direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grootebroek - Slimweg 42
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.UWPSlimweg42-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Slimweg 42 te Grootebroek is een teeltbedrijf gevestigd. Het bedrijf is naast eigen teelt gespecialiseerd in het verwerken, verpakken en distribueren van sjalotten, uien en knoflook. Het bedrijf wil zijn bedrijfsruimten uitbreiden. Het gaat hier om de uitbreiding van hal 3 en hal 4 (zie de hallen in figuur 2.3 in paragraaf 2.2).

De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de gebouwen buiten het bestaande bouwvlak zijn gesitueerd. Voor de uitbreiding is daarom een bestemmingsplanwijziging nodig. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bouwvlak qua vorm en/of afmeting gewijzigd kan worden. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Slimweg 42 te Grootebroek. Deze locatie ligt in het buitengebied, ten zuidwesten van de dorpskern van Grootebroek. De ligging van het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.UWPSlimweg42-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' van de gemeente Stede Broec. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'.

De bedrijfsgebouwen en kassen, met uitzondering van tijdelijke boogkassen, moeten worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Doordat de beoogde gebouwen buiten het bouwvlak zijn gepositioneerd, is het initiatief in strijd met het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is in artikel 3.8.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het bouwvlak te wijzigen qua vorm en/of afmeting. In paragraaf 2.4 wordt een toetsing gegeven van de voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden.

Tot slot geldt voor de gronden rondom het bestaande bouwvlak een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen (basisbestemmingen), zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien en voor zover de waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast. Paragraaf 4.6 gaat hier nader op in.

Omgevingsvergunningen realisatie noordelijke gebouwen

Voor de gebouwen ten noorden van het plangebied zijn in 2014 en 2015 omgevingsvergunningen verleend. Deze gronden maken geen deel uit van dit wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De ontwikkeling vindt plaats in het open agrarisch gebied dat tussen de Provincialeweg (N307) en de kernen Hoogkarspel, Lutjebroek en Grootebroek ligt. In de omgeving liggen afwisselend grote kavels akkerbouwland en grasland. Langs de wegen liggen agrarische bedrijven relatief dicht bij elkaar. Het plangebied ligt aan de Slimweg. Deze lokale ontsluitingsweg takt op korte afstand ten oosten aan op de Voetakkers. Aan deze wegen zijn nabij het plangebied uitsluitend agrarische bedrijven gelegen. Direct ten westen van het plangebied liggen een akkerbouwbedrijf en een glastuinbouwbedrijf.

Het onderhavige bedrijf (Gourmet B.V.) teelt sjalotten, uien en knoflook. Daarnaast verwerkt, verpakt en distribueert het deze producten. Op het perceel staat een aaneengebouwde oppervlakte aan bebouwing. De oppervlakte van het bestaande bouwvlak bedraagt 2,52 hectare. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing. Figuur 2.2 is een weergave van het vooraanzicht.

Om snel en flexibel te kunnen leveren moet continu geïnvesteerd worden in modernisering en uitbreiding. De bestaande bedrijfsvoering is intensief en er is sprake van toename in volume. De verwachting is dat deze groei zal doorzetten. Gourmet B.V. streeft als bedrijf naar een duurzame ontwikkeling. Continuïteit en een stabiel gezond bedrijfsresultaat zijn daarbij het belangrijkste doel, waarbij groeien in uitbreiding nodig is als dat daaraan bijdraagt.

De meest recente uitbreidingen van het bedrijf hebben in 2015 en 2017 plaats gevonden. In 2015 zijn de hallen nummer 6 en 7 gerealiseerd en in 2017 is het meest noordelijke gebouw op het bedrijfsperceel gerealiseerd. De totale omvang van het bedrijf bedraagt hiermee circa 7 ha. De nummers van de halen zijn weergeven in figuur 2.3 van de paragraaf 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.UWPSlimweg42-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Overzicht van het perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.UWPSlimweg42-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van het perceel

2.2 Toekomstige situatie

In navolging op de uitbreidingen uit 2015 en 2017 wil het bedrijf nu verder uitbreiden. Het initiatief bestaat uit de uitbreiding van het bedrijf in vorm van een uitbreiding van hal 3 en een uitbreiding van hal 4. De beoogde uitbreiding van hal 3 vindt plaats op gronden dat nu nog ingericht is als grasland. De uitbreiding van half 4 vindt plaats op gronden die nu volledig verhard zijn.

Om deze uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten te realiseren is een wijziging van het bouwvlak noodzakelijk. Figuur 2.3 geeft de gewenste toekomstige situatie weer. Het gewijzigde bouwvlak heeft een oppervlakte van 2,64 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.UWPSlimweg42-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Indeling van het plangebied in de toekomstige situatie. (Ten noorden van hal 4 en 5 en ten westen van hal 3 wordt de nieuwbouw gerealiseerd)

2.3 Landschappelijke inpassing

Voor het plangebied is een landschappelijke inpassing gemaakt. Deze is als bijlage 4 toegevoegd. In figuur 2.5 is een tekening van de landschappelijke inpassing opgenomen. De nieuwe hallen worden op het bestaande erf gebouwd. Vanaf de weg zijn de veranderingen niet zichtbaar. De nieuwe hallen zelf hebben geen invloed op de landschappelijke situatie.

Voor de inpassing worden zoveel mogelijk de richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkelingen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie gevolgd. De mogelijkheden hiervoor zijn beperkt, omdat de gronden aan de achterzijde van het erf en aan de andere zijde van de kavelsloot niet in eigendom zijn.

Uitgangspunten bij het ontwerp zijn:

- Groen en representatief voorerf; het voorerf wordt verder vergroend.

- Inpassen van de parkeerplaats aan de overzijde van de Slimweg.

Aan de oostkant heeft de kavelsloot een harde beschoeiing. De sloot is te smal om hier een natuurvriendelijke oever aan te leggen. De verharding loopt door tot aan de beschoeiing. Er is geen ruimte om beplanting tussen de verharding/bebouwing en de sloot aan te brengen.

Langs de voorerfgrens is ter hoogte van de parkeerplaats gekozen voor een meidoornhaag. Achter de haag verdwijnen de geparkeerde auto's uit het zicht. De hogere, meer landschappelijke haag past beter bij de omvang van de bedrijfbebouwing. De fietsenstalling en het voetpad zijn al gemarkeerd met randen.

Langs de voorerfrand ter hoogte van de fietsenstalling en langs de oprit komen kleine bomen. De oprit wordt hiermee extra gemarkeerd en de fietsenstalling wordt grotendeels aan het oog onttrokken. De kleine bomen vormen geen belemmering voor de wegbeplanting en staan ver genoeg van de oprit, zodat vrachtverkeer hier niet door wordt gehinderd.

De handreiking ruimtelijke inpassing bollenbroeierijen Het Grootslag geeft aan dat aan één zijde van het bedrijf hoge singelbeplanting aangebracht moet worden om de bedrijfsbebouwing in te passen. Aan de westkant van het bedrijf zou voor een bescheiden windsingel ruimte zijn. De beplanting zou vanaf de Slimweg nauwelijks zichtbaar zijn. Bovendien zou de singel dan schaduw werpen op het naastgelegen kassenbedrijf, zodat dit niet mogelijk is. Aan de achterzijde van het bedrijf is aanbrengen van singelbeplanting niet mogelijk omdat de huidige bebouwing tot op de erfgrens doorloopt.

De parkeerplaats aan de overzijde krijgt een eigen identiteit en behoort visueel niet tot het hoofderf. Het krijgt een natuurlijke uitstraling en er kan een kleine wandeling gemaakt worden. Achter de parkeerplaats wordt het perceel ingericht als bloemrijk grasland. Op het moment heeft een imker al kasten staan bij het perceel. Het bloemrijk grasland is aantrekkelijk voor bijen, vlinders, vogels en overige insecten. Er loopt een wandelpad over het perceel. Personeel, maar ook de passant kan hier een wandeling tussen de bloemen maken.

Omdat er watercompensatie moet plaatsvinden, wordt achter de parkeerplaats een nieuwe waterloop gemaakt. Deze waterpartij sluit aan op de bestaande waterloop. Aan de zijde van het bloemrijk gras heeft de waterloop een flauw talud, waardoor daar een natuurvriendelijke oever ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.UWPSlimweg42-VG01_0005.png"

Figuur 2.5 Landschappelijke inpassing

2.4 Toetsing aan de wijzigingscriteria

In artikel 3.8 lid 3.8.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het agrarisch bouwvlak te wijzigen qua vorm en/of afmeting, indien bij een definitieve verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat de wijziging van de vorm en/of afmeting in het belang is voor een juiste verwerkelijking van het plan.

Uit de definitieve verkaveling is gebleken dat een wijziging van vorm en afmeting van het bouwvlak in het belang is voor een juiste verwerkelijking van het plan. Deze definitieve verkaveling is tot stand gekomen vanuit efficiëntie en noodzaak vanuit de bedrijfsvoering voor een beperkte uitbreiding van het bedrijf (mede gelet op het gewenste bouwplan) in samenhang met de landschappelijke inpassing. De geplande uitbreiding bestaat uit 3 onderdelen: koelcellen voor bewaring (van knoflook), uitbreiding aantal laaddocks en extra productieruimte voor de bulkafdeling. De bewaarcapaciteit is nodig als gevolg van de toename aan knoflookproductie. De productie van knoflook is ter plaatse toegenomen vanwege de voedzame gronden in West Friesland, dit vond voorheen meer plaats in de Noordoostpolder. De uitbreiding zorgt voor een optimalisering van het logistieke proces, een vermindering van het aantal heftruckbewegingen en een bijdrage aan de interne veiligheid. De extra productieruimte zorgt ervoor dat orders die verpakt worden in bulk direct kunnen worden verladen. Om dit efficiënt te kunnen doen en overzichtelijk sluit de ruimte voor de laaddocks hierop aan. Het aantal verkeersbewegingen worden hiermee beperkt en daarmee de intern veiligheid vergroot.


Deze landschappelijke inpassing is in paragraaf 2.3 van de toelichting beschreven en in bijlage 4 van de toelichting is het Landschappelijk inpassingsplan opgenomen. In de regels is realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing geborgd. Vanuit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland zijn richtlijnen opgesteld voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Deze richtlijnen houdt onder andere in dat de representatieve voorzijde aan het lint gesitueerd dient te worden. De erven hebben een representatieve uitstraling naar de weg. Aan de voorzijde van het erf dient de woonfunctie/siertuin/representatieve ruimte gesitueerd te worden. Achter op het erf dient de bedrijfsbebouwing en logistiek gesitueerd te worden. De bedrijfsuitbreiding wordt achter op het bestaande erf gerealiseerd. Vanaf de weg zijn de veranderingen niet waarneembaar. De uitbreiding heeft zelf geen invloed op de landschappelijke situatie. In het ontwerp is daarbij tevens uitgegaan van een (en het behouden van) een groen en representatief voorerf.

Er zijn twee criteria verbonden waar aan voldaan moet worden om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken.

  • 1. De totale oppervlakte met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

Het bouwvlak is in de bestaande situatie 2.52 hectare. In de nieuwe situatie is het bouwvlak 2,64 hectare. Aan de wijzigingsvoorwaarde wordt derhalve voldaan.

  • 2. Er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

Voor de ontwikkeling is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie bijlage 5. Voor de uitkomsten wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. Hiermee wordt voldaan aan dit criterium.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Verordening

In 2019 is de laatste versie van de Provinciale Ruimtelijk Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV stelt regels omtrent de provinciale hoofdbelangen. Met dit wijzigingsplan is er sprake van een relatief beperkte ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats in het bouwvlak dat met dit wijzigingsplan qua situering wordt gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk. Er is slechts sprake van een wijziging van de situering van het bouwvlak. De omvang van het bedrijf wordt niet vergroot. Dit is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Daarnaast moet voldaan worden aan artikel 15. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de ontwikkeling is hiervoor een landschappelijke inpassingsplan (zie paragraaf 2.3) in het wijzigingsplan opgenomen. Hiermee voldoet het plan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010'

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de vorm en afmetingen van het bouwvlak gewijzigd kan worden. De ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de vorm van het bouwvlak waarbij de oppervlakte minder wordt. De ontwikkeling past daarmee binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan.

Op basis van de afweging van de wijzigingscriteria in hoofdstuk 2 kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Toekomstvisie Stede Broec 2014- 2024

Op 18 december 2014 is de Toekomstvisie Stede Broec 2014- 2024 vastgesteld. De Toekomstvisie is naast het ruimtelijk structuurmodel van de gemeente ook een instrument met een duidelijke uitvoeringsfunctie.

Het agrarisch buitengebied van de gemeente ligt hoofdzakelijk aan de west- en noordkant van de dorpen. Het landgebruik bestaat hoofdzakelijk uit landbouw, in het bijzonder de teelt van bloemkolen. De bollengerelateerde bedrijvigheid is sterk in opkomst in Stede Broec (en omstreken), en is voornamelijk geconcentreerd in de hoek Geerling en Veilingweg. De gemeente zet zich ervoor in om de ontwikkeling van deze dynamische sector zo mogelijk te faciliteren met behoud van de kernkwaliteiten van het buitengebied.

Zo'n 10 % van de werkgelegenheid bevindt zich in de agrarische sector. Dit is dan ook een sector die een belangrijke rol speelt in de economie van de gemeente Stede Broec. Ook deze sector is aan verandering onderhevig. Veel bedrijven maken een groei door. Deze economische omstandigheden leiden er toe dat er een trend is ingezet van schaalvergroting, functieverbreding en functieverandering. Ook is er sprake van een afnemend aantal agrarische bedrijven terwijl tegelijkertijd de omvang per bedrijf toeneemt.

De gemeente Stede Broec onderkent deze trend en het belang van dat de gemeente heeft bij het behoud van agrarische functies. In het bestemmingplan ‘Landelijk gebied 2010’ (onherroepelijk 14 maart 2012) zijn dan ook regels opgenomen voor het wijzigen van agrarische functies in niet-agrarische functies. Ook zijn in dat bestemmingsplan regels opgenomen om de schaalvergroting te kunnen faciliteren, dit door middel van de vergroting van het agrarisch bouwperceel.

Het beleid en de visie van de gemeente Stede Broec op deze onderdelen is verwerkt in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

4.1 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied betreft het Markermeer & IJmeer en is gelegen op ongeveer 2,8 km van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 1.200 meter ten noorden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Weidevogelleefgebied ligt op circa 2.500 meter ten westen van het plangebied.

Voor de Natura 2000 geldt dat gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000, areaalverlies, verstoring, verdroging en versnippering kunnen worden uitgesloten. Zekerheidshalve is voor de ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De uitkomst van het stikstofonderzoek is 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten in de vorm van verzuring en vermesting op Natura 2000-gebieden zijn dus uit te sluiten.

Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor de NNN en het Weidevogelleefgebied.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Tot slot is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Het is niet aannemelijk dat het plangebied een waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Een quickscan flora & fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Dit wordt bekrachtigd door het advies van de OD NHN waarin het volgende is opgenomen: 'Gezien de afwezigheid van geschikt leefgebied op de planlocatie en de constructie en het gebruik van de hallen waar tegenaan zal worden gebouwd, is redelijkerwijs niet te verwachten dat verboden zullen worden overtreden met betrekking tot beschermde (gebouwbewonende e.a.) soorten'.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. Het onderhavige gebied wordt aangemerkt als gemengd gebied.

Een akker- of tuinbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter vanaf de gebouwen geldt. Het distributiecentrum en pak- en koelhuis (SBI 6312), valt onder milieucategorie 3.1 en heeft een richtafstand 50 meter. Deze richtafstand kan in een gemengd gebied gereduceerd worden tot 30 meter.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft de woning op het perceel Slimweg 40. De afstand van de gevel van de woning tot de grens van de inrichting van het bedrijf bedraagt circa 20 meter. De uitbreiding vindt overigens plaats op ruim 100 meter vanaf de woning. Om aan te tonen dat er blijvend een goed woonklimaat voor omwonenden bestaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Paragraaf 4.3 gaat hier nader op in. Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot een onverantwoorde milieuzonering. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.3 Geluid

Wet geluidhinder

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Een glastuinbouwbedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.

Activiteitenbesluit

Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde uitbreiding op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen.

Om aan te tonen dat er blijvend een goed woonklimaat voor omwonenden bestaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 4.3 toegevoegd. Met het akoestisch onderzoek is aangetoond dat de uitbreiding ruimtelijke inpasbaar is en dat er kan worden voldaan aan de geluidnormering uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot een onverantwoorde milieuzonering. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

4.4 Verkeerstechnische inpassing

Het bedrijf is ontsloten op de Slimweg. Deze weg sluit op korte afstand ten oosten van het projectgebied aan op de Voetakkers, die richting het zuiden op de Provincialeweg N506 en N307 is aangesloten. In de huidige situatie en in het bijzonder in de nieuwe situatie is de ontsluiting van het bedrijf goed geregeld. De verkeersstructuur heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Op basis van de bodemkwaliteitskaart van de OD NHN blijkt dat de het plangebied valt in kwaliteitsklasse “Landbouw/natuur” Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. Er verblijven daarnaast niet voortdurend mensen (langer dan 2 uur per dag) in de opslagruimtes. Een verkennend bodemonderzoek in het kader van dit wijzigingsplan is niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Ten behoeve van een uitbreiding van het bedrijf van de firma Gourmet aan de Slimweg 42 in Lutjebroek is een archeologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 5). Uitbreiding hal 3 heeft een omvang van 2.500 m2 en is momenteel in gebruik als grasland. Uitbreiding hal 4/5 ligt in een deel dat al was vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie. Voor de uitbreiding van hal 3 gold een hoge archeologische verwachting. Op 7 mei 2020 is een veldtoets uitgevoerd om de hoge archeologische verwachting te toetsen. Op basis van de aangetoonde verstoring van het bodemprofiel kan de hoge archeologische verwachting naar beneden worden bijgesteld.

De directe (bebouwde) omgeving van het plangebied staat voor een deel nog aangegeven met vrijstellingsgrenzen op de beleidskaart archeologie. De kans dat hier nog archeologisch waardevolle resten kunnen worden aangetroffen is zeer klein door de zware bebouwing (incl. laadkuilen). Dit resulteert in een vrijgavekaart die verder reikt dan de geplande bodemingrepen. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.

4.7 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.

4.8 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan is aan het hoogheemraadschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat het plan een zodanige invloed heeft op de waterhuishouding dat de normale procedure voor de watertoets moet worden gevolgd. Hiervoor heeft het hoogheemraadschap een wateradvies gegeven. Dit wateradvies is opgenomen in bijlage 3. Vervolgens is op 26 juni een aanvullend wateradvies gegeven. Dit is hierna verwerkt, waarbij de belangrijkste maatregelen worden aangegeven.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in peilgebied 6700-24 in de polder het Grootslag. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP –3,30 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van primaire waterlopen naar het gemaal het Grootslag. Daar wordt het water via dit gemaal op het IJsselmeer uitgeslagen.

Waterkwantiteit

Er vindt een verhardingstoename plaats van circa 2300 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 6700-24 uitgebreid te worden met 253 m2 waterberging (11% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,41 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 18,3 mm/dag, een drooglegging van 1,70 meter en grondsoort klei.

Over de wijze van compensatie vindt nog overleg plaats met het hoogheemraadschap. Hiervoor wordt te zijner tijd een watervergunning aangevraagd.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Er is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi).

HHNK adviseert om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen. Het hoogheemraadschap adviseert ook om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het

programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels uit de Keur.

De ontwikkelaar is op de hoogte van bovenstaande. Op het moment dat er ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van een watergang wordt een vergunning aangevraagd.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van 800 m² of meer verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. Meer informatie over vergunningen en ontheffingen en het aanvragen daarvan is te vinden op de website van HHNK.

4.9 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijnstof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek Wet Milieubeheer

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 12 µg/m3 voor stikstofdioxide en 15 µg/m3 voor fijnstof (PM10). De normen voor stikstofdioxide en fijnstof liggen op 40 respectievelijk 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Onderzoek NIBM

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De ontwikkeling zal een beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het effect op de luchtkwaliteit is met de NIBM rekentool bepaald. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen of vervoersroutes van gevaarlijke stoffen bevindt. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een hogedruk aardgastransportleiding, die op 550 meter ten noorden van het plangebied ligt. Er worden ook geen risicovolle activiteiten of kwetsbare objecten voorgesteld. De Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord heeft in zijn milieuadvies aangegeven dat het plan niet hoeft worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord-Holland-Noord. Volledigheidshalve heeft de veiligheidsregio wel een advies afgegeven. Dit advies is als bijlage 6 toegevoegd.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening op het gebied van externe veiligheid.

4.11 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Ten zuiden van het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding. Ten behoeve van de bescherming van deze verbinding geldt voor weerszijde van de verbinding een veiligheidsstrook. Dit is als zodanig planologisch vastgesteld middels de dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'. Binnen deze strook mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.

Met dit wijzigingsplan vinden geen ingrepen plaats binnen de dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de belangen van de verbinding.

4.12 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder milieu kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in ruimtelijke plannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Realisatie van nieuwbouw, zo ook voorliggend planvoornemen, biedt kansen voor duurzaamheid.

4.13 Mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een plan een dergelijke activiteit mogelijk maakt, maar onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Daarbij dient onderzocht te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf, waarbij de aard van het bedrijf niet wijzigt en het bedrijf zich niet op een andere plaats zal vestigen. Deze ontwikkeling betreft geen activiteit zoals opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Om die reden is er voor dit plan geen sprake van een verplichting tot het uitvoeren van een m.e.r. beoordeling en/of het opstellen van een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Verbeelding

Het Wijzigingsplan 'Grootebroek - Slimweg 42' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' van de gemeente Stede Broec.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan en de enkel bestemming 'Agrarisch' met het daarbij behorende bouwvlak zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming. Het gaat hierbij om artikel 3 (Agrarisch) van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2010'.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan is gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en beantwoord in een zienswijze nota. Deze nota is als 7 toegevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in de regels en of verbeelding. Wel is tot een wijziging in paragraaf 2.4 van de toelichting.

Het plan is vervolgens vastgesteld door het college van B&W. Tegen het (vastgestelde) wijzigingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Financiële haalbaarheid

Het wijzigingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Feitelijk veranderd de agrarische functie niet, er is slechts sprake van het wijzigen van het bouwvlak en het realiseren van een extra bedrijfsgebouw. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken om deze nieuwbouw te kunnen uitvoeren. Het plan is daarmee financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Plankosten worden op basis leges verrekend met aanvrager. Een aparte overeenkomst wordt niet voor dit wijzigingsplan opgesteld.