direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Hoofdstraat 71-75
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stadsvast B.V. heeft het voornemen om aan de Hoofdstraat 71-75 in Hillegom een bestaande detailhandellocatie deels te herontwikkelen naar in totaal 8 woningen in een hofje, met behoud van een winkeleenheid aan de straatzijde.

De beoogde herontwikkeling is niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Centrum'. Om de realisatie mogelijk te maken is ervoor gekozen om af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning. Hiervoor dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt getoetst aan een goede ruimtelijke ordening, door te kijken naar de beleidskaders, de omgevingsaspecten en de uitvoeringsaspecten. Dit document bevat deze onderbouwing.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied bevindt zich aan de Hoofdstraat 71-75, in het centrum van Hillegom. De globale ligging staat in figuur 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging projectgebied

De exacte locatie van het projectgebied bestaat uit de kadastrale percelen 1573, 4168 en 4169 sectie B, zoals weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0002.png"

Figuur 1.2 Exacte ligging projectgebied

1.3 Geldend planologisch kader

Het planologisch regime ligt vast in het bestemmingsplan Centrum van de gemeente Hillegom, zoals vastgesteld op 23 januari 2014. Ook de paraplubestemmingsplannen Parkeren (26-01-2017), Wonen (15-10-2020) en Bedrijventerreinen & Flitsbezorgdiensten (21-09-2023) zijn ter plaatse van toepassing. De beoogde ontwikkeling voldoet niet aan de bestemming 'Centrum – 1' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Centrum. De beoogde ontwikkeling past niet omdat het binnen deze bestemming niet mogelijk is om:

  • het aantal woningen te vergroten;
  • achter de rooilijn aan de straatzijde te bouwen;
  • op het binnenterrein hoger dan 3,5 meter te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Centrum'

1.4 Leeswijzer

De ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: Huidige situatie en projectbeschrijving
  • Hoofdstuk 3: Ruimtelijk beleidskader;
  • Hoofdstuk 4: Onderzoek milieuaspecten;
  • Hoofdstuk 5: Uitvoerbaarheid.

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Ten slotte gaat hoofdstuk 5 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In het projectgebied bevindt zich op dit moment nog een winkelpand met een detailhandsfunctie en 3 appartementen. De hoofdbebouwing bestaat uit twee lagen met een kap en is gericht naar de Hoofdstraat, met aan weerszijden belendende bebouwing van vergelijkbare hoogte. Het achtererf bestaat uit laagbouw c.q. erfbebouwing, die tot de winkel behoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0004.png"

Figuur 2.1 Vooraanzicht huidige situatie (Cyclomedia)

2.2 Toekomstige ontwikkeling

Cultuurhistorische identiteit

Het initiatief is gelegen aan de Hoofdstraat - de historische drager van Hillegom waarlangs de eerste gebouwen in de vroege middeleeuwen werden gevestigd. Het was een onderdeel van het lint tussen Leiden en Haarlem dat over de oude en hoger gelegen strandwal liep. De Hoofdstraat kent nog steeds een aantal beeldbepalende historische gebouwen die een fraaie verwijzing doen naar het verleden van Hillegom. Bovendien dragen de historische bebouwing, parken en structuren in het centrum van oudsher een belangrijke ontmoetingsplek waar de inwoners van Hillegom samenkomen.

De Hoofdstraat wordt gekenmerkt door een gespiegeld profiel waar detailhandel en horeca zich bevindt op de begane grond - op de verdiepingen wordt veelal gewoond. De Hoofdstraat voelt daardoor voornamelijk aan als winkelstraat en aanloopgebied. In het achtererf van de veelal diepe percelen bevinden zich opslag- en magazijnruimtes ten behoeve van de horeca en detailhandelsfuncties van de winkels op de begane grond. Doorgaans zijn dit anonieme plekken met weinig kwaliteit.

Het historische karakter maakt het centrum tot een aantrekkelijk woon-, winkel- en horecagebied. De landelijke trend van een teruglopend winkelaanbod en optredende leegstand speelt ook in Hillegom. De ambities van het initiatief lijken in lijn te zijn met de ambities van de gemeente – zoals in de omgevingsvisie beschreven. Met de winkelplint blijft er invulling gegeven worden aan de wens voor passend winkelaanbod – dat tegelijkertijd een veelzijdig winkelaanbod kan faciliteren. De uitdaging bij de ontwikkeling van woningbouw in een winkelstraat als deze, is om voldoende leefkwaliteit te kunnen creëren om plezierig te kunnen wonen en echt een kwaliteitsimpuls te geven aan de straat als verblijfsplek in plaats van een aanloopgebied.

Kenmerken initiatief

De Hoofdstraat kenmerkt zich door een wand van detailhandel en horeca op de begane grond. Op de verdieping wordt vaak gewoond. Deze wand wordt onregelmatig onderbroken door grotere straten en kleinschaligere onderbrekingen, dit draagt bij aan het karakter van het historisch hart. De bebouwing kent geen echte eenduidigheid in architectonische uitstraling. Aan de Hoofdstraat wisselen vorm en materialisatie zich af veelal af. Het geheel wordt echter bijeengehouden door bebouwing met een traditionelere uitwerking in de vorm van fraaie bakstenen siergevels en zadeldaken.

Het initiatief gaat uit van renovatie van de schil van het bestaande gebouw met behoud van de bestaande appartementen aan de voorzijde. Aan de achterzijde wordt de bedrijfsruimte aan het binnenterrein gesloopt en vervangen door een hofje met aanliggende hofwoningen. In de beoogde situatie zijn aan het hofje 8 nieuwe (hof)woningen voorzien. Op de begane grond aan de Hoofdstraat is een winkel beoogd. De beoogde woningen zijn koopwoningen in het lage en middensegment. Aan de straatzijde schikt het initiatief zich naar het bestaande karakter van de Hoofdstraat. Aan de straatzijde blijft de uitstraling van een winkelpand behouden door fraaie etalages met duidelijke parcelering.

Het gebouw kent één toegang tot het binnenhof vanaf de Hoofdstraat en een tweede ontsluiting vanaf het binnenhof naar het Krochtplein . Het plan bedraagt 5 woningen op begane grond niveau en 3 appartementen op de bovenverdieping. Het hof dient als gemeenschappelijke buitenruimte en is een daarin een verrijking t.o.v. zijn oude functie als winkel, opslag en logistieke functie. En fungeert daarin beter als Hillegoms ontmoetingsplek. Ook achter de hofwoningen komt een nieuwe buitenruimte voor de nieuwe bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0005.png"

Figuur 2.2 Situatietekening beoogde ontwikkeling

Massa en Volume

Zoals eerder benoemd kent de Hoofdstraat geen typische eenduidigheid in massa en volume. De Hoofdstraat wordt voornamelijk gekenmerkt door verschillen in bouwhoogte en dakvormen. Binnen deze afwezigheid zijn er wel enkele fraaie gebouwen met een traditionele uitstraling die het geheel aan elkaar “rijgt”. Het initiatief past qua massa en volume op de aangrenzende bebouwing, voorstel is om de goothoogte aan te laten sluiten bij de naastgelegen bebouwing en dit in lijn door te zetten. Verder kent het initiatief een zadeldak met kapverdraaiing in het midden als verfraaiend element – dit in lijn met de meer traditionele bebouwing aan de Hoofdstraat. De kap hoogte is daarmee hoger dan in de huidige situatie, maar vergelijkbaar aan omliggende bebouwing.

Gevellijn en oriëntatie

De voorgevellijn aan de Hoofdstraat houdt de wandvorming aan de Hoofdstraat intact en sluit aan bij de bestaande bebouwing. Het winkelfront oriënteert zich op de Hoofdstraat. De binnenkant van de ontwikkeling probeert zich te onttrekken aan de bijbebouwing op naastgelegen percelen. Aan de zuidkant vind je geen logistieke functies en aan de zuidkant een dichte winkelgevel tot aan het krochtplein. Bevoorrading van de winkels gaat uitsluitend over de Hoofdstraat. De bebouwing rond het hofje wordt zo georiënteerd dat de uitstraling en raampartijen zich richten op de binnenzijde, maar is tegelijkertijd wel verbonden met de achterzijde door de daar georiënteerde buitenruimte. Deze groene buitenruimte vormt een zachte overgang richting het naastgelegen Krochtplein.

Een minimale opening – onder de bebouwing daar – geeft een fraaie doorkijk naar een groen hofje aan de binnenkant. En doet daarmee een bijdrage aan een wisselend en leefbaar beeld aan de Hoofdstraat. De opening wordt zo klein mogelijk gehouden om de wandwerking van de Hoofdstraat te respecteren. De ruimte die ontstaat op de kruising van de hoofdstraat en het hofje wordt zo een unieke ontmoetingsplek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0006.png"

Figuur 2.3 Aanzicht vanaf Hoofdstraat

Openbare ruimte en leefkwaliteit

Hillegom heeft te maken met een afnemende vraag aan winkelvoorraad en een toenemende vraag aan woningen. Ook elders op de Hoofdstraat worden daardoor woningen toegevoegd. Naast het feit dat de verhuurbaarheid in de winkelstraat toeneemt zullen er geen gaten in het straatbeeld vallen. Bovendien zorgt een mix van wonen en winkelen voor levendigheid op de Hoofdstraat – ook na sluitingstijd van de winkels.

In de nieuwe plannen blijft het hoofdbebouwingslint intact. Het achtererf dat zich nu in opslag- en magazijnruimtes vertaald is een achterhaald principe en zorgt in zijn huidige vorm voor een anonieme en monofunctionele ruimte. Het initiatief introduceert een groen hofje met ingetogen tuininrichting. Een unieke ontmoetingsplek aan de winkelstraat waar mensen in de luwte kunnen wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0007.png"

Figuur 2.4 Impressie landschappelijke inpassing hofje (bron: Lindeloof Tuin- en Landschapsarchitecten BV)

Dubbelzijdige ontsluiting

Het beoogde hofje wordt aan twee zijden ontsloten. Ten eerste wordt er vanaf de Hoofdstraat een onderdoorgang richting het hofje gerealiseerd. De tweede ontsluiting bevindt zich aan de achterzijde, richting het Krochtplein. Deze onderdoorgang bevindt zich in het ontwikkelgebied van het naastgelegen perceel, waar een dergelijk hofje is beoogd.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling aan het geldende Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de Stedenbouwkundige kaders voor bouwinitiatieven in Hillegom centrum. Dit document is als leidraad gebruikt bij de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, gekenmerkt door een hoog abstractie en schaalniveau.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Toetsing

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m² bvo wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Met de ontwikkeling worden 8 nieuwe woningen toegevoegd. Het winkeloppervlak neemt af. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast zijn nieuwe woningen gasloos of energieneutraal of leveren zelfs energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

Toetsing

De ontwikkeling betreft een toevoeging van 8 woningen. Deze uitbreiding vindt plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De woningen bevinden zich in het middensegment. Verder is het de ambitie om maximaal in te zetten op duurzaamheid. Hier gaat paragraaf 3.4.2 verder op in. De ontwikkeling sluit aan bij de provinciale visie.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (april 2023)

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen in Zuid-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de verordening regelmatig aangepast. De meest recente versie is de geconsolideerde versie van 1 april 2023

Voor dit project is het volgende van belang:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft de voorkeur aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en de bijbehorende bepalingen in de Omgevingsverordening.

Toetsing

Het projectgebied is op de kaart 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' niet aangemerkt als bijzondere beschermingscategorie. Het toevoegen van woningen en stedelijke voorzieningen binnen de stad, wordt beschouwd als 'inpassen'. De ontwikkeling sluit aan bij de bestaande stedelijke omgeving en is zorgvuldig ingepast op de locatie.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

Toetsing

Zoals in paragraaf 3.2.2 benoemd voorziet de beoogde ontwikkeling niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Tevens is het gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

Op het aspect verkeer is in paragraaf 4.3 ingegaan. Hierin wordt geconcludeerd dat dit aspect voldoende is gewaarborgd in de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Heerlijk Hillegom

Met de Omgevingsvisie zet de gemeente Hillegom de koers uit op weg naar 2030. In deze visie worden de verschillende belangen vanuit landschap, het dorp, recreatie en toerisme, de agrarische sector en de gemeenschap samengesmolten tot een integrale ontwikkelingsrichting. Een zorgvuldige afstemming tussen al deze opgaven is cruciaal. De gemeente moet zich niet ad hoc gaan ontwikkelen, maar juist steeds (met de visie in de hand) blijven zoeken naar meerwaarde door het versterken van de leefbaarheid, de economie, het landschap en de natuur in Hillegom.

Wonen

Hillegom is een aantrekkelijke plek om te wonen. In de gemeente kan men ‘dorps’ wonen, goed bereikbaar en met alle voorzieningen dichtbij. Het woningaanbod is bovendien aantrekkelijk en gedifferentieerd. Er is een divers aanbod van verschillende stijlen uit verschillende periodes. Dit zorgt ervoor dat er plek is voor alle leeftijden en inkomensgroepen. Verder is de milieukwaliteit over het algemeen goed, dankzij de relatief geringe luchtvervuiling, de beperkte geluidoverlast door Schiphol en de lage geurbelasting. Voor de ontwikkelingen op het gebied van wonen wordt aangesloten bij de regionale kaders zoals afgestemd in de regio Holland Rijnland.

Gebiedsspecifiek 'Historisch Hart'

De te ontwikkelen locatie valt onder het gebiedsprofiel 'Historisch Hart'. De gemeente heeft voor dit gebiedsprofiel een koers bepaald, welke samengevat inzet op de volgende punten:

  • Het verbeteren van de samenhang en bereikbaarheid van het centrum.
  • Cultuurhistorie beter zichtbaar en herkenbaar maken.
  • Toevoegen van nieuwe toeristische/ economische en recreatieve functies.
  • Toevoegen van nieuwe functies in aanloopstraten.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan de gebiedsspecifieke en algemene doelstellingen van de omgevingsvisie.

Gebiedsspecifiek draagt de ontwikkeling bij aan de kwaliteitsverbetering van het centrum. De toevoeging draagt namelijk bij aan de leefbaarheid van het centrum na sluitingstijd van de winkelvoorzieningen. Hier is verder op ingegaan in paragraaf 2.2. Tevens vindt geen verslechtering plaats van de bereikbaarheid van het centrum. Door het verwijderen van oppervlak aan detailhandel blijft de parkeerbehoefte gelijk. Daarnaast neemt de verkeersgeneratie af. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.3.

In algemene zin draagt de ontwikkeling bij aan de in de visie genoemde duurzaamheids- en woondoelstellingen. In respectievelijk paragraaf 3.4.2 en 3.4.3 worden deze thema's verder toegelicht.

3.4.2 Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Hillegom 2018-2022

Eén van de aspecten die in de Omgevingsvisie een essentiële rol speelt is duurzaamheid. De gemeenteraad heeft al in 2016 unaniem een motie aangenomen met de ambitie om in 2030 energieneutraal, en in 2050 klimaatneutraal te zijn.

Het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Hillegom 2018-2022 beschrijft hoe deze ambities ten aanzien van duurzaamheid worden gerealiseerd. Het afwegingskader van de gemeente is beschreven, waarin aandacht wordt besteed aan diverse onderwerpen gecategoriseerd op basis van de hoofdindeling sociale-, fysieke- en economische duurzaamheid.

Toetsing

Voor de beoogde ontwikkeling is het thema fysieke duurzaamheid relevant. Hieronder worden de relevante onderwerpen onder dit thema getoetst.

Landschap en natuur

Voor het onderwerp landschap en natuur heeft de gemeente de volgende vier doelstellingen genoteerd:

  • 1. Behouden of versterken leesbaarheid
  • 2. Behouden of versterken gebiedskenmerken
  • 3. Behoud of toename van biodiversiteit
  • 4. Versterken ecologische verbindingen

De ontwikkeling bevindt zich in het centrum van Hillegom. Van een landschappelijke identiteit is dan ook niet of nauwelijks sprake. Voor deze locatie is met name het behoud en de toename van biodiversiteit een belangrijke doelstelling. In dit kader heeft een onderzoek naar beschermde soorten flora en fauna plaatsgevonden. Dit wordt in paragraaf 4.10 verder behandeld. Hieruit blijkt dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn in het projectgebied. In de toekomstige situatie wordt de biodiversiteit vergroot door het hofje groen in te richten. In het hofje worden diverse inheemse planten en bomen aangeplant. In de onderstaande figuur staat de landschappelijke inrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0008.png"

Figuur 3.3 Impressie landschappelijke inpassing hofje (bron: Lindeloof Tuin- en Landschapsarchitecten BV)

Energie en klimaat

Voor het onderwerp energie en klimaat heeft de gemeente de volgende vier doelstellingen genoteerd:

  • 1. Energieneutraal in 2030 en klimaatneutraal in 2050
  • 2. Waterberging en retentie verbeteren
  • 3. Hittestress mitigeren
  • 4. Duurzame energieopwekking (ook tijdelijk) en besparingen realiseren

Energie

De bestaande bouw wordt gerenoveerd tot een energiezuinigheid niveau van nieuwbouw. De nieuwe hofwoningen worden voorzien van diverse maatregelen ten behoeve van energiezuinigheid, zoals zonnepanelen, duurzame installaties (WTW ventilatieunit en douche met WTW), verwarming met lage temperatuur vloerverwarming en hoogwaardige isolatie. In de onderstaande figuur staan deze maatregelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0009.png"

Figuur 3.4 Principe doorsnede met duurzaamheidsambities

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voor de nieuw te bouwen woningen een GPR-berekening uitgevoerd. Bij deze berekening zal worden aangesloten op te behalen normen zoals genoemd in de Omgevingsvisie Heerlijk Hillegom. Dit zij n de volgende normeringen: DPG (milieu en energie), gezondheid en gebruikskwaliteit minimaal een 8 en toekomstwaarde minimaal een 7.

Klimaat

Het projectgebied bevindt zich in het centrum van Hillegom, een grotendeels versteende en verharde omgeving. De herontwikkeling van het achterterrein biedt een kans om bij te dragen aan de klimaatopgave van de gemeente. Deze opgave richt zich met name op het tegengaan van hittestress en het verbeteren van de waterberging en -retentie. Op de achterzijde van het perceel wordt het aantal vierkante meter dakoppervlak fors verminderd. Hier is het hofje beoogd. Dit hofje is deels groen ingericht, bestaande uit drie groene vlakken en een haag (zie figuur 3.3). Binnen de groene vlakken worden verschillende vaste planten en bomen gerealiseerd. Het groen draagt bij aan zowel het tegengaan van hittestress als het verbeteren van de waterbergingscapaciteit. Daarnaast creëert het een prettige plek om te verblijven.

Duurzaam ruimtegebruik wij woningbouw

Voor het onderwerp duurzaam ruimtegebruik heeft de gemeente de volgende vijf doelstellingen genoteerd:

  • 1. Nieuwbouw zoveel mogelijk via inbreiding
  • 2. Compact/multifunctioneel bouwen/geen hoogbouw
  • 3. Autoluw/-vrije woonomgeving
  • 4. Eerst ingezette en ontwikkeling zijnde projecten realiseren
  • 5. Bestaande en nieuwe woningen verduurzamen

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen de kern van Hillegom. Een verouderde magazijnruimte maakt ruimte voor acht nieuwe woningen. Hiermee is sprake van inbreiding. De hofwoningen zijn compact opgezet en zorgvuldig ingepast. Met de combinatie aan winkel- en woonruimte is hier sprake van multifunctioneel bouwen. De nieuwe woningen worden gerealiseerd in een autovrij hofje. Hierdoor is sprake van een autovrije woonomgeving. De bestaande woningen worden verduurzaamd en de nieuwe woningen worden volgens de laatste duurzaamheidseisen gebouwd (zie ook het vorige onderwerp). Geconcludeerd wordt dat met de realisatie van de ontwikkeling sprake is van duurzaam ruimtegebruik.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de verschillende fysieke duurzaamheidsambities van de gemeente Hillegom.

3.4.3 Woonprogramma Hillegom 2020 - 2024

Het ‘Woonprogramma 2020 – 2024: naar een duurzaam evenwicht’ is een uitwerking van de omgevingsvisie ‘Heerlijk Hillegom’. In dit woonprogramma beschrijft de gemeente haar visie, ambities en keuzes op het gebied van wonen voor de komende jaren. De gemeente heeft hiervoor een drietal ambities en een viertal opgaven geformuleerd. Dit zijn de volgende:

Ambitie 1: ruimte bieden aan een gevarieerde woningvraag

Twee opgaven hebben hiervoor prioriteit:

  • a. Voldoende en divers aanbod in woningbouw
  • b. Inzet voor woningzoekenden in de knel

Ambitie 2: woonwijken en woningen klaar voor de toekomst

De volgende opgave heeft hierbij prioriteit:

  • c. Toekomstbestendig woonaanbod in de wijken

Ambitie 3: lang zelfstandig wonen als onderdeel van de gemeenschap

De volgende opgave heeft hierbij prioriteit:

  • d. Passend woonaanbod bij iedere levensfase

De ambities zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma en afwegingskaders. Voor woningbouw gelden de volgende afwegingskaders:

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0010.png"

Figuur 3.5 Afwegingskaders woningbouw

Toetsing

Voor het bepalen van de kwantitatieve behoefte aan nieuwe woningen is in de Woonvisie nog uitgegaan van de cijfers vanuit het Woningmarktonderzoek RIGO 2019. Deze cijfers laten een ruime behoefteraming zien voor alle koop- en huurprijsklassen voor de gemeente Hillegom. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de woningbehoefte in het lage en midden koopsegment in Hillegom.

In het afwegingskader worden kwantitatief tot 2030 ca. 1.440 woningen beoogd in de gemeente. De ontwikkeling draagt hier aan bij. Kwalitatief draagt de ontwikkeling bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. De verdere uitwerking hiervan vindt plaats bij de omgevingsvergunning aanvraag voor het bouwen. Aan deze aanvraag wordt een GPR-berekening toegevoegd.

De invulling van het bouwprogramma hoeft niet aan de afwegingskaders getoetst te worden. Er worden namelijk 8 nieuwe woningen gerealiseerd. Het afwegingskader is pas van toepassing bij een ontwikkeling van meer dan 8 woningen.

Hiernaast heeft de gemeente de gemeente beleid heeft ten aanzien van anti-speculatiebedingen en zelfbewoningsplicht, hiertoe worden anterieur afspraken gemaakt tussen gemeente en initiatiefnemer.

Hoofdstuk 4 Onderzoek milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor de beoogde ontwikkeling relevante milieuaspecten beschreven.

4.2 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, maar waarbij wel sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Dit hoeft alleen voor projecten die aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Onderzoek en conclusie

Gelet op de onderstaande kenmerken van de ontwikkeling kan gesteld worden dat in dit geval geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld onder D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.:

  • Het plan ligt in het binnenstedelijk gebied van Hillegom.
  • Op basis van het vigerende bestemmingsplan Centrum is de activiteit wonen al toegestaan.
  • Er is sprake van vervangende nieuwbouw waarbij de winkel en de 3 appartementen boven de winkel worden vervangen door een winkel en 3 appartementen. Daarnaast wordt de laagbouw (winkel) aan de achterzijde wordt vervangen door een 8-tal hofwoningen. Dit betekent dat netto 8 woningen worden toegevoegd. Inmiddels zijn er uitspraken waaruit blijkt dat vervangende nieuwbouw met een beperkt aantal woningen in binnenstedelijk gebied al niet meer hoeven te worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS: 201901464/1/R1).

Omdat de ontwikkeling niet wordt gezien als stedelijk ontwikkelingsproject is in dit geval het Besluit m.e.r. niet van toepassing. Verdere toetsing is niet noodzakelijk.

4.3 Verkeer en infrastructuur

Ontsluiting

Het projectgebied wordt richting het zuiden via de Hoofdstraat naar de N208 ontsloten. De N208 vormt de verbindingsweg naar andere plaatsen in de omgeving.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit 8 nieuwe woningen. Bij het vaststellen van de verkeersgeneratie is er gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW (publicatie 381). Voor de ligging is er uitgegaan van 'centrum'.

Tabel 4.1 Berekening verkeersgeneratie

Verkeersgeneratie   Aantal   Kencijfer CROW   mvt/etmaal weekdag   mvt/etmaal werkdag  
Huidige situatie  
Detailhandel   424 m²   30,6 per 100 m²   129,7   129,7  
Bedrijf (extensief)   29 m²   3,25 per 100 m²   0,8   1,1  
Wonen (huur, midden/goedkoop)   3 woningen   2,2 per woning   6,6   7,3  
Totaal huidig       138   138  
Toekomstige situatie  
Detailhandel   80   30,6 per 100 m²   24,5   24,5  
Wonen (huur, midden/goedkoop)   3   2,2   6,6   7,3  
Wonen (Koop, etage/midden)   8   4,1   32,8   36,4  
Totaal toekomstig       64   69  
Totaal toename       -74   -69  

In de toekomstige situatie is de verkeersgeneratie circa 64 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Dit is een afname van circa 74 mvt/etmaal ten opzichte van de huidige situatie. De verkeersgeneratie heeft hierom naar verwachting geen negatieve gevolgen op de omliggende ontsluitingswegen.

Parkeren

Bij het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernomen uit de Nota parkeernormen van de gemeente Hillegom (15 april 2016).

Er is een separate berekening naar de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling uitgevoerd. Hierin is gekeken naar zowel de huidige als de toekomstige behoefte. De berekening is opgenomen in bijlage 1.

In de parkeerberekening wordt geconcludeerd dat er na toepassing van aanwezigheidspercentages geen sprake is van een toename in de behoefte van het aantal parkeerplaatsen. Er zijn geen aanvullende parkeerplaatsen benodigd.

Conclusie

De bereikbaarheid van het projectgebied is goed. Door de ontwikkelingen neemt de verkeersgeneratie naar verwachting af. Daarnaast blijft de parkeerbehoefte gelijk.

4.4 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Voor geluidsgevoelige functies die binnen deze geluidszones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen de wettelijke geluidszone van een spoorlijn geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB (wegverkeerslawaai). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van een spoorweg bedraagt 68 dB.

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller worden.

Onderzoek en conclusie

Met de beoogde ontwikkeling worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn geluidsgevoelige functies. De woningen bevinden zich binnen de geluidszone van de gezoneerde weg Van Den Endelaan.

De nieuwe woningen bevinden zich op een binnenterrein. Richting de gezoneerde weg worden deze nieuwe woningen afgeschermd door bestaande bebouwing, met uitzondering van een smalle doorgang richting de ontwikkeling. De omliggende bebouwing schermt het binnenterrein en de beoogde woningen af van geluid van de gezoneerde weg, en andere wegen. Er is hierom geen aanleiding om te veronderstellen van de voorkeurswaarde van 48 dB als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden. Er hoeft geen akoestisch onderzoek gedaan te worden naar de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Door middel van een verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen het projectgebied in kaart gebracht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • De puinhoudende zandige toplaag van de bodem ter plaatse van het buitenterrein is matig verontreinigd met lood, zink en PAK, het is nog onbekend of sprake is van een sterke verontreiniging in de grond;
  • De top- en en onderlaag is licht verontreinigd met meerdere zware metalen;
  • De onderlaag is ligt verontreinigd met PCB;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met som ylenen en som dichlooretheen.
  • Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er vooralsnog milieuhygiënisch gezien bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.

Het is nodig om de individuele deelmonsters separaat op lood, zink en PAK te onderzoeken. Voorts dient de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem onder het huidige winkelpand in kaart te worden gebracht. Aanbevolen wordt om een dergelijk onderzoek uit te voeren op het moment dat het winkelpand niet meer in gebruik is. Deze onderzoeken wordt voorafgaand aan de omgevingsvergunning voor het bouwen uitgevoerd.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op 8 nieuwe woningen. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs de Van den Endelaan (als maatgevende weg nabij het projectgebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.

Conclusie

Ter plaatse van het hele projectgebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.

Risicovolle inrichtingen

Ten westen op een afstand van circa 164 meter bevindt zich de risicovolle inrichting Draka Interfoam B.V. Het bedrijf is gespecialiseerd in de ontwikkeling, productie en verwerking van polyetherschuimen. Hiertoe worden gevaarlijke stoffen binnen het bedrijf opgeslagen en verwerkt. Het projectgebied bevindt zich niet in de PR 10-6-contour. In het huidige bestemmingsplan is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Daaruit blijkt dat als gevolg van een calamiteit er sprake is van 1 dodelijk slachtoffer, er is derhalve geen sprake van een groepsrisico. Hierdoor kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording voor de inrichting.

Transport gevaarlijke stoffen N208

Over de N208 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg bevindt zich op circa 139 meter ten westen van het projectgebied. De maatgevende stof bedraagt GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. Het projectgebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 beperkt is, kan worden volstaan met het toepassen van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). Tevens moet een beknopte verantwoording worden opgesteld.

Toetsing aan vuistregels plaatsgebonden risico

In par. 1.2.4 van de bijlage bij de HART zijn vuistregels gegeven voor een weg binnen de bebouwde kom. In par. 1.2.4.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risicocontour 10- gegeven.

Volgens vuistregel 2 is er voor een weg binnen de bebouwde kom geen plaatsgebonden risicocontour 10-6.

Toetsing aan vuistregels groepsrisico

In par. 1.2.4.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of 2-zijdige bebouwing van belang. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding alleen mogelijk indien er geen LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden. Hierbij staat LT voor toxische vloeistof en GT voor toxisch gas.

Om te bepalen of dergelijke transporten plaatsvinden is bepaald in welke categorie TDI valt. TDl is de toxische stof die naar Draka wordt getransporteerd. Uit de indelingscriteria voor stofcategorieën blijkt dat TDl in de stofcategorie LT2 valt. Een risicoberekening met het rekenprogramma RBMII is daarom niet nodig. De HART kan nu gebruikt worden met als vervolgstap vuistregel 2.

Voor toepassing van vuistregel 2 is alleen het aantal GF3 transporten per jaar van belang. Het gaat hierbij om LPG. Uitgegaan is van 52 GF3 transporten, een twee-zijdige bebouwing met een dichtheid van 100 personen/ha en een afstand van de woningen tot de wegas van 139 meter.

Uit tabel 8 van Hart is af te lezen dat bij maximaal 250 GF3-transporten per jaar (bijv. LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels). Bij een aantal GF3 transporten van 52 per jaar is de conclusie dat het groepsrisico lager ligt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Dit betekent dat volstaan kan worden met een beknopte groepsriscicoverantwoording.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het projectgebied wordt richting twee zijden ontsloten, namelijk richting de Hoofdstraat en het Krochtplein. Via deze wegen kan richting twee zijden van de bron af gevlucht worden en is het projectgebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 8 woningen. De aanwezige personen zijn over het algemeen zelfredzaam. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers en personeel de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Incident toxische stoffen

Bij een incident met toxische stoffen op de N208 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Gezien de locatie en de omliggende centrumfuncties kan voor de Hoofdstraat van het gebiedstype 'gemengd gebied' worden uitgegaan, waarmee de richtafstanden uit de VNG-publicatie met één stap verminderd kunnen worden.

Het projectgebied en de naastgelegen panden zijn in het huidige bestemmingsplan bestemd als 'Centrum – 1'. Direct achter het projectgebied bevindt zich een blok dat bestemd is als 'Centrum – 2'. Binnen deze bestemmingen zijn de functies detailhandel, detailhandelsverwante bedrijven, horeca van ten hoogste categorie 1 en dienstverlening (dit uitsluitend t.p.v. 'Centrum -2') toegestaan. Deze functies zijn op grond van de genoemde VNG-publicatie in te schalen als milieucategorie 1, waar een richtafstand van 10 m bij hoort in het standaard gebiedstype 'rustige woonwijk'. In een gemengd gebied, zoals de Hoofdstraat, is met één stap lager een afstand van 0 m van toepassing. Dit betekent dat deze functies direct naast of onder woningen toegestaan kunnen worden.

Naast de ontwikkeling bevindt zich een restaurant (Roza). Dit restaurant heeft een milieucategorie 1, vanwege geluid en geur. Gezien sprake is van een gemengd gebied geldt geen richtafstand vanaf dit restaurant tot de beoogde woningen. Verder heeft het restaurant geen terras en bevindt de luchtafvoerpijp van het restaurant zich niet direct naast de woningen. Daarnaast is het van belang dat ter plaatse van het projectgebied ook nu reeds woningen zijn toegestaan, waar omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering rekening mee te houden hebben om hinder te voorkomen.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bedrijf-/milieuzonering geen belemmering voor het project.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Ook is het projectgebied niet is gelegen in een weidevogelgebied of de strategische reservering natuur. Tevens liggen geen karakteristieke landschapselementen in het projectgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen circa 3 km in westelijke richting en betreft het gebied Kennemerland-Zuid. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.

Om stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is voor de aanleg- en de gebruiksfase een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 4 en 5. De ontwikkeling wordt niet op palen gefundeerd. Hierom is in de berekening van de aanlegfase geen heimmachine opgenomen. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat geen depositiebijdragen binnen Natura 2000-gebieden worden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. In dit kader is een Quickscan Wet natuurbescherming opgesteld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd dat er binnen het projectgebied geen sprake is van vaste verblijfplaatsen, jaarrond beschermde nesten of essentieel leefgebied van beschermde soorten. Wel dient voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met vleermuizen (foerageren en vliegroutes) en broedvogels in het algemeen. Verder dient ten allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht. Hiervoor zijn de volgende maatregelen relevant:

  • Broedende vogels mogen niet worden verstoord en nesten mogen niet worden vernietigd. Het broedseizoen verschilt per soort. Voordat gestart wordt met verstorende activiteiten, moet door een deskundig worden gecontroleerd of er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.
  • De werkzaamheden worden in de periode april tot en met half oktober alleen overdag uitgevoerd in verband met vliegroutes van vleermuizen. Als werkzaamheden in deze periode toch bij schemer en in het donker worden uitgevoerd, worden de werkzaamheden alleen verricht met verlichting die de omliggende groenstructuren niet verlicht.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet vooralsnog niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Voorafgaand aan de bouwaanvraag dient wel een stikstofonderzoek uitgevoerd te worden. Effecten op beschermde diersoorten zijn op voorhand uitgesloten. Wel dient er rekening gehouden met vleermuizen (foerageren en vliegroutes, broedvogels in het algemeen en de zorgplicht.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

Bij een ruimtelijk plan dient in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2022-2028 zal het Waterbeheerprogramma (WBP6) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar visie is voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De visie van het hoogheemraadschap kan samengevat worden in: water wijst de weg. Het beheergebied van Rijnland en het watersysteem moeten veerkrachtiger en flexibeler worden, er is een noodzaak om water meer leidend te maken in de ruimtelijke inrichting. Belangrijk is om te blijven investeren in waterbeheer. Het werken aan oplossingen om de leefomgeving toekomstbestendig te maken doet het hoogheemraadschap niet alleen, maar in samenwerking met andere partijen zoals het Rijk, provincies en gemeenten. Er zijn vijf maatschappelijke opgaves geformuleerd:

  • 1. bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw
  • 2. tegengaan van bodemdaling
  • 3. versterking van de biodiversiteit
  • 4. energieneutraal werken
  • 5. Nederland circulair in 2050.

De thema's voor de strategische doelen bestaan uit waterveiligheid, voldoende water, schoon water, waterketen, Rijnland duurzaam en Rijnland klimaatadaptief. In het waterbeheerprogramma is beschreven hoe het hoogheemraadschap de gestelde taken wilt bereiken en hoe ze denken dat te gaan doen. Het Waterbeheerprogramma (WBP6) 2022-2028 van Rijnland is te vinden op de website: www.bp6rijnland.nl

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Op 13 mei 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen. Hierop kan echter door het waterschap ontheffing worden verleend.

Riolering en afkoppelen 

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is in de huidige situatie geheel verhard en grotendeels bebouwd.

Waterkwantiteit

Binnen het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen
Het projectgebied is niet gelegen binnen een primaire of regionale waterkering. Het projectgebied is ook niet gelegen binnen beschermingszones hiervan.

Afvalwater en riolering

De bebouwing is aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De bedrijfsbebouwing aan de achterzijde van het perceel wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een hofje met hofwoningen gerealiseerd. In het hofje is ruimte voor een kleine groenvoorziening.

Waterkwantiteit

Het verhard oppervlak neemt niet toe. Er wordt verder geen oppervlaktewater gedempt. Watercompensatie is niet aan de orde.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

De woningen worden aangesloten op het bestaande stelsel op het perceel.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het projectgebied.

Gemeentelijk archeologie beleid

De gemeente Hillegom heeft in samenwerking met de gemeenten Lisse en Noordwijkerhout een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Inmiddels is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Hillegom geactualiseerd. Dit is vastgelegd in de volgende rapporten:

  • Wink, K. e.t. 2014: Toelichting op de archeologische verwachtings(waarden) kaart en beleidskaart Gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom, Weesp (Raap-rapport 2852).
  • Brandenburgh, C.R., 2020: graven in archieven. Een niet-gravend verstoringenonderzoek in de bollengemeenten Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen.

Onderzoek en conclusie

Archeologie

Het projectgebied is op de archeologische beleidskaart van Hillegom aangeduid als categorie 5 (rood). Dit zijn zones met een hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.OMGVHoofdstrt7175-on01_0011.png"

Figuur 4.1 Uitsnede uit de archeologische beleidskaart van Hillegom (projectgebied in zwarte cirkel)

De beoogde ontwikkeling overschrijd waarschijnlijk de vrijstellingsgrenzen van de aanwezige archeologische categorie. Voorafgaand aan de bouwaanvraag wordt advies ingewonnen voor het aspect archeologie. Indien nodig wordt er archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd.

Cultuurhistorie

Binnen het projectgebied bevinden zich geen aangewezen Rijks- of gemeentemonumenten, noch panden die onderdeel zijn van het MonumentenInventarisatieProject (MIP). Ook ligt het projectgebied niet binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht, of zones van bijvoorbeeld kasteel-, landgoed-, of molenbiotopen. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het project.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling kan niet worden vergund op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12 Wabo kan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. Een belangrijke voorwaarde om te mogen afwijken is dat er wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de beginselen van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening:

  • de ontwikkeling wordt op een passende wijze ingepast (H2);
  • de ontwikkeling sluit aan bij de geldende beleidskaders (H3);
  • de ontwikkeling is uitvoerbaar gelet op de onderzoeken naar de verschillende omgevingsaspecten (H4).

Contact omgeving

Tijdens de planvorming is goed contact geweest met de directe buren en achterburen. De plannen, waaronder het tekenwerk, zijn gedeeld en er zijn geen op- of aanmerkingen naar voren gekomen. Er is bereidheid tot zowel medewerking als samenwerking (zoals de ontwikkeling van het gezamenlijke binnenhof).

Zienswijzen

Tijdens een uitgebreide Wabo procedure bestaat er altijd de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Na het indienen van de zienswijze is er nog beroep mogelijk bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien de aanvrager of derden het niet eens zijn met het besluit.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van de aanvraag omgevingsvergunning en de bijbehoren leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden.

De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende initiatiefnemers waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.