direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Inframaatregelen R-net deelproject 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

De gemeente Katwijk werkt samen met de Provincie Zuid-Holland, de omliggende gemeenten en de Regio Holland Rijnland aan het verbeteren van de bereikbaarheid. Een onderdeel hiervan is het realiseren van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) door R-net tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk. Dit betekent voor Katwijk dat er R-net bussen gaan rijden tussen Leiden en de Boulevard zuid en tussen Leiden en ESA/Estec. Dit bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 1 is opgesteld om de HOV-lijn tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk mogelijk te maken op de Zeeweg (oost)-Koningin Julianalaan, van aansluiting N206 tot rotonde Industrieweg.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit de Zeeweg (oost) en de Koningin Julianalaan, van de aansluiting N206 tot rotonde Industrieweg. Figuur 1.1. toont de ligging van het plangebied in Katwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Plangebied (gele contour) geprojecteerd op luchtfoto van 2018 (Cyclomedia, 2018)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan Katwijk Midden (vastgesteld op 29 november 2012) en het Parapluplan Parkeren Katwijk (vastgesteld op 15 februari 2018). De vigerende bestemmingsplannen worden verder behandeld in paragraaf 2.4.1.

1.4 Leeswijzer

Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in Hoofdstuk 1, wordt in Hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan de ruimtelijke en functionele aspecten. De nieuwe ontwikkeling wordt beschreven in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 gaat in op de milieu & omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 8 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid en relevante wetgeving

2.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2008)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel rijk, provincies als gemeenten hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.

Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisie's op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.

De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('electronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen.

De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De afweging is van toepassing op wonen, werken, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.

Het afwegingskader van de ladder is als volgt:

  • 1. Is er een regionale behoefte aan een nieuwe ontwikkeling ?
  • 2. Kan (een deel van) de behoefte in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen ?
  • 3. Mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zoek dan een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden ontsloten voor de resterende regionale behoefte.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt stedelijke ontwikkeling als volgt omschreven: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt niet nader omschreven in het Bro.

De Afdeling oordeelt in een uitspraak van 18 februari 2015 dat de aanleg van een weg niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Bij een nieuwe weg hoeft dus niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

In de uitspraak van 18 februari 2015 zoekt de Afdeling aansluiting bij de nota van toelichting bij het Bro. Hierin is opgenomen dat de minister van Infrastructuur en Milieu op 14 november 2011 aan de Tweede Kamer heeft toegezegd om een handreiking beschikbaar te stellen. Deze is in oktober 2012 vastgesteld. In die handreiking staat dat onder het begrip 'overige stedelijke voorzieningen' wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

De Afdeling oordeelt vervolgens dat gelet op de nota van toelichting, maar ook de strekking van de ladder (die er mede op gericht is leegstand tegen te gaan) de in het bestemmingsplan voorziene weg niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Het initiatief behoeft geen toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op de voorgenomen maatregelen aan de Zeeweg en Koningin Julianalaan, omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor het overige worden de eisen die de Wro en het Bro stellen aan het bestemmingsplan in acht genomen.

2.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) /Besluit omgevingsrecht (Bor) (2010)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.

Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit Omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan wordt de coördinatieregeling als bedoeld onder afdeling 3.6 van de Wro toegepast. Op basis hiervan kan besluitvorming die nodig is voor de realisatie van ontwikkelingen en projecten in één voorbereidingstraject gebundeld worden. Hiermee is het mogelijk om de benodigde uitvoeringsbesluiten, zoals omgevingsvergunningen (Wabo), te coördineren met het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan.

2.1.3 AMvB algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.

In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes "projecten" beschreven:

  • Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Binnenkort zullen nog volgen:

  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJselmeergebied.

Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp "duurzame verstedelijking".

Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant te weten het Kustfundament en de Romeinse Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.

Conclusie

Het plangebied valt niet onder het Kustfundament, de Romeinse Limes wordt verder behandeld in paragraaf 5.8 over archeologische waarden in het plangebied.

2.1.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimten (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuurprojecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd als 'Strook Atlantikwall' met als kenmerken:

  • herbouwde vissersplaats met gesloten bebouwing;
  • familiebadplaats aan Boulevard;
  • individuele en kleinschalige bebouwing in traditionele en sobere bouwstijl.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet van nationaal belang en daardoor draagt deze ontwikkeling in zeer beperkte mate bij aan het behalen van de doelen gesteld in de SVIR. Het bestemmingsplan houdt rekening met de kenmerken van Katwijk genoemd in de structuurvisie en daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte.

2.1.5 Waterwet (2009)

De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).

De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.

In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.

Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, het aspect water wordt in detail uitgewerkt in paragraaf 5.7.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

Versterken ruimtelijke kwaliteit

De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Programma Ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie.

Programma Mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Deze kan elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling verbetert het bestaande OV-aanbod, wat de VRM belangrijk acht voor beter benutten en opwaarderen en het verbeteren van de concurrentiekracht. De voorgenomen ontwikkeling zal aangesloten worden bij het huidige gebiedsidentiteit, dit is in lijn met het VRM beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

2.2.2 Verordening Ruimte (2014)

De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.

De onderbouwing van een ontwikkeling dient ook op grond van provinciaal beleid te voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast worden in de verordening regels gesteld om de Romeinse Limes te beschermen en zijn bodemingrepen die dieper reiken dan 30 centimeter onder het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 100 m2 hebben pas na uitvoeren van archeologisch onderzoek toegestaan.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking is al behandeld in paragraaf 2.1.1. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen), daarmee past het bestemmingsplan met de regels in de Verordening voor ruimtelijke kwaliteit. Paragraaf 5.8 beschrijft hoe dit bestemmingsplan omgaat met archeologische waarden, waaronder de Romeinse Limes.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.

De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.

Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
  • Kennis en Greenport
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling maakt een HOV-verbinding mogelijk in Katwijk en is onderdeel van het grotere HOV-netwerk tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk (R-net). Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regio vergroot en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland.

2.3.2 Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 Hart voor Holland (2017)

Katwijk is één van de tien gemeenten in de regio Het Hart van Holland die samen een regionale agenda omgevingsvisie 2040 hebben opgesteld. Het is gemaakt in de geest van de Omgevingswet en beschrijft ontwikkelingen en ambities voor de regio. Het is een van de tien Nationale pilots Omgevingsvisie. Het opgestelde ruimtelijk kwader bestaat uit vijf elementen:

  • Gezonde lucht.
  • Verstedelijking rondom de Oude Rijn.
  • Behoud en versterking van open, robuuste en onderling verbonden landschappen die doorlopen tot aan de oevers van de Oude Rijn.
  • Voortreffelijke bereikbaarheid, zonder dat de leefomgeving daaronder lijdt.
  • Draagkrachtige bodem.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling maakt een HOV-verbinding mogelijk in Katwijk en is onderdeel van het grotere HOV-netwerk tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk (R-net). Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regio vergroot en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de de Regionale Agenda van Hart van Holland.

2.3.3 Regionaal Verkeers en Vervoersplan (RVVP 2003)

Het regionale verkeers- en vervoersplan: De Regio's Verbonden geeft de hoofdlijn ten aanzien van mobiliteit in de regio. De mobiliteitsbehoefte van de gebruikers staat daarbij centraal. Het gaat om alle facetten zoals de verschillende modaliteiten, verkeersveiligheid en de link met ruimtelijkbeleid. Het RVVP is ook de basis geweest voor het regionale fietsplan en openbaar vervoerplan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling maakt een HOV-verbinding mogelijk in Katwijk en is onderdeel van het grotere HOV-netwerk tussen Leiden, Katwijk en Noordwijk (R-net). Hiermee wordt de bereikbaarheid van de regio vergroot en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met het RVVP.

2.3.4 OV-visie Holland Rijnland

De regionale visie voor het openbaar vervoer is vastgelegd in de OV-visie Holland Rijnland. Hierin gaat de inzet naar een systeem met hoogwaardige lijnen en ontsluitende lijnen. Eén van de hoogwaardige lijnen betrof de lightrailverbinding Leiden-Katwijk - Noordwijk (Rijngouwelijn). Inmiddels is dit omgezet naar Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV, met hoogwaardige bussen).

Conclusie

De HOV-verbinding die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk moet maken is opgenomen in de OV-visie Holland Rijnland. Dit bestemmingsplan past daarmee in de kaders die gesteld worden in de OV-visie en geeft uitwerking aan die kaders.

2.3.5 Waterbeheerplan (2016)

Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode 2016-2021, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.

Het nieuwe WBP is gestructureerd rondom vier aspecten:

  • Waterveiligheid: De inwoners en bedrijven zijn goed beschermd tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij de functie.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, de kwaliteit van het water past bij de functies.
  • Waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Watertoets

Een zogenaamde "watertoets", uitgevoerd door de waterbeheerder het Hoogheemraadschap van Rijnland, is gewenst bij de opstelling van de bestemmingsplannen. De watertoets vormt een bindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen.

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, het aspect water wordt in detail uitgewerkt in paragraaf 5.7.

2.3.6 Keur en Beleidsregels (2015)

Op 11 maart 2015 heef het bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels treden per 1 juli 2015 werking.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem wordt gereguleerd via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod.

Deze Keur is vastgesteld na een grootschalige dereguleringsslag waardoor het uitgangspunt  'ja, tenzij' wordt gebruikt. In beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplan te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.

Conclusie

Het aspect water is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.7.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerend bestemmingsplan is Katwijk Midden (vastgesteld op 29 november 2012). De wegen hebben de enkelbestemming 'Verkeer'. Daarnaast ligt er de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologisch Verwachtingsgebied'. Naast de wegen ligt vooral de enkelbestemming 'Groen'. In het plangebied ligt in het bestemmingsplan Katwijk Midden ook een gebiedsaanduiding op de bestemming Verkeer. Dit is de aanduiding 'beeldbepalend groen' die de groenstructuur langs de Zeeweg en de Koningin Julianalaan beschermt. Deze gebiedsaanduiding wordt overgenomen in dit bestemmingsplan. Een uitsnede van het bestemmingsplan Katwijk Midden is te zien in het onderstaande figuur.

Verder is het Parapluplan Parkeren Katwijk (vastgesteld op 15 februari 2018) van kracht. Met dit parapluplan worden parkeernormen aan reeds vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Katwijk toegevoegd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk onder het vigerende bestemmingsplan omdat verbreding van de bestaande wegen en verlegging van fietspaden noodzakelijk is. Deze wijzigingen zijn deels voorzien op gronden die in het bestemmingsplan Katwijk Midden de bestemming 'Groen' hebben.Op gronden met die bestemming zijn deze ingrepen niet toegestaan, daarom is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.

Het Parapluplan Parkeren Katwijk stelt verder geen relevante planologische kaders die in dit bestemmingsplan overgenomen moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan in het plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.4.2 Omgevingsvisie Katwijk Zelfverzekerd in de Regio (2018)

Op 1 februari 2018 is door de gemeenteraad van Katwijk de omgevingsvisie voor de gehele gemeente vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid voor alle terreinen van de fysieke leefomgeving en is de vervanger van de Brede Structuurvisie uit 2007. In de omgevingsvisie worden de ambities en doelstellingen uiteindelijk vertaald naar vier ontwikkelstrategieën voor de toekomst van Katwijk.

In de eerste analyse van hoe de gemeente ervoor staat en welke trends en ontwikkelingen de fysieke leefomgeving beïnvloeden. Zo is er de verwachting dat de gemeente in de komende jaren zal groeien naar 80.000 inwoners, waardoor er een behoefte ontstaat voor de realisatie van ruim 7.500 nieuwe woningen, waarbij rekening gehouden dient te worden met de vergrijzende bevolking. Locatie Valkenburg (in de omgevingsvisie benoemd als Nieuw Valkenburg) wordt benoemd als een van de locaties om te voorzien in deze behoefte.

De omgevingsvisie vraagt ook bijzondere aandacht voor gezondheid. Aan de ene kant door ruimte en faciliteiten te bieden voor een gezonde levensstijl, aan de andere kant door het creëren van een gezonde leefomgeving. De leefomgeving moet uitnodigen tot bewegen en zoveel mogelijk vrij zijn van schadelijke stoffen of factoren voor de gezondheid. Met name bij de inrichting van de infrastructuur en de openbare ruimte speelt gezondheid een belangrijke rol.

De ambities van de gemeente zijn opgebouwd rond drie pijlers: Sociale gemeente, Innovatieve gemeente en Duurzame gemeente. Deze pijlers zijn vertaald naar ruimtelijke aspecten, die gericht zijn op de versterking van de omgevingskwaliteit. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in zeven doelstellingen voor de fysieke leefomgeving:

  • Versterken en innovatiever maken van de economie
  • Een energieneutraal en klimaatbestendig Katwijk in 2050
  • Versterken en verduurzamen bestaand stedelijk gebied met behoud van groene kwaliteiten
  • Bouwen aan inclusieve kernen met sterke sociale samenhang
  • Kiezen voor duurzame en veilige mobiliteit
  • Ontwikkelen van een gezonde en veilige gemeente
  • Benutten van Katwijkse historische en landschappelijke kwaliteiten en erfgoed

Conclusie

Het realiseren van een HOV-verbinding in Katwijk verbetert de bereikbaarheid en economische concurrentiekracht van de gemeente, daardoor is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie.

2.4.3 Brede structuurvisie Verdiept Katwijk (2007)

Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.

In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.

De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.

Conclusie

Een sleutelproject in de structuurvisie is Katwijk Bereikbaar, de HOV-verbinding die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zal hieraan bijdragen. Dit bestemmingsplan past daarmee in de kaders die gesteld worden door dit beleidsdocument.

2.4.4 Integraal Verkeers- en Vervoersplan (2009)

Het Integraal Verkeers- en Vervoersplan Katwijk (IVVP) is op 29 januari 2009 vastgesteld en biedt een samenhangende visie op het verkeer en het vervoer in de gemeente Katwijk. Het IVVP stelt de voorwaarden waarbinnen de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente wordt gefaciliteerd en biedt oplossingsrichtingen waarmee de negatieve effecten van het verkeer kunnen worden voorkomen.

De acht kernpunten van het IVVP zijn:

  • creëren van een randwegenstructuur;
  • aanleggen van hoogwaardig openbaar vervoer, inclusief ondersteunend busnet;
  • verbeteren van (langzaam) verkeersverbindingen tussen de kernen;
  • voorzien in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen;
  • verkeersveilig inrichten van de verblijfsgebieden;
  • waar nodig eerst infrastructuur aanleggen, dan pas bouwen;
  • beperken van verkeersgerelateerde milieuhinder;
  • het IVVP is het beleids- en afwegingskader voor het toekomstige verkeersbeleid in Katwijk.

De robuuste randwegenstructuur is voor Katwijk van essentieel belang om de dreigende onbalans tussen bereikbaarheid, leefklimaat en economisch klimaat te kunnen voorkomen. Aan de ring wordt een aantal functies toegekend:

  • de ring als voorwaarde om uitbreidings- en verdichtingslocaties met elkaar te verbinden en aan te sluiten op het provinciale- en rijkswegennet;
  • de ring als loper; als binnenring, niet als harde buitengrens;
  • de ring als kernkwaliteit; de ring zorgt voor ontplooiingskansen voor de oude kernen;
  • de ring bundelt en verdeelt en smeedt de oude dorpskernen en nieuwe toevoegingen samen.

De beoogde randwegenstructuur bestaat uit twee ringen, die in elkaar haken. De hoofdring vormt een robuuste structuur die de verschillende stedelijke gebieden van Katwijk “aan elkaar rijgt” en verbindt met het rijkswegennet (A44). De tweede ring is de subring. De subring is opgebouwd uit bestaande wegen. Realisatie van de randwegenstructuur heeft tot gevolg dat de lokale wegen in de verschillende kernen aanzienlijk minder verkeer gaan verwerken.

Een andere manier om het autoverkeer op de lokale wegen terug te dringen is het verschuiven van de modal split in het voordeel van het fietsverkeer. De fiets is een milieuvriendelijk voertuig en neemt ook minder ruimte in beslag dan de auto. Voor de fiets is een apart uitvoeringsplan opgesteld.

Fietsrouteplan

Eén van de hoofddoelen van het IVVP is om meer automobilisten op de fiets te krijgen. Daarom is in het IVVP opgenomen dat er sterk wordt ingezet op verbetering van het fietsklimaat. Het Uitvoeringsplan Fiets (juli 2011) concretiseert het fietsbeleid in het IVVP naar maatregelen. Hieronder de onderdelen die in het Uitvoeringsplan Fiets aan de orde komen:

  • optimaliseren van bestaande fietsverbindingen;
  • realiseren van extra fietsverbindingen;
  • realiseren van twee fietssnelwegen van de kust naar Leiden;
  • verbeteren verkeers- en sociale veiligheid;
  • verbeteren comfort;
  • uitbreiden en verbeteren stallingsvoorzieningen;
  • verbeteren bewegwijzering;
  • promotie van fietsgebruik.

Conclusie

Het realiseren van een HOV-verbinding in Katwijk is opgenomen in de IVV, daarnaast zal de voorgenomen ontwikkeling een positief effect hebben op het fietsverkeer door het realiseren van een fietstunnel. Dit bestemmingsplan geeft daarmee uitwerking aan een gedeelte van de IVV.

2.4.5 Groenbeleidsplan 2009-2019 (2009)

Het groenbeleid richt zich op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. Het Groenbeleidsplan geeft de beleidskaders aan voor het groen en de groenstructuren in de gemeente voor de komende 10 tot 15 jaar. Het geeft daarnaast uitgangspunten en randvoorwaarden voor het groenbeheer. De meest in het oog springende veranderingen die het Groenbeleidsplan voorstelt, zijn:

  • het creëren van meer samenhang tussen de verschillende kernen van de gemeente door verbindende groene (hoofd)structuren;
  • het aandacht besteden aan de parken in de gemeente. Geef de parken meer 'cachet'. Een naar buiten gerichte groenstructuur is een belangrijke methode om de parken meer te laten opvallen;
  • ecologische waarde van gemeente Katwijk verhogen door het omringende landschap en de waardevolle natuur naar binnen te trekken. Ervoor zorgen dat de omringende natuur aansluit op het binnenstedelijke groen en
  • het aanbrengen van groenaccenten, waarmee de identiteit van de verschillende kernen wordt vormgegeven en waardoor de gemeente meer kleur en fleur krijgt.

Conclusie

Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de omliggende groenvoorzieningen wordt behandeld in Hoofdstuk 4.

2.4.6 Archeologiebeleid (actualisatie 2015)

Werkzaamheden die ingrijpen in de bodem kunnen leiden tot een verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Deze paragraaf gaat in op het gemeentelijk archeologiebeleid.

In het Archeologiebeleid is het gemeentelijke beleid op de Archeologische Monumentenzorg vastgelegd, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta uit 1992 (in Nederland in 2006 vastgesteld) en de Erfgoedwet die sinds 1 juli 2016 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente in combinatie met de Wro (en op termijn: in combinatie met de Omgevingswet in plaats van de Wro) om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.

De gemeente Katwijk beschikt over een Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart. Op die kaarten is vastgelegd wat er bekend is over het landschap uit het verleden en welke archeologische verwachtingen ten aanzien van dat landschap gelden. Deze kaarten dienen als basis voor bureauonderzoek en fungeren als toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid dat nader moet worden uitgewerkt in ruimtelijke plannen in gespecificeerde archeologische verwachtingen. Tevens bevatten de kaarten ondergrenzen voor bodemingrepen: tot die ondergrens geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht, boven die grens moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Op de kaarten staan verder de volgende onderwerpen:

  • de archeologische monumenten;
  • archeologische terreinen van provinciaal belang;
  • locaties waar eerder al archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

De archeologische Verwachtings- en Beleidskaart komt uit 2007 en is in 2015 volledig geactualiseerd. Begin 2016 zijn de kaarten in geactualiseerde vorm vastgesteld door de gemeenteraad.

In het Archeologiebeleid is opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk. Daarbij wordt onderscheid in 12 categorieën met bijbehorende vrijstellingsgrenzen, variërend een onderzoeksverplichting vanaf 30 centimeter onder maaiveld ongeacht de oppervlakte voor wettelijk beschermde archeologische monumenten tot een onderzoeksverplichting vanaf 5 meter onder maaiveld/een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 1000 m2. Hoe lager de vrijstellingsgrens, hoe groter de archeologische (verwachtings)waarde van een gebied is. Paragraaf 5.8 gaat nader in op het aspect archeologie.

Conclusie

Het aspect archeologie is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.8.

2.4.7 Duurzaamheidsagenda Katwijk (2015)

De agenda gaat uit van de volgende definitie voor duurzaamheid: 'duurzaamheid is het verantwoordelijk omgaan met alles dat impact heeft op de leefomgeving, zodat toekomstige generaties met minimaal dezelfde kwaliteit kunnen leven en werken.' Dit is uitgewerkt in drie focusgebieden: energie, afval/grondstoffen en duurzame inkoop. De volgende hoofddoelstelling volgt hieruit: 'alle energie die in Katwijk wordt gebruikt wordt hernieuwbaar, kringlopen worden zoveel als mogelijk gesloten en afval dat nog wel bestaat wordt benut als grondstof en gemeentelijke inkoop wordt 100% duurzaam en meetbaar.' Om tot een heldere aanpak te komen zijn drie scenario's geformuleerd:

  • 1. Katwijk Autonoom! gaat door op de ingeslagen weg met een lichte verhoging van de inzet om het duurzaamheidsbeleid te faciliteren en te stimuleren, gebruik makend van bestaand beleid;
  • 2. Krachtig Katwijk! zet in op het bereiken van landelijke doelstellingen waaronder 14% duurzame energieopwekking in 2020. Door samenwerking wordt de weg ingeslagen naar een circulaire economie en de gemeente heeft een 100% duurzame inkoop in 2020. Hiervoor is een hogere inzet van middelen nodig;
  • 3. Volle Kracht Vooruit! heeft als doel dat Katwijk in 2030 energieneutraal is, dat het gebruik van grondstoffen circulair is in 2030 en dat de inkoop 100% duurzaam is in 2016. Dit vergt een grote investering van de gemeente en haar inwoners qua tijd, geld en gedrag.

Conclusie

Het realiseren van Hoogwaardig Openbaar Vervoer zorgt voor een aantrekkelijk alternatief voor de auto en draagt daardoor bij aan het verlagen van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen in de gemeente, waarmee de voorgenomen ontwikkeling past in de Duurzaamheidsagenda.

2.4.8 Actieplan geluid 2018-2023 (2018)

In het actieplan geluid zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.

Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.

Conclusie

Het aspect geluid is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.1.

2.4.9 Waterplan Katwijk (2008)

De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld. De gemeente Katwijk heeft het plan op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld.

Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.

Conclusie

Het aspect water is voor de voorgenomen ontwikkeling verder uitgewerkt in paragraaf 5.7.

2.4.10 Economische Agenda Katwijk 2015-2019

Dit rapport vormt de basis voor de ontwikkeling van de Katwijkse economie. Er zijn vijf thema's die centraal staan:

  • Vestigingsklimaat: de rode loper voor bedrijven. Bestaande ondernemingen, starters en nieuwe bedrijven worden ondersteund daar waar mogelijk.
  • Toerisme: Katwijk heeft het dagen verblijfstoerisme veel te bieden. Sterke marketing voor Katwijk en de ontwikkeling van concrete toeristische producten kunnen de werkgelegenheid en de besteding sterk laten stijgen. Uitbreiding van het aantal bedden, verdere ontwikkeling van het watertoerisme en versterkte samenwerking met Leiden en de Bollenstreek bieden kansen.
  • Sierteeltcluster: dit kan bedrijfseconomisch worden versterken door samenwerking met andere partijen en innovaties. Flexibilisering van bestemmingsplannen en het verbeteren van de bereikbaarheid moeten het sierteeltcluster versterken door effectief ruimtegebruik.
  • Opleidingsniveau Katwijkse bevolking: de noodzaak van een goede startkwalificatie voor alle leerlingen in Katwijk zal groeien. Jongeren en volwassenen die naast het arbeidsproces staan moeten worden ondersteund om weer aan de slag te gaan.
  • Samenwerking Regio: er kan bijvoorbeeld samengewerkt worden op het gebied van hoogwaardige werkgelegenheid, sierteelt en toerisme. Dit gebeurt in het samenwerkingsverband Economie071, de Bollenstreek en de Greenport.

Conclusie

De HOV-verbinding verbetert de bereikbaarheid van Katwijk. Dat heeft een positieve invloed op het vestigingsklimaat. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de Economische Agenda.

2.4.11 Bomenbeleidsplan 2011-2025 (2011)

Het totale beleid voor bomen is vastgelegd in het bomenbeleidsplan, het bomenbeheerplan en het bomenwerkplan. Het bomenbeleid dient er toe om een goed functionerend bomenbestand duurzaam te kunnen behouden. In het Bomenbeleidsplan 2011-2025, vastgesteld in 2011, is aangegeven welke beplantingen, bomenrijen en solitaire bomen van belang zijn voor de beeldkwaliteit in de gemeente Katwijk en op welke wijze de ontwikkeling en instandhouding hiervan worden nagestreefd.

Conclusie

Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op omliggende bomen wordt behandeld in Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Stedenbouwkundige opzet omgeving

De zuidkant van de Zeeweg bestaat uit een lint van historische bebouwing. Buiten dit lint maken de Zeeweg en de Koningin Julianalaan onderdeel uit van een planmatige, naoorlogse uitbreiding van het oorspronkelijke dorp van Katwijk aan Zee. De wegen in deze naoorlogse uitbreiding lopen overwegend door woonwijken met enkele voorzieningen op wijk- en buurtniveau. De woonwijken kennen een orthogonaal stratenpatroon. De Zeeweg en de Koningin Julianalaan hebben zich in dat rechtlijnige patroon geschikt en sluiten loodrecht op elkaar aan.

De Zeeweg vormt de grens tussen de wijken Cleijn Duin en Koestal. De Koningin Julianalaan vormt de grens tussen de wijken Het Witte Hek en Cleijn Duin. Alle wijken kennen een relatief open strokenverkaveling. Doordat de Zeeweg en de Koningin Julianalaan duidelijke grenzen tussen de wijken vormen zijn de wijken afgebakende ruimtelijke eenheden.

3.2 Verkeer en vervoer

De Zeeweg en de Koningin Julianalaan zijn belangrijke ontsluitingswegen in Katwijk, mede omdat de Zeeweg aansluit op de N206. In de huidige situatie worden de wegen gebruikt door het (vracht)autoverkeer, het openbaar vervoer als het langzaam verkeer (de wegen zijn voorzien van vrijliggende fietspaden). Gelet op de belangrijke verkeersfunctie van de wegen zullen zij bestemd worden als 'Verkeer'. Op de Zeeweg en de Koningin Julianalaan gebruiken het (vracht)autoverkeer en het openbaar vervoer dezelfde rijstrook. Dit verkeer is dus gemengd en (vracht)auto's moeten remmen voor halterende bussen en bussen die de halte weer verlaten.

In de huidige situatie bevinden zich drie bushaltes in het plangebied:

  • 1. Katwijk Cleijn Duin (Zeeweg): halteplaats voor buslijnen 30, 31, 37, 90, 230 en 237.
  • 2. Katwijk Raadhuis (Zeeweg, oost): halteplaats voor buslijnen 30, 31, 37, 90, 237 en 385.
  • 3. Katwijk Raadhuis (Koningin Julianaweg): halteplaats voor buslijnen 30, 37, 230, 237 en 385.

3.3 Groen, water en recreatie

Langs de Zeeweg en de Koningin Julianalaan liggen vrijliggende fietspaden en relatief brede bermen met een volwassen boomstructuur. De begrenzing tussen de infrastructuur (de berm meegerekend) en de omliggende wijken bestaat uit bosplantsoen van opgaande heesters.

De Koningin Julianalaan is in het plangebied geheel voorzien van een middenberm tussen de rijbanen. De Zeeweg is in het plangebied ten oosten van de Koningin Julianalaan deels voorzien van een middenberm. De boomstructuur langs de wegen is een ruimtelijke drager en de overige groenvoorzieningen (bermen en bosplantsoen) hebben vooral een esthetische en afschermde functie. De groenvoorzieningen hebben geen recreatieve functie.

In de groenvoorzieningen ten noorden van de Zeeweg bevinden zich watergangen en -partijen. Deze waterpartijen spelen een rol in de berging van het hemelwater en het grondwater dat zich ter plaatse relatief dicht onder de top van het maaiveld bevindt. De groenvoorzieningen langs de Zeeweg en de Koningin Julianalaan die op wijkniveau een dragende functie hebben, zijn in dit bestemmingsplan onderdeel van de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast zijn staat ook de verkeersbestemming de aanleg van (ondergeschikte) groenvoorzieningen toe. Waterpartijen en -lichamen met een belangrijke waterbergende functie worden bestemd als 'Water'.

Hoofdstuk 4 Toekomstige situatie

De nieuwe ontwikkeling bestaat uit het aanleggen van de fiets/voetgangerstunnel Waterloopje onder de Zeeweg door, het realiseren van busstroken aan de Koningin Julianalaan en het aanleggen/verleggen van R-nethaltes en fietsenstallingen.

De Zeeweg vormt de grens tussen de wijken Cleijn Duin en Koestal. De Koningin Julianalaan vormt de grens tussen de wijken Het Witte Hek en Cleijn Duin. Alle wijken kennen een relatief open strokenverkaveling. De Zeeweg en de Koningin Julianalaan vormen momenteel een duidelijke grens tussen de wijken. Deze grenswerking kan echter verminderd worden door de realisatie van de tunnel in het verlengde van het Waterloopje. Stedenbouwkundig gezien blijven de wijken afgebakende ruimtelijke eenheden, maar ze zijn wel beter met elkaar verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0003.png"

Figuur 4.1 Presentatietekening van de nieuwe situatie (Sweco, 2019)

De Zeeweg en de Koningin Julianalaan zijn belangrijke ontsluitingswegen in Katwijk, mede omdat de Zeeweg aansluit op de N206. In de huidige situatie worden de wegen gebruikt door (vracht)autoverkeer en openbaar vervoer. Dit zal zo blijven in de nieuwe situatie, waar de wegen dan ook geschikt zijn voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Dit hoogwaardig openbaar vervoer heeft de naam R-net. R-net staat voor Randstadnet. Dit is een samenwerkingsproject van overheden en vervoerders om betrouwbaar, frequent rijdend, toegankelijk, snel en aantrekkelijk openbaar vervoer aan te bieden. Langzaam verkeer kan ook gebruik maken van de wegen via de vrijliggende fietspaden.

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het deels verleggen van bestaande wegstructuren. Daarnaast worden een fietstunnel, bushaltes en fietsenstallingen aangelegd. Om de R-netmaatregelen (fietstunnel, bushaltes en het aanpassen van de fietspaden) is het kappen van bomen noodzakelijk. Het verlies aan bomen wordt op basis van het Bomenbeleidsplan gecompenseerd. Tevens bestaat het voornemen om de fietspaden langs de Koningin Julianalaan en de Zeeweg te verbreden. Verder wordt een fietstunnel gerealiseerd onder de Zeeweg door. Deze fietstunnel leidt tot ruimtebeslag op groenstructuren. Het bovenstaande zal ten koste gaan van een deel van de huidige groenvoorziening.

De relatief brede bermen langs de Zeeweg en Koningin Julianalaan blijven grotendeels intact. Ook blijft de middenberm bestaan, hoewel die op een aantal plekken wordt verlegd. De boomstructuur langs de wegen zal grotendeels intact blijven, waardoor het de functie als ruimtelijke drager kan behouden. De overige groenvoorzieningen behouden hun esthetische en afgeschermde functie. De groenvoorzieningen hebben geen recreatieve functie.

In de groenvoorzieningen ten noorden van de Zeeweg bevinden zich watergangen en -partijen. Deze waterpartijen spelen een rol in de berging van het hemelwater en het grondwater dat zich ter plaatse relatief dicht onder de top van het maaiveld bevindt. Deze groenvoorzieningen zullen niet worden aangetast door de nieuwe ontwikkeling.

Ten aanzien van het kappen van bomen en het ruimtebeslag op groenstructuren geldt dat gezamenlijk met een klankbordgroep een bomencompensatie- en groenplan opgesteld wordt. In dit plan wordt samen met de klankbordgroep bepaald welke bomen behouden kunnen blijven, waar compensatie van gekapte bomen plaatsvindt en hoe de groenvoorzieningen in de nieuwe situatie ingericht worden. Naleving van dit plan is geborgd doordat het plan onderdeel uit gaat maken van de definitieve omgevingsvergunning voor het kappen van bomen.

4.1 Verkeer en vervoer

Met R-net gaan er meer bussen over de wegen in het plangebied rijden. Omdat de Zeeweg Katwijk verbindt met de N206 krijgt de Zeeweg krijgt meer busverkeer te verwerken. Op de Zeeweg komen immers buslijnen samen om vervolgens de N206 op/af te gaan. In totaal gaan er met R-net de volgende aantallen bussen door het plangebied rijden:

Koningin Julianalaan:

  • Spits (werkdagen van 07:00 uur tot 10:00 uur en van 16:00 uur tot 19:00 uur): 8 keer per uur in beide richtingen (4 keer per uur per richting).
  • Buiten de spits, ook in de avonden (19:00 uur tot 0:00 uur) en in het weekend: 4 keer per uur.
  • In de nacht (0:00 uur tot 07:00 uur): 1 keer per uur.

Zeeweg:

  • Spits (werkdagen van 07:00 uur tot 10:00 uur en van 16:00 uur tot 19:00 uur): 16 keer per uur.
  • Buiten de spits, ook in de avonden (19:00 uur tot 0:00 uur) en in het weekend: 8 keer per uur.
  • In de nacht (0:00 uur tot 07:00 uur): 2 keer per uur.

Dit bestemmingsplan voorziet onder andere in een busstrook op de Koningin Julianalaan. Deze busstrook is uitsluitend bedoeld voor het openbaar vervoer. Door het openbaar vervoer over deze busstrook te laten rijden, wordt zowel de doorstroming voor het openbaar vervoer als voor het regulier gemotoriseerd verkeer verbeterd omdat de verschillende vervoersvormen (openbaar vervoer en (vracht)auto's) ieder een eigen baan krijgen en de capaciteit van de Koningin Julianalaan daarmee wordt verhoogd.

Een andere maatregel die tot een verbetering van de doorstroming leidt, is de aanleg van de fietstunnel onder de Zeeweg als vervanging van de oversteekplek met verkeersregelinstallatie. Omdat verkeersdeelnemers niet hoeven te wachten voor de verkeersregelinstallatie stroomt zowel het verkeer op de Zeeweg als op het kruisende voet-/fietspad beter door. De aanleg van de fietstunnel vergroot ook de verkeersveiligheid. Door de ongelijkvloerse oversteek wordt het risico van aanrijdingen tussen motorvoertuigen en langzaam verkeer opgeheven. Daarnaast vervallen de stoplichten waardoor ook de kans op kop-staartbotsingen met wachtende auto's beperkt wordt.

De bushaltes zoals benoemd in paragraaf 3.2 blijven op hun bestaande locaties aanwezig in het plangebied. Wel worden de bushaltes aangepast/opgewaardeerd zodat ze geschikt zijn voor R-net. De bestaande bushalte Katwijk Raadhuis aan het westelijke gedeelte van de Zeeweg wordt opgeheven en vervangen door een nieuwe bushalte tussen het Miereweidepad en de Koningin Julianalaan. In de huidige situatie ligt deze bushalte buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, maar door de verplaatsing komt de bushalte in het plangebied te liggen.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

5.1.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Dit bestemmingsplan voorziet in wijzigingen van wegen (aanleg van een busstrook) waardoor extra busverkeer mogelijk gemaakt wordt. De wijzigingen aan de weg en het extra busverkeer kunnen gevolgen hebben voor de geluidsituatie in het plangebied en de directe omgeving. Deze gevolgen worden in deze paragraaf beschouwd.

5.1.2 Toetsingskader

Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder (Wgh) geeft een normeringskader waarmee de geluidbelasting als gevolg van onder andere verkeer op wegen ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen gereguleerd kan worden. Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzonderingen op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven.

De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidzone langs wegen is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (stedelijk of buitenstedelijk). Bij het bepalen van het aantal rijstroken tellen opstelstroken en in- en uitvoegstroken niet mee. De afstanden worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. De ruimte boven en onder de weg behoort eveneens tot de zone van de weg. De betreffende zonebreedtes zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Zonebreedtes wegen

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0004.png"

Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als 'het gebied binnen de bebouwde kom doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg'. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.

In artikel 75 Wgh is geregeld dat het breedste zonedeel van een weg, bij een overgang tussen weggedeelten met verschillende zonebreedte, over een afstand van een derde van de breedte nog langs de wegas doorloopt. Aan de uiteinden van een weg loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de weg.

Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.

Geluidnormen bij aanleg van een weg

In artikel 82 en volgende worden de grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties bij zones. In tabel 5.2 zijn deze waarden (voorkeursgrenswaarden en de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde) opgenomen.

Tabel 5.2 Geluidnormen bij bestaande woningen langs nieuwe wegen

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0005.png"

Geluidnormen bij reconstructie van wegen

Bij reconstructie is de normering afhankelijk van de situatie voor het wijzigen. De ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen bij wijzigingen op of aan een weg zijn vermeld in de artikelen 100, 100a en 100b. In de tabel 5.3 zijn deze waarden weergegeven.

Tabel 5.3 Grenswaarden voor woningen bij reconstructie en sanering

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0006.png"

Er is overigens pas sprake van een reconstructie (een reconstructie van een weg omvat iedere fysieke verandering op of aan een aanwezige weg ) in de zin van de Wet geluidhinder bij een wijziging op of aan een aanwezige weg waarbij de toename van de geluidbelasting 2 dB (onafgerond 1,50 dB) of meer bedraagt.

Sanering in relatie tot reconstructie

Er is sprake van een saneringssituatie als een woning op 1 maart 1986 een geluidbelasting hoger dan 60 dB(A) (tot 1 januari 2007 was de etmaalwaarde de dosismaat die in de Wet geluidhinder werd gebruikt. Deze is voor weg- en railverkeerslawaai vervangen door de Lden. Om het onderscheid te maken worden normen in de etmaalwaarde aangeduid met 'dB(A)' en de Lden-normen in 'dB'. ) had én voor 1 januari 2009 is aangemeld bij het Bureau Sanering Verkeerslawaai. Indien voor de betreffende woning de sanering nog niet is afgehandeld, is sprake van een nog te saneren saneringssituatie. Deze woningen vallen niet onder het toetsingskader voor reconstructie.

Uitstraling

Ingevolge artikel 99 lid 2 Wgh dienen bij wijzigingen op of aan een weg ook andere wegen te worden onderzocht waar naar verwachting een toename van 2 dB of meer zal optreden als gevolg van de wijzigingen op of aan de eerdergenoemde weg. Het betreft hier de zogenaamde 'uitstraling van de reconstructie'. Toetsing aan de normering van de Wet geluidhinder behoeft voor deze wegen niet plaats te vinden als er bij deze wegen geen fysieke wijzigingen plaatsvinden.

Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder

De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het "Reken- en meetvoorschrift geluid 2012". Op basis van dit voorschrift mag voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, de volgende aftrek worden toegepast:

  • 4 dB aftrek bij een berekende geluidbelasting van 57 dB;
  • 3 dB aftrek bij een berekende geluidbelasting van 56 dB;
  • 2 dB aftrek bij alle andere berekende geluidbelastingen.

Voor de overige wegen bedraagt de aftrek 5 dB. Alvorens de aftrek toe te passen dient eerst afgerond te worden op hele dB's, waarbij halve eenheden worden afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal.

5.1.3 Onderzoek

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals voorzien in dit bestemmingsplan dient voldaan te worden aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet geluidhinder (paragraaf 5.2.2). Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 1). In dat onderzoek is de bestaande situatie vergeleken met de nieuwe situatie na realisatie van de HOV-verbinding, het verleggen van fietspaden en de realisatie van de fietstunnel.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de toename van de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten minder dan 2 dB is. Door de fysieke wijzigingen aan de Zeeweg-oost verandert de gevelbelasting op de woningen aan die weg. Bij twee woningen aan het oostelijke deel van de Zeeweg is sprake van 0,1 dB afname in de geluidbelasting. Door de HOV-bewegingen neemt de gevelbelasting toe, echter door de aanleg van een fietstunnel zal de verkeerslicht- geregelde fiets- en voetgangersoversteek verdwijnen, waardoor in de berekening de obstakeltoeslag voor die oversteek vervalt en uiteindelijk toch een vermindering van de gevelbelasting optreedt.

Door de fysieke wijzigingen van Koningin Julianalaan verandert de gevelbelasting op de woningen. Bij enkele woningen is sprake van een toename is berekend op maximaal 0,6 dB. Het voorgaande houdt in dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en het niet nodig is om de geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten te toetsen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

5.1.4 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat dit gebiedsaspect geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling opwerpt.

5.2 Bodem

5.2.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van hoogwaardig openbaar vervoer in Katwijk. Daartoe wordt op bestaande wegen een busstrook aangelegd. Tevens worden nieuwe bij de HOV-verbinding behorende ontwikkelingen zoals bushaltes mogelijk gemaakt. Voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn ingrepen in de bodem noodzakelijk.

5.2.2 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 indirect geregeld dat een bodemonderzoek verricht moet worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Een initiatiefnemer moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit. Op sterk verontreinigde grond mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen gerealiseerd worden.

Naast het Besluit ruimtelijke ordening bevat ook de Wet bodembescherming regelgeving met betrekking tot de bodemkwaliteit. De Wet bodembescherming (Wbb) heet officieel de 'Wet houdende regelen inzake bescherming van de bodem' (3 juli 1986). De Wbb is het wettelijk kader voor het bodembeleid. De wet is voor het laatst gewijzigd op 1 januari 2006. Het doel van de Wbb is het beschermen van de bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant: nu en in de toekomst. Eenieder die handelingen op of in de bodem verricht is verplicht om op grond van de Wbb maatregelen te nemen die verontreiniging of aantasting voorkomen of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. De Wbb bevat onder meer regels in geval van verontreiniging van de bodem. In de wet is een formulering opgenomen van de saneringsdoelstelling (zgn. functiegericht saneren) en het saneringscriterium (wanneer met spoed saneren).

5.2.3 Onderzoek

Figuur 5.1 toont een uitsnede van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Katwijk. Die kaart laat zien dat het plangebied gelegen is in een zone met de functieklasse wonen. Ingrepen in de bodem leveren daarmee risico's op indien de standaard persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in CROW-publicatie 132 gebruikt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0007.png"

Figuur 5.1 Functieklassenkaart bodem Katwijk (Witteveen en Bos, 2012), de rode ovaal geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0008.png"

Figuur 5.2 Uitgevoerde bodemonderzoeken in het plangebied, de gele contour geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer (Bodemloket, 2018)

Uit figuur 5.2 blijkt dat in een gedeelte van het plangebied nog bodemonderzoek uitgevoerd moet worden. Als op de gronden zonder paarse arcering (uitgevoerd bodemonderzoek) bodemingrepen plaatsvinden, dan wordt aanbevolen om voorafgaand aan die ingrepen bodemonderzoek uit te voeren.

Als het bevoegd gezag geen vrijstelling voor onderzoeksverplichting verleent, moeten in het kader van de vergunningaanvragen actuele bodemonderzoeken overlegd worden. Deze bodemonderzoeken mogen niet ouder zijn dan vijf jaar. Het onderzoek moet volgens de NEN 5740 uitgevoerd zijn. Indien de initiatiefnemer beschikt over een bodemonderzoek van meer dan vijf jaar maar maximaal tien jaar oud, kan mogelijk worden volstaan met een beperkt aanvullend bodemonderzoek. Dit dient vooraf overlegd te worden met het bevoegd gezag.

Om de reconstructie van wegen en bermen te vergemakkelijken, heeft de gemeente Katwijk gebiedsspecifiek beleid opgesteld dat het mogelijk maakt om klasse industriegrond toe te passen onder wegen en in bermen. Hierdoor worden de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond bij reconstructies vergroot en is minder af- en aanvoer van grond nodig. Uitgangspunt hierbij is dat bij de functie van deze locaties (weg, berm) geen tot zeer beperkt contact optreedt met de bodem. Klasse industriegrond levert daarmee geen humane risico’s op.

Bij werkzaamheden in/onder de weg en berm (bijvoorbeeld bij het werken aan kabels en leidingen) levert de kwaliteit van deze grond eveneens geen risico op. Wel dienen de standaard persoonlijke beschermingsmiddelen genomen te worden, zoals is beschreven in de CROW-publicatie 132.

Het gebiedsspecifieke beleid geldt alleen voor (her)gebruik van grond onder bestaande en/of nieuwe wegen en in bermen (de strook van maximaal 10 meter aan beide zijden van de weg (verhardingsrand), tenzij de berm langs de weg eerder wordt doorsneden door een sloot dan wel de grens van het desbetreffende perceel).

Om de exacte kwaliteit van de bodem vast te stellen wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoeken worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

5.2.4 Conclusie

Het bodemonderzoek hoeft niet per se in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerd te worden, maar kan uitgevoerd worden voor de daadwerkelijke ingrepen beginnen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de aanleg van de busstrook en de bijbehorende voorzieningen. Indien uit nader onderzoek blijkt dat delen van de bodem gesaneerd moeten worden, dan worden hier financiële middelen voor geserveerd.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

De beoogde ontwikkeling is gericht op het mogelijk maken van hoogwaardig openbaar vervoer in Katwijk. Daartoe wordt een busstrook aangelegd waarover de HOV-bussen gaan rijden. De HOV-lijnen zullen bestaande buslijnen vervangen.

5.3.2 Toetsingskader

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd, vormt de kapstok voor de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Hierin is geregeld dat bij een besluit het bestuursorgaan rekening houdt met luchtkwaliteit. Daarbij is toetsing aan de grenswaarden van belang. In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor zeven stoffen en richtwaarden voor vijf stoffen opgenomen voor de concentraties in de buitenlucht. In Nederland zijn NO2 en PM10 het meest kritisch. Daarnaast is ook voor zeer fijn stof (PM2,5) een jaargemiddelde grenswaarde van kracht. In het algemeen geldt dat bij voldoen aan de normen voor deze stoffen, overschrijdingen van de normen voor de overige stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen) redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten. De normen voor de NO2-, PM10- en PM2,5-concentraties staan in de onderstaande tabel.

Tabel 5.4 Overzicht normen luchtverontreinigende stoffen

Stof   Norm   Grenswaarde  
NO2   Jaargemiddelde maximaal   40 µg/m3  
PM10   Jaargemiddelde maximaal   40 µg/m3  
PM10   Daggrenswaarde maximaal   35 maal per jaar meer dan 50 µg/m3  
PM2,5   Jaargemiddelde maximaal   25 µg/m3  

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd.

5.3.3 Onderzoek

Het voornemen bestaat uit het mogelijk maken van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) op het traject Zeeweg (oost)-Koningin Julianalaan, van aansluiting N206 tot rotonde Industrieweg. De bestaande toestand van de luchtkwaliteit is beschreven in het vigerende bestemmingsplan Katwijk-Midden, hier worden voor het peiljaar 2010 dat van de stoffen NO2 en PM10 de actuele concentraties de grenswaarden niet worden overschreven. Ook naar de toekomst leiden autonome ontwikkelingen niet tot grenswaardeoverschrijdingen.

Niet in alle gevallen is het nodig om de luchtkwaliteit te onderzoeken door middel van berekeningen. Wel moet worden onderbouwd waarom tot een zeker besluit wordt gekomen. Eerst moet worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. Als dat niet het geval is, dan kan worden getoetst aan het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit Nibm). Verder zijn in de Regeling Nibm toetsingscriteria opgenomen om te beoordelen of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Eén van die criteria is de omvang van het plan (maximaal 1.500 woningen).

In dit geval omvat de ontwikkeling de realisatie van een HOV-traject waarbij het aantal rijbanen (2x1) niet wijzigt. Ook zullen de HOV-lijnen bestaande buslijnen vervangen. Het plan voldoet aan de NIBM-criteria, omdat er geen ontwikkelingen plaatsvinden.

De nieuwe fietstunnel vervangt een bestaande gelijkvloerse oversteekplaats voor langzaam verkeer in de Zeeweg. De oversteekplaats is voorzien van stoplichten. In de huidige situatie moeten motorvoertuigen op de Zeeweg stoppen om langzaam verkeer over te laten steken. Het vervangen van deze oversteekplaats door een fietstunnel houdt in dat de stoplichten komen te vervallen. Motorvoertuigen op de Zeeweg hoeven daardoor niet meer te remmen en op te trekken en dit leidt weer tot minder uitstoot van fijnstof en andere luchtverontreinigende stoffen.

5.3.4 Conclusie

Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor het onderhavige bestemmingsplan en juist zorgt voor een beperking van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

5.4 Natuurbescherming

5.4.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Om de Zeeweg geschikt te maken voor R-net worden vanaf de aansluiting met de N206 naar rotonde Zeeweg - Koningin Julianalaan en vervolgens naar de rotonde Koningin Julianalaan - Industrieweg - Biltlaan - Vreugedeweg bomen die te dicht langs de R-netroute staan gekapt. Tevens bestaat bestaat het voornemen om de fietspaden langs de Koningin Julianalaan en de Zeeweg te verbreden. Verder wordt op de plek van de oversteekplek met verkeersregelinstallatie in de Zeeweg een fietstunnel gerealiseerd. Deze fietstunnel leidt tot ruimtebeslag op groenstructuren. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen daarmee gevolgen hebben voor de flora en fauna in het plangebied.

5.4.2 Toetsingskader

Planten- en diersoorten en houtopstanden worden beschermd door de Wet natuurbescherming. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

5.4.3 Onderzoek

Broedvogels

Uit het onderzoek naar flora en fauna (bijlage 2 bij de toelichting) blijkt dat er in het plangebied algemene broedvogels en vleermuizen voor kunnen komen. Deze soorten worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de werkzaamheden die gevolgen hebben voor de broedplaatsen van vogels niet uit te voeren in de broedtijd indien er concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen

Uit het onderzoek naar flora en fauna (bijlage 2 bij de toelichting) blijkt dat er in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.

Vliegroutes

Naar verwachting worden op een aantal locaties meerdere bomen gerooid. Er zijn echter alternatieve vliegroutes beschikbaar, waardoor er geen significant negatieve effecten zijn voor vleermuizen die deze vliegroutes gebruiken.

Foerageergebied

Er is voldoende vergelijkbaar foerageergebied in de omgeving van het plangebied aanwezig. Aantasting van essentieel foerageergebied is uitgesloten.

5.4.4 Conclusie

Het aspect natuurbescherming werpt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op. Voor de algemene broedvogels is het wel van belang om waar mogelijk buiten het broedseizoen te werken.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicoveroorzaakende objecten of (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Dergelijke objecten zijn ook niet reeds aanwezig in het plangebied.

5.5.2 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.

5.5.3 Onderzoek

In het plangebied zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied gelegen. Nieuwe risicoveroorzakende of (beperkt) kwetsbare objecten worden met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

Leidingen

Hoofdtransportleidingen voor gevaarlijke stoffen, die in het kader van externe veiligheid bijzondere aandacht moeten krijgen, zijn wel aanwezig. Aan de westzijde van het plangebied (grofweg in het verlengde van de Willem de Zwijgerlaan) ligt namelijk een hogedrukaardgastransportleiding. Het gaat om leiding W-535-13 van de Gasunie. Deze leiding heeft een diameter van 6 inch en een werkdruk van 40 bar. Op ondergrondse transportleidingen voor gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan Katwijk Midden is onderzoek uitgevoerd naar het plaatsgeboden risico (PR) en het groepsrisico (GR) voor deze leiding. De risicoberekening is uitgevoerd met Carola, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransportleidingen. De conclusies uit het onderzoek zijn hieronder beschreven. Het onderzoeksrapport is daarnaast in zijn geheel bijgevoegd als bijlage 3.

PR-berekening

Uit het onderzoek blijkt dat de PR-contour 0 (nul) meter bedraagt.

GR-berekening

Het groepsrisico is berekend voor het leidingsegment wat in het plangebied het hoogste groepsrisico veroorzaakt. Dat leidingsegment heeft een lengte van 1000 meter + 2 x 65 meter (de zonebreedte) + het leidinggedeelte binnen het plangebied.

De overschrijdingsfactor is de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde. Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan één geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft.

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een minimale overschrijdingsfactor van 0,11. De overschrijdingsfactor van één kilometer segment is uitgezet in een FN-curve voor de huidige situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Routes voor gevaarlijke stoffen zijn binnen het plangebied niet aangewezen. De naast het plangebied gelegen N206 maakt als provinciale weg deel uit van het landelijke wegennet waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Uit verkeerstellingen in het verleden is gebleken dat het aantal transporten met gevaarlijke stoffen (ton/kilometers) zodanig laag is dat de PR 10-6 contour binnen de begrenzing van de weg ligt. Intussen werken de ministeries aan een duurzaam veiliger vervoer van gevaarlijke stoffen binnen maatschappelijke randvoorwaarden. Hoewel daarop nog geen regelgeving of beleid is vastgesteld, levert dat proces wel belangrijke informatie. Zo is in dat kader het Eindrapport Basisnet Weg opgesteld met daarin informatie over de belangrijke vervoersassen. Van vervoersassen, voornamelijk rijkswegen, zijn de PR en GR-contouren vastgesteld. Voor de nabij Katwijk gelegen Rijksweg A44 geldt dat de PR-contour niet buiten de wegrand ligt (< 0,1 * oriëntatiewaarde). En omdat de N206 tot het onderliggend wegennet behoort, waarover uitsluitend bestemmingsverkeer rijdt, zijn de risico's voor het plangebied verwaarloosbaar.

5.5.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van de gasleiding geldt dat in de huidige situatie er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Verder vinden geen ontwikkelingen plaats die een wijziging in het groepsrisico veroorzaken. In het plan is voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsafstanden.

5.6 Niet-gesprongen explosieven

5.6.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Voor het onderzoeksgebied Katwijk aan den Rijn is, in opdracht van de gemeente Katwijk, door Saricon in november 2018 een vooronderzoek conventionele explosieven (CE) uitgevoerd. Het gehele plangebied is onderdeel van het onderzoeksgebied Katwijk aan den Rijn. Aanleiding voor het vooronderzoek vormen de toekomstige werkzaamheden in het plangebied.

5.6.2 Toetsingskader

Voor het opsporen van CE bestaat in Nederland wet- en regelgeving in de vorm van het Werkveldspecifiek certificatie-schema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE). Dit bestaat sinds 2012. Voor die tijd werd gewerkt volgens de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE), dat in 2007 is opgesteld. In bijlage 5 bij de toelichting is het volledige onderzoek naar niet-gesprongen explosieven toegevoegd.

5.6.3 Onderzoek

Aan de hand van het onderzoek is vastgesteld dat er een aantal verdachte gebieden binnen de grenzen van het totale onderzoeksgebied aanwezig zijn. Als gevolg van een Amerikaans bombardement en Duitse militaire aanwezigheid kunnen kleinkalibermunitie, geschutmunitie, hand- en geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, toebehoren van munitie, landmijnen, vernielingsmiddelen en afwerpmunitie (één vliegtuigbom) aanwezig zijn. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn echter geen verdachte gebieden aanwezig.

Het is niet gezegd dat in deze verdachte gebieden met zekerheid CE aanwezig zijn. Evenmin is gezegd dat buiten de verdachte gebieden géén CE aanwezig zijn. De verdachte en onverdachte gebieden moeten worden beschouwd als waarschijnlijkheidsuitspraken, die zijn gedaan op basis van uitgebreid historisch bronnenonderzoek, een kritische beoordeling van deze bronnen en expertinschattingen.

In onverdacht gebied kunnen werkzaamheden plaatsvinden zonder verdere maatregelen. Mochten bij werkzaamheden in de onverdachte gebieden toch CE worden aangetroffen dan dient het werkprotocol in werking te worden gesteld om het risico tot een minimum te beperken. De politie moet worden gewaarschuwd, die indien noodzakelijk de EOD van een eventuele vondst in kennis zal stellen.

5.6.4 Conclusie

Er zijn geen verdachte gebieden in het kader van niet- gesprongen explosieven (CE) gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van een belemmering.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot ruimtebeslag op gronden die voorheen overhard waren. Daarmee heeft de voorgenomen effecten op de waterhuishouding. Deze paragraaf licht deze effecten toe en vormt daarmee de watertoets.

5.7.2 Toetsingskader

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Elke zes jaar leggen waterschappen/hoogheemraadschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren, vast in een zogeheten waterbeheerplan. In het vijfde waterbeheerplan (WBP5) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. De speerpunten van het beleid zijn:

  • Waterveiligheid: Bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij de functie.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, de kwaliteit van het water past bij de functies.
  • Waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Voor deze speerpunten zijn doelen opgeteld voor de periode 2016-2021. De doelen zijn:

Waterveiligheid

  • Beschermen tegen overstromingen (Preventie). Het Hoogheemraadschap van Rijnland doet dit door de waterkeringen goed te beheren, te onderhouden en waar nodig te verbeteren:
    • 1. Eind 2021 voldoen alle primaire waterkeringen aan de norm.
    • 2. Eind 2021 voldoet 65% van de regionale waterkeringen aan de norm. In 2030 voldoen alle regionale waterkeringen aan de norm. Hierbij wordt uitgegaan van de toetsing van 2012.
  • Beperken van de gevolgen van overstromingen (gevolgbeperking):
    • 1. Het hoogheemraadschap adviseert haar partners actief over keuzes in de ruimtelijke inrichting.
    • 2. Het hoogheemraadschap heeft voor het hele gebied inzicht in de gevolgen van overstromingen en inzicht in geschikte maatregelen voor duurzame ruimtelijke inrichting.
  • Goed voorbereiden op een calamiteit:
    • 1. Het hoogheemraadschap waarborgt slagvaardig en doelmatig optreden voor, tijdens en na afloop van een (dreigende) calamiteit.
    • 2. Het hoogheemraadschap zorgt er samen met haar veiligheidspartners voor dat inwoners en bedrijven weten wat ze moeten doen bij een (dreigende) calamiteit.

Voldoende water

  • Het hoogheemraadschap van Rijnland zorgt ervoor dat de waterpeilen kloppen:
    • 1. Eind 2021 heeft 80% van het beheergebied een actueel peilbesluit en voert zij het peilbeheer volgens dat peilbesluit uit. In 2027 is dit voor het hele gebied op orde.
  • Het hoogheemraadschap van Rijnland zorgt voor de instandhouding van het watersysteem:
    • 1. Eind 2021 zijn 80% van alle oppervlaktewateren en kunstwerken waarvoor Rijnland onderhoudsplichtig is op orde. In 2027 geldt dat voor het hele beheergebied.
  • Het hoogheemraadschap van Rijnland beperkt de gevolgen van wateroverlast:
    • 1. Eind 2021 voldoet 85% van het watersysteem aan de normen voor bescherming tegen wateroverlast. In 2024 is dit voor het hele gebied op orde.
  • Het hoogheemraadschap van Rijnland zorgt voor voldoende zoetwater:
    • 1. De capaciteit van de KWA wordt voor 2021 uitgebreid van 7 naar 15 m3/s.
    • 2. Voor ten minste drie gebieden worden voor 2021 de voorzieningenniveaus vastgesteld.

Schoon en gezond water

  • Verminderen de watervervuiling
    • 1. De emissies uit de waterketen voldoen aan de wettelijke eisen:
    • 2. In de planperiode wordt samen met de omgeving ook de zogenoemde nieuwe stoffen opgepakt (microplastics, geneesmiddelen e.d.).
    • 3. In de planperiode wordt samengewerkt met onder andere de agrarische sector aan de verdere verlaging van de emissies naar water.
  • Ecologisch beheren en onderhouden van watersysteem:
    • 1. In de planperiode wordt samengewerkt met de omgeving aan de ecologische doelen voor de kleine wateren.
    • 2. Op ecologische wijze wordt het onderhoud uitgevoerd en worden derden gestimuleerd dat ook te doen.
    • 3. Het huis van de vis wordt op orde gebracht door bij renovaties en nieuwbouw, gemalen en sluizen vispasseerbaar en/of visvriendelijk te maken.
  • Realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden:
    • 1. In de planperiode wordt de waterkwaliteit en ecologie in vier gebieden hersteld.
    • 2. Het zorgvuldig onderhouden en beheren van de gebieden die al hersteld zijn.
    • 3. Delen van de opgaven voor de overige gebieden worden aangepakt in de planperiode als dit gecombineerd kan worden met projecten van het Hoogheemraadschap van Rijnland of van derden.
  • Zwemwaterlocaties worden schoon en veilig gemaakt:
    • 1. De kwaliteit van alle zwemwaterlocaties is in de planperiode minstens ‘aanvaardbaar’.
    • 2. Het aantal zwemwaterlocaties met een ‘goede’ of ‘uitstekende’ kwaliteit blijft minstens gelijk.
    • 3. Negatieve zwemadviezen vanwege blauwalgen komen zeer beperkt voor.

Waterketen

  • Op doelmatige wijze verwerken van het afvalwater:
    • 1. Alle zuiveringstechnische werken voldoen aan de gestelde (emissie)normen.
    • 2. In de planperiode samen met de omgeving ook oppakken van de zogenoemde nieuwe stoffen op (microplastics, geneesmiddelen e.d.).
    • 3. In 2020 bedraagt de zuiveringsheffing niet meer dan € 66,- per vervuilingseenheid.

Afnemen van de met gemeenten afgesproken hoeveelheid stedelijk afvalwater:

  • Het optimaal verduurzamen van de verwerking en het hergebruiken van afvalwater.
    • 1. Eind 2021 is de energie-efficiëntie 30% van het Hoogheemraadschap van Rijnland hoger dan in 2005.
    • 2. Eind 2021 wekt het hoogheemraadschap van Rijnland 30% van haar energie zelf op.
    • 3. Eind 2021 stoot het hoogheemraadschap van Rijnland 30% minder CO2 uit ten opzichte van 1990.
    • 4. Vanaf 2018 wint het hoogheemraadschap van Rijnland 80% van het aangevoerde fosfaat terug uit het zuiveringsslib.

Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2015. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.7.3 Onderzoek

In het kader van dit voorontwerpbestemmingsplan is een watertoets opgesteld. De watertoets is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Onderstaande alinea's vatten de belangrijkste inhoud van de watertoets samen.

Uit de watertoets blijkt dat er sprake is van een toename aan verharding als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In totaal neemt het verhard met 1.400 m2 toe. In overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland is bepaald dat 15% van deze toename gecompenseerd moet worden door verruiming van het wateroppervlak. Dit bestemmingsplan maakt de verbreding van een watergang ten noorden van de Zeeweg mogelijk (grofweg gelegen tussen de Koningin Julianalaan en het Sjaloompad). Met die verbreding wordt het wateroppervlak van de watergang met circa 270 m2 vergroot. Daarmee is afdoende voorzien in compensatie van het nieuwe verharde oppervlak. Net als de bestaande watergang krijgt de verbrede watergang de bestemming 'Water'.

In de huidige situatie reiken de grondwaterstanden tot kort onder het maaiveld (de hoogste grondwaterstand ligt op circa 3,5 meter boven NAP). Om toekomstige grondwateroverlast te voorkomen wordt daarom geadviseerd om onder de nieuwe wegen drainage aan te leggen. Tevens is het van belang dat de wanden van de fietstunnel tot kort onder het maaiveld reiken om te voorkomen dat grondwater de tunnelbak instroomt.

Ten opzichte van de huidige situatie zijn er voor wat betreft de afwatering van de wegen geen verschillen. Dat houdt in dat de afwatering via kolken en de riolering plaatsvindt.

5.7.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van nieuwe verharding mogelijk. De noodzakelijke compensatie van het verhard oppervlak in de vorm van nieuw oppervlaktewater is ook geborgd in dit bestemmingsplan. Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.8 Archeologie

5.8.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot archeologie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van hoogwaardig openbaar vervoer in Katwijk. Daartoe wordt op bestaande wegen een busstrook aangelegd. Tevens worden nieuwe bij de HOV-verbinding behorende ontwikkelingen zoals bushaltes mogelijk gemaakt. Voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn ingrepen in de bodem noodzakelijk. Die bodemingrepen kunnen consequenties hebben voor mogelijk aanwezige archeologische waarden.

5.8.2 Toetsingskader

Het Verdrag van Valletta (16 april 1992 van de Raad voor Europa), ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord te behouden, te beschermen en te delen met het publiek. Het gaat in archeologische zin daarbij bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Het verdrag van Valletta is in 1998 uitgewerkt in interimbeleid dat vervolgens in 2007 is ingebed in de Monumentwet 1988 door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (het van kracht worden van deze wet is voorzien voor het eind van dit decennium) is vervolgens ter vervanging van de Monumentenwet 1988 per 1 juli 2016 de Erfgoedwet in werking getreden.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

5.8.3 Onderzoek

Archeologische waarde van het plangebied op basis van de beleidskaart

Paragraaf 2.1.3 beschrijft dat de Romeinse Limes (de noordwestgrens van het Romeinse Rijk met bijbehorende bouwwerken (legerplaaten, wachttorens en paden) in het landelijk geldende Barro aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden. Deze Romeinse Limes loopt door Katwijk en bij eerder archeologisch onderzoek in de gemeente zijn resten van deze grens gevonden. De bepalingen uit het Barro werken door in het beleid en de regelgeving van provincies. De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bepaalt dan ook dat bodemingrepen in de zone van de Romeinse Limes archeologisch onderzoek vereisen als die ingrepen meer dan 30 centimeter onder het maaiveld reiken en een grotere oppervlakte dan 100 m2 beslaan (zie ook paragraaf 2.2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATRnet1-va01_0009.png"

Figuur 5.3 Uitsnede van de Archeologische Beleidskaart, de groene cirkel geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer, de rode stippellijn aan de randen van de afbeelding geeft de grenzen van de zone waarin resten van de Romeinse Limes kunnen liggen weer (RAAP, 2015)

Uit figuur 2.2 blijkt dat het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting (categorie 5) valt. Het plangebied is ook onderdeel van de zone waar resten van de Romeinse Limes (noordwestgrens van het Romeinse rijk) aanwezig kunnen zijn (categorie 2). Het beschermingsregime van de zone met Romeinse Limes (categorie 2) gaat voor op het beschermingsregime van gebieden met een hoge verwachting (categorie 5) en vervangt de bij die verwachting behorende onderzoeksplichten. Het plangebied is daarom aangemerkt als 'Archeologisch Verwachtingsgebied Romeinse Limes' (zie verder in deze paragraaf) en valt als zodanig in categorie 2. Dit hangt samen met de bescherming van de Romeinse Limes zoals opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Voor gebieden waar zich resten van de Romeinse Limes kunnen bevinden geldt een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek als bodemingrepen een dieper dan 30 centimeter onder maaiveld reiken en een grotere oppervlakte dan 100 m2 hebben. Deze bepalingen zijn overgenomen in de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied' zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Archeologische waarde van het plangebied op basis van eerder uitgevoerd onderzoek

In de omgeving van het bestemmingsplangebied zijn in het verleden de resten opgegraven van een Romeinse legerplaats. Daarnaast zijn in het gebied archeologische overblijfselen te verwachten van structuren en sporen van activiteiten die plaatsvonden in de grenszone. Te denken valt hierbij aan militaire structuren, een kampdorp, wegen, nederzettingen en grafvelden.

In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is in 2019 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Dat onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om het grootste gedeelte van het plangebied vrij te geven voor bodemingrepen tot 1 meter onder het maaiveld. Uitsluitend ter plaatse van de fietstunnel is nader onderzoek naar archeologische waarden nooodzakelijk. De realisatie van de fietstunnel onder archeologische begeleiding ligt het meest voor de hand gelet op de grote diepte onder maaiveld waarop de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Ten behoeve van het nader onderzoek naar de archeologische waarden ter plaatse van de fietstunnel wordt een programma van eisen opgesteld. Naleving van dit progrmma van eisen is gebogd doordat het programma van eisen onderdeel uit gaat maken van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden.

Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem onder het plangebied te beschermen, is het plangebied in het bestemmingsplan 'Katwijk Midden' ook bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Deze dubbelbestemming wordt in dit bestemmingsplan overgenomen om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. Daarmee wordt aangesloten op het landelijk beleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid ten aanzien van archeologie. Voor de werkzaamheden op de Zeeweg en de Koningin Julianalaan uitgevoerd wordt, wordt archeologisch onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er archeologische waarden in de bodem onder het plangebied aanwezig zijn. Als vastgesteld kan worden dat de bodem geen archeologische waarden bevat, dan kunnen de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd worden. Als blijkt dat de bodem wel archeologische waarden bevat, dan zullen passende maatregelen ter bescherming/veiligstelling van deze waarden genomen worden voor de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden.

5.8.4 Conclusie

De gebieden met de 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied' zijn als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Aan deze dubbelbestemming zijn regels verbonden. Deze dubbelbestemming vervalt zodra aangetoond kan worden dat de bodem onder het plangebied geen archeologische vindplaatsen bevat.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Cultuurhistorische waarden

Tientallen eeuwen van ontginnen, bouwen, wonen en werken hebben Zuid-Holland gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Kerken, boerderijlinten, bollenschuren, dorpsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen hiervan. Deze cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente Katwijk deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Historische stedenbouw

Het plangebied is onderdeel van Katwijk-Midden, dit beslaat deels grondgebied van de voormalige gemeente Katwijk aan den Rijn en deels van Katwijk aan Zee. De Zanderij is een nieuwbouwwijk op voormalige tuinbouwgrond, de wijk de Koestal ten zuiden van de Boslaan en ten oosten van de Koningin Julianalaan stamt uit de Wederopbouw, net als de wijk Cleijnduijn. 't Witte Hek is een vooroorlogse woonwijk. Door het midden van het gebied loopt de Zeeweg, met aan de zuidzijde het gemeentehuis en ten westen daarvan het Ridderbos, een opvallend groen park met een duinstructuur. Een opvallend deel is de villawijk aan de Populieren en Berkenlaan met fraaie panden uit de Wederopbouw.

In Katwijk-Midden bevinden zich enkele planmatig opgezette woongebieden uit de eerste helft van de 20e eeuw met karakteristieke kappen en bijgebouwen. Deze waarden zijn behoudenswaardig. Ook de blokverkaveling van deze bebouwing is behoudenswaardig. Hoewel niet per se kan worden gesproken over cultuurhistorisch hoge waarde wordt de bestaande karakteristiek wel dusdanig van belang gevonden dat in de bouwregeling van enkele wijken rekening is gehouden met de kenmerken. Voor bepaalde gebieden is door middel van een aanduiding 'karakteristiek' de bestaande bebouwing beschermd door middel van een sloopverbod en bijbehorende sloopvergunning. Daarnaast geldt dat voor deze gebieden de kapvorm niet gewijzigd kan worden.

Verder wordt het afwisselende groene karakter van de Zeeweg, als entrée van Katwijk aan Zee, behoudenswaardig geacht. Deze groene structuur is beschermd door middel van een aanlegverbod. Dit is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen door middel van de aanduiding 'beeldbepalend groen'.

Historische bouwkunde

In het plangebied staan veel karakteristieke gebouwen met een hoge architectuurhistorische waarde. Er liggen twee Rijksmonumenten aan de Zeeweg:

  • het Gemeentehuis aan de Zeeweg 127 (mon. Nr 509335);
  • Zeeweg 144 voormalige notariswoning (mon. Nr. 509339).

Deze Rijksmonumenten vallen echter buiten het plangebied en zullen niet aangetast worden door de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig in het plangebied.

Historisch landschap

De groene, open structuur langs de Zeeweg.

5.9.2 Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling is ervoor gezorgd dat de groene, open structuur langs de Zeeweg behouden blijft, hiervoor is een gebiedsaanduiding opgenomen in het bestemmingsplan. Ook de karakteristieke blokverkaveling in de omliggende wijken zal niet worden aangetast, net als de rijksmonumenten.

5.10 M.e.r.-beoordeling

5.10.1 Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

In deze paragraaf worden de in dit hoofdstuk benoemde en onderzochte milieuaspecten integraal beschouwd om te analyseren of zij leiden tot dermate belangrijk nadelige milieueffecten. Dat wordt gedaan door het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Uit die beoordeling blijkt of het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

5.10.2 Toetsingskader

De analyse van de milieueffecten vindt plaats op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit milieueffectrapportage, aan de hand van de criteria waaraan volgens de EU-richtlijn voor m.e.r. projecten in de vormvrije m.e.r.-beoordeling moeten worden getoetst. De criteria zijn als volgt:

  • Kenmerken van de activiteit.
  • Plaats waar de activiteit wordt verricht.
  • Kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit).
5.10.3 Onderzoek

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 7) blijkt dat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Voor zover uitvoering van het bestemmingsplan wel leidt tot milieueffecten geldt dat deze door het treffen van maatregelen voldoende beperkt kunnen worden.

5.10.4 Conclusie

De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen aanleiding tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan biedt een regeling voor de nieuwe situatie. Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor gedetailleerde bestemmingen omdat van de nieuwe ontwikkeling de invulling bekend is en vanwege samenhang met de omgevingsvergunning door toepassing van het coördinatieregeling.

Verbeelding en regels  

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak  

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan uit een bestemmingsvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar bouwen en een bepaald gebruik toegestaan zijn.

Aanduidingen  

Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietstunnel' die gebruikt wordt in de bestemming 'Verkeer'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Opbouw planregels  

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

6.2 Opbouw regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als parken, plantsoenen, bermen of speelvoorzieningen. Waterlichamen en –partijen mogen ook op gronden met deze bestemming aangelegd worden om enige vrijheid te bieden bij uitwerking van de toekomstige situatie. In deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden toegestaan. Deze paden mogen in deze bestemming onderdeel zijn van de fietstunnel onder de Zeeweg of van de hellingbanen naar de tunnel toe. De fietstunnel is voorzien op gronden met de bestemming 'Groen' zodat de groene omgeving van de fietstunnel beter planologisch ingepast kan worden.

Artikel 4 Verkeer

De Zeeweg en de rotonde Zeeweg - Koningin Julianalaan zijn bestemd als 'Verkeer'. Dit zijn wegen met een stroomfunctie en over deze wegen gaat R-net rijden. Naast verkeersfuncties zijn ook parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke mogelijk.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden in het plangebied die een verblijfs- en verplaatsingsfunctie hebben, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. In deze bestemmingen is het gebruik van gronden voor parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen toegestaan. Ook de fietstunnel met hellingbanen mag op gronden met deze bestemming aangelegd worden. Echter, om te voorkomen dat het gebruik van de fietstunnel leidt tot overlast voor de bewoners van nabijgelegen woningen is de fietstunnel door middel van een aanduiding niet overal in deze bestemming toegestaan. Met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – fietstunnel uitgesloten' wordt voorkomen dat de fietstunnel te dicht bij de woningen komt te liggen.

Artikel 6 Water

Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd als 'Water'. Om enige vrijheid te bieden bij de uitwerking van de toekomstige situatie zijn in deze bestemmingen ook groenvoorzieningen en voet- en fietspaden mogelijk gemaakt.

Artikel 7 Leiding - Gas

In het plangebied ligt een planologisch relevante gasleiding. Deze leiding is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Gas.

Bouwen ter plaatse van deze dubbelbestemming is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Om de aanleg van een bushalte mogelijk te maken mogen op gronden met deze dubbelbestemming wel abri's, fietstallingen en een vertrekstaat ((digitaal) reizigersinformatiesysteem) gebouwd worden. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen bouwwerk zijnde is een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 8 Leiding - Water

In het plangebied is een planologisch relevante watertransportleiding aanwezig. Deze is voorzien van de dubbelbestemming Leiding - Water.

Bouwen ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Om de aanleg van een bushalte mogelijk te maken mogen op gronden met deze dubbelbestemming wel abri's, fietstallingen en een vertrekstaat ((digitaal) reizigersinformatiesysteem) gebouwd worden. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouw zijnde, is een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 9 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied

In het plangebied is de dubbelbestemming met betrekking tot archeologie opgenomen: 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Deze gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor het overgrote deel van de gemeente Katwijk geldt dat al direct onder de bouwvoor, vanaf circa 30 cm beneden het maaiveld, archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De dubbelbestemming voorziet in de noodzaak tot archeologische toetsing in het geval van een geldende middelhoge tot hoge archeologische verwachting ongeacht de exacte diepte waarop deze archeologie mogelijk aanwezig is, omdat het bepalen daarvan feitelijk deel uitmaakt van een eerste onderzoeksstadium, namelijk een verkennend archeologisch onderzoek. Vergunningaanvragen verschillen in de mate van en diepte van beoogde bodemverstoringen door bouw- en/of aanlegactiviteiten, bijvoorbeeld het verschil tussen plaatfundering versus onderheien. Bij elke vergunningaanvraag wordt daarom altijd nog specifiek bekeken tot op welke diepte de betreffende activiteit bodemverstoring tot gevolg heeft en of dat gevaar voor mogelijk aanwezige archeologie met zich mee brengt. Indien blijkt dat dergelijk gevaar niet bestaat kan over worden gegaan tot verlening van de vergunning zonder nadere archeologische onderzoekseisen. Indien er wel een gevaar voor mogelijk aanwezige archeologie bestaat kan de gemeente een nader archeologisch onderzoek als voorwaarde voor verlening van de vergunning opleggen. Een bevoegdheid tot afwijken van de archeologische onderzoeksplicht zal ook volgen indien uit de ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt, en aantoonbaar is, dat de bodemverstoringen die plaats zullen vinden niet dieper reiken dan bodemverstoringen die ter plekke al eerder hebben plaatsgevonden.

Indien verkennend archeologisch onderzoek uitwijst dat binnen een gebied archeologische waarden of verwachtingen afwezig of te diep gelegen blijken te zijn dan worden de regels voor dat betreffende gebied daar op aangepast in het kader van toetsing. De nuanceringen die hieruit volgen worden meegenomen binnen de herzieningen van oude en bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. Ten behoeve daarvan is in de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Concreet gaan deze regels over de overschrijding van bouwgrenzen en over ondergronds bouwen.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat de regels die bij de gebiedsaanduiding 'beeldbepalend groen' horen. Met deze gebiedsaanduiding wordt het beeldbepalende groen langs de wegen in het plangebied beschermd tegen ingrepen die onevenredige negatieve effecten op deze beeldbepalende groenstructuren hebben.

Artikel 13 Overige regels

Dit artikel bevat een bepaling die stelt dat getoetst moet worden aan de wettelijke regels die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan gelden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Dit overgangsrecht geldt niet voor gebouwen die ook reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.
Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet, tenzij het gebruik ook reeds in strijd was met het voorgaande plan.

Artikel 15 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 1.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en handhaving

7.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijke bestuurlijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse bestuurlijke partners. Gasunie Transport Services B.V., Liander Infra N.V., Omgevingsdienst West- Holland, de provincie Zuid- Holland en Veiligheidsregio Hollands Midden hebben gereageerd. De reacties zijn hieronder toegelicht en indien noodzakelijk beantwoord.

Gasunie Transport Services B.V.

Door Gasunie Transport Services B.V. is in de brief, met kenmerk OPW 18.3364, d.d. 12 december 2018 aangegeven dat de bestemming 'Verkeer' zich niet verdraagt met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding, doordat er viaducten, tunnels en fietstunnels binnen de bestemming mogelijk worden gemaakt. Gasunie Transport Services B.V. verzoekt de gemeente over de mogelijke consequenties in overleg te gaan met de tracébeheerder.

In het kader van een adequaat artikel 'Leiding- Gas' verzoekt Gasunie Transport Services B.V. het artikel op een vijftal punten aan te passen, namelijk:

  • 1. Opnemen adequate regeling afwijken van bouwregels: artikel 7.3 uitbreiden met het toetsingskader dat vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • 2. Aanpassen bouwregels: artikel 7.2 aanpassen door het schrappen van de woorden 'fietsenstallingen, abri's, verstrekstaten';
  • 3. Niet opnemen van druk en diameter in bestemmingsomschrijving: de in artikel 7.1 opgenomen gegevens omtrent druk en diameter niet op te nemen in de planregels;
  • 4. Opnemen van een voorrangsbepaling: het opnemen van een bepaling, zodat de dubbelbestemming 'Leiding- Gas' bij samenvallen met andere bestemmingen voorrang krijgt;
  • 5. Samenvallen dubbelbestemming 'Leiding- Gas' met bestemming 'Verkeer': de bestemming 'Verkeer' verdraagt zich niet met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding, in de zin dat een (fiets)tunnel en viaducten niet goed samenhangt met de veilige ligging van de aardgastransportleiding.

Reactie:

De navolgende punten 1 tot en met 5 bevatten de reactie op de punten 1 tot en met 5 uit de vooroverlegreactie van Gasunie Transport Services B.V.:

  • 1. Artikel 7.3 is uitgebreid met een bepaling dat het bevoegd gezag advies in moet winnen bij de leidingbeheerder voordat men besluit over het afwijken van de bouwregels.
  • 2. De mogelijkheid om fietsenstallingen, abri's en vertrekstaten is in overleg met de Gasunie behouden. Wel is een bepaling aan artikel 7.2 toegevoegd die bepaald dat deze voorzieningen uitsluitend gebouwd mogen worden als uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat zij geen belemmering vormen voor het doelmatig functioneren van de leiding/de veiligheid.
  • 3. De druk en diameter van de leiding zijn verwijderd uit artikel 7.1.
  • 4. De gevraagde voorrangsbepalingen zijn opgenomen in artikel 7.1.
  • 5. In overleg met de Gasunie is aangegeven dat hier sprake is van een bestaande situatie die conserverend bestemd wordt. De fietstunnel en het viaduct liggen niet nabij de gasleiding waardoor zij geen gevolgen hebben voor de gasleiding.

Liander Infra N.V.

Door Liander Infra N.V. is in de brief, met kenmerk RLO2880/20180063, d.d. 20 december 2018 aangegeven dat er diverse kabelverbindingen door het plangebied lopen. De verbindingen liggen in gronden met de bestemming verkeer en zijn niet voorzien van een dubbelbestemming waarmee gebruiksbeperkingen worden gesteld aan de grond. Liander Infra N.V. verzoekt de gemeente het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat aan de grond, waarin de 50 kV- kabelverbindingen liggen een dubbelbestemming wordt toegekend.

Reactie:

Voor ondergrondse hoogspanningsleidingen zoals die van Liander Infra N.V. geldt dat er geen verplichting is om deze op te nemen in het bestemmingsplan. Het geven van een dubbelbestemming aan een leiding is uitsluitend nodig als deze planologisch relevant is, bijvoorbeeld een 150 kV- of 360 kV-leiding. In dat kader behoeft er voor de leidingen van Liander Infra N.V. geen dubbelbestemming opgenomen te worden in dit bestemmingsplan. Wel wordt voor aanvang van de werkzaamheden in overleg getreden met alle betrokken leidingbeheerders om schade aan kabels en leidingen te voorkomen. De gemeente Katwijk neemt hiertoe contact op met Liander Infra N.V. Daarnaast geldt dat voor werkzaamheden boven of nabij leidingen altijd een KLIC-melding nodig is. Die melding zorgt voor bescherming van niet-planologisch relevante leidingen.

Omgevingsdienst West- Holland

Door Omgevingsdienst West- Holland is in de brief, met kenmerk 2018203035, d.d. 19 december 2018 aangegeven dat zij, gelet op de taken die zij voor de gemeente Katwijk uitvoert in relatie tot de inhoud van het bestemmingsplan, geen reden ziet tot een inhoudelijke reactie op het plan.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Veiligheidsregio Hollands Midden/ Brandweer Hollands Midden

Door Veiligheidsregio Hollands Midden is in de brief, met kenmerk UIT-2018-080477, d.d. 18 december 2018 aangegeven dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, er vinden geen ontwikkelingen plaats die een wijziging in het groepsrisico veroorzaken en er is voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsafstanden.

Brandweer Hollands Midden adviseert een voorwaarde op te nemen dat de doorgang voor hulpverlenende diensten geborgd moet blijven en ruim voortijdig afgestemd moet worden met de Veiligheidsregio/ Brandweer Hollands Midden.

Reactie:

De wegen die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan hebben een stroomfunctie. Het bestemmingsplan zorgt daarbij niet voor een beperking in de mogelijkheden van hulpverlenende diensten. Aanvullende voorwaarden zijn daarom niet noodzakelijk.

7.2 Participatie

In de periode dat het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage ligt, wordt tevens een informatieavond over de voorgenomen veranderingen in het plangebied georganiseerd. De omgeving (onder andere omwonenden van het plangebied) wordt betrokken bij het uitwerken van de voorgenomen veranderingen. Het nu voorliggende voorontwerpbestemmingsplan biedt ruimte om de inbreng van de omgeving in te verwerken.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd zodat belanghebbenden een mondelinge of schriftelijke zienswijze in kunnen dienen. De resultaten van de terinzagelegging zijn uiteengezet in bijlage 8 bij deze toelichting en waar nodig verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 1 wordt opgesteld onder regime van de Wro. Onderdeel van de Wro is de GREX–wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX-wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:

  • 1. anterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst voordat een exploitatieplan aan de orde is.
  • 2. posterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst die gesloten wordt na de inwerkingtreding van een exploitatieplan.

Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.

Consequenties Inframaatregelen R-net deelproject 1
In het Inframaatregelen R-net deelproject 1 worden geen ontwikkellocaties opgenomen. Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekken op infrastructurele werken, kunstwerken en inrichting van de wegen en bermen. De daarmee samenhangende bouwwerken vallen niet onder de categorie bouwplannen die is genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor het bestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 1 is er daarom geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

De gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland hebben voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt financiële middelen gereserveerd. De voor dit project door de provincie gereserveerde gelden worden door de gemeente ontvangen als subsidie.

7.5 Handhaving

De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.

Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats of wordt gebouwd conform bij de vergunning horende bouwtekeningen en of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden worden nageleefd. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.

Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en hieraan gerelateerde wetgeving.

Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig) gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.

Hoofdstuk 8 Procedure bestemmingsplan

Het Inframaatregelen R-net deelproject 1 doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Inframaatregelen R-net deelproject 1.

Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeente heeft in deze periode een informatiebijeenkomst georganiseerd over het nieuwe bestemmingsplan.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen (zie bijlage 8 bij deze toelichting voor een overzicht van de wijzigingen) zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad samen met het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).

Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep tegen het vaststellingsbesluit instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

Om de besluitvorming zo efficiënt mogelijk te laten verlopen heeft de gemeenteraad van Katwijk op 6 december 2018 besloten om voor deelprojecten 1 tot en met 3 van R-net de coördinatieregeling ex artikel 3.30, lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing te verklaren. Verder heeft de gemeenteraad op 6 december 2018 besloten de voorbereiding en bekendmaking van de bestemmingsplannen Deelprojecten 1 t/m 3 R-net separaat te coördineren met de voorbereiding en bekendmaking van de omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dat houdt in dat met het ontwerpbestemmingsplan ook de noodzakelijke vergunningen zoveel mogelijk tegelijkertijd ter inzage worden gelegd. Door toepassing van de coördinatieregeling worden de benodigde procedures voor R-net (bestemmingsplan en omgevingsvergunningen) zoveel mogelijk in één keer doorlopen. Dat betekent ook dat er één keer gelegenheid is om zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan en/of ontwerpomgevingsvergunning(en) in te stellen. Ook voor het instellen van beroep tegen het bestemmingsplan en/of omgevingsvergunningen bij de Raad van State bestaat één mogelijkheid.