Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Weeresteinstraat 171 Hillegom
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.OVWeeresteinstr171-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de voormalige bollenschuur, gelegen aan de Weeresteinstraat 171 te Hillegom, te slopen en daar een nieuw gebouw - ten behoeve van een logiesfunctie voor arbeidsmigranten - te realiseren. Dit gebouw wordt in de stijl van een bollenschuur gebouwd. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief zal van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1997, eerste herziening', zoals vastgesteld op 15 juli 2021, moeten worden afgeweken.
 
Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden van het bestemmingsplan en kan het initiatief mogelijk gemaakt worden. De uitgebreide procedure is van toepassing, waarbij een ruimtelijke onderbouwing opgesteld dient te worden.
  
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Pastoorslaan en de Weeresteinstraat, aan de Weeresteinstraat 171, aan de noordzijde van de kern Hillegom. De Weeresteinstraat is een doorgaande weg (ook wel bekend als N208). Het plangebied wordt begrensd door de volgende functies: 
  • Westen: USE Poultry Tech Factory.
  • Noorden: parkeerplaats met daarachter een woning/kantoor.
  • Oosten: de Weeresteinstraat (N208).
  • Zuiden: de Pastoorslaan.
De omgeving wordt gekenmerkt door agrarische activiteiten zoals sier- en bollenteelt. Het karakteristieke zanderijlandschap met langwerpige kavels en zanderijsloten is nog herkenbaar. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven: 
 
Ligging plangebied, rode druppel, (bron: ruimtelijkeplannen.nl)        
Globale begrenzing plangebied, wit omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
  
Het plangebied maakt deel uit van de kadastrale gemeente Hillegom, sectie A, perceel 8318 dat een totaal oppervlak van 1.110 m² kent (zie navolgende afbeelding).
 
Kadastrale situatie plangebied (bron: perceelloep.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1997, eerste herziening'. Dit gold bij het indienen van de aanvraag. De bestemmingen van de gronden zoals bestemd in 'Landelijk Gebied 1997' zijn daarbij herzien. De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Agrarische doeleinden' met als subbestemming 'Bollencultuur' inclusief bedrijfswoning (w). De beoogde logiesfunctie voor het huisvesten van arbeidsmigranten is niet toegestaan volgens het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1997, eerste herziening'. Op de navolgende afbeelding staat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.  
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1997, eerste herziening' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor de planlocatie geldt ook het 'Parapluplan Parkeren'. Met het 'Parapluplan Parkeren' wordt verwezen naar het geldend gemeentelijke parkeerbeleid waar parkeernormen een onderdeel van zijn.
 
Omgevingsplan 'Buitengebied en de Zanderij'
De beoogde ontwikkeling is (secundair) getoetst aan het omgevingsplan 'Buitengebied en de Zanderij, vastgesteld door de raad van de gemeente Hillegom op 15 juli 2021. Vertrekpunt van het omgevingsplan is de bestaande legale situatie. Hiervoor is bepaald dat tot drie jaar na datum van inwerkingtreding van het omgevingsplan de gebruiks- en bouwactiviteiten zoals toegestaan in voorafgaand aan het omgevingsplan geldende ruimtelijke plannen zijn toegestaan. Zodra er sprake is van een wijziging van de bestaande legale situatie geldt dat een activiteit passend moet zijn binnen de doelen van de onderliggende functie.
 
Voor het betreffende initiatief zijn de activiteiten 'bouwen' (afdeling 2.3) en 'gebruik' (afdeling 2.2) relevant. Het initiatief betreft geen direct toegelaten activiteit op basis van artikel 2.11 en 2.16 van het omgevingsplan. Dit betekent dat voor de activiteit ‘bouwen’ en voor de activiteit 'gebruik' een vergunningplicht geldt. In het omgevingsplan valt de planlocatie binnen de kaartlaag 'functies' onder de werkingsgebieden ‘Heerlijke Woonplaats' en 'Levendige Linten'.
 
Heerlijke Woonplaats
Het plangebied valt binnen het werkingsgebied 'Heerlijke Woonplaats'. Hierbinnen wordt ingezet op dorps en groen wonen. Alle activiteiten die bijdragen aan een heerlijke woonplaats moeten de ruimte krijgen, mits de gewenste kwaliteiten voor andere onderdelen van de leefomgeving niet onder druk komen. Ter plaatse van de functie ‘Heerlijke woonplaats’ dient de bouwactiviteit te voldoen aan de doelstellingen zoals omschreven in artikel 3.4 van het omgevingsplan. Voor de gronden binnen dit werkingsgebied gelden de volgende doelstellingen:
  1. Dorps en groen woongebied, mits nieuwe woningen bestaande bedrijven niet onevenredig in hun uitbreidingsmogelijkheden beperken;
  2. Gezond wonen, waaronder ontmoeten en bewegen;
  3. Levensbestendig wonen;
  4. Robuust, klimaatbestendig watersysteem;
  5. Energiebesparing;
  6. Opwekking van duurzame energie;
  7. Klimaatadaptatie;
  8. Behoud van bestaande legale functies;
  9. Functies passen bij de bestaande verkeersstructuur;
  10. Kwaliteitsverbetering op basis van het algemene afwegingskader uit de omgevingsvisie.
De ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen a, e, i en j. Het initiatief bestaat uit het realiseren van huisvesting voor arbeidsmigranten. Dit sluit aan de doelstelling voor een woongebied. Zoals uit paragraaf 4.8 blijkt worden bedrijven in de omgeving niet onevenredig beperkt in hun mogelijkheden. Het beoogde gebouw is aanzienlijk duurzamer en heeft een vele malen kleiner energiebehoefte dan het bestaande gebouw. Gezien de centrale ligging nabij belangrijke ontsluitingswegen is de verkeersstructuur geschikt voor de beoogde functie, zie subparagraaf 4.10.1. Tot slot verkeert het bestaande gebouw in een slechte staat en verbetert de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van het initiatief.
 
Levendige Linten
Het plangebied is daarnaast ook gelegen binnen het werkingsgebied ‘Levendige Linten’. In de gemeente is een grote verscheidenheid aan typen bebouwingslinten aanwezig. Voor de linten is een koers uitgezet die zich richt op levendigheid. Ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van het lint. Omdat de linten door andere deelgebieden lopen, geldt naast de koers voor het bebouwingslint ook de koers voor het deelgebied waarin het lint is gelegen. Ter plaatse van de functie ‘Levendige Linten’ dient de bouwactiviteit te voldoen aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in artikel 3.10 van het omgevingsplan. Voor de gronden binnen dit werkingsgebied gelden de volgende doelstellingen:
  1. Levendigheid onder andere door functionele diversiteit
  2. Versterking van de karakteristiek en de kwaliteit van het betreffende (type) lint;
  3. Verhoging van de cultuurhistorische en landschappelijke waarde;
  4. Een goed woon- en leefklimaat;
  5. Energiebesparing;
  6. Opwekking van duurzame energie;
  7. Klimaatadaptatie;
  8. Behoud huidige vormen van gebruik;
  9. Functies passend bij de bestaande verkeersstructuur;
  10. Kwaliteitsverbetering op basis van het algemene afwegingskader uit de omgevingsvisie;
  11. Wonen.
De ontwikkeling sluit onder andere aan bij de doelstellingen b, e, i, j en k. Met het initiatief wordt een voormalige bollenschuur gesloopt en vervangen door nieuwbouw in de stijl van een bollenschuur. Vanwege de slechte staat van het bestaande gebouw wordt de karakteristiek en de kwaliteit van het lint versterkt. Het beoogde logiesgebouw heeft de uitstraling en kwaliteit van een regulier woongebouw. Gelet hierop past het bij de doelstelling 'wonen'. Voor de overige doelstellingen wordt verwezen naar 'Heerlijke Woonplaats'.
 
Conclusie
Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden van het bestemmingsplan en kan het voorgenomen initiatief via een uitgebreide procedure vergund worden. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt toegelicht dat bij de realisatie van het beoogde logiesgebouw sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 en 6 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied ligt nabij de kruising van de Pastoorslaan en de Weeresteinstraat, aan de Weeresteinstraat 171. Het betreft een voormalig bollenschuur en een aangrenzende woning. Het pand bestaat uit drie bouwlagen. Aan de noordzijde is een éénlaagse aanbouw aanwezig. Het pand verkeert in een slechte staat en staat grotendeels leeg. Dit betreft de voormalige situatie. Inmiddels is de voormalige bollenschuur gesloopt en is het perceel braakliggend.
 
Het pand wordt in de huidige situatie ontsloten via een inrit aan de Weeresteinstraat. Daarnaast is het plangebied aan de zuidzijde te bereiken via de inrit van USEPoultryTechFactory.
 
De navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer:
 
Perceel gezien vanaf de Pastoorslaan (bron: Google maps)
 
De navolgende afbeeldingen betreft de voormalige situatie, voor de sloop:
 
Voormalige bollenschuur bezien vanaf de Weeresteinstraat (bron: Google maps) 
Voormalige bollenschuur bezien vanaf de kruising Pastoorslaan Weeresteinstraat (bron: Google maps) 
Voormalige bollenschuur bezien vanaf de Pastoorslaan (bron: Google maps)
Huidige situatie toegangsweg USEPoultryTechFactory bezien vanaf de Pastoorslaan (kadastrale grens in het rood) (bron: Google maps)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en er vervolgens een volledig nieuw gebouw voor terug te plaatsen. Het nieuw te bouwen pand wordt in de stijl van een bollenschuur gebouwd. Gelijk aan het bestaande pand zal het beoogde pand uit drie bouwlagen bestaan, waarbij het bebouwd oppervlak ten opzichte van de huidige situatie afneemt. Parkeren vindt plaats op eigen terrein, aan de westzijde van het plangebied. Ook de ontsluiting is aan de westzijde, via de Pastoorslaan, beoogd. Aan de noordzijde van het gebouw is een geluidluwe, gezamenlijke buitenruimte voorzien.
 
In het beoogde pand wordt een logiesfunctie voor de huisvesting van arbeidsmigranten gerealiseerd. Er zijn twaalf studio's beoogd. Elke studio is geschikt voor vier personen en beschikt over alle benodigde voorzieningen. Er komen vier studio's op de begane grond en vier studio's op zowel de eerste als de tweede verdieping. Op de begane grond is een bergingsruimte voorzien.
  
De navolgende afbeeldingen geven de situatietekening en 3D-impressies van het beoogde plan weer:   
 
Situatietekening toekomstige situatie
 
Impressies toekomstige situatie
 
3 Beleid & regelgeving
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 20 september 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek   
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro, als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Het bouwen van een logiesgebouw voor arbeidsmigranten wordt niet geclassificeerd als een stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van slechts 12 studio's voor maximaal 4 personen per studio. Het bebouwingsvolume neemt niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast bestaat er in het gebied een behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten en ligt de planlocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Er hoeft daarmee niet nader aan de ladder getoetst te worden.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Onderhavig plan heeft een beperkte invloed op de omgevingskwaliteit. Met de sloop van het bestaande pand, dat in slechte staat verkeert, en de bouw van een nieuw pand in de stijl van een bollenschuur treedt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op.
 
Het concept met een bollenschuur gaat uit van de rijke historie van villabebouwing en bollenschuren aan de Weeresteinstraat. Daarmee wordt enerzijds aangesloten bij de belangrijkste kenmerken van de bebouwing aan de Weeresteinstraat en anderzijds aangesloten bij de rijke cultuurhistorie van het bollenverleden. Daarbij wordt zowel in hoofdopzet als in architectonische verschijningsvorm aansluiting gezocht. Met een dergelijk volume kan worden aangesloten bij het cultuurhistorisch karakter van het lint van de Weeresteinstraat, wat de inpassing ten goede komt.
  1. Beleidskeuzes
De provincie wil de brede problematiek van de arbeidsmigranten agenderen en daarbij inzetten op een integrale benadering (economie, wonen, ruimte en mobiliteit). Deze beleidskeuze komt voort uit het volgende:
  • Groeiende economie, toenemende vraag naar arbeidsmigranten.
  • Arbeidsmigranten gaan daar werken, waar de huisvesting goed geregeld is.
  • Schrijnende huisvestingssituaties worden niet (adequaat) aangepakt en er is onduidelijkheid over de opgave: hoeveel arbeidsmigranten moeten worden gehuisvest, ook rekening houdend met de toenemende vraag van het bedrijfsleven en het feit dat een deel van de arbeidsmigranten nu slecht of illegaal (bijv. op een recreatieterrein) gehuisvest is.
  • Arbeidsmigranten maken vaak lange verkeersbewegingen tussen hun werk- en woonplaats en belasten daardoor het wegennet.
Bij een integrale benadering wordt gedacht aan:
  • Bij besluitvorming over aanleg van bedrijventerreinen of realisatie infrastructuur projecten ook de vraag betrekken of hier arbeidsmigranten voor worden ingezet, waar ze worden gehuisvest en wat dat betekent voor de verkeersbewegingen.
  • Samen met het bedrijfsleven de behoefte aan arbeidsmigranten bepalen en nagaan hoe in die behoefte voorzien kan worden. Gemeenten, bedrijfsleven, corporaties en aanbieders van huisvesting kunnen hierin gezamenlijk optrekken om maatwerk te leveren. Er kan ook een verbinding worden gelegd met Flexwonen (huisvesting voor meerdere doelgroepen).
Vanuit economische, ruimtelijke en woonbelangen wil de provincie een adequate huisvesting voor arbeidsmigranten. Het voorgenomen plan voorziet daarin. Omdat de arbeidsmigranten werkzaam zijn bij bedrijven in de omgeving, zijn verkeersbewegingen van en naar de werklocatie beperkt. Vanuit de Omgevingsvisie zijn er geen belemmeringen voor het beoogde plan.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren. 
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Omdat het om de sloop van een bollenschuur en nieuwbouw in een vergelijkbare stijl gaat, heeft het plan geen invloed op de bestaande gebiedsidentiteit. Toetsing van het plan aan de richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen wijst uit rekening gehouden moet worden met de ligging in een lint. Uit subparagraaf 3.2.1 blijkt dat de ontwikkeling past bij het huidige lint.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in subparagraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Convenant huisvesting arbeidsmigranten Holland Rijnland
Op 27 juni 2014 heeft de regio Holland Rijnland richtlijnen vastgesteld voor de huisvesting van arbeidsmigranten voor de periode 2014 tot 2018.
 
In de regio Holland Rijnland wordt een deel van de huidige werkgelegenheid ingevuld door buitenlandse werknemers. Deze werknemers zijn vooral afkomstig uit de nieuwe EU-lidstaten, ook wel de Midden- en Oost Europese (MOE) landen genoemd. Niet alleen de huidige werkgelegenheid, maar zeker ook bij het invullen van de toekomstige werkgelegenheid zijn buitenlandse werknemers in de regio belangrijk. Zo is sprake van werkgelegenheid in de agrarische sector inclusief de veilingen, in de bouwsector, in de industrie (met name bij de visverwerking en de groentesnijbedrijven) en in de logistiek. Buitenlandse werknemers zijn van groot belang om deze sectoren met arbeidskracht te ondersteunen. De economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt in deze regio vragen aldus om buitenlandse werknemers, die uiteraard gehuisvest moeten worden. Dankzij de aantrekkende werking van arbeidsmigranten bestaat er een huisvestingstekort voor deze groep.
 
Bij het controleren van bestaande huisvestingslocaties en het faciliteren van nieuwe situaties hanteren de gemeenten de volgende criteria, bij voorkeur in bebouwde kom, kernrandzone of dorpslint:
  1. Huisvesting bij voorkeur in kleinschalige nieuwe locaties (circa 10-30 bedden, maximaal 100 bedden). Deze schaal leent zich het beste voor de integratie, de (ruimtelijke) inpassing en beheer.
  2. Huisvesting niet in qua leefbaarheid gevoelige woonstraten/buurten.
  3. In andere woonstraten/buurten enige beperking qua aantal en spreiding (logies maximaal in bijvoorbeeld 10% van de woningen in een straat/buurt, geen logies in naastliggende woningen toestaan; voldoende parkeergelegenheid bij voorkeur op eigen terrein; goed 24/7 beheer met telefonisch aanspreekpunt).
  4. Huisvesting voor wisselende bewoners in bestaande (woon)ruimte alleen via onttrekkingsvergunning en omzetting naar bestemming logies (toets aan bestemmingsplan, bouwregelgeving, beheereisen, etc.). Daarmee is voor andere inwoners duidelijk dat er geen woningverdringing plaatsvindt (immers voor logies geldt geen woningtoewijzing en geen woonruimtehuurbescherming).
  5. Tijdelijke (minder dan 5 tot 10 jaar) huisvesting in bestaande (woon)ruimte in beginsel via Leegstandsvergunning (toets aan bestemmingsplan, bouwregelgeving, etc.). Daarmee is voor de overige inwoners duidelijk dat er geen woningverdringing plaatsvindt (geen woningtoewijzing en huurbescherming).
Planspecifiek
Het beoogde plan ten behoeve van een logiesfunctie voor arbeidsmigranten vindt plaats binnen de bebouwde kom en levert een bijdrage aan het tekort aan huisvesting voor deze groep. Tevens wordt aangesloten op de criteria vanuit het convenant zoals vastgesteld door de verschillende gemeenten in de regio:
  1. Er is logiesgebouw met 48 bedden voorzien. Gezien de omvang is het mogelijk de huisvesting goed in te passen in de omgeving.
  2. De omgeving leent zich voor deze functie, omdat het geen (qua leefbaarheid) gevoelige woonstraat/buurt betreft. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Hillegom, op een grens tussen een woon- en werkgebied.
  3. Zie 2.
  4. De planlocatie heeft in het bestemmingsplan geen woonbestemming. Er vindt dan ook geen woningverdringing plaats.
  5. Het betreft hier geen tijdelijke huisvesting. In de bestaande situatie is een bedrijfswoning toegestaan, waardoor er geen woningverdringing plaatsvindt.
Gesteld kan worden dat het onderhavige initiatief past binnen de gestelde richtlijnen.
 
3.3.2 Beleidsregel ruimtelijke randvoorwaarden logiesgewijze huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten Duin en Bollenstreek
De beleidsregel 'ruimtelijke randvoorwaarden logiesgewijze huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten' is een nadere uitwerking van het convenant huisvesting arbeidsmigranten Holland Rijnland, de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 en bijlage II, artikel 4, lid 9 van het Bro. Het doel hierbij is om voldoende, goede en legale huisvesting voor arbeidsmigranten mogelijk te maken. De beleidsregel is bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten die voor een korte (aantal maanden) dan wel een langere periode (aantal jaren) in de regio Holland Rijnland werkzaam zijn. Bovendien is de druk op woningmarkt in de Duin- en Bollenstreek hoog, waardoor het niet gewenst is dat arbeidsmigranten deze druk vergroten en woningverdringing plaatsvindt.
 
In de beleidsregel zijn in artikel 3 de volgende uitgangspunten opgenomen voor meerderjarige arbeidsmigranten die hier voor een korte (aantal maanden) dan wel een langere periode (aantal jaren) werkzaam zijn:
  1. Een initiatief mag niet in strijd zijn met landelijke en provinciale regelgeving. Een initiatief in het werkingsgebied GOM moet een onderbouwing voor de Ladder van duurzame verstedelijking bevatten.
  2. De logiesgewijze huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten vindt niet plaats binnen gebouwen met de bestemming Wonen. Het gaat hier om het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf voor arbeidsmigranten die hun hoofdverblijf elders hebben.
  3. Grootschalige logiesgebouwen van meer dan 100 bedden zijn alleen toegestaan als:
    1. de huisvesting noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte voor huisvesting van arbeidsmigranten, die werkzaam zijn binnen de Greenport Duin- en Bollenstreek;
    2. er rekening is gehouden met de omgeving: de huisvestingsmogelijkheid mag kwalitatief noch kwantitatief een belemmering vormen voor de omliggende functies.
  4. Er moet worden voldaan aan de parkeernorm opgenomen in het lokale vigerende parkeerbeleid en/of de landelijke CROW normen.
  5. Voorkomen moet worden dat er een concentratie ontstaat van logiesgewijze huisvesting in een straat of een buurt/wijk.
  6. Er mogen geen belemmeringen ontstaan voor de (uitbreiding van) omliggende functies die mogelijk zijn binnen het geldende bestemmingsplan.
  7. Logiesgewijze huisvesting is niet toegestaan op bedrijventerreinen en in recreatiewoningen met uitzondering van eventueel door de gemeente specifiek aangewezen delen van bedrijventerreinen.
  8. De SNF-normering is de minimale norm voor huisvesting voor arbeidsmigranten.
  9. Bewoners die langer dan vier maanden in Nederland (zullen) verblijven moeten worden ingeschreven in de BRP (Basisregistratie personen) van de gemeente. Wij verwachten hierin een actieve rol van de huisvester.
  10. Er dient een adequaat beheerplan dat voldoet aan de normen van SNF te worden opgesteld en uitgevoerd.
  11. Initiatiefnemers dienen bij voorkeur hun plannen eerst als principeverzoek in bij de betreffende gemeente of gaan met de betreffende gemeente in overleg.
  12. De logiesgewijze huisvesting voor arbeidsmigranten mag niet gebruikt worden voor recreatief verblijf.
  13. Voor de leefbaarheid en menselijke maat hanteren wij de maatstaf van maximaal 2 arbeidsmigranten per slaapkamer, dit is bij toepassing van de verkorte procedure op grond van deze beleidsregel een extra norm naast de normen van SNF.
  14. De verhuurder is verantwoordelijk voor de relatie met omwonenden. De verhuurder zorgt er dan ook voor dat er geen onaanvaardbare overlast ontstaat voor omwonenden en doorloopt een maatschappelijk participatieproces. 
Artikel 4 heeft betrekking op bouwkundige, procedurele en milieutechnische aspecten. De milieuaspecten worden later in dit document behandeld.
 
In artikel 5 van de beleidsregel zijn afwijkingsregels per gebiedscategorie opgenomen. Naast een individuele beoordeling op ruimtelijke en maatschappelijk aanvaardbaarheid wordt er getoetst aan de volgende voorwaarden:
  1. Het pand/perceel dient verkeerstechnisch gezien goed bereikbaar te zijn.
  2. Het perceel dient groot genoeg te zijn om zowel parkeren als buitenruimte op eigen terrein te kunnen realiseren.
  3. De logiesgewijze huisvesting vindt plaats binnen de bestaande bebouwing.
  4. De voorziening is bedoeld voor arbeidsmigranten.
In artikel 5.2 zijn de voorwaarden voor initiatieven binnen het stedelijk gebied opgenomen. Dit zijn de volgende voorwaarden:
  1. Binnen het stedelijk gebied is logiesgewijze huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten niet toegestaan in panden met een woonbestemming en horecabestemming en voorzover gelegen binnen het bestemmingsplan Centrum 2011, de begane grond van die panden welke zijn voorzien van de bestemming Gemengde Doeleinden.
  2. Voorkomen moet worden dat er een concentratie van logiesgewijze huisvesting voor arbeidsmigranten in een straat of wijk ontstaat. Maximaal 10% van de percelen of woningen in een straat mogen worden gebruikt voor logiesgewijze huisvesting, met een maximum van 2 locaties per straat; er is geen logiesgewijze huisvesting toegestaan op naastliggende percelen.
  3. In geval van vergunningverlening binnen het stedelijk gebied wordt een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor maximaal 10 jaar. Na afloop van de tijdelijke vergunning van maximaal 10 jaar bestaat de mogelijkheid om een permanente vergunning aan te vragen. De aanvraag zal op zijn eigen merites beoordeeld worden.
Planspecifiek
De planlocatie ligt binnen het werkingsgebied van de GOM en betreft voormalige agrarische bestemming. Zoals in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt toegelicht is het initiatief ruimtelijk inpasbaar op de betreffende locatie. Echter wordt er beoogd om meer werknemers te huisvesten dan in de beleidsregel benoemd is. Voor grotere aantallen is er sprake van een maatwerkprocedure. Ook bij een maatwerkprocedure moeten de uitgangspunten van artikel 3, 4, 5.1 en 5.3 in acht worden genomen.
 
Onderstaand wordt per uitgangspunt van artikel 3 toegelicht of het voorgenomen plan hieraan voldoet of hieraan voldaan kan worden:
  1. De locatie ligt binnen het werkingsgebied van de GOM. Een onderbouwing betreffende de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve conform de beleidsregel vereist. In de regio is een sterke behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten, door een sterke groei en ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Er is een tekort aan medewerkers die aangevuld wordt met internationale medewerkers, waar huisvesting voor nodig is. Verder is het initiatief niet in strijd met landelijke en provinciale regelgeving.    
  2. Met de beoogde ontwikkeling wordt een voorheen leegstaand pand, wat nu gesloopt is, getransformeerd. Er was dan ook geen sprake van huisvesting binnen de bestaande bebouwing.
  3. In totaal worden er 48 slaapplekken gerealiseerd ten behoeve van de deugdelijke en verantwoorde huisvesting van arbeidsmigranten. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan de grote vraag naar deugdelijke en verantwoorde huisvesting voor arbeidsmigranten binnen de Greenport Duin- en Bollenstreek. De omliggende functies zullen geen hinder ondervinden van de beoogde logiesverblijven.
  4. Er zullen 17 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Hiermee wordt er voldaan aan de CROW-publicatie.
  5. De locatie bevindt zich aan de N208, waar verschillende functies voorkomen. Er ontstaat geen concentratie van logieswijze huisvesting.
  6. Met de uitwerking van het plan dient rekening gehouden te worden met de omliggende functies. Er kan voldaan worden aan de richtafstanden uit de VNG-brochure, zoals blijkt uit paragraaf 4.8.
  7. De huisvesting van arbeidsmigranten vindt niet plaats op een bedrijventerrein of in recreatiewoningen.
  8. Voor de huisvesting van de arbeidsmigranten wordt voldaan aan de minimale norm van de SNF.
  9. Indien bewoners langer dan vier maanden verblijven in Nederland zullen zij ingeschreven zijn in de BRP.
  10. Bij de nadere uitwerking wordt een beheer- en communicatieplan opgesteld.
  11. Er is geen principeverzoek bij de gemeente Hillegom ingediend.
  12. De kamers zijn niet bedoeld voor recreatieve doeleinden, maar enkel voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
  13. Per woonunit worden maximaal twee personen gehuisvest.
  14. De beheerder(s) van het gebouw zal 24/7 bereikbaar zijn. Ook wordt er een beheerplan opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe overlastsituaties worden voorkomen en dat er (meertalige) huisregels worden opgesteld. Tevens is er een maatschappelijk participatie traject dat doorlopen dient te worden. Van dit traject is een separaat verslag opgesteld dat onderdeel is van de aanvullende stukken bij de vergunning aanvraag.
Artikel 4 heeft betrekking op bouwkundige, procedurele en milieutechnische aspecten. De milieuaspecten worden later in dit document behandeld zie hoofdstuk 4.
 
Navolgend wordt per voorwaarde van artikel 5.1 toegelicht of het voorgenomen initiatief hieraan voldoet of hieraan voldaan kan worden.   
  1. Het gebouw is ontsloten via de Pastoorslaan. De Pastoorslaan is een belangrijke weg die verbonden is met de N208 lopend door Hillegom. De ontsluiting zorgt voor een goede en veilige ontsluiting naar de directe omgeving.     
  2. Het perceel is voldoende groot voor het realiseren van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en een buitenruimte. Aan de westzijde van de bebouwing wordt het benodigde aantal parkeerplaatsen conform het gemeentelijk parkeerbeleid gerealiseerd. Aan de noord- en oostzijde van het gebouw is ruimte voor een buitenruimte.  
  3. De logiesgewijze huisvesting vindt plaats binnen bestaande bebouwing.
  4. De beoogde ontwikkeling is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Onderstaand worden de voorwaarden van artikel 5.2 (binnen stedelijk gebied) uitgewerkt.   
  1. De gronden zijn bestemd met de bestemming 'agrarische doeleinden' volgens 'Landelijk gebied 1997'.
  2. Verder bevinden zich in de wijk geen logieswijze huisvesting voor arbeidsmigranten.
Gesteld kan worden dat het onderhavige initiatief past binnen de beleidsregel.
    
3.3.3 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek
In december 2009 is de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) vastgesteld. Deze uitwerking was noodzakelijk om een wettelijk bindend planologisch kader vast te stellen waarbinnen de op te richten Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) zou kunnen opereren. De laatste herijkte versie van de ISG is door de verschillende gemeenteraden medio 2016 vastgesteld. De ISG kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV). Daar waar de RSV géén bindend karakter heeft, daar heeft de ISG dat wel.
 
De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. De uitwerking van deze ambitie is dat:
  • de economische herstructurering van de Greenport centraal staat;
  • de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met landschapsverbetering;
  • de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is;
  • de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2625 hectare duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden;
  • primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme (inclusief greenportgerelateerde handel en dienstverlening), krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.
Planspecifiek
Het initiatief om in het bestaand stedelijk gebied, ter plaatse van de bestaande en voor nieuwbouw te vervangen bollenschuur, een logiesfunctie voor arbeidsmigranten te realiseren voorkomt verrommeling en verloedering op de betreffende locatie. Dit biedt de mogelijkheid om de huidige uitstraling te behouden. Het uitgangspunt dat het areaal aan bollengrond behouden blijft wordt daarbij gerespecteerd.
 
Voor de huisvesting van arbeidsmigranten voor een langere periode dan drie maanden wordt verwezen naar het 'Convenant huisvesting arbeidsmigranten Holland Rijnland' (zie subparagraaf 3.3.1).
 
Onderhavig plan draagt bij aan het oplossen van de woningbehoefte voor arbeidsmigranten in de regio en kent geen belemmeringen in het kader van de ISG.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Hillegom 2030
Op 22 februari 2018 heeft de gemeente Hillegom de Omgevingsvisie Hillegom 2030 'Heerlijk Hillegom'. Duurzame (proef)tuin van Holland' vastgesteld. Op 15 juli 2021 is de herziening van 2021 vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Hillegom 2008. Bij de voorbereiding van de Omgevingsvisie zijn de inwoners, bedrijven en instellingen in de gemeente gevraagd om mee te denken over de identiteit en de koers van de gemeente.
  
In de Omgevingsvisie staat de vraag centraal hoe de gemeente er in 2030 uitziet. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie is rekening gehouden met ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, energie, klimaat, gezondheid, waterberging, sociale aspecten, enzovoort. Duurzaamheid is het leidend principe in de visie met aandacht voor landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid e.d. In de Omgevingsvisie is voorts een afwegingskader opgenomen dat gebaseerd is op Fysieke, Economische en Sociale Duurzaamheid (ook wel bekend als People, Planet, Profit). Het is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving waardoor de gemeente middels integraal beleid en perspectief de initiatieven voor inwoners, bedrijven en instellingen in Hillegom kan beoordelen. Daarbij is de omslag gemaakt naar het nieuwe principe “ja, mits” in plaats van “nee, tenzij”. Daarnaast is een Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid opgesteld.
 
In de visie zijn de ambities en de koers voor de gehele gemeente en per deelgebied in beeld gebracht, die vervolgens juridisch zijn vastgelegd in een Omgevingsplan en uitvoeringsprogramma(’s). In de Omgevingsvisie is het grondgebied in 7 deelgebieden opgedeeld: Duurzame Bloementuin, Hollandse Weides, Historisch Hart, Heerlijke Woonplaats, Werkplaats Hillegom, Levendige linten en Duurzame verbindingen. Per deelgebied is het karakter en de koers beschreven.
   
Planspecifiek
Op de Omgevingsvisiekaart valt het plangebied binnen de deelgebieden 'Heerlijke Woonplaats' en 'Levendige Linten'.
   
Het deelgebied 'Heerlijke Woonplaats' omvat het volgende afwegingskader voor initiatieven van bewoners, bedrijven en instellingen:
  • behouden en versterken dorpse karakter;
  • nieuwbouw binnenstedelijk realiseren;
  • verduurzamen en kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad;
  • bevorderen gezondheid;
  • sociale cohesie versterken;
  • zorg dragen voor toekomstbestendige voorzieningen;
  • behoud en verbeteren woon- en leefklimaat.
Het deelgebied 'Levendige Linten' omvat het volgende afwegingskader voor initiatieven van bewoners, bedrijven en instellingen: 
  • verhogen van de woon- en leefkwaliteit;
  • versterken van de karakteristieken van het betreffende lint;
  • creëren van aantrekkelijke entrees van Hillegom.
In de omgevingsvisie geeft de gemeente aan dat het de komende jaren belangrijk blijft om goed na te denken over de huisvesting van arbeidsmigranten. De verwachting is dat het aantal arbeidsmigranten blijft toenemen. Verder wordt in de omgevingsvisie wat betreft de huisvesting van deze groep verwezen naar het regionale beleid, zoals besproken in subparagraaf 3.3.1.
 
De beoogde ontwikkeling betreft het herbouwen van een voormalige bollenschuur ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Dit initiatief doet geen afbreuk aan de 'Heerlijke Woonplaats' zoals die wordt beoogd door de gemeente Hillegom. Het past binnen haar visie om arbeidsmigranten welkom te heten in Hillegom. Daarnaast draagt de herontwikkeling van de locatie bij aan het versterken van de karakteristiek van de Weeresteinstraat en het creëren van een aantrekkelijke entree van de kern Hillegom. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Hillegom 2030.
 
3.4.2 Woonprogramma 2020 - 2024
De gemeenteraad van de gemeente Hillegom heeft op 9 juli 2020 het Woonprogramma Hillegom 2020-2024 vastgesteld. Dit programma is een uitwerking van de omgevingsvisie 'Heerlijk Hillegom'. In het woonprogramma beschrijft de gemeente Hillegom haar visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren. De opgave wordt als volgt samengevat: 
  1. een evenwichtige bevolkingsopbouw:
    1. voldoende en divers woningaanbod;
    2. inzet voor woningzoekenden in de knel;
  2. een toekomstbestendig woonaanbod in de wijken;
  3. passend woonaanbod bij iedere levensfase.
Deze ambities zijn het vertrekpunt voor de uitwerking van het woonprogramma, het uitvoeringsprogramma en het afwegingskader voor woningvoorraadontwikkeling. Voor woningbouwontwikkelingen wordt door de gemeente het afwegingskader woningbouw gehanteerd. Daarin worden plannen aan verschillende kwantitatieve en kwalitatieve aspecten getoetst. Dit is in navolgende tabel weergegeven.
 
 Hillegom
Kwantitatief tot 2030Ca. 1.440 woningen
Kwalitatief 
Variatie in het planBij kleine plannen, bijdrage aan variatie in de omgeving. Bij grotere plannen van meer dan 8 woningen, variatie binnen het plan
DuurzaamheidDe gemeente Hillegom gaat vanuit haar verduurzamingsbeleid in principe uit van de normering GPR uit de omgevingsvisie voor nieuwbouw.
Levensloopgeschikt
Conform Woonkeur-label op aspect toegankelijkheid:
  • als eis op locatie nabij (300 m) centrum- of zorgvoorzieningen;
  • op andere locaties als wens.
WoonzorgWoonzorginitiatieven op locaties nabij centrum- of zorgvoorzieningen
   
Planspecifiek
Zoals in het Woonprogramma 2020 - 2024 wordt onderkend, neemt de vraag naar tijdelijke woonvormen toe. Dit geldt onder andere voor arbeidsmigranten, die steeds meer in en om Hillegom wonen en werken en een essentieel onderdeel van de samenleving vormen. Onvoldoende huisvesting voor deze groep kan leiden tot onvoldoende personeel bij lokale bedrijven en ongewenste woonsituaties (overbewoning of parkeeroverlast). Het voorgenomen plan voorziet in de huisvesting van arbeidsmigranten die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn en verblijven. Voor deze doelgroep is de bestaande woningvoorraad ongeschikt. De gemeente gaat op zoek naar geschikte locaties voor de huisvesting van arbeidsmigranten en stelt zich dan ook positief op ten opzichte van initiatieven waarbij huisvesting van arbeidsmigranten op een ruimtelijk passende wijze plaatsvindt, zoals bij voorgesteld initiatief het geval is,
 
Gesteld kan worden dat onderhavig plan in lijn is met het Woonprogramma 2020 - 2024.
 
3.4.3 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
 
Energie
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Sinds 1 janauri 2021 gelden de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²), maar niet voor een logiesfunctie.
 
Gemeente Hillegom
Gemeente Hillegom vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Om duurzaamheid voor nieuwbouwplannen te borgen adviseert de gemeente verschillende punten:
  • Energie: Goede energieprestatie van gebouwen, bij voorkeur energie neutraal.
  • Gebruikskwaliteit: Goede, toegankelijke, functioneel en veilige gebouwen.
  • Circulair en millieu: Inzetten op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken.
  • Toekomstwaarde: Inzetten op flexibele plattegronden, levensloopbestendig wonen, met maatregelen zoals drempelloos bouwen en eenvoudig aanpasbare (binnen)constructies.
  • Gezondheid: Realisatie van een gezonde woning door bijvoorbeeld het beperken van geluidoverlast, voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht.  
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie Hillegom 2030 is aangegeven dat de gemeente Hillegom een duurzame gemeente wil zijn. De raad heeft unaniem de ambitie geadopteerd om in 2030 energieneutraal te zijn en in 2050 klimaatneutraal. Daarbij ondersteunt de gemeente Hillegom het duurzaam bouwen. Zo kunnen de inwoners gratis en onafhankelijk advies inwinnen via het Duurzaam Bouwloket Hillegom. Bovendien kan via de gemeente een zogenaamde 'Duurzaamheidslening' afgesloten worden om energiebesparende maatregelen in en aan de appartementen te financieren. Een dergelijke lening wordt enkel verstrekt aan de eigenaar van het pand, niet aan de huurders.
 
Voorliggend project zal uitgevoerd worden conform de eisen uit het Bouwbesluit. Het gebouw wordt aardgasvrij uitgevoerd en er worden zonnepanelen geplaatst. Er zal voldaan worden aan de eisen voor een Bijna energie neutraal gebouw (BENG), wat met een berekening aangetoond zal worden.
 
4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. Het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig.
  2. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
  3. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  4. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Als gevolg van het voorgenomen plan neemt de hoeveelheid bebouwing af ten opzichte van de bestaande situatie. De sloop van de voormalige bollenschuur en de realisatie van een nieuw pand betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de milieugevolgen van de beoogde logiesfunctie af ten opzichte van de bedrijfsactiviteiten die in de huidige planologische situatie zijn toegestaan. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
4.2 Water
 
4.2.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • Vasthouden, bergen en afvoeren. Dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren. Hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
4.2.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  1. Veiligheid tegen overstromingen.
  2. Voldoende water.
  3. Gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden).
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken).
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden. 
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater.
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels.
 
De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
Het initiatief betreft de sloop en de nieuwbouw van een pand aan de Weeresteinstraat 171 te Hillegom. Het plangebied is in de bestaande situatie vrijwel volledig verhard. Het verhardingsoppervlak neemt als gevolg van het voorgenomen plan niet toe, waarmee watercompensatie niet vereist is.
 
In of nabij het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Ook waterkeringen ontbreken in de omgeving van het plangebied.
   
De afvoer van afval- en hemelwater blijft gelijk aan de bestaande situatie. Daarbij zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. 
 
Gezien het voorgaande wordt er voldaan aan het 'stand still beginsel' en is het plan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect water. 
 
4.3 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Archeologie
Tijdens de bouw van het nieuwe gebouw zullen graafwerkzaamheden uitgevoerd worden. Op de regionale archeologische beleidskaart is te zien dat het plangebied valt binnen de categorieën 5 en 7.  Het grootste gedeelte van het plangebied valt onder categorie 7: zones met een middelhoge verwachting, gevormd door afgegraven strandwal met kalkrijke top. De vrijstellingsgrens is gesteld op 100 cm -Mv en 500 m². Een kleiner deel van het plangebied valt onder categorie 5: zones met een hoge verwachting. De vrijstellingsgrens is daar gesteld op 30 cm -Mv en 250 m². Het beoogde pand heeft een oppervlak van 321 m². Hiervan valt minder dan 250 m² in categorie 5. Daarmee hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Indien er archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Geconcludeerd kan worden dat er geen beperkingen zijn op het gebied van archeologie.
 
Cultuurhistorie
Hillegom is in de vroege middeleeuwen ontstaan rond de Maartenskerk. De bewoners hielden zich aanvankelijk met akkerbouw en veeteelt bezig. In de zeventiende en achttiende eeuw zijn er vermeldingen van blekerijen, een leerlooierij en een kalkoven. In deze tijd werd de teelt van groenten, fruit en kruiden belangrijk. Dagelijks voeren schuiten naar de Amsterdamse en Leidse markt. De grootschalige bloembollencultuur dateert uit het midden van de negentiende eeuw. De toename van de bloembollenteelt hield gelijke tred met de zandafgravingen. Na afgraving bleef er namelijk prima zandgrond over, bij uitstek geschikt voor de teelt van bloembollen. De bloembollenteelt bracht welvaart. Het gebied rond de planlocatie wordt dan ook gekenmerkt als bollenteelt-zanderijlandschap.
 
Historisch heeft zowel de Pastoorslaan als de Weeresteinstraat een rijke (bollen)historie die door de aanliggende bebouwing tot uiting komt. De bebouwing bestaat overwegend uit vrijstaande woningen van één à twee lagen met een kap en stammen veelal uit het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw en later.
 
Het bestaande pand, een voormalige bollenschuur, staat in een gebied met rondom een grote diversiteit aan bebouwing. Het gebouw bestaat uit een hoofdvolume dat is georiënteerd is op de Weeresteinstraat. Het hoofdvolume bestaat uit een massa van twee lagen met een afgeknotte zadelkap. Aan de achterzijde, direct tegen de woning aan, bevindt zich de voormalige bollenschuur bestaande uit drie lagen met een plat dak. Aan de noordzijde heeft de bollenschuur een aanbouw bestaande uit één bouwlaag. Dit betreft een voormalige situatie. Inmiddels is de voormalige bollenschuur gesloopt.  
 
In het cultuurhistorisch erfgoed van de Duin- en Bollenstreek zijn de bollenschuren beeldbepalende elementen. Ze vormen de erfenis van het rijke verleden van de bloembollenteelt en zijn verbonden met de bollenvelden, zanderijlandschappen, zandsloten en heggen. Het onderhavige gebouw is typerend voor de tijd na 1910. Toen werd nieuwe bebouwing vervaardigd met plat dak en de gevel versierd met ornamenten. Deze bollenschuur valt onder de Regionale Collectie Bollenschuren (RCB) en is daar als karakteristiek bestempeld. Echter is de betreffende bollenschuur niet aangewezen als (gemeentelijk) monument. Er is uiteindelijk overleg gevoerd met de CHG en de welstandscomissie. Op basis hiervan is de bollenschuur gesloopt en het ontwerp van het beoogde gebouw tussentijds aangepast.  
 
Vanuit de cultuurhistorie geniet het de voorkeur om de bestaande bollenschuur te behouden door middel van herbestemmen. Echter gezien de bouwtechnische staat van het pand, de beperkte mogelijkheden voor hergebruik (in verband met maatvoeringen) en de kosten die gemoeid zijn om het pand aan de hedendaagse technische en energetische eisen te kunnen laten voldoen hebben er toe geleid dat sloop-nieuwbouw de meest voor de hand liggende keuze is. Wel is er nadrukkelijk voor gekozen om in de nieuwbouw de karakteristiek van de bollenschuur terug te laten komen. De beoogde nieuwbouw wordt zodaning gebouwd dat er met bovenstaande punten rekening gehouden. De beoogde nieuwbouw zal in massa en vorm aansluiten op de voormalige situatie. Bij het ontwerp van de nieuwbouw is nadrukkelijk aansluiting gezocht met de voormalige woning en bollenschuur. Zodaning dat deze aansluit in positionering, hoogte en massa.
 
4.4 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (logiesfuncties) is er een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Inventerra, 18-2068-R01AvH, 4 december 2018)uitgevoerd. Hieruit blijkt het volgende:
  • De puinhoudende bovengrond bij de boringen 108 en 109 is sterk verontreinigd met respectievelijk PAK en zink. Voor het overige zijn in de puinhoudende monsters van de bovengrond ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met zware metalen, PAK, OCB en/of minerale olie.
  • De zintuiglijk onverdachte ondergrond is over het algemeen niet verontreinigd. Uitzondering hierop vormt de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv bij boring 105 (onder de kruipruimte), waarin een sterke verontreiniging met koper is vastgesteld.
  • De aangetoonde verontreinigingen met zware metalen en PAK in de grond worden toegeschreven aan een combinatie van bodemvreemde materialen (puin), een diffuse bodembelasting en mogelijk vroegere (bedrijfs)activiteiten op de locatie.
  • In één van de monsters van het asbestonderzoek is 21 mg/kgds aan asbest gemeten. Dit is lager dan de norm van 50 mg/kgds waarboven nader onderzoek nodig is.
  • Het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 102) is licht verontreinigd met molybdeen. Vermoedelijk betreft dit een van nature verhoogde achtergrondconcentratie.
Omdat plaatselijk voor PAK, koper en zink de interventiewaarde wordt overschreden, is de uitvoering van een nader onderzoek noodzakelijk om de mate en omvang van de verontreinigingen in kaart te brengen. Op basis van het uitgevoerde nader bodemonderzoek (Inventerra, 19-2327-R01AvH, 7 februari 2020) wordt het volgende geconcludeerd:
  • Verontreiniging onder het pand. Tijdens het voorgaande onderzoek is vastgesteld dat de bovenste laag (onder de kruipruimte) bij boring 105 sterk verontreinigd is met koper. De onderliggende grond bleek niet verontreinigd. Bij het nader onderzoek zijn in de omringende boringen ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. De omvang van de betreffende verontreiniging is hiermee voldoende in kaart gebracht en wordt geschat op circa 18 m² / 9 m³.
  • Omdat sprake is van minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond wordt geconcludeerd dat voor deze verontreiniging geen sprake is van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee ook niet van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming. Aangezien ter plaatse nieuwbouw is gepland is het echter aannemelijk dat de betreffende grond ten behoeve van de bouw toch verwijderd moet worden. Er dient dan rekening mee te worden gehouden dat de betreffende grond elders niet toepasbaar is en dient te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
  • Verontreiniging ter plaatse van het buitenterrein. Tijdens het voorgaande onderzoek is ter plaatse van boring 108 vastgesteld dat de bodemlaag onder de bestrating tot een diepte van 0,5 m sterk verontreinigd is met PAK. De onderliggende grond is niet verontreinigd. Bij boring 109 is in de bodemlaag van 0,05 tot 0,5 m-mv een sterke verontreiniging met zink vastgesteld. Uit het nader onderzoek blijkt dat ook bij boringen 202 in de bovengrond sterke verontreinigingen met lood, zink en PAK voorkomen en bij boring 204 in de bovengrond een matige verontreiniging met zink. In de diepere bodemlaag (boring 203) van 0,5 tot 1,0 m-mv is ook nog een sterke verontreiniging met zink vastgesteld.
  • De verontreiniging met zware metalen en PAK wordt beschouwd als één geval van verontreiniging, omdat deze vermoedelijk een zelfde oorzakelijk verband hebben (ophoging). De totale omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen en PAK bedraagt tenminste 40 m³, uitgaande van een dikte van de verontreinigde laag van 1 m bij boring 109/203. Hierbij wordt opgemerkt dat de diepere bodemlaag (dieper dan 1 m-mv) niet onderzocht is en derhalve niet met zekerheid kan worden gesteld dat de verontreiniging zich niet dieper bevindt en er in dat geval sprake is van een grotere hoeveelheid sterk verontreinigde grond. Doordat meer dan 25 m³ grond sterk verontreinigd is met zware metalen en PAK is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming; er geldt een formele saneringsplicht.
Bij het uitgevoerde nader onderzoek is tevens onderzoek gedaan naar PFAS. Hierin is vastgesteld dat de gehalten de hergebruiksnormen niet overschrijden, op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat PFAS geen beperking vormt voor hergebruik van eventueel af te voeren grond.
 
De benodigde sanering wordt uitgewerkt in een BUS-melding of een saneringsplan. Voordat de sanering plaats kan vinden, zal het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedkeuring moeten geven. Ook graafwerkzaamheden ter plaatse van het niet-ernstige geval van bodemverontreiniging zijn pas toegestaan met een goedgekeurd plan van aanpak. De initiatiefnemer heeft in zijn exploitatie rekening gehouden met de saneringskosten. Omdat de locatie na sanering geschikt is voor het beoogde gebruik en de financiele haalbaarheid niet in het geding is, zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.
 
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • Woningen.
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft).
  • Andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
Huisvesting voor arbeidsmigranten is geen geluidgevoelige bestemming als bedoeld in de Wgh. Er hoeft niet getoetst te worden aan de eisen van de Wet geluidhinder. Desalniettemin dient er wel sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom wordt er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd.
  
Daarom is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, 15-234, 8 oktober 2021) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Weeresteinstraat ten hoogste 62 dB op de gevels na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. Vanwege wegverkeer op de Pastoorslaan bedraagt deze ten hoogste 57 dB en vanwege wegverkeer op de Weerlaan ten hoogste 51 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh.
 
De logiesgelegenheid voor arbeidsmigranten is geen geluidgevoelige bestemming voor de Wgh. Er hoeft voor de geluidbelasting door wegverkeer geen hogere waarde te worden aangevraagd. 
 
In paragraaf 4.8 is aandacht voor de geluidbelasting vanwege het naastgelegen bedrijf (industrielawaai).
 
De logiesgelegenheid ligt alleen binnen de zone van wegen. Er is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein. Berekening van de gecumuleerde geluidbelasting kan daarom achterwege blijven.
 
Om een goed woon- en leefklimaat te garanderen wordt voor de karakteristieke geluidwering van het logiesgebouw uitgegaan van de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit voor woningen. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. Voor gevels van de nieuwe logiesgelegenheid met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig in verband met wegverkeerslawaai. De maatgevende geluidbelasting op de verdieping van de oostgevel (rekenpunt 1) bedraagt zonder aftrek 67 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 34 dB. De maatgevende geluidbelasting door industrielawaai op de zuidgevel en westgevel bedraagt respectievelijk 55 en 57 dB(A). De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20-22 dB. Deze gevels zijn niet geluidluw voor wegverkeer.
 
Er is onderzoek naar de geluidwering van het beoogde logiesgebouw (Adviesburo Van der Boom, 21-044, 25 januari 2022) uitgevoerd om aan te tonen dat de geluidwering voldoet aan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit voor woningen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt voor de geluidbelasting binnen in de logiesgelegenheid uitgegaan van een karakteristieke geluidwering GA,k van 34 dB zoals die geldt voor nieuwe woningen. De geluidbelasting in alle verblijfsruimten dient te voldoen aan een binnenwaarde van 33 dB. Uit het onderzoek naar de gevelwering volgt dat met de geluidwerende voorzieningen zoals omschreven in hoofdstuk 2 van de rapportage (ventilatie middels een gebalanceerd ventilatiesysteem, kozijnen met een goede dubbele kierdichting en akoestische dubbele beglazing) aan de eisen uit het Bouwbesluit kan worden voldaan. Voor alle beschouwde verblijfsruimten blijkt dat bij de geadviseerde voorzieningen aan de eis van de karakteristieke geluidwering GA;k wordt voldaan. De geluidbelasting in alle verblijfsruimten voldoet aan een binnenwaarde van 33 dB. Daarmee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening.
 
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Bij de besluitvorming dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het realiseren van een logiesfunctie voor maximaal 44 personen met een beperkte verkeersaantrekkende werking is een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de NSL Monitoringstool (2020) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat blijkt de achtergrondconcentraties fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) in en om het plangebied over het jaar 2020 maximaal 17,7 µg/m³, 9,9 µg/m³ en 18,1 µg/m³ bedragen. Daarmee wordt er voldaan aan de normen van 40 µg/m³ (fijnstof PM10 en NO2) en 25 µg/m³ (fijnstof PM2,5).
 
De WHO hanteert de volgende advieswaarden voor fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5:
  • fijnstof PM10: 20 μg/m³;
  • fijnstof PM2,5: 10 μg/m³.
Er wordt aan de advieswaarden van de WHO voldaan. Desondanks wordt overwogen om voor de studio's aan de zijde van de Weeresteinstraat, waarover meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden, die vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit niet aan een aangename zijde grenzen, een gebalanceerd ventilatiesysteem toe te passen, waarbij de lucht gefilterd wordt.
      
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, BE/2018/552/r, 20 juli 2021) uitgevoerd. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018, waarmee de veldgegevens ouder dan drie jaar zijn. In dit geval kan niet zonder meer gebruik worden gemaakt van de resultaten van het onderzoek. In het onderhavige geval zijn de feitelijke omstandigheden echter niet gewijzigd. De bebouwing en de groenstructuren binnen het plangebied en in de omgeving zijn gelijk aan de situatie zoals die in de rapportage bij het oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna is beoordeeld. Bovendien is in het aanvullend ecologisch onderzoek (zie vervolg van deze paragraaf), naast de betekenis van de locatie voor vleermuizen, tevens gelet op individuen, nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in het plangebied. Daarmee is een actuele beoordeling gemaakt.
  
Uit het oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming (Wnb) voorkomen. De planlocatie heeft, behoudens mogelijk vleermuizen, echter aannemelijk geen essentiële functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De waargenomen openingen in de bebouwing leiden tot open ruimtes met een stabiel microklimaat. Vaste rust- en verblijfplaatsen ten aanzien van vleermuizen kunnen derhalve niet uitgesloten worden. Er dient een aanvullend onderzoek naar vleermuizen plaats te vinden. Dit kan middels vijf gerichte veldbezoeken in de periode mei-oktober.
 
De bebouwing is ongeschikt voor huismus en gierzwaluw. Ten aanzien van rugstreeppad dient het plangebied ongeschikt en/of ontoegankelijk te worden gehouden gedurende de werkzaamheden. De planlocatie en het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels.
 
In 2021 en 2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied (Blom Ecologie, BE/2020/193, 10 augustus 2022). Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het meest actuele Vleermuisprotocol (NGB, 2021). Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Het plangebied maakt (in beperkte mate) onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied.
Het aanvullend ecologisch onderzoek beperkte zich in beginsel tot vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op individuen, nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in het plangebied. Er zijn geen nesten aangetroffen binnen het plangebied.
Zoals beschreven staat in de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen. Indicatief betreft het broedseizoen de periode 15 maart t/m 15 juli. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden die mogelijk leiden tot verstoring of aantasting van nesten buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Voor de uitvoering van de ingreep is geen ontheffing van de Wnb nodig. Er gelden in het kader van de Wnb geen verdere vervolgstappen.
 
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland een belangrijk weidevogelgebied en strategische reservering. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (Buro SRO, SR180059, 9 november 2023) uitgevoerd.
Voor de gebruiksfase is uitgegaan van een toename van de verkeersgeneratie van 57,6 voertuigbewegingen aan licht verkeer en 0,48 voertuigbewegingen aan zwaar verkeer per etmaal. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 5,1 kg/j en een NH3-emissie van < 1 kg/j. Voor de Natura 2000 gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
De berekening van de bouwfase is uitgevoerd op basis van de uitstoot van de mobiele werktuigen en voertuigbewegingen die tijdens de bouw plaatsvinden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 53,8 kg/j en een NH3-emissie van 2,2 kg/j. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er voor de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Uitvoerbaarheid
De werkzaamheden leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen (tijdens schemerperiode) en algemene broedvogels. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
 
De volgende zorgplichtmaatregelen zijn van toepassing:
  • Aangetroffen dieren krijgen de gelegenheid om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Potentiële schuilplekken worden gecontroleerd op aanwezigheid van schuilende dieren.
  • Schuilplekken worden zoveel mogelijk intact gelaten.
  • (Grond)werkzaamheden worden zoveel mogelijk aaneengesloten uitgevoerd. Het zoveel mogelijk aaneengesloten uitvoeren van grondwerkzaamheden helpt om kolonisatie te voorkomen.
  • Er wordt, met name in de voortplantingsperiode (mei-juli) voorkomen dat ondiepe vegetatieloze plassen (voortplantingsplaats, zoals ondiepe plassen, kuilen en bandensporen met water) kunnen ontstaan, door rijplaten te gebruiken.
  • Opslag van open zand (landbiotoop in zomer en winter, alsmede winterverblijfplaats) wordt afgedekt met wegendoek of plastic.
  • In gebruik zijnde nesten mogen niet worden vernietigd, ook niet buiten de broedperiode. Broedende vogels mogen niet worden verstoord. Activiteiten die verstorend zijn voor broedende vogels, zoals rooi- en sloopwerkzaamheden, dienen buiten de broedperiode te worden gestart. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode tussen half februari en eind augustus. Voordat gestart wordt met verstorende activiteiten, moet door een deskundig ecoloog worden gecontroleerd of er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
Het saneren van het pand en de realisatie van nieuwbouw is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
 
4.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Door de ligging van het plangebied in de omgeving van bedrijven, woningen en agrarische gronden, kan het plangebied beschouwd worden als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. In de omgeving van de locatie liggen de volgende bedrijven:
 
bedrijfadresSBI-codemilieucategorierichtafstand gemengd gebied (m)afstand (m)
USE Poultry Tech Factory
Pastoorslaan 22
-3.13022
Van Roon LivingWeerlaan 1466,46921030
Financieel Partners B.V.Weerlaan 463, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 8211060
Artfire openhaardenWeeresteinstraat 1284752210110
Global Stone B.V.Weeresteinstraat 128273.23.130140
Rhenus Road B.V.Weerlaan 34943.250115
 
USE Poultry Tech Factory
Voor USE Poultry Tech Factory wordt er niet voldaan aan de relevante richtafstand. Daarom is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege industrie (Adviesburo Van der Boom, 15-234, 8 oktober 2021) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het naastgelegen bedrijf op de gevels van bestaande woningen hooguit 50 dB(A) bedraagt, waarmee juist aan de eisen wordt voldaan. Op gevels van het beoogde logiesgebouw ligt de geluidbelasting ten gevolge van het bedrijf dan op hooguit 55-57 dB(A). Daarmee worden de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit met 5-7 dB(A) overschreden. De piekniveaus liggen op de (bestaande en nieuwe) gevels op maximaal 70 dB(A) overdag, uitgaande van passages van vrachtwagens. Dit past binnen de grenswaarden. In de avond en nacht zijn geen laad-/losactiviteiten en rijbewegingen van vrachtwagens nabij het bestaande en nieuwe gebouw mogelijk.
 
Om op de gevels van het beoogde logiesgebouw aan de eisen ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus te voldoen zijn maatregelen nodig. Een maatregel aan de bron is het beperken van het laden/lossen met een heftruck en het rijden van vrachtwagens. Wanneer de heftruck bijvoorbeeld hooguit 20 minuten actief is overdag, kan ook bij het beoogde logiesgebouw aan de eisen worden voldaan.
Plaatsing van een afscherming tussen het bedrijf en het logiesgebouw is in theorie ook een optie, afhankelijk van de werkelijk te verwachten activiteiten. Met een 2-3 m hoge afscherming kan vermoedelijk aan de eisen worden voldaan voor de logiesverblijven op de eerste verdieping. maar voor de hogere verdiepingen is een hoger scherm noodzakelijk. Een hoger scherm is vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt niet gewenst, waarmee een scherm geen maatregel is die resulteert in een goed woon- en leefklimaat bij de logiesverblijven op alle verdiepingen.
Een goed woon- en leefklimaat binnen bij de logiesverblijven kan wel worden geborgd door een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) te garanderen. Uit het onderzoek naar de geluidwering van het beoogde logiesgebouw (Adviesburo Van der Boom, 21-044, 25 januari 2022) blijkt dat de geluidwering van de gevel minimaal 32 dB is, waardoor een binnenwaarde van 35 dB(A) bij een geluidbelasting van maximaal 57 dB(A) haalbaar is.
 
Om aan de grenswaarden van de maximale geluidniveaus te voldoen zijn geen laad-/losactiviteiten en rijbewegingen van vrachtwagens mogelijk in de avond en nacht (tussen 19:00 - 07:00 uur). Deze beperking is ook noodzakelijk om op de bestaande woningen aan de eisen te voldoen.
 
Op dit moment is er, behoudens statische opslag, geen bedrijf gevestigd op de locatie aan de Pastoorslaan 22. Daarmee is er in de huidige situatie geen sprake van hinder en zijn maatregelen niet benodigd, mede omdat de verwachting is dat de bedrijfslocatie plaats zal maken voor woningbouw. Door als voorwaarde in de omgevingsvergunning op te nemen dat de gevelwering dusdanig moet zijn dat er sprake is van een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) kan geborgd worden dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is en blijft vanwege de bedrijfsbestemming van het perceel aan de Pastoorslaan 22.
    
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande kan gesteld worden dat er op het gebied van milieuzonering geen beperkingen zijn voor het voorgenomen plan.
 
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Bij het groepsrisico (GR) is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev). In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijk besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de voorheen geldende 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2014 het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland opgesteld. In dit bestuurlijk kader heeft de regio richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd en een model opgesteld voor de groepsrisicoverantwoording op basis van zonering van het groepsrisicodiagram.
   
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
             
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Risicovolle (Bevi-)inrichting
Op circa 540 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een Bevi-inrichting. De hoofdactiviteit van deze inrichting betreft de vervaardiging van zeep-, was-, reinigings- en onderhoudsmiddelen. Voor de inrichting geldt een risicoafstand (PR 10-6) van 45 m. De beoogde ontwikkeling bevindt zich ver buiten deze contour.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
In de nabijheid van het plangebied vindt geen transport van weg, water en spoor plaats. De Weeresteinstraat wordt slechts beperkt gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het gaat hier om bestemmingsverkeer. Een nadere beschouwing is vanwege het beperkt aantal verkeersbewegingen met gevaarlijke stoffen niet benodigd.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Circa 20 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich een buisleiding. Het betreft een hogedrukaardgasleiding (W-532-12) met een uitwendige diameter van 324 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 140 m. Het 100% letaliteitsgebied strekt zich uit tot 70 m vanaf deze leiding. De planlocatie is daarmee gelegen in het invloedsgebied en het 100% letaliteitsgebied van de hogedrukaardgasleiding.
 
De planlocatie ligt binnen het 100%-letaliteitsgebied van de ondergrondse hogedrukaardgasleiding. In paragraaf 7.2 van het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland (2014) is aangegeven dat bij het betreffende incident iedereen zal komen te overlijden en het wenselijk is om geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen zone 2 (het 100%-letaliteitsgebied) te situeren.
 
In het kader van het wijzigingsplan 'Pastoorslaan Hillegom' (vastgesteld in maart 2015) is een risicoanalyse (Adviesbureau RBOI, 020104.14951.00, 25 oktober 2010)  uitgevoerd. Met het destijds voorgenomen plan nam het aantal personen in het plangebied toe. Uit het rapport blijkt dat:
  • De PR 10-6-risicocontour van de hogedrukaardgasleiding W-532-12 niet buiten de leiding ligt.
  • Het groepsrisico neemt als gevolg van de ontwikkeling toe van 0,042 naar 0,055 maal de oriëntatiewaarde (OW) en is daarmee kleiner dan 0,1*OW.
Het voorgenomen plan aan de Weeresteinstraat 171 leidt tot een geringe toename van het aantal personen in de omgeving van de hogedrukaardgasleiding. Daarnaast kan gesteld worden dat zich sinds 2010 in de omgeving van de hogedrukaardgasleiding ter hoogte van de huidige planlocatie geen grootschalige wijzigingen hebben voorgedaan.
 
De toename van het aantal personen vanwege het nu voorliggende plan zal geen significante wijziging van de hoogte van het groepsrisico hebben. Om deze redenen is het onderzoek nog voldoende actueel en kan dit gebruikt kan worden voor dit plan.
 
Volgens het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland is bij een dergelijk groepsrisico sprake van een verwaarloosbaar risico. Het plan is uitvoerbaar en er zijn geen ingrijpende maatregelen nodig. Vanwege de ligging binnen het 100%-letaliteitsgebied van de hogedrukaardgasleiding is wel beoordeeld of de ontwikkeling opweegt tegen de risico’s vanwege de leiding.
 
Maatgevend scenario
Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Voor dit scenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt, waardoor er sprake is van een snel scenario. Vluchten is vrijwel niet mogelijk, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers, zeker binnen het 100%-letaliteitsgebied, groot kan zijn (maximaal 48). De tijdsduur van dit scenario is afhankelijk van de snelheid waarmee de gastoevoer van de leiding kan worden afgesloten.
 
Vanwege het snelle karakter van het maatgevende scenario is met name de zelfredzaamheid van de in het plangebied aanwezige personen van belang. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid zijn beperkt. Dit komt mede door het ontbreken van de ontwikkeltijd van het incident en doordat de hittestraling binnen het invloedsgebied te hoog is voor de hulpdiensten om op te kunnen treden.
 
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
 
Voor zelfredzaamheid zijn twee aspecten van belang:
  1. Het zelfredzame karakter van de aanwezige personen.
  2. De mogelijkheden voor de aanwezige personen om snel te vluchten naar een veilig gebied. Hierbij zijn zowel de vluchtroutes in het gebouw als in de open lucht van groot belang.
Ad. 1
Binnen het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. De aanwezige personen kunnen, indien nodig, zelf vluchten.
 
Ad. 2
Om snel te kunnen vluchten is allereerst van belang dat de aanwezige personen snel gealarmeerd worden en weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarzetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt.
 
Aangezien het een appartementencomplex voor arbeidsmigranten betreft, is het van groot belang dat de risicocommunicatie ook gebeurt in de taal van de arbeidsmigranten en ook regelmatig herhaald wordt vanwege de mogelijke snelle doorlooptijd van de bewoners. In het gebouw moeten de veiligheidsinstructies dan ook begrijpelijk en in meerdere talen aangegeven zijn.
 
Idealiter bevindt de (nood)uitgang zich in een gevel die van de risicobron afgekeerd is. In het te realiseren pand bevinden de ingangen zich in het midden van de oost- en westgevel van het gebouw, terwijl de hogedrukaardgasleiding ten zuiden van het gebouw loopt. Zodoende kan bij een calamiteit altijd in mimimaal een richting uit het gebouw gevlucht worden.
 
Bij een breuk van de leiding op een verder gelegen afstand is het voor de aanwezigen wel van belang dat zij, onder dekking van bijvoorbeeld bouwwerken, van de risicobron af kunnen vluchten en het plangebied kunnen verlaten. De vluchtmogelijkheden in de omgeving van het gebouw zijn voldoende.
 
Advies veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft op 17 augustus 2020 een advies uitgebracht. Vanwege de ligging binnen de 100% letaliteitszone van de hogedrukaardgastransportleiding adviseert de veiligheidsregio verschillende maatregelen toe te passen, die onder andere een positief effect hebben op de zelfredzaamheid van de aanwezigen in het plangebied. Bij de bouwkundige uitwerking is aandacht voor het voorkomen van branddoorslag en brandoverslag, uitschakelbare ventilatie en het voorkomen van scherfvorming bij een explosie.
 
Op 4 juli 2023 heeft de Veiligheidsregio opnieuw advies uitgebracht voor de beoogde ontwikkeling. Op basis van de ingediende documenten concludeert de veiligheidsregio dat er ten aanzien van de fysieke veiligheid geen aandachtspunten zijn.
 
Conclusie
Het plangebied ligt op een afstand van circa 20 m van een ondergrondse hogedrukaardgasleiding. Het te realiseren appartementencomplex bevindt zich geheel binnen het 100%-letaliteitsgebied van deze leiding (70 m).
 
Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Indien dit scenario zich voordoet zullen alle aanwezige personen (maximaal 48) binnen het 100%-letaliteitsgebied komen te overlijden.
 
Uit een uitgevoerde risicoberekening blijkt dat, als gevolg van een calamiteit bij de hogedrukaardgasleiding, sprake is van een verwaarloosbaar risico als bedoeld in het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland.
 
De door de Veiligheidsregio Hollands Midden geadviseerde maatregelen zullen toegepast worden.
 
Omdat het appartementencomplex bedoeld is voor de huisvesting van arbeidsmigranten moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden:
  • De risicocommunicatie moet plaatsvinden in de taal van de arbeidsmigranten en regelmatig herhaald worden vanwege de mogelijke snelle doorlooptijd van de bewoners.
  • In het gebouw moeten de veiligheidsinstructies begrijpelijk en in meerdere talen aangegeven zijn.
Het bevoegd gezag acht het risico en het aantal dodelijke slachtoffers acceptabel onder de bovenstaande voorwaarden.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan bestaat uit 12 studio's met in totaal 24 kamers. De ontsluiting van het plangebied zal, gelijk aan de bestaande situatie, plaatsvinden via de Pastoorslaan. Conform de CROW-publicatie zal de realisatie van de huisvesting voor arbeidsmigranten circa 57,6 voertuigbewegingen per etmaal genereren (zie tabel).
 
ontwikkeling
CROW-aansluiting
aantal kamers
verkeersgeneratie per kamer (rest bebouwde kom, matig stedelijk) 
totaal
huisvesting arbeidsmigranten
kamerverhuur, zelfstandig*
24
2,4
57,6
*geen CROW-aansluiting voor huisvesting arbeidsmigranten, daarom is gekozen voor de CROW-aansluiting 'kamerverhuur, zelfstandig'
 
De verwachting is dat deze kleine toename van de verkeersgeneratie voldoende kan worden opgevangen binnen het bestaande verkeersnetwerk. Volgens het (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) is ter plaatse van de rotonde sprake van een verkeersintensiteit van 11.906 voertuigbewegingen per etmaal. De beoogde ontwikkeling betreft daarmee minder dan 0,5% van de gehele verkeersintensiteit. Daarnaast had de voormalige woning en bollenschuur ook een verkeersaantrekkende werking, wat niet in de bovenstaande berekening is meegenomen. De ontsluiting aan de Pastoorslaan is daarmee ruimschoots afdoende voor de afwikkeling van het geringe extra aantal verkeersbewegingen die veroorzaakt worden door het beoogde gebruik. Daarmee is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Planspecifiek 
De Nota parkeernormen d.d. 15 april 2016 is de basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente Hillegom. In dit document wordt gebruik gemaakt van de CROW-parkeerkencijfers. Per studio zijn twee kamers beoogd, waarmee het totaal aantal kamers 24 bedraagt. Conform het parkeerbeleid van de gemeente Hillegom zijn (afgerond) 17 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van de logiesfunctie voor arbeidsmigranten (zie navolgende tabel). Zoals op de situatietekening in paragraaf 2.2 is aangegeven zijn op eigen terrein, ten westen van het pand, 17 parkeerplaatsen beoogd.
 
ontwikkeling
aansluiting Nota parkeernormen Hillegom
aantal kamers
parkeernorm per kamer
totaal
huisvesting arbeidsmigranten
logies/huisvesting arbeidsmigranten
24
0,7
16,8
  
4.11 Bomen
Rooibos Boomverzorging heeft een Boom Effect Analyse (Rooibos Boomverzorging, 2024101, 10 april 2024) uitgevoerd. De Boom Effect Analyse heeft betrekking op twee beeldbepalende bomen die op de waardevolle bomenlijst staan die op 22 maart 2016 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom is vastgesteld. Het gaat om een beuk van 79 cm breed op 1,30 m hoogte en een beuk van 78 cm breed op 1,30 m hoogte, die zich bevinden op het perceel van Weeresteinstraat 173.
 
Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen wat de effecten zijn van de bouwplannen op de bomen en of de bomen duurzaam behouden kunnen blijven. Door middel van ondergronds onderzoek in de vorm van proefsleuven en bovengronds onderzoek in combinatie met de verstrekte gegevens is beoordeeld hoe en of de bomen te behouden zijn en in wat voor mate ze nadelige consequenties zullen ondervinden van de bouwplannen.
 
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat, gezien de situatie, de staat van de bomen en de voorgenomen plannen, geldt dat de handhaafbaarheidscategorie positief is. De opdrachtgever kan de werkzaamheden dus uitvoeren met goed boombehoud en hoeft geen beschermingsmaatregelen te treffen. Dit betekent dat de levensverwachting van de bomen groter dan 15 jaar is en er geen of beperkte projectinvloed is. De werkzaamheden hebben vrijwel geen invloed op de bomen, de werkzaamheden vinden niet plaats in de nabijheid of kroonprojectie van de bomen.
 
Er wordt aanbevolen dat, als bemaling moet worden toegepast, retourbemaling wordt toegepast in de buurt van de bomen, voor het welbevinden van de bomen.
 
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1, onder d Bro. De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van eventuele tegemoetkoming in de planschade en eventuele inrichtingskosten in de openbare ruimte geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd, waardoor een exploitatieplan niet nodig is. Het initiatief is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, die in strijd is met het bestemmingsplan en waarvoor slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo, stelt artikel 3.10 Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan.
 
Participatie
Omwonenden zijn meerdere keren op de hoogte gebracht van de ontwikkeling middels mondelinge gesprekken. Tijdens deze gesprekken zijn de omwonenden op de hoogte gebracht van de beoogde ontwikkeling en hebben ze hun mening kunnen delen. De gesprekken hebben vooralsnog niet geleid tot aanpassingen van de ontwikkeling. De omwonenden hebben tijdens de gesprekken aangegeven niet negatief te staan tegenover de beoogde ontwikkeling.
 
Terinzagelegging
Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, van woensdag 31 januari 2024 tot en met dinsdag 12 maart 2024, is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is in de nota van beantwoording zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.