direct naar inhoud van 5.4 Flora- en Faunawet (Ff-wet)
Plan: Den Weeligenberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.bpdenweeligenberg-VA01

5.4 Flora- en Faunawet (Ff-wet)

Doel van de Flora- en Faunawet (Afwent) is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden; daarom zijn voor een aantal planten en dieren beschermende verbodsbepalingen opgenomen in de Afwent. De negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een redelijk doel of wanneer het een maatschappelijk geaccepteerde activiteit betreft. Voor een aantal soorten geldt een algemene ontheffingsplicht ex artikel 75 van de Flora- en faunawet, voor minder algemeen voorkomende soorten kan in sommige gevallen vrijstelling worden aangevraagd. Bij elk project, elke locatie of activiteit geldt bovendien een algemene 'zorgplicht' uit hoofde van de Flora- en faunawet.

Deze zorg houdt in ieder geval in dat: "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken".

Doel van de Ff-wet is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten van de voorgenomen ingreep zoveel mogelijk voorkomen en beperkt worden. Daarom is voor een aantal planten en dieren een beschermende verbodsbepaling opgenomen in de Ff-wet. Gevolg hiervan is dat door middel van ecologisch onderzoek in beeld dient te worden gebracht welke waarden in het gebied voorkomen en wat de effecten van de voorgenomen ingreep op die waarden zullen zijn. In het kader van de voorgenomen activiteiten is door Ecologisch Adviesbureau Van den Bijtel een quickscan uitgevoerd in het kader van de Ff-wet (Bijlage 3). Uitkomst van de quickscan is dat naar verwachting in het plangebied diverse beschermde soorten voorkomen, waaronder soorten die een striktere bescherming genieten: zoogdieren, vogels, reptielen.

5.4.1 Zoogdieren

In de eerste plaats zullen enkele soorten vleermuizen, waaronder gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en mogelijk ook watervleermuis (watergang langs de westgrens) het terrein van het verpleeghuis gebruiken om er te jagen. Gelet op de ligging van het terrein in de omgeving zal er echter geen sprake zijn van een geïsoleerd gelegen, vast jachtgebied. Omdat de portocabins geen ruimten bevatten die geschikt zijn als verblijfplaats voor gebouwenbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger) is het niet aannemelijk dat in de te verwijderen tijdelijke gebouwen verblijfplaatsen aanwezig zijn. Wel kunnen verblijfplaatsen aanwezig zijn in de permanente gebouwen, maar die zullen door uitvoering van de plannen niet worden aangetast. Evenmin is het aannemelijk dat uitvoering van de plannen zal leiden tot vernietiging of verstoring van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen. Enerzijds omdat het overgrote deel van de bomen op het terrein relatief jong is en geen holten bevat die geschikt zijn als verblijfplaats en anderzijds omdat er bij uitvoering van de plannen geen oudere bomen gekapt zullen worden.

5.4.2 Vogels

Een tweede groep van strikter beschermde soorten wordt gevormd door de vogels. De beide tijdelijke gebouwen zijn minder geschikt als broedplaats voor vogels, maar zouden bijvoorbeeld door een enkel paartje witte kwikstaarten als broedplaats kunnen worden gebruikt. Voorts broeden er in de struiken en bomen op het terrein verschillende soorten vogels. In het plangebied komen geen vogelsoorten voor die jaarrond gebruikmaken van vaste verblijfplaatsen.

5.4.3 Amfibieën

De derde groep van beschermde soorten wordt gevormd door de amfibieën. De enige strikter beschermde soort uit deze groep is de rugstreeppad. Hoewel het terrein in de huidige situatie voor deze soort ongeschikt is, en het derhalve niet aannemelijk is dat de soort in het plangebied voorkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat de soort zich tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden zal kunnen vestigen. Immers, in de omliggende gebieden komt de soort voor en door de sloop- en bouwwerkzaamheden zullen er tijdelijk open zandige plekken ontstaan die geschikt zijn voor rugstreeppadden.

Voor uitvoering van de plannen behoeft voor vleermuizen geen ontheffing te worden aangevraagd, omdat het niet aannemelijk is dat de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet voor deze strikt beschermde soorten overtreden zullen worden. Indien het slopen van de tijdelijke gebouwen en andere maatregelen die sterk ingrijpen op het terrein, zoals het kappen van enkele bomen en rooien van enkele struiken, worden uitgevoerd buiten het broedseizoen, behoeft voor vogels geen ontheffing te worden aangevraagd voor uitvoering van de plannen. Zorgvuldigheidshalve zal voorafgaand aan de werkzaamheden, de objecten en elementen waaraan werkzaamheden gaan plaatsvinden worden gecontroleerd op de eventuele aanwezigheid van nesten.

In de huidige situatie is het terrein minder geschikt voor de rugstreeppad. Niet kan worden uitgesloten dat deze soort zich tijdens de uitvoering van de sloop- en bouwwerkzaamheden alsnog zal vestigen, omdat er dan in het plangebied geschikte milieus (onbegroeide, zandige terreindelen) zullen ontstaan. Om vertraging bij de uitvoering te voorkomen, zal in overleg met LNV, worden bepaald of op voorhand een ontheffing voor deze strikt beschermde soort wordt aangevraagd. Omdat het plangebied op enige afstand ligt van de EHS en de realisatie van de plannen voor het verpleeghuis Den Weeligenberg, vergeleken met de huidige situatie, naar verwachting niet zal leiden tot extra negatieve effecten voor de EHS, hoeft voor de plannen geen nee, tenzij-toets te worden uitgevoerd.