omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werkzaamheden. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen worden de bestaande dubbelbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Daarmee wordt aangesloten op het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van archeologie.
De gebieden met de waarde – archeologisch verwachtingsgebied zijn als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Aan deze dubbelbestemming zijn regels verbonden. Deze dubbelbestemming vervalt zodra aangetoond kan worden dat de bodem onder het plangebied geen archeologische vindplaatsen bevat. De aanleg van een deel van de waterleiding (aan de oostzijde van de Biltlaan) zal onder archeologische begeleiding plaats moeten vinden.
Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen Rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Historische stedenbouw
Er is in de wijken Hoornes en Rijnsoever- Noord geen sprake van historische stedenbouw, op basis van de vigerende bestemmingsplannen. In het bestemmingsplan Rijnsoever wordt het ontstaan van de (te behouden) stedenbouwkundige structuur van de wijk beschreven. Het ontwerp van de wijk Rijnsoever stamt uit de jaren '70 van de 20ste eeuw en zijn van de hand van bureau OD205 (het stedenbouwkundig bureau van S.J. van Embden, die lange tijd de stedenbouwkundig adviseur was voor de gemeente Katwijk). In de wijk werden functies als wonen, onderwijs, winkels, verkeer en groen ondergebracht. Het streven wat om 1600 woningen te realiseren. Uiteindelijk zijn er 2700 gebouwd. Er is vooral veel aandacht voor de verbinding tussen wonen en groen.
Historische bouwkunde
Er zijn, in en rondom het plangebied, geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig.
Historisch landschap
Het oorspronkelijke agrarische landschap is vrijwel niet meer herkenbaar in de stedenbouwkundige opzet en is door bebouwing verdwenen. Wel is er voor de aanleg van de groenstructuur aangehaakt op de oeverwallen van de bedding van de Oude Rijn. Deze lijnen lopen van oost naar west door de wijk Rijnsoever. In de overige wijken grenzend aan het plangebied is geen sprake van relevante historische landschappelijke waarden.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur. De (cultuur)historie wordt daardoor niet aangetast.
In deze paragraaf worden de in dit hoofdstuk benoemde en onderzochte milieuaspecten integraal beschouwd om te analyseren of zij leiden tot dermate belangrijk nadelige milieueffecten. Dat wordt gedaan door het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Uit die beoordeling blijkt of het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
De analyse van de milieueffecten vindt plaats op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit milieueffectrapportage, aan de hand van de criteria waaraan volgens de EU-richtlijn voor m.e.r. projecten in de vormvrije m.e.r.-beoordeling moeten worden getoetst. De criteria zijn als volgt:
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 7) blijkt dat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Voor zover uitvoering van het bestemmingsplan wel leidt tot milieueffecten geldt dat deze door het treffen van maatregelen voldoende beperkt kunnen worden.
De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt een regeling voor de nieuwe situatie. Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor gedetailleerde bestemmingen omdat van de nieuwe ontwikkeling de invulling bekend is en vanwege samenhang met de omgevingsvergunning door toepassing van het coördinatieregeling.
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan uit een bestemmingsvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar bouwen en een bepaald gebruik toegestaan zijn.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.
Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.
De Biltlaan is bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming wordt gegeven aan wegen met een stroomfunctie en over deze wegen gaat R-net rijden. Naast verkeersfuncties zijn ook parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke mogelijk.
Deze bestemming bevat ook een voorwaardelijke verplichting die borgt dat de in paragraaf 5.1 genoemde geluidwerende voorzieningen gerealiseerd worden. De verplichting bepaalt dat deze geluidwerende voorzieningen gerealiseerd moeten zijn op het moment dat de Biltlaan, na uitvoering van de in dit bestemmingsplan omschreven ingrepen, in gebruik wordt genomen als route voor R-net (waarschijnlijk 1 december 2020). Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat op delen van de Biltlaan stil asfalt aangebracht moet worden. Zonder dit stil asfalt mag de Biltlaan niet als route voor R-net in gebruik genomen worden.
In het plangebied is een planologisch relevante watertransportleiding aanwezig. Deze is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Aan weerszijden van de leiding ligt een vier meter brede strook met deze dubbelbestemming. Voor zover deze strook in het plangebied van dit bestemmingsplan valt, is deze strook weergegeven op de verbeelding. Waar de strook buiten de plangrenzen valt, geldt dat ook rekening gehouden moet worden met de dubbelbestemming en het bijbehorende beschermingsregime. In die strook zijn namelijk regels van toepassing die de leiding beschermen tegen (bodem)ingrepen die kunnen leiden tot beschadiging van de leiding. Deze ingrepen zijn alleen toegestaan na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Alle partijen moeten rekening houden met dit beschermingsregime en indien nodig een omgevingsvergunning aanvragen voor zij de ingrepen uitvoeren.
Bouwen ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouw zijnde, is een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.
Artikel 5 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied
In het plangebied is de dubbelbestemming met betrekking tot archeologie opgenomen: 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Deze gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor het overgrote deel van de gemeente Katwijk geldt dat al direct onder de bouwvoor, vanaf circa 30 cm beneden het maaiveld, archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De dubbelbestemming voorziet in de noodzaak tot archeologische toetsing in het geval van een geldende middelhoge tot hoge archeologische verwachting ongeacht de exacte diepte waarop deze archeologie mogelijk aanwezig is, omdat het bepalen daarvan feitelijk deel uitmaakt van een eerste onderzoeksstadium, namelijk een verkennend archeologisch onderzoek. Vergunningaanvragen verschillen in de mate van en diepte van beoogde bodemverstoringen door bouw- en/of aanlegactiviteiten, bijvoorbeeld het verschil tussen plaatfundering versus onderheien. Bij elke vergunningaanvraag wordt daarom altijd nog specifiek bekeken tot op welke diepte de betreffende activiteit bodemverstoring tot gevolg heeft en of dat gevaar voor mogelijk aanwezige archeologie met zich mee brengt. Indien blijkt dat dergelijk gevaar niet bestaat kan over worden gegaan tot verlening van de vergunning zonder nadere archeologische onderzoekseisen. Indien er wel een gevaar voor mogelijk aanwezige archeologie bestaat kan de gemeente een nader archeologisch onderzoek als voorwaarde voor verlening van de vergunning opleggen. Een bevoegdheid tot afwijken van de archeologische onderzoeksplicht zal ook volgen indien uit de ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt, en aantoonbaar is, dat de bodemverstoringen die plaats zullen vinden niet dieper reiken dan bodemverstoringen die ter plekke al eerder hebben plaatsgevonden.
Indien verkennend archeologisch onderzoek uitwijst dat binnen een gebied archeologische waarden of verwachtingen afwezig of te diep gelegen blijken te zijn dan worden de regels voor dat betreffende gebied daar op aangepast in het kader van toetsing. De nuanceringen die hieruit volgen worden meegenomen binnen de herzieningen van oude en bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. Ten behoeve daarvan is in de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Concreet gaan deze regels over de overschrijding van bouwgrenzen en over ondergronds bouwen.
Dit artikel bevat een bepaling die stelt dat getoetst moet worden aan de wettelijke regels die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan gelden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Dit overgangsrecht geldt niet voor gebouwen die ook reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.
Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik ook reeds in strijd was met het voorgaande plan.
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 3B.
In het kader van het wettelijke bestuurlijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse bestuurlijke partners. Gasunie Transport Services B.V., Omgevingsdienst West- Holland en de Veiligheidsregio Hollands Midden hebben gereageerd. De reacties zijn hieronder toegelicht en indien noodzakelijk beantwoord.
Gasunie Transport Services B.V.
Door Gasunie Transport Services B.V. is in een e-mail van 22 februari 2019 aangegeven dat het plangebied van het bestemmingsplan buiten de zogenoemde 1%-letaliteitsgrens van hun dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Omgevingsdienst West-Holland
Door Omgevingsdienst West- Holland is in de brief, met kenmerk 2019039611, d.d. 4 maart 2019 aangegeven dat zij, gelet op de taken die zij voor de gemeente Katwijk uitvoert in relatie tot de inhoud van het bestemmingsplan, geen reden ziet tot een inhoudelijke reactie op het plan.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Veiligheidsregio Hollands Midden
Door Veiligheidsregio Hollands Midden is in de brief, met kenmerk UIT-2019-082336, d.d. 1 april 2019 aangegeven dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Op circa 800 meter van het plangebied ligt een hogedrukaardgastransportleiding. De afstand tussen die leiding en het plangebied is dermate groot dat er geen sprake is van belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Reactie:
Uit de reactie van de Veiligheidsregio Hollands Midden vloeit geen noodzaak tot aanpassing van het bestemmingsplan. De reactie is daarom voor kennisgeving aangenomen.
In de periode dat het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage ligt, kan een informatieavond over de voorgenomen veranderingen in het plangebied georganiseerd worden.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd zodat belanghebbenden een mondelinge of schriftelijke zienswijze in kunnen dienen. De resultaten van de terinzagelegging worden verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 3B wordt opgesteld onder regime van de Wro. Onderdeel van de Wro is de GREX–wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX-wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:
Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.
Consequenties Inframaatregelen R-net deelproject 3B
In het Inframaatregelen R-net deelproject 3B worden geen ontwikkellocaties opgenomen. Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekken op infrastructurele werken, kunstwerken en inrichting van de wegen en bermen. De daarmee samenhangende bouwwerken vallen niet onder de categorie bouwplannen die is genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor het bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 3B is er daarom geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.
De gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland hebben voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt financiële middelen gereserveerd. De voor dit project door de provincie gereserveerde gelden worden door de gemeente ontvangen als subsidie.
De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.
Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats of wordt gebouwd conform bij de vergunning horende bouwtekeningen en of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.
Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en hieraan gerelateerde wetgeving.
Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig) gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.
Het Inframaatregelen R-net deelproject 3B doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 3B.
Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeente zal in deze periode een informatiebijeenkomst organiseren over het nieuwe bestemmingsplan.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen (zie bijlage 8 bij deze toelichting voor een overzicht van de wijzigingen) zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad samen met het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).
Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep tegen het vaststellingsbesluit instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.