Type plan: beheersverordening
Naam van het plan: De Polders
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.BVdePolders-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente dient, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, een bestemmingsplan/beheersverordening iedere tien jaar te herzien. Het geldende planologische kader is ouder dat 10 jaar. Daarom is het noodzaak het verordeningsgebied zo snel mogelijk te voorzien van een actuele regeling. De gemeente kan bij het opstellen van een planologische regeling voor een bestaande situatie kiezen voor het vaststellen van een bestemmingsplan of beheersverordening. Een beheersverordening is een beheerregeling en mag alleen betrekking hebben op een gebied waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Een beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Kleine, ondergeschikte uitbreidingen zijn echter wel mogelijk.
 
De beheersverordening kent een aantal voordelen ten opzichte van het bestemmingsplan. Een beheersverordening is beperkter qua mogelijkheden en kan daarom sneller worden opgesteld. Een beheersverordening kent ook geen voorbereidingsprocedure en beroepsmogelijkheden.
1.2 Verordeningsgebied
De beheersverordening heeft betrekking op het gebied dat wordt gevormd door de Oosteinderpolder, gelegen tussen Oosteinderlaan en Bennebroek en de Vosse- en Weerlanerpolder, gelegen tussen de Oude Weerlaan en de Oosteinderlaan. De grenzen van dit gebied zijn de gemeentegrens van de gemeente Bennebroek (Zandlaan) in het noorden, de Ringvaart van de Haarlemmermeer in het oosten, de Oude Weerlaan in het zuiden en de plangrens van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1997" in het westen. Op de volgende afbeelding staat het beheersverordeningsgebied binnen een rode omlijning weergegeven.  
 
Ligging Verordeningsgebied
 
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het verordeningsgebied geldt bestemmingsplan De Polder en deels Bestemmingsplan Horst ten Daal (1995). Op onderdelen is hieraan goedkeuring onthouden. Voor deze plandelen geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1979. Met de vaststelling van deze beheersverordening komen deze bestemmingsplannen voor het bovenstaande gebied 'te vervallen'.
 
1.3 Ruimtelijke ontwikkeling
De gemeenteraad kan in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied in overeenstemming met het bestaande feitelijke of planologisch toelaatbare gebruik wordt geregeld. Bestaand gebruik kan binnen het planfiguur van de beheersverordening op twee manieren worden vastgelegd: bestaand gebruik in enge zin en in ruime zin.
1.3.1 Gebruik in enge zin
Gebruik in enge zin is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van de gronden als van de aanwezige bouwwerken. Deze variant legt de bestaande functies en de bestaande bebouwing vast en biedt ruimte voor kleine –ruimtelijke en functionele ondergeschikte- uitbreidingsmogelijkheden.
1.3.2 Gebruik in ruime zin
De tweede uitleg is flexibeler. Bij deze uitleg wordt niet alleen de feitelijk bestaande situatie vastgelegd, maar worden ook de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt doorvertaald naar de nieuwe beheersregeling. Dit kunnen dus ook ontwikkelingen zijn die ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening nog niet zijn gerealiseerd.
 
Voor deze verordening wordt uitgegaan van gebruik in ruime zin. Daarbij geldt dus in principe het uitgangspunt dat de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden grotendeels worden gecontinueerd. De binnenplanse wijzigingsmogelijkheden mogen niet meegenomen worden omdat deze niet passen binnen het karakter van de beheersverordening.
1.4 Verantwoording instrumentkeuze
Voor het verordeningsgebied gelden verschillende beleidsstukken die op termijn voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Het betreft hier de gebiedsvisie Groen Genoegen, de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport en de ruimtelijke inpassing en de daarvoor nog te maken tracékeuze voor de Duinpolderweg. Echter binnen een afzienbare termijn zijn deze beoogde ontwikkelingen niet zo ver uitgewerkt dat deze opgenomen kunnen worden in een bestemmingsplan. Belangrijk element hierbij is dat de nog te maken tracékeuze voor de nieuw aan te leggen Duinpolderweg, die middels een inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, aan nieuwe ontwikkelingen 'in de weg staat'.  
 
Ontwikkelingen die voorzien worden zullen te zijner tijd met een bestemmingsplan of projectafwijkingsbesluit geregeld worden voor een klein deel van het totale gebied. De onderliggende beleidsstukken zoals de gebiedsvisie Groen Genoegen en de ISG blijven als toetsingskader gelden voor nieuwe ontwikkelingen. 
1.5 Procedure
De Wet ruimtelijke ordening kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. Het vaststellen van een beheersverordening is een besluit tot het vaststellen van een algemeen bindend voorschrift. Op een dergelijk besluit is hoofdstuk 3 Awb van toepassing, met dien verstande dat afdeling 3.2 Awb ingevolge artikel 3:1, lid 1 Awb alleen van toepassing is voor zover de aard van het algemeen verbindende voorschriften zich niet tegen de toepassing van die afdeling opgenomen voorschriften betreffende zorgvuldigheid en belangenafweging verzetten.
 
Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar worden gemaakt bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter worden aangetekend. De beheersverordening moet conform artikel 139 van de Gemeentewet bekend worden gemaakt.
 
Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet de gemeenteraad een inspraakverordening vaststellen. In die verordening is bepaald welke beleidsvoornemens via de in de inspraakverordening voorgeschreven procedure worden voorbereid. Ook op deze beheersverordening is de inspraakverordening van toepassing. Het uitgangspunt is dat beleidsvoornemens conform afdeling 3.4 Awb ter inzage worden gelegd.
 
De beheersverordening heeft met ingang van 13 juni tot en met 24 juli 2013 voor een ieder ter inzage gelegen waarbij de mogelijkheid bestond een inspraakreactie in te dienen. De reacties zijn samengevat en beantwoord in een Nota inspraak. Deze nota is als bijlage aan de verordening toegevoegd.
2 Inventarisatie
2.1 Algemeen
Een beheersverordening kan zowel het bestaande feitelijke gebruik vastleggen als het vigerende planologische gebruik. Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie is in het besluitgebied een veldinventarisatie uitgevoerd. Deze vormt samen met het vigerende bestemmingsplan en het uitgevoerde bureauonderzoek het vertrekpunt.
2.2 Bureau- en veldinventarisatie
Om de bestaande situatie goed inzichtelijk te krijgen is de volgende werkwijze gehanteerd. In eerste instantie zijn de gegevens van de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), de Kamer van Koophandel  en de Omgevingsdienst West Holland vergeleken met de bestemmingen van de moederplannen.
 
Hiervoor zijn de vigerende bestemmingen digitaal afgestemd op de meest recente digitale kadastrale en GBKN ondergrond. Vervolgens zijn de afwijkingen inzichtelijk gemaakt. Voor deze afwijkingen is nagekeken of in het verleden voor deze locatie een vrijstelling, ontheffing of herziening is geweest.
 
De resultaten en conclusies van deze inventarisatie zijn verbeeld in een inventarisatiekaart, die intern getoetst en gebruikt is, met bijbehorende lijst.  Deze kaart vormt de basis en het uitgangspunt voor de beheersverordening. De uitkomsten van de inventarisatie zijn toegezonden aan alle bewoners en eigenaren in het verordeningsgebied. Zij zijn in de gelegenheid gesteld hierop inhoudelijk te reageren. Voor verschillende adressen / locaties heeft dit geleid tot een bijstelling.
 
Naast de inventarisatie van de feitelijke situatie zoals hiervoor beschreven zijn de vigerende bestemmingsplannen inhoudelijk nader bezien op gebruiks- en bouwmogelijkheden en beschreven. Op basis van de ruimtelijke en functionele situatie alsmede het planologische regime (deels) is de bestaande situatie vastgelegd in onderhavige beheersverordening.
 
In een aantal gevallen week de feitelijk bestaande situatie af van de bestemming. Hiervan waren een aantal bekend bij de gemeente Hillegom en heeft hier al eerder onderzoek en besluitvorming over plaatsgevonden. In deze gevallen is de feitelijk bestaande situatie opgenomen in de Beheersverordening. Dit betrof aan de Oude Weerlaan het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning, het legaliseren van een 'wegbestemde' schuur op grond van overgangsrecht aan de Oude Weerlaan en het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als woning aan de Oosteinderlaan. 
 
Ook zijn enkele gevallen meegenomen waarover een gerechtelijke uitspraak is gedaan. Aan het voorliggende bestemmingsplan De Polders is op enkele onderdelen goedkeuring onthouden. Voor deze plandelen heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een richtinggevende uitspraak gedaan. De 'reparatie' van deze gevallen heeft nimmer plaatsgevonden. Met de vaststelling van deze beheersverordening wordt deze reparatie nu ingevuld. Het betreft hier de volgende locaties:
  • Zandlaan 22
  • Bethlehemlaan 12
  • Bethlehemlaan 31
  • Oosteinderlaan 10
  • Oosteinderlaan 74
  • Oosteinderlaan 37
Er bleken ook 'nieuwe gevallen' van afwijkend gebruik voor te komen, zoals een agrarisch bedrijf dat gestopt is met de bedrijfsvoering. Deze gevallen beschouwen wij als ‘nieuwe ontwikkelingen’ die nog niet ingepast kunnen worden met deze beheersverordening. Tenslotte worden in het gebied ook hobbymatig paarden gehouden. Dit is strijdig met de bestemming ‘uitoefening van een agrarisch bedrijf’. Op zich lijkt dit hobbymatige gebruik niet in strijd met goede ruimtelijke ordening. Maar en planologisch juridische inpassing zonder een beleidsmatige onderlegger is niet mogelijk. Voor dit gebruik zal beleid geformuleerd gaan worden. Het betreft hier de locaties:
  • Oude Weerlaan 59a
  • Oosteinderlaan 70
2.3 Nieuwe ontwikkelingen
Tegen een beheersverordening staat geen bezwaar- en beroepprocedure open. Dit volgt uit het feit dat een beheersverordening wordt aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het ontbreken van deze inspraakmogelijkheid brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet ingepast kunnen worden in de beheersverordening.
 
Betekent het voorgaande dan dat er geen ontwikkelingen meer in het gebied kunnen plaatsvinden? Hiervan is gelukkig geen sprake. Nieuwe initiatieven binnen het gebied blijven mogelijk. Bij het aandienen van een initiatief zal deze getoetst worden aan de gebiedsvisie Groen Genoegen, de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport en de provinciale Structuurvisie voor wat betreft de beleidsmatige wenselijkheid.  
 
In het kader van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) zijn intergemeentelijk afspraken gemaakt over hoe om te gaan met nieuwe ontwikkelingen. In de bestemmingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen opgenomen die voldoende concreet zijn om rechtstreeks toe te laten. Dit brengt met zich mee dat wij alleen een conserverende planologische regeling voor de Polders kunnen maken. Als wij gekozen hadden voor een regulier bestemmingsplan, zou dat een conserverend plan zijn geworden dat feitelijk niet afwijkt van de Beheersverordening. 
 
Er zijn ruimtelijke ontwikkelingen die wel bijdragen aan het realiseren van de ISG, maar die niet op voorhand zijn af te bakenen en waarvan de ruimtelijke en milieueffecten pas in beeld kunnen komen als sprake is van concrete plannen. Er kunnen zich ook nieuwe ontwikkelingen aandienen die thans nog niet voorzien worden, die bij toetsing wel blijken te passen in de ISG en waaraan onder voorwaarden wel medewerking kan worden verleend. Bij het beoordelen van deze ontwikkelingen wordt gebruikgemaakt van de volgende beslisboom:
  • past de ontwikkeling/het plan in de ISG en/of de gemeentelijke structuurvisie?
  • draagt de ontwikkeling/het plan bij of kan het bijdragen aan het versterken van de landschappelijke kwaliteit?
  • voldoet de ontwikkeling/het plan aan relevante wet- en regelgeving en is het ruimtelijk en milieukundig inpasbaar?
In het kader van deze Verordening worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Wanneer nieuwe initiatieven of ontwikkelingen zich voordoen zullen deze ingepast worden middels een projectbesluit of een bestemmingsplan. 
2.3.1 Relatie met de Duinpolderweg
Nieuwe ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een nieuwe woning met  gebruikmaking van de regeling Ruimte-voor-Ruimte, kunnen van invloed zijn op de tracé-keuze voor de Duinpolderweg. Hierbij kan gedacht worden aan eventuele verwervingskosten van het perceel maar ook milieu-effecten als gevolg van de aanleg van de weg in relatie tot nieuwe ontwikkelingen.
 
Bij een concreet verzoek tot een bepaalde ontwikkeling zal de gemeente Hillegom een zorgvuldige afweging moeten maken tussen de belangen van de initiatiefnemer en de belangen van de tracé-keuze Duinpolderweg. Dit zal in nauw overleg gaan met de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. 
 
Indien de tracé-keuze is gemaakt en duidelijkheid is over het ruimtebeslag van de weg en de aan te houden afstanden met betrekking tot geluid en externe veiligheidsaspecten kan, onder voorwaarde, medewerking verleend worden aan nieuwe initiatieven.
3 Bestaande situatie
 
3.1 Inleiding
Uitgangspunt bij een beheersverordening is dat de bestaande situatie wordt vastgelegd. Daarbij geldt dat de gemeente inzicht moet hebben in het bestaande gebruik en in de bestaande bebouwing. Een beheersverordening vereist daarom een goede inventarisatie. Deze is als bijlage bij de verordening gevoegd.
 
In de volgende paragrafen wordt beknopt stilgestaan bij de actuele situatie en het geldende beleid voor het besluitgebied. Tenslotte wordt in pargaraaf 3.4 kort stilgestaan bij (het ontbreken van) een onderzoekverplichting.
  
3.2 Actuele situatie
Landbouw
Het meerendeel van de gronden binnen het besluitgebied is in gebruik bij de land- en tuinbouw. Hoewel de bollen-, bloemen en vaste plantenteelt in het landelijk gebied van Hillegom de grootste agrarische bedrijfstak vormt, is de bedrijfsvoering in De Polders enkel langs de westrand gericht op de bollenteelt. Dit is te verklaren uit het feit dat deze polders gezien de bodemgesteldheid in de overige gebieden naar de Ringvaart toe niet geschikt zijn voor de bollenteelt. Het agrarisch grondgebruik in het plangebied wordt hoofdzakelijk bepaald door gemengde tuinbouwbedrijven, die zowel gericht zijn op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond als onder glas.
Echter, gelet op de schaalvergroting binnen de landbouw, het ontbreken van bedrijfsopvolging, de aangescherpte milieuregelgeving en de (inter)nationale concurentie, zijn er steeds meer agrarische bedrijven die stoppen.
 
Natuur en landschap
De Polders zijn vooral in gebruik als grasland. De watergangen liggen dicht op elkaar en zijn smal. De polders vormen als open graslandgebieden een natuurlijke scheiding tussen het stedelijk gebied van Hillegom en Bennebroek. Door intensivering van het grondgebruik (intensieve tuinbouw op open grond) en de hiervoor benodigde bedrijfsgebouwen is ook hier de van oorsprong kenmerkende openheid vanaf sommige zichtpunten niet meer aanwezig.  
 
De Polders kennen enkele soortrijke graslanden. Deze graslanden herbergen plaatselijk soortenrijke vegetaties met onder andere klein streepzaad, akkerkers, kamgras en verschillende zeggesoorten. Met name de Oosteinderpolder is in dat opzicht waardevol. De oorzaak is waarschijnlijk gelegen in het extensieve agrarische gebruik van deze polder als gevolg van de bestaande onduidelijkheid omtrent een mogelijke recreatieve bestemming van dit gebied en de ongunstige bodem- en grondwatersituatie ter plekke.
De bermen en dijken zijn voor de flora van betekenis en fungeren daarnaast als uitwijkplaats en migratieroute (ecologische verbindingszone) voor de fauna. De (spoor)bermen, de dijken en de wegbermen vervullen met name in de Vosse- en Weerlanerpolder een rol als migratieroute. 
 
De in De Polders aanwezige graslanden zijn van betekenis voor weide-, oever- en watervogels. Het besluitgebied is van betekenis als weidevogelgebieden. De natte milieus binnen de Oosteinderpolder zijn verder in het bijzonder van belang voor amfibieën. Hier komen grote concentraties van deze soorten voor. In zowel de Vosse- en Weerlanerpolder als de Oosteinderpolder zijn de oevers van betekenis als broed- en foerageergebied voor water en moerasvogels. De doorgaande watergangen vormen met hun oevers tevens ecologische verbindingszones.
 
Recreatie
In het besluitgebied komen nauwelijks recreatieve voorzieningen voor. Enkele volkstuinen en het hobbymatig houden van paarden vormen de enige recreatieve elementen in het gebied. De gebiedsvisie voorziet in de aanleg van wandel-, fiets-, en ruiterpaden maar wacht hiervoor particuliere initiatieven af.
 
Bedrijven, wonen en andere functies
Naast de in De Polders gelegen agrarische bedrijven zijn er ook niet-agrarische bedrijven in het besluitgebied. Het betreft voornamelijk niet-agraische bedrijvigheid en een aantal agrarische hulp- en nevenbedrijven. Sommige van deze niet-agrarische bedrijven zijn zeer groot van omvang en zodoende nadrukkelijk aanwezig.
Naast de bovengenoemde bedrijven is ook een aantal burgerwoningen aanwezig. Een deel van de oorspronkelijk agrarische gronden is verkocht aan of in gebruik bij burgers. Deze gronden kennen inmiddels een hobbymatig gebruik in de vorm van het houden van paarden. Dit gebruik is nog niet voorzien van een beleidsmatig kader. Hierin wordt op termijn voorzien. Aan de Zandlaan is recent een recreatieve forellenvisserij geopend. Het projectbesluit hiervoor is opgenomen in de Verordening.
 
Duidelijk herkenbaar en karakteristiek voor het gebied is de lintvormige bebouwing. Deze linten strekken zich uit langs de openbare wegen in het gebied, waar burgerwoningen en bedrijven elkaar afwisselen.
 
Infrastructuur
De wegen in het plangebied hebben alleen een ontsluitende functie voor het plangebied zelf. In de verkeersstructuur spelen ze geen rol van betekenis. De Oosteinderlaan, een in de huidige situatie doodlopende weg, vormt samen met de Oosteindervaart de scheiding tussen de Vosse- en Weerlanerpolder (aan de zuidzijde) en de Oosteinderpolder (aan de noordzijde). De overige wegen, die van een lagere orde zijn, zijn alleen bestemd voor het interne bestemmingsverkeer in De Polders.
 
De overheden in Bollenstreek, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer hebben besloten dat een verbindingsweg tussen de N206 en de A4 noodzakelijk is. Voor de economie is het belangrijk dat het gebied rondom de Bollenstreek, Aalsmeer en Schiphol goed bereikbaar is en blijft. Met een goede verbindingsweg (de Duinpolderweg)  tussen de N206 en de A4 kan het (vracht-) verkeer buiten de dorpen om rijden. Hierdoor verbetert de leefbaarheid in de dorpen en kan het verkeer beter doorrijden. Een verbinding in het gebied tussen Hillegom en Bennebroek is volgens de provincie Noord-Holland het effectiefst. Echter, de exacte ligging hiervan behoeft nog nader overleg en onderzoek. Binnen deze beheersverordening is de Duinpolderweg buiten beschouwing gelaten. Hiervoor zal op termijn een Provinciaal inpassingsplan worden opgesteld.
 
Langs de Ringvaart en de Oosteindervaart ligt een waterkering. Ook de insteek van de Oosteindervaart en de watergang langs de zuidgrens van het plangebied hebben een waterkering. De waterkeringen in het gebied worden primair gebruikt ten behoeve van de waterhuishouding, waarbij sommige gedeelten ook als weg in gebruik zijn.
     
3.3 Beleidskader
 
3.3.1 Algemeen
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Deze beheersverordening richt zich echter primair op het vastleggen van de bestaande situatie. Het nationale ruimtelijk beleid is met name verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de juridische vertaling daarvan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit beleid is overwegend van toepassing op nieuwe ontwikkelingen en daardoor slechts zeer beperkt dan wel niet relevant in de onderhavige situatie.
3.3.2 Rijksbeleid
De belangrijkste Rijksnota's over ruimtelijke ordening hebben een dusdanig hoog schaal- en ambitieniveau dat er geen concrete uitspraken worden gedaan over het besluitgebied. De aard en omvang van het besluitgebied maakt dat er geen sprake is van richtinggevende beleidsuitspraken op nationaal niveau.
3.3.3 Provinciaal beleid
Op provinciaal niveau zijn met name de provinciale structuurvisie en de verordening Ruimte van belang. Het besluitgebied maakt onderdeel uit van het buitengebied. In de Structuuvisie is een functiekaart en een kwaliteitskaart opgenomen. Op de functiekaart is het gebied deels aangegeven met een groene kleur. Dit staat voor 'recreatiegebied'.  Hiermee wordt een groengebied bedoeld buiten het stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie openluchtrecreatie. Daarbinnen kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden voorkomen. Daarnaast is ook een deel geel gekleurd wat staat voor de agrarische bollenteelt. Op de kwaliteitskaart van de structuurvisie is het besluitgebied aangegeven als 'bollenteelt-zanderijenlandschap'.
 
Uitsnede functiekaart
Uitsnede kwaliteitskaart
 
3.3.4 Regionaal beleid
Eind 2009 hebben de raden van de zes Greenportgemeenten de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) vastgesteld. Met de vaststelling van deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport kiezen de gemeenten voor economische structuurversterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit omdat een vitale Greenport niet kan zonder vitaal landschap. Deze keuze houdt onder meer in dat:
  • de economische herstructurering van de Greenport centraal staat;
  • de gemeenten de herstructureringsopgave zullen combineren met landschapsverbetering;
  • de gemeenten verdergaande verrommeling van het landschap tegengaan;
  • met het uitvoeren van de woningbouwopgave, zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek overeen is gekomen, de maximale woningbouwbijdrage van de Duin- en Bollenstreek bereikt is; Nieuwe woningen zijn alleen mogelijk in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling of als zogenaamde GOM-woningen;
  • de gemeenten het areaal aan 1e klas bollengrond van 2.625 hectare duurzaam moeten handhaven, hoewel zij met het herstructureringsproces tijdelijke krimp onder nader te bepalen voorwaarden toestaan;
  • primaire greenportfuncties, zoals bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme, krijgen bij conflicterende ruimteclaims prioriteit boven niet primaire greenportfuncties, zoals overige landbouw en veeteelt.
In aanvulling op de ISG is de Regionale kadernota bestemmingsplannen buitengebied opgesteld. De Regionale kadernota bestemmingsplannen buitengebied is een uitwerking van deze ISG. De kadernota is opgesteld om als basis te dienen voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen voor het buitengebied. Dit met als doel om binnen de greenportgemeenten voor het buitengebied zoveel mogelijk uniforme bestemmingsplannen te krijgen. Alhoewel de beheersverordening geen bestemmingsplan is, is uit het oogpunt van uniformiteit wel getracht om hier zoveel mogelijk op aan te sluiten. Voor het besluitgebied worden op basis van de bestaande beleidsdocumenten geen nieuwe, projectmatige ontwikkelingen voorzien. Het huidige (agrarische) gebruik kan worden voortgezet. Daarnaast biedt het beleid de mogelijkheid om op langere termijn naar een meer recreatief medegebruik te streven.
  
3.3.5 Gemeentelijk beleid
3.3.5.1 Gebiedsvisie Groen Genoegen
Voor het gebied van de Oosteinderpolder en de Vosse- en Weerlanerpolder (De Polders) is de gebiedsvisie ‘Groen Genoegen’ opgesteld. In de gemeenteraadsvergadering van 30 juni 2011 is de gebiedsvisie De Polders "Groen Genoegen" vastgesteld.
 
Op hoofdlijnen is de visie als volgt: Groen Genoegen wordt getypeerd als een open, rustig en groen, lokaal uitloopgebied waar met gerichte gebiedsontwikkeling wordt gestreefd naar een grotere ruimtelijke kwaliteit en een duidelijke identiteit.
 
De gebiedsvisie beoogt de volgende ontwikkelingen:
  • Herontwikkeling van de bestaande bebouwing aan de linten;
  • Realisatie van een extensief recreatief groengebied, in vervolg op de ontwikkeling aan de Vosse- en Weerlanerpolder;
  • Herontwikkeling door gebruikmaking van de ‘Ruimte voor ruimte’-regeling en de regeling voor landgoederen;
  • Rekening houden met de de aanleg van de Duinpolderweg.
Passantenhaven
Ten noorden van het mogelijke tracé van de Duinpolderweg en ten zuiden van de volkstuinen is de locatie gesitueerd voor het initiatief van een passantenhaven met natuur en wonen. In de huidige visie is gemotiveerd waarom op deze locatie geen passantenhaven met woonboten voorzien is. De raad heeft bij de vaststelling van de visie bepaald dat, nadat er duidelijkheid is over het tracé, de gebiedsvisie op dit punt aangepast moet worden.
 
Vosse- en Weerlanerpolder
Voor de Vosse- en Weerlanerpolder wordt op onderdelen al invulling gegeven aan de gebiedsvisie Groen Genoegen. In het recentelijk vastgestelde bestemmingsplan Vosse- en Weerlanerpolder zijn de beoogde en gewenste voet-, fiets- en ruiterpaden mogelijk gemaakt.
 
In beeld is de visie gevat in de onderstaande visiekaart.
 
 
Doorvertaling Groen Genoegen
De visie, zal op termijn, moeten landen in een planologisch kader waarbinnen daadwerkelijke realisatie en uitwerking mogelijk wordt gemaakt. Deze uitwerking, zoals voorzien in de gebiedsvisie, zal in de toekomst uitgewerkt worden overeenkomstig het ISG en het daaropvolgende afspraken kader.
 
Gedurende de looptijd van deze Verordening wordt een doorvertaling naar een planologisch kader waarbinnen de realisatie en uitwerking mogelijk wordt gemaakt niet voorzien. Bepalend hiervoor is dat de tracékeuze van de Duinpolderweg van invloed is op de overige beoogde ontwikkelingen maar ook dat de gemeente Hillegom in veel gevallen geen initiatiefnemer zal zijn en voor de uitvoering van de visie de gemeente Hillegom afhankelijk is van particulier initiatief. Tot op heden hebben zich nog geen initiatiefnemers zich gemeld en is hierop ook nog geen zicht.
 
3.4 Onderzoeksverplichtingen
Ook voor een beheersverordening geldt het principe dat onderzoek moet worden gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. Dit kan immers invloed hebben op het gebruiken en het bebouwen van het plangebied. Omdat de beheersverodening een beheersmatig karakter heeft, zal het merendeel van de onderzoeksaspecten niet relevant zijn.
 
3.4.1 Bodem
In het kader van een nieuw planologisch kader dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
In zowel de huidige als in de toekomstige situatie zal er geen wijziging van het gebruik plaatsvinden. Een bodemonderzoek kan daarom achterwege worden gelaten.
3.4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Het nieuwe planologische kader heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er vindt geen verandering plaats van het verhard opervlak. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.
3.4.3 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter, aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
De beheersverordening voorziet niet in de oprichting van nieuwe milieugevoelige functies. De aanwezige bedrijven zijn op basis van het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan.
3.4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een nieuw planologisch kader moeten er twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
De beheersverordening brengt geen verandering van de luchtkwaliteit met zich mee. De beheersverordening kan in het kader van de luchtkwaliteit aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
3.4.5 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. verzorgingstehuizen;
    2. psychiatrische inrichtingen;
    3. medisch centra;
    4. poliklinieken;
    5. medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De beheersverordening voorziet niet in een wijziging van de aanwezige verkeersstructuur en/of geluidssituatie. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
3.4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Op onderstaande afbeelding is ene uitsnede van de Archeologische beleidskaart opgenomen van de gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout. Voor de beschermenswaardige (rode en gele) gebieden wordt een beschermende regeling opgenomen.
 
Uitsnede Archeologische beleidskaart
 
Conclusie'
De archeologische beleidskaart is doorvertaald naar de beheersverordening met een regeling die aansluit op het vastgestelde beleid binnen de gemeente Hillegom.
 
3.4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Het toekomstige gerbuik van de locatie heeft geen invloed op de flora en fauna. Er is geen sprake van leegstaande gebouwen en er vindt geen wijziging in de hoeveelheid verharding plaats. Ook het intensieve agrarische gebruik in de omgeving biedt geen aanleiding om een ecologisch onderzoek te vereisen.
3.4.8 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico’s verbonden aan ‘risicovolle in-richtingen’, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het ‘vervoer van gevaarlijke stoffen’ via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen en om natuurrampen.
 
Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland is gebleken dat er geen gevaarlijke inrichtingen gelegen zijn binnen het Verordeningsgebied. Een nieuwe verantwoording van het groepsrisico hoeft dan ook in het kader van deze beheersverordening niet plaats te vinden.
    
3.4.9 Milieueffectrapportage
De beheersverordening de Polders geeft op basis van de ruimtelijke en functionele situatie en het planologische regime (deels) de bestaande situatie weer. Hierin zijn onder andere de bestaande bedrijven die op basis van het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan overgenomen. Een beheersverordening wordt juridisch gezien gelijk gesteld aan een bestemmingsplan. De verordening wordt weliswaar niet genoemd in kolom C of D, maar wel in onderdeel A van de bijlage bij het Besluit Milieueffectrapportage. Daarnaast is bij de begripsbepalingen aangegeven dat met "plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening" ook een beheersverordening wordt bedoeld. Hierom moet worden gekeken naar activiteiten die moeten worden getoetst of zij kaderstellend zijn aan de m.e.r.-drempels van de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Er bevinden zich geen (intensieve) veehouderijen in het gebied. Daarnaast zijn geen andere activiteiten voorzien die moeten worden getoetst of zij kaderstellend zijn aan de m.e.r-drempels van de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. beheer. Het opstellen van een milieueffectrapportage is daarmee niet aan de orde. Doordat er geen ruimte wordt geboden aan bedrijven die mogelijk zorgen voor significant negatieve effecten is in het kader van artikel 19j lid 2 Natuurbeschermingsweg 1998 is een passende beoordeling niet aan de orde. Het opstellen van een milieueffectrapportage is daarmee niet nodig.