direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Voert
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het bestemmingsplan 'Centrale Zone' te Grootebroek (gemeente Stede Broec) is de mogelijkheid opgenomen om woningen op de locatie Het Voert te realiseren. Met het verstrijken van de tijd en in combinatie met gewijzigde marktomstandigheden is er een nieuw plan ontwikkeld. In eerste instantie waren uitsluitend appartementen voorzien, met het huidige plan komen er ook (deels) grondgebonden woningen. Het huidige planvoornemen wijkt af van de juridisch planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan 'Centrale Zone' momenteel biedt.

Om gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerend bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan 'Het Voert' voorziet dan ook in de juridisch - planologische regeling om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt op het gemengde bedrijventerrein Centrale Zone in de kern Grootebroek. Globaal gezien wordt het bestemmingsplan begrensd door de Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan, de Stede Broecweg en de Industrieweg. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0001.png"  
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Centrale Zone' vigerend. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 6 september 2012 en met ingang van 1 november 2012 onherroepelijk geworden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven. Deze planbeschrijving gaat in op de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. Het volgende hoofdstuk beschrijft het relevante beleid voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu- en waardethema's behandeld. Hoofdstuk 5 vormt de juridische toelichting op de planregels. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Gebouwen en gebruik
Het plangebied is onbebouwd en ligt braak. Er is een aantal parkeervoorzieningen en voetpaden aanwezig.

Water en groen
Er is geen water binnen het plangebied gelegen. Langs een paar randen van het plangebied zijn groenvoorzieningen gelegen.

Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten via de Industrieweg en het Voert. Via deze wegen kan men de Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan bereiken.

Juridisch planologisch
De bouw van woningen binnen het plangebied is mogelijk. In figuur 2.1 is dit te zien: de gele woonvlekken maken het mogelijk om gestapelde woningen van 20 meter hoog te realiseren. Er is geen maximum aan het aantal woningen gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0002.png"  
Figuur 2.1 Uitsnede vigerend plan.  

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied als woongebied in gebruik genomen. Vanuit die optiek wordt aangesloten bij het gebruik zoals het vigerend bestemmingsplan dit ook heeft beoogd. Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan is de nieuwe stedenbouwkundige invulling van het plangebied, de typologie van de woningen, meer gedifferentieerd.

Typologie en aantallen
Het vigerend bestemmingsplan laat enkel gestapelde woningen toe. Het stedenbouwkundig plan dat nu voorligt laat naast gestapelde woningen ook rijwoningen toe. In het vigerend plan is geen maximum opgenomen ten aanzien van het aantal woningen. In het voorliggend stedenbouwkundige plan voor Het Voert is de volgende woningverdeling opgenomen:

  • grondgebonden woningen: 19;
  • appartementen: 33.

Volgens de Monitor Plancapaciteit zijn er 44 woningen (en 3 woonwagens) mogelijk binnen het oorspronkelijke plan.

Stedenbouwkundig plan
In figuur 2.2 is het stedenbouwkundig plan weergegeven. Doordat er grondgebonden woningen in het plan zijn opgenomen is er sprake van een andere invulling die een grotere bebouwingsdichtheid met zich meebrengt ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan. De grondgebonden woningen zijn wel substantieel lager dan de hoogte van 20 meter die in het vigerend plan is toegestaan. Het grootste deel van deze woningen is circa 9 meter hoog, drie zijn circa 11,5 meter hoog. Dit betreffen bouwnummer 6, 7 en 19. Het appartementengebouw heeft een vergelijkbare hoogte als op dit moment mogelijk is, namelijk circa 20 meter.

De stedenbouwkundige opzet is opgehangen aan de bestaande, interne, infrastructuur van het plangebied en de lijnen van de bestaande bebouwing. De gebouwen in de zuidzijde van het plangebied volgen de rooilijnen van het bestaande appartementengebouw nabij de rotonde. Hierdoor ontstaat een natuurlijke voortzetting van de rooilijn. Door het nieuwe appartementengebouw in de zuidwestelijke punt te plaatsen 'spiegelt' deze het appartementengebouw bij de rotonde. Hierdoor wordt het woongebied duidelijk afgebakend ten opzichte van het bedrijventerrein.

De woningen die in het noordwesten zijn voorzien staan in dezelfde hoek als het bestaande gebouw aan de Industrieweg en is op die manier op natuurlijke wijze ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0003.png"  
Figuur 2.2. Stedenbouwkundige plan  

Ontsluiting en parkeren
De wijze van ontsluiten vindt plaats via de bestaande wegenstructuur. Het auto- en fietsverkeer kan het plangebied via de weg Het Voert binnenrijden (dit geldt overigens ook voor voetgangers). Het Voert heeft een U-vormige structuur waardoor alle woningen via deze structuur te bereiken zijn. Er is gekozen voor een 'normale' ontsluitingsweg welke tweezijdig is te berijden. Hierdoor is sprake van een goed ontsloten situatie en wordt de beschikbare verkeersruimte optimaal benut. De bestaande ontsluiting van Het Voert op de Industrieweg ontleent zich prima voor de afwikkeling van het bestemmingsverkeer. Weggebruikers op de Industrieweg kunnen het verkeer vanaf Het Voert goed zien aankomen, mede omdat ter plaatse een verkeersdrempel is gerealiseerd, welke eveneens de verkeersveiligheid ten goede komt.

Er is bewust niet gekozen voor een systeem van eenrichtingswegen. Gezien het aantal aangelegen woningen zou dit wellicht tot ongewenst gedrag kunnen leiden, namelijk het tegen de richting in rijden. Verkeersonveilige situaties zijn hiervan het gevolg. Sowieso dient rekening te worden gehouden met een straatbreedte van ca. 6 meter, om het in- en uitparkeren in de gestoken parkeervakken goed te kunnen faciliteren. Ook bij calamiteiten is het beter een situatie te creëren waarbij aan twee zijden op een vlotte wijze de buurt per auto kan worden verlaten.

Het parkeren vindt volledig plaats binnen het plangebied en wordt geheel bovengronds gerealiseerd. In de volgende tabel is de parkeerbehoefte berekend. Voor het bepalen van de parkeernormen is uitgegaan van de CROW-norm (publicatie 317, oktober 2012). Stede Broec valt binnen de categorie 'matig stedelijk' waarbij de locatie zich in de schil van het centrum bevindt. Binnen de CROW-normen in deze specifieke situatie geldt voor huurwoningen een parkeernorm van 1,0 tot 1,8 per woning, voor huurappartementen geldt een parkeernorm van 0,8 tot 1,6 parkeerplaatsen per woning. In onderhavig geval is uitgegaan van een norm van 1,7 respectievelijk 1,5 parkeerplaats per woning.

  Norm   aantal   parkeerplaatsen  
Grondgebonden   1,7   19   32,3  
Appartementen   1,5   33   49,5  
      82  

Er wordt binnen het stedenbouwkundig plan voorzien in 85 parkeerplaatsen (zie figuur 2.2.Stedenbouwkundig plan). Hiermee wordt voldaan aan de berekende parkeerbehoefte van 82 parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Om dit te bereiken is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro vervangt de AmVB Ruimte. In het Barro wordt geregeld dat nationale belangen op perceelsniveau moeten worden verwerkt in bestemmingsplannen/wijzigingsplannen en andere decentrale ruimtelijke besluiten. De regels van de in het Barro opgenomen ruimtelijke belangen kunnen op perceelsniveau samenvallen. Voor zover deze regels onderling niet strijdig zijn dient de gemeente de betrokken belangen in het bestemmingsplan op te nemen.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In verband met bestemmingsplannen is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing tegenwoordig gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij bestemmingsplannen die een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maken. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De bouw van de 52 woningen betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat binnen het huidige planregime reeds 47 woningen waren toegestaan (44 appartementen plus 3 woonwagens). De toevoeging betreft aldus 5 woningen en ligt daarmee onder de drempel van 7 woningen die in de praktijk wordt aangehouden voor het verplicht stellen van de Laddertoets bij woningbouw. Een toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is dan ook cf. geldende jurisprudentie niet verplicht. Voor de zorgvuldigheid gaan we toch kort in op de verschillende treden.

Trede 1
Behoefte
In de eerste trede wordt bepaald in hoeverre er sprake is van een actuele regionale behoefte. De gemeente Stede Broec maakt deel uit van de RAP-regio West-Friesland. Uit de Monitor Woningbouw 2015 van de provincie Noord-Holland blijkt dat het aantal huishoudens in deze regio tot 2040 groeit met 10.000 huishoudens, tot 2020 bedraagt de groei 3.800 huishoudens. Dit resulteert in een woningbehoefte tot 2020 van 3.900 woningen. Tot 2030 bedraagt de woningbehoefte 9.200 woningen, tot 2040 9.700 woningen.

Capaciteit
De plancapaciteit tot 2040 bedraagt 11.700 woningen waarvan 4.300 harde en 7.300 zachte plannen betreffen. Tabel 32 van de Monitor Woningbouw 2015 schept een meer genuanceerd beeld: tot 2025 is behoefte 7.000 woningen en is er (binnenstedelijk) een harde plancapaciteit van 4.300 woningen en een zachte van 2.100 woningen.

Onderdeel van de harde plancapaciteit is het oorspronkelijke plan Het Voert. De Monitor Plancapaciteit laat zien dat er 44 woningen gepland staan in Het Voert plus drie woonwagens, zijnde een hard plan. Voorliggend bestemmingsplan 'Het Voert' blijft voorzien in deze 47 woningen en voegt er 5 aan toe. In het kader van de zorgvuldigheid wordt beoordeeld of de 52 woningen binnen de verhouding plancapaciteit/ woningbehoefte passen.

Behoefte afgezet tegen de capaciteit
Het voorliggend plan beoogt de woningen binnen de planperiode tot 2025 te realiseren; in die periode is dus sprake van een actuele regionale behoefte van 7.000 woningen waar de totale binnenstedelijke capaciteit 6.100 woningen bedraagt. In principe is er binnenstedelijk gezien dus nog capaciteit voor 52 nieuwe woningen. Zeker als ervan wordt uitgegaan dat er slechts 4.300 woningen harde plancapaciteit betreffen, en er dus 2.100 woningen zachte plannen betreffen, is er ruimte voor 52 nieuwe woningen. Zeker als in ogenschouw wordt genomen dat 47 van de woningen (inclusief de woonwagens) al een 'harde' status hebben.

Uit de monitor blijkt dat de productie achterblijft ten opzichte van de woningbehoefte. De druk op de woningmarkt zal hierdoor toenemen. Het is dan ook van belang dat zachte plannen een harde status krijgen. Omdat voorliggend plan een gecoördineerd plan betreft, er wordt dus tegelijkertijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor bouwen verleend, ontstaat er na vaststelling direct een bouwmogelijkheid. Dit is relevant omdat hiermee de opgelopen achterstand kan worden ingelopen.

Verder wordt in de monitor aangegeven dat voor de korte termijn vaak de vuistregel wordt gehanteerd dat een regio minimaal voldoende capaciteit heeft om de komende 3 tot 5 jaar vooruit te kunnen.

Uit bovenstaande blijkt dus dat er sprake is van een actuele regionale behoefte en dat Het Voert niet leidt tot een overcapaciteit aan plannen omdat het in feite een bestaand plan vervangt en slechts 5 woningen toevoegt. Uit cijfers van de ontwikkelende partij, een woningbouwvereniging, blijkt dat de wachttijd voor een standaard huurwoning binnen de gemeente Stede Broec in de afgelopen 2 jaar is opgelopen tot ruim 6 jaar. Ook voor de woningen meer gericht op jongeren dan wel senioren is sprake van een forse wachttijd, respectievelijk bijna 4 en ruim 6 jaar.

Leegstand
De initiatiefnemer heeft kenbaar gemaakt dat er geen sprake is van leegstand in haar woningbestand. Dit geldt ook voor andere verhuurders binnen de sociale woningsector. Het woningbouwplan voorziet dan ook in het inlopen van de wachttijden. Gelet op de toestroom van vergunninghouders en de taakstelling van gemeenten inzake de opvang van vergunninghouders zal de sociale woningbouwmarkt zich de komende jaren niet ontspannen. Het Voert voorziet in woningen tot 550 euro en richt zich daarmee nadrukkelijk op de vraag naar betaalbare huurwoningen.

Kwalitatieve toets
Uit de Monitor woningbouw 2015 blijkt dat er een groot tekort is aan grondgebonden woningen in de regio West-Friesland. Andersom is er een overschot van appartementen binnen deze regio. Het voorliggend plan voorziet in beide type woningen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het tekort aan grondgebonden woningen. Indien er binnen Het Voert alleen grondgebonden woningen zouden worden gerealiseerd zouden er veel minder woningen inpassen. De appartementen maken het mogelijk een relatief hoge woningdichtheid te creëren en hiermee in kwantitatief opzicht in de behoefte te voorzien. Tegelijkertijd is het ook zo dat de behoefte aan nultredenwoningen, zoals appartementen, wel toeneemt gezien de vergrijzing en extramuralisering. Sterker: de gewenste nieuwbouw van dit specifieke type woningen bedraagt 9.700 woningen. De appartementen vullen zodoende ook een kwalitatieve behoefte in.

Uit het RAP blijkt dat van de nieuwbouwwoningen er 60% betaalbare woningen moeten betreffen, bestaande uit o.a. betaalbare huurwoningen. Ten aanzien van nultredenwoningen zet de regio in om 1/3 van de nieuwbouw in deze vorm te realiseren. Alhoewel het RAP in principe tot en met 2015 geldt, kan worden aangenomen dat deze uitgangspunten nog steeds gelden omdat men is achtergebleven op de productie.

Conclusie
Op grond van de voorgaande alinea's kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Ook op lokaal niveau is er sprake van deze behoefte. Met het woningbouwplan Het Voert wordt invulling gegeven aan deze behoefte.

Trede 2
Onder trede 1 is vastgesteld dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Het woningbouwplan Het Voert ligt volledig binnen bestaand bebouwd gebied. Zodoende wordt voldaan aan trede 2 van de Ladder. Toetsing aan trede 3 is dan ook niet meer nodig.

Conclusie
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het onderhavige plan bevindt zich niet in de nationale hoofdstructuur en omvat geen ontwikkelingen van landsbelang. Het beleid inzake de bouw van woningen wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De geactualiseerde Structuurvisie Noord-Holland 2040 van de provincie Noord-Holland is vastgesteld op 20 januari 2014. De provincie Noord-Holland geeft in haar structuurvisie aan op welke wijze zij de komende 30 jaar de ruimte in de provincie wil benutten.

De provincie Noord-Holland wil dat er zowel kwalitatief als kwantitatief genoeg ruimte beschikbaar is waar het gaat om de Noord-Hollandse economie. De provincie wil dat gemeenten ruimte maken voor nieuwe ontwikkeling door bestaande werklocaties te intensiveren en herstructurering te benutten. Daarnaast zal, tegelijk met het optimaliseren van het ruimtegebruik moeten worden gezocht naar nieuwe locaties. Deze nieuwe locaties zijn niet alleen nodig om te voorzien in specifieke behoeften van bedrijven, maar ook om met deze locaties ruimte te creëren voor het in gang zetten van herstructurering op andere locaties. Het is belangrijk dat de juiste bedrijven op de juiste plek terechtkomen, zodat zij optimaal gefaciliteerd kunnen worden. Niet alleen voldoende ruimte voor bedrijfsgebouwen is van belang. Ook de randvoorwaarden, zoals een adequate (digitale) infrastructuur moeten in orde zijn. Bij het bepalen van de plaats van nieuwe werklocaties is de infrastructuur waar mogelijk niet volgend, maar sturend.

Met voorliggende ontwikkeling wordt een braakliggend perceel binnen bestaand bebouwd gebied herontwikkeld. Hiermee wordt invulling gegeven aan provinciaal beleid waar herstructurering een uitgangspunt is.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De verordening is opgesteld omdat de provincie in het belang van een goede ruimtelijke ordening het noodzakelijk acht algemene regels vast te stellen betreffende de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen (de actualisatie van de verordening is vastgesteld op 3 februari 2014). Dit geldt ten aanzien van onderwerpen in zowel het landelijk als het stedelijk gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Nieuw beleid (herzieningen, aanvullingen) als uitvloeisel van nieuwe ruimtelijke keuzes zoals deze onder de vlag van de structuurvisie gemaakt zullen gaan worden, zullen zo nodig worden vervat in een nieuwe ruimtelijke verordening.

Het Voert ligt binnen ‘Bestaand Bebouwd Gebied’.

3.2.3 Uitvoeringsprogramma Structuurvisie Maak Plaats

De provincie heeft het programma ov-knooppunten uitgewerkt, als één van de uitvoeringsprogramma’s van de Structuurvisie. De invloedssfeer van het programma bestrijkt een aanzienlijk deel van het bebouwd gebied van Noord-Holland. In 2012 en 2013 onderzocht de Vereniging Deltametropool samen met APPM en de provincie Noord-Holland de mogelijkheid om de bestaande plancapaciteit, - een gebied zo groot als de gemeente Haarlem - beter te benutten.

De resultaten van het onderzoek zijn gebundeld in een publicatie 'Maak Plaats!, werken aan knooppuntontwikkeling in Noord-Holland'. Deze publicatie laat de kansen zien voor de knooppunten in Noord-Holland. De provincie heeft met gemeenten, regio’s en andere stakeholders de huidige plannen en ambities in beeld gebracht. Op basis daarvan is een strategie geformuleerd voor het beter benutten van de kwaliteit van de Noord-Hollandse steden en het bestaande netwerk.

Het Voert wordt ontwikkeld in de directe nabijheid van een OV-knooppunt en voldoet daarmee aan een van de belangrijkste uitgangspunten uit voornoemd beleid

3.2.4 Provinciale milieuverordening

De Provinciale milieuverordening stelt regels omtrent: stiltegebieden, beschermingsgebieden met het oog op de waterwinning en aanwijzing aardkundige monumenten. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt niet binnen een van de genoemde gebieden.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Het Voert is niet strijdig met provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Stede Broec 2014 - 2024

In de Toekomstvisie Stede Broec 2014 - 2024 wordt in de eerste plaats een ruimtelijke visie beschreven op gemeentelijk niveau, daarbij kijkend over de gemeentegrenzen heen. In het document worden uitspraken gedaan over trends en bewegingen binnen de gemeente en hoe deze ruimtelijk hun plaats krijgen. Keuzes die in buurgemeenten en op regionaal (maar ook op provinciaal) niveau worden gemaakt kunnen doorwerken naar de gemeente Stede Broec.

In de toekomstvisie wordt op verschillende deelgebieden binnen de gemeente ingezoomd. Zo ook op het gebied 'Centrale Zone'. De ambitie voor Stede Broec is het zoveel mogelijk behouden van de ruimte voor bedrijvigheid in Stede Broec waarbij ook een gebied is aangeduid waar woningen gerealiseerd kunnen worden. Dat gebied komt overeen met het plangebied van bestemmingsplan 'Het Voert'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0004.jpg"  
Figuur 3.1 Uitsnede revitaliseringskaart Centrale Zone cf. Toekomstvisie  


De gemeente heeft in een beleidsmatrix aangegeven wat haar beleid is ten aanzien van woningbouw. Deze is in figuur 3.2 weergegeven. Hieruit blijkt dat de gemeente het belangrijk vindt dat er initiatieven zijn die een bijdrage leveren aan de woningvoorraad, vanuit kwalitatief en kwantitatief oogpunt. De ontwikkeling van 52 woningen in het plan Het Voert, inclusief de toevoeging van sociale huur, geeft hier invulling aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0005.png"  
Figuur 3.2 Beleidsmatrix  
3.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkeling van Het Voert past binnen de ruimtelijke kaders van de gemeente Stede Broec.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig.

4.1.1 Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een projectactiviteit nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dergelijke projectactiviteiten zijn genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r.. Detailhandel wordt genoemd in de D-lijst (categorie D, nummer 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject). In gevallen waarin de activiteit invloed heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen en onder de volgende grenswaarden blijft:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer;

is een vormvrije m.e.r. beoordeling in de plantoelichting voldoende. Hieronder staat die beoordeling, aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

Kenmerken van het plan
Het plan voorziet in de bouw van 52 woningen. Hiermee wordt ver onder de genoemde drempelwaarden gebleven.

Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het gaat daarbij om gebieden die specifiek in het Besluit m.e.r. worden genoemd. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.

Het plangebied behoort niet tot een van de genoemde gevoelige gebieden.

Milieugevolgen
In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Er spelen geen andere ontwikkelingen in de nabijheid van het plangebied. Van cumulatie met enige andere ontwikkeling zal dan ook geen sprake zijn.

4.1.2 Conclusie

Het milieubelang is in bovenstaand advies in het plan voldoende afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r. beoordeling is niet nodig.

4.2 Verkeer

Binnen het plangebied worden 52 woningen mogelijk gemaakt. In de volgende tabel is berekend wat de verkeersaantrekkende werking van deze woningen is. Uitgangspunt is de CROW 2012, sociale huur liggend in een gemeente met stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en 'in de rest bebouwde kom'.

4.2.1 Onderzoek
  Minimaal (per woning)   Maximaal (per woning)   Totaal min.   Totaal max.  
52 woningen   3,9   4,7   202,8   244,4  


Uit de voorgaande tabel blijkt de minimale en maximale verkeersaantrekkende werking in motorvoertuigbewegingen per dag (mvt/etm). In de beoordeling of deze verkeersaantrekkende werking effecten heeft op het huidige verkeer wordt allereerst opgemerkt dat het vigerend bestemmingsplan een vergelijkbaar aantal woningen mogelijk kan maken (zie paragraaf 2.2). Ten opzichte van de planologische situatie kan dan ook worden gesteld dat Het Voert geen effecten heeft op het verkeer.

Feitelijk gezien is er nu nog geen bebouwing aanwezig en na de ontwikkeling van het woongebied is er dus sprake van minimaal 203 motorvoertuigbewegingen extra. Deze zullen hoofdzakelijk de route Het Voert - Industrieweg - Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan - Stede Broecweg rijden.

De Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan en de Stede Broecweg zijn belangrijke gebiedsontsluitingswegen. De capaciteit van deze wegen betreft 1.400 - 1.600 motorvoertuigbewegingen per uur. De toevoeging als gevolg van het woningbouwplan bedraagt 202,8 mvt/etm. Over een hele dag bezien is de toevoeging ten opzichte van de genoemde wegen minimaal. Zeker omdat het verkeer zich op de Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan zal splitsten (noord-zuid), waardoor de feitelijke toevoeging op de Stede Broecweg beduidend minder zal zijn van 202,8 mvt/etm. Tevens zal er verkeer afvloeien via de Raadhuislaan. De Industrieweg tenslotte is in feite de gebiedsontsluitingsweg van de Centrale Zone, en daarmee dus ook van voorliggend woningbouwplan Het Voert. Gezien het bovenstaande zal deze weg dus de 202,8 mvt/etm in eerste instantie moeten verwerken. Met de mogelijke capaciteit van de weg zal dit dus ook geen merkbare effecten opleveren.

De weg Het Voert kan worden gezien als een woonstraat. Dergelijke wegen hebben een capaciteit van 1.000 - 1.500 mvt/etm. Ook voor Het Voert geldt dus dat de effecten acceptabel zijn, waarbij wordt opgemerkt dat het verkeer zich over de weg vanwege de U vorm verdeelt (twee in- en uitgangen op de Industrieweg).

4.2.2 Conclusie

Het aspect verkeer vormt met betrekking tot de ontwikkeling een aspect dat binnen de huidige verkeerswegenstructuur (kwantitatief en kwalitatief) tot een acceptabele situatie leidt.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Beoordelingskader

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

4.3.2 Doorwerking naar plan

In het westen en ten noorden van het plangebied is het mogelijk bedrijvigheid op te richten. Volgens het bestemmingsplan 'Centrale Zone' kunnen dit bedrijven zijn tot en met maximaal milieucategorie 3.2. Dit betekent een richtafstand van 50 meter wanneer uit wordt gegaan van gemengd gebied. Het plangebied en haar omgeving kunnen worden gekenmerkt als een gemengd gebied, het toepassen van de richtafstand van 50 meter is dan ook gerechtvaardigd (regulier is de richtafstand 100 meter).

Er is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de volgende bedrijven mogelijk relevant zijn:

  • 1. Industrieweg 35A Koninkrijkzaal Jehovah’s Getuigen;
  • 2. Industrieweg 35B Dansen Enzo;
  • 3. Industrieweg 37 politiebureau;
  • 4. Kavels ten oosten van Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan (afstand 120 meter, bedrijven categorie 3);
  • 5. Kavel ten oosten van Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan (de Tocht, afstand circa 400 meter, bedrijf categorie 4);
  • 6. Overig. Dit betreft bedrijven in de tweedelijns-bebouwing. Deze bedrijven zijn niet relevant.

Op grond van dit overzicht is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege industrielawaai op de nieuw te bouwen woningen binnen het nieuwbouwplan Het Voert in Grootebroek, gemeente Stede Broec. Hierna volgt een samenvatting en de conclusie van dit onderzoek.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de representatieve bedrijfssituaties van het politiebureau, Dansen Enzo en de Koninkrijkszaal van Jehovah’s getuigen voldoet op de nieuwe woningen aan de standaardgeluidsvoorwaarden uit het Activiteitenbesluit.

Voor de Koninkrijkszaal wordt opgemerkt dat deze volgens opgave van de gemeente niet onder het Activiteitenbesluit valt. De afstand van bestemmingen op het bedrijventerrein ten oosten van de Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan ten opzichte van het woningbouwplan is groter dan de richtafstanden uit de handreiking van het VNG. Er zijn daarom geen knelpunten te verwachten voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (of de maximaal optredende geluidsniveaus). De conclusie luidt dan ook dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de nieuwe woningen ten gevolge van alle bedrijven acceptabel zijn.

Maximaal optredende geluidsniveaus
De maximaal optredende geluidsniveaus (geluidspieken) ten gevolge van het politiebureau en Dansen Enzo overschrijden de voorkeursgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit in de avond- en nachtperiode. De overschrijding wordt uitsluitend veroorzaakt door (het sluiten van deuren van) personenwagens. Het dichtslaan van de portieren past binnen het normale achtergrondgeluid in de woonwijk en is niet te onderscheiden van de portieren van overige geparkeerde auto’s in de wijk.

Alle overige geluidspieken voldoen aan de standaard geluidsvoorwaarden uit het Activiteitenbesluit. Ten gevolge van de Koninkrijkszaal zullen geluidspieken voldoen aan de voorkeursgrenswaarden. Volgens opgave van de gemeente valt de Koninkrijkszaal overigens niet onder het Activiteitenbesluit.

De maximaal optredende geluidsniveaus ten gevolge van het bedrijventerrein ten oosten van de Burgemeester J.N. Stuifbergenlaan zullen niet voor problemen zorgen, omdat voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG, zo blijkt uit het onderzoek.

De conclusie luidt dan ook dat de maximaal optredende geluidsniveaus bij de nieuwe woningen ten gevolge van alle bedrijven acceptabel zijn.

Sirene politie
Een aparte berekening voor vertrekkende dienstauto’s met sirene vanaf het politiebureau levert een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van ten hoogste 55/59/56 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode (exclusief toeslag voor tonaal- of impulsachtig geluid). De standaardgeluidsvoorwaarden worden hiermee overschreden. Voor geluidspieken van de sirenes is geen berekening uitgevoerd, maar ook deze zullen de voorkeursgrenswaarden overschrijden. De situatie wordt toch acceptabel geacht vanwege de volgende aspecten:

  • De aanwezigheid van het politiebureau heeft een maatschappelijk belang.
  • Bij de bestaande woningen aan de Industrieweg zijn de niveaus hoger dan bij de nieuwbouw.
  • In het model is de sirene in werking gesteld over de volledige lengte van de industrieweg. In werkelijkheid zal deze alleen geactiveerd worden indien dit nodig is voor de verkeersveiligheid.
  • Er is gerekend met een zeer hoog equivalent geluidsvermogen van LWA = 135 dB(A), gebaseerd op de Regeling optische en geluidssignalen 2009. In de nachtperiode kan de politie een 10 dB lager geluidsvermogen hanteren.

4.3.3 Conclusie

Met inachtneming van het bovenstaande kan worden gesproken van een akoestisch goed woon- en leefklimaat en gelden er voor het bestemmingsplan geen beperkingen wat betreft geluid afkomstig van industrie. Tevens worden de aanwezige bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.4 Geluid

4.4.1 Beoordelingskader

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan/wijzigingsplan is het conform de Wet geluidhinder (WGH) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen die deel uitmaken van een 30km/h gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe (wettelijk) niet uitgevoerd hoeft te worden, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt dit doorgaans wel geadviseerd. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).

4.4.2 Doorwerking naar het plan

Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen. Omdat de woningen binnen het plangebied Het Voert in de geluidszone van een geluidsgezoneerde weg liggen moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om de geluidsbelasting in beeld te brengen. Dit onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat voor de woningen vanwege de Stede Broecweg hogere waarden nodig zijn. De geluidsbelasting op de zuidelijke gevels van de woningen en (in bepaalde gevallen) op de oostelijke en westelijke gevels is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB. De berekende geluidsbelasting bedraagt maximaal Lden 57 dB op de appartementen, respectievelijk Lden 55 dB op de eengezinswoningen. Hierna wordt voor beide woningtypen aangegeven wat de belasting is.

Eengezinswoningen
Bij alle eengezinswoningen is sprake van een geluidsluwe zijde bekeken vanuit de Stede Broecweg. Met geluidsluwe zijde wordt de zijde van de woning bedoeld waar vanwege de Stede Broecweg sprake is van een geluidsbelasting van Lden = 48 dB of lager. Dat houdt in dat er een “juridisch” stille zijde aanwezig is vanwege de weg die ook zorgt voor hogere waarden. Omdat de gemeente niet over geluidsbeleid beschikt is de grenswaarde van Lden = 48 dB aangehouden als zijnde geluidsluw. Ook vanwege de niet-gezoneerde 30 km/u weg ’t Voert is de geluidsbelasting niet hoger dan Lden 48 dB, al behoeft deze weg geen toetsing.

Appartementen
Van de 33 appartementen zijn er 18 appartementen gelegen aan de zijde van de Stede Broecweg; deze woningen beschikken evenwel niet over een geluidsluwe zijde. De 15 appartementen aan de zijde van ’t Voert beschikken wel over een geluidsluwe zijde.

Hogere waarden
De gemeente Stede Broec heeft geen vastgesteld geluidsbeleid. Waar een hogere waarde moet worden vastgesteld moet aangetoond worden dat de geluidswering van de woning voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. In het akoestisch onderzoek is een tabel opgenomen waaruit blijkt welke hogere waarden moeten worden aangevraagd.

Cumulatie
Uit het onderzoek naar industrielawaai (zie paragraaf 4.3) is gebleken dat alle geluidsbelastingen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Cumulatie van geluidsbelastingen is daarom niet nodig.

4.4.3 Conclusie

Het akoestisch onderzoek wijst uit dat bij 13 eengezinswoningen en de 33 appartementen gelegen aan de Stede Broecweg een hogere (geluids)waarde nodig is. 13 eengezinswoningen en 15 appartementen beschikken over een geluidsluwe zijde. Bij 18 appartementen is geen geluidsluwe zijde aanwezig.

Met het verstrekken van een hogere waarde voor de woningen en appartementen kan het plan doorgang vinden. Bij het bepalen van de te verstrekken hogere waarden kan worden aangesloten bij de Bijlage B van het onderzoek geluidsbelasting dat als bijlage 2 is toegevoegd. Het vaststellingsbesluit hogere grenswaarden wegverkeerslawaai is eveneens toegevoegd.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Beoordelingskader

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden, het gaat onder meer om een woningbouwontwikkeling met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen.

4.5.2 Doorwerking naar het plan

Er is een beoordeling uitgevoerd inzake luchtkwaliteit (zie bijlage 3). Voor woningbouwlocaties zijn dit plannen met maximaal 1.500 woningen met één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen met twee of meer ontsluitingswegen. Het onderhavige project bestaat uit 33 appartementen en 19 eengezinswoningen. Hiermee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en zijn er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen voor realisatie van het nieuwbouwplan.

4.5.3 Conclusie

De voorliggende ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Uit het rapport 'Monitoringsprogramma Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noordvleugel 2015' blijkt dat Stede Broec niet behoort tot de locaties waar sprake is van overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Beoordelingskader

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval door activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid wil met haar beleid burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen de effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen bieden.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Als basisnorm geldt dat het risico om te overlijden aan een calamiteit met gevaarlijke stoffen voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen {10-6) per jaar. Dit is het zogenaamde plaatsgebonden risico.

Naast de norm voor het plaatsgebonden risico is een norm voor het groepsrisico gedefinieerd. Het groepsrisico geeft inzicht in hoeveel personen worden bedreigd door een calamiteit bij een risicovolle activiteit. Het aantal getroffen personen is per mogelijke calamiteit verschillend (omdat de effecten per type calamiteit verschillen). Een risicovolle activiteit kan leiden tot verschillende soorten calamiteiten met bijbehorende effecten (dus slachtoffers) en kansen. Een ander punt is de aanwezigheid van personen binnen het effectgebied (of invloedsgebied) van de calamiteit. Als er geen personen in het invloedsgebied aanwezig zijn kunnen er geen slachtoffers vallen en is het groepsrisico dan ook "nihil". Het groepsrisico kan niet in een getal worden uitgedrukt, maar wordt als een curve weergegeven in een grafiek waarin het aantal dodelijke slachtoffers is uitgezet tegen de kans dat een calamiteit met dit aantal slachtoffers kan optreden. Het groepsrisico kent geen harde grenswaarde. Wel is er een zogenaamde oriëntatiewaarde waarmee het berekende groepsrisico moet worden vergeleken. Deze waarde geldt als een richtwaarde waaraan getoetst moet worden en is een soort maat voor wat binnen Nederland nog als maatschappelijk geaccepteerde kans geldt voor calamiteiten waarbij meerdere dodelijke slachtoffers kunnen vallen. De oriëntatiewaarde is zodanig gedefinieerd dat bij iedere factor 10 toename van het aantal slachtoffers de kans hierop met een factor 100 moet afnemen. Hiermee wordt aangegeven dat bij een groter aantal slachtoffers het maatschappelijk draagvlak hiervoor snel afneemt aangezien dit tot een ontwrichting van de lokale samenleving kan leiden. De oriëntatiewaarde is geen "sanerings"waarde.

Dit betekent dat als deze overschreden wordt dit niet tot een verplichte sanering hoeft te leiden. Wel moet altijd geprobeerd worden om het groepsrisico zo veel mogelijk te beperken. Verder moet iedere verandering van het groepsrisico door risicobronnen of veranderingen in de ruimtelijke omgeving worden verantwoord.

Wettelijk kader
Elk ruimtelijk besluit moet worden getoetst aan de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid voor risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen:

  • a. Voor risicovolle bedrijven met gevaarlijke stoffen zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende regeling (Revi).
  • b. Voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor zijn de normen voor het plaatsgebonden risico, plasbrandaandachtsgebieden en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de bijbehorende regeling Basisnet.
  • c. Voor hoge druk aardgastransportleidingen zijn de normen voor het plaatsgebonden risico, het opnemen van belemmeringenstroken en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Lokaal extern veiligheidsbeleid
Naast de wettelijke kaders is sprake van lokaal extern veiligheidsbeleid (Beleidsvisie externe veiligheid; gemeente Stede Broec, 4 april 2013). Deze beleidsvisie is gemaakt om de gemeente, de veiligheidsregio en de SED-brandweer een duidelijk kader te geven voor het omgaan met externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De gemeente geeft uitvoering aan het beleid en kan me de visie in de hand duidelijk communiceren richting burgers en bedrijven hoe Stede Broec omgaat met risico’s en veiligheid. De visie is bedoeld voor zowel bestuurders en ambtenaren als voor inwoners en bedrijven. Daarnaast hebben ook externe partijen zoals de regionale RUD, de provincie, buurgemeenten, Rijkswaterstaat en de Nederlandse Spoorwegen met deze visie een duidelijk beeld van externe veiligheid binnen Stede Broec.

4.6.2 Onderzoek

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft op 15 juli 2015 een advies uitgebracht met betrekking tot voorliggende ontwikkeling. Dit advies is in de navolgende alinea's verwerkt.

Ligging plangebied en risicovolle objecten
De omgeving van het plangebied is getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens in de provinciale risicokaart van Noord-Holland en gegevens van risicobronnen die bekend zijn bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord­ Holland Noord. In de volgende figuur is de ligging van het plangebied aangegeven met de dichtstbijzijnde risicovolle activiteiten.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0006.png"  
Figuur 4.1 Overzicht risicovolle activiteiten  

De hoge druk aardgasbuisleiding W-573-05 is gelegen op circa 225 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van deze buisleiding heeft een omvang van 140 meter aan weerszijden van de buisleiding. Het plangebied Is gelegen buiten het invloedsgebied.

Op circa 200 meter afstand van het plangebied is de spoorlijn Hoorn-Enkhuizen gelegen. Dit spoortracé maakt geen deel uit van het basisnet spoor (niet aangewezen in de regeling Basisnet). Volgens de gegevens van Prorail (marktverwachting 2007) vindt over dit spoor ook geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen in bulk. Het spoor is hiermee geen risico-object in het kader van Externe Veiligheid.

Het plangebied is op ruime afstand gelegen van de veiligheidsafstanden die gelden voor de vuurwerkopslag.

4.6.3 Conclusie

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen over weg, het water en het spoor. De normen voor externe veiligheid vormen geen belemmering voor de realisatie van het plan. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.7 Archeologie

4.7.1 Beoordelingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Met invoering van de wet hebben gemeenten een archeologische zorgplicht. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Wanneer er in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.

4.7.2 Doorwerking naar het plan

Archeologie West-Friesland heeft een archeologische quickscan uitgevoerd, deze is toegevoegd als bijlage 4. In het navolgende de samenvatting en conclusie.

De omvang van de gebouwen binnen van het plangebied bedraagt 3.523 m2. Het plangebied ligt op de concept beleidskaart archeologie binnen een zone met Waarde-Archeologie, met een vrijstellingsgrens van 1.000 m2. Het aspect archeologie dient dus meegewogen te worden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPhetvoert-VG01_0007.png"Figuur 4.2 Uitsnede concept beleidskaart archeologie


Uit de quickscan blijkt dat de archeologische verwachting voor sporen uit de Bronstijd hoog is. In 2007 zijn milieuboringen uitgevoerd, deze lijken erop te wijzen dat de bovenste meter van de bodem reeds verstoord is. De hoge verwachting moet daarom naar beneden worden bijgesteld.

Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Ten behoeve van het doen van waarnemingen dient wel in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat Archeologie West-Friesland toekomstige graafwerkzaamheden wil monitoren. De monitoring is alleen zinvol als er grote bouwputten worden gegraven. Als er slechts smalle sleuven voor funderingsbalken worden gegraven, hoeft er geen monitoring plaats te vinden.

Er worden geen kosten in rekening gebracht en dit zal niet tot noemenswaardige vertragingen leiden. Vondstmateriaal dat bij het uitvoeren van het werk wordt aangetroffen is (conform de Monumentenwet) eigendom van de Provincie Noord-Holland en zal door Archeologie West-Friesland worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Bodemvondsten te Castricum. Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

Cultuurhistorie
In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt gemeld dat er in het plangebied geen monumenten liggen. Ook maakt het geen deel uit van een beschermd dorpsgebied, en ligt het niet in de nabijheid van een dergelijk gebied.

4.7.3 Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor cultuurhistorie.

4.8 Waterparagraaf

4.8.1 Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn en heeft tot doel de ecologische en chemische waterkwaliteit te verbeteren. De Kaderrichtlijn water (KRW) moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Binnen de KRW worden twee soorten doelstellingen onderscheiden:

  • ecologische doelstellingen. Dit betreft de levensvormen (planten, dieren) die men terug wil hebben in en rond het water.
  • chemische doelstellingen. Deze geven aan welke chemische stoffen in het water mogen voorkomen en in welke hoeveelheid.

De KRW gaat uit van een nulsituatie: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 – 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

De Ministers van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) hebben het voornemen om het Nationaal Waterplan te wijzigen door hierin de deltabeslissingen en bijbehorende gebiedsgerichte voorkeursstrategieën vast te leggen. Het voornemen hiertoe heeft inmiddels ter visie gelegen zodat ten tijde van het vaststellen van voorliggend plan het huidige Nationaal Waterplan geldt.

Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Hoogheemraadschap
Waterbeheersplan 4 (WBP4)
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in 2009 een nieuw waterbeheerplan vastgesteld. Het plan beschrijft de uitgangspunten en strategische doelen voor het waterbeheer voor de periode van 2010 tot en met 2015.

De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water.

Het hoogheemraadschap heeft het kerndoel als volgt geformuleerd (vierledig):

  • 1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • 2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • 3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • 4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die de beschikking heeft over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Een van de uitgangspunten is dat water een ordenend principe is in de ruimtelijke inrichting. Middels de (verplichte) watertoets wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap afgestemd hoe met het aspect water wordt omgegaan bij een ruimtelijke ontwikkeling.

Ruimtelijke ontwikkeling
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert als uitgangspunt dat het landelijke gebied geen nadelige gevolgen mag ondervinden van de uitbreiding van het stedelijk gebied. Concreet houdt dit in dat voor uitbreiding van verhard oppervlak (verharding en bebouwing) compenserende maatregelen in de waterhuishouding getroffen moeten worden. In situaties waarin vroeger de overtollige neerslag geborgen werd in de grond en gedoseerd tot afstroming kwam, moeten ruime waterpartijen nu zorgen voor de tijdelijke opvang en berging van het overschot aan regenwater dat vanwege verharding niet langer in de grond kan infiltreren, maar versneld tot afvoer komt.

Ruimtelijke adaptatie en meerlaagsveiligheid
In het kader van het Deltaprogramma Prinsjesdag 2014 hebben vertegenwoordigers van Rijk, IPO, VNG en UvW de ‘Bestuursovereenkomst Deltaprogramma’ ondertekend, waarmee partijen afspreken de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën in hun eigen plannen te verankeren. De Bestuursovereenkomst is voorbereid door de deltacommissaris en is een aanvulling op het Bestuursakkoord Water uit 2011. Het Rijk zal de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën vastleggen in een tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan en voor de nieuwe waterveiligheidsnormen de wet aanpassen.

Eén van de deltabeslissingen is de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen hebben daar een verantwoordelijkheid in.

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben zich door de ondertekening van de ‘Bestuursovereenkomst Deltaprogramma’ gecommitteerd aan de onderstaande ambities.

  • Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben de ambitie dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht en bij (her)ontwikkelingen geen extra risico op schade en slachtoffers ontstaat voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.
  • Klimaatbestendig- en waterrobuust inrichten is uiterlijk in 2020 onderdeel van het beleid en handelen van deze partijen, door hun regionale en lokale ruimtelijke afwegingen de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid van het eigen plangebied te analyseren, de resultaten van deze analyse te vertalen in een gedragen ambitie en een adaptatiestrategie met concrete doelen en de beleidsmatige- en juridische doorwerking van deze ambitie te borgen voor de uitvoering
  • Ieder van de partijen aan de overeengekomen gezamenlijke ambitie invulling geeft op basis van de eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden.


Klimaatbestendige stad
Klimaatadaptie is een actueel en urgent onderwerp. Het is belangrijk alle mogelijke kansen te benutten die waterrobuust- en klimaatbestendig bouwen bieden. De veranderingen in het klimaat, van welke aard en omvang ook, gaan gevolgen hebben voor de manier waarop wij wonen, werken en onze vrije tijd doorbrengen. Het is niet eenvoudig om de opgaven te relateren aan het dagelijks werk in de lokale (ruimtelijke) praktijk. En juist de combinatie van verstedelijking en klimaatverandering kan tot een opeenstapeling van problemen leiden. Daar liggen echter óók veel kansen: bij grotere- en kleinere stedelijke projecten, variërend van herbestrating tot gebiedsherontwikkeling, kunnen diverse ruimtelijke maatregelen getroffen worden die weinig tot niets extra kosten maar wel de weerbaarheid van de stad tegen extreem weer doen toenemen.

Waterrobuust bouwen
Als gevolg van toenemende risico's door veranderende rivierafvoeren, bodemdaling en zeespiegelstijging, gekoppeld aan demografische groei rondom onze rivieren is er begin deze eeuw voor gekozen anders om te gaan met water. Hoewel de kans op een overstroming relatief klein is, zullen de gevolgen van een mogelijke overstroming zeer groot zijn. Daarom is het concept van meerlaagsveiligheid opgesteld.

Naast het voorkomen van een overstroming (eerste laag), richt de aandacht zich in dit concept ook op gevolgenbeperking als een overstroming zich toch voordoet (tweede laag). Er is immers altijd een zogenoemd 'restrisico'. De omvang van dit restrisico wordt bepaald door het verloop van een overstroming, het aanwezige kapitaal en de hoeveelheid inwoners van een gebied. En door de mate waarin vitale functies en kwetsbare objecten al dan niet onherstelbaar worden getroffen. Het gaat dan om energienetwerken (gas, elektra), de drinkwatervoorziening en ICT, telecommunicatie- en zorgvoorzieningen. Het al dan niet intact blijven van deze sectoren is mede bepalend voor de omvang van een ramp en de mogelijkheid tot relatief snel herstel nadien.

Door maatregelen te treffen in de ruimtelijk inrichting, kan het aantal slachtoffers en de hoeveelheid schade worden beperkt. Daarnaast is er in het concept van meerlaagsveiligheid aandacht voor rampenbeheersing in de vorm van evacuatie en rampenplannen (de derde laag). Ook aan deze derde laag kan de ruimtelijke inrichting een bijdrage leveren, door bijvoorbeeld het realiseren van vluchtroutes.

4.8.2 Watertoets

In het kader van de watertoets is een onder meer berekend wat de verharding is (zie ook bijlage 5).

  Bestaande situatie   Nieuwe situatie  
     
Verhard oppervlak, daken   1.853 m2   4.360 m2  
Oppervlak verharding   7.838 m2   4.984 m2  
Totaal   9.691 m2   9.344 m2  
     
Toename totaal verhard oppervlak     - 347 m2  
     

Volgens de berekening is de hoeveelheid verhard oppervlak van het totale plangebied (fase 1 t/m 3) in de “bestaande situatie” (voor sloop en/of ontruiming gemeentewerf/brandweerkazerne en woonwagenlocatie) ruim meer dan in de toekomstige-/eind situatie (na realisatie totale plangebied).

Op basis van de berekening hoeft er daarom formeel gezien, volgens het hoogheemraadschap, geen watercompensatie plaats te vinden. De stedelijke onderbouwing welke door de gemeente wordt opgesteld, dient voorzien van deze berekening, te worden toegezonden aan het hoogheemraadschap. Verder is/wordt er binnen het plangebied een gescheiden rioleringssysteem t.b.v. vuil- en hemelwater aangelegd. Eventuele bouwblokdrainages zijn/worden op het hemelwaterriool aangesloten.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering.

4.9 Ecologie

4.9.1 Beoordelingskader

Natuurbescherming in Nederland
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Flora- en faunawet (FF-wet). Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Op de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten is het nest, inclusief de functionele leefomgeving, jaarrond beschermd. Dit zijn een aantal roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten (‘categorie 1-4 soorten’).

Tot slot is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (‘categorie 5-soorten’).

Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

4.9.2 Doorwerking naar het plan

Natuurbescherming
Het plangebied ligt niet in of in de buurt van door wet en regelgeving beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming
Het plangebied ligt braak en wordt elke maand gemaaid. Het grootste deel van de bomen aan de randen van het plangebied blijft aanwezig. Op grond daarvan heeft de Regionale Uitvoeringsdienst aangegeven dat er geen beschermde soorten zijn te verwachten.

4.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering.

4.10 Bodem

4.10.1 Beoordelingskader

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

4.10.2 Doorwerking naar het plan

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6) en een aanvullend onderzoek inzake het grondwater. Hierna volgt een samenvatting van de onderzoeken.

Grond

  • de zandige bovengrond aan de westzijde van het perceel is licht verontreinigd met minerale olie. Aan deze zijde is de bovengrond mogelijk her te gebruiken in de klasse Industrie en dienen werkzaamheden met de grond met inachtneming van de basisklasse te worden uitgevoerd.
  • de boven- en ondergrond op het overige terrein is over het algemeen niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Voor dit gedeelte van de onderzoekslocatie kan de boven- en ondergrond worden hergebruikt in de klasse landbouw en natuur en behoeven geen specifieke veiligheidsklassen in acht te worden genomen.

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met barium .Ter plaatse van een voormalige zoutopslag in het plangebied zou sprake kunnen zijn van een verhoogd niveau chloride in het grondwater. Hiervoor is een nader onderzoek uitgevoerd. De normering voor chloride wordt gebaseerd op een rapport van het RIVM (Afleiding van milieurisicogrenzen voor chloride in oppervlaktewater, grondwater, bodem en waterbodem).

Voor grondwater is dat een waarde van 570 mg/l. Onder deze grens zijn er geen risico's voor mensen en het ecosysteem. In het grondwater van Het Voert wordt nu door HB 290 mg/l gevonden. Dat ligt er dus ruim onder.

Asbest

  • ter plaatse van bovengrond met sporen van puin is analytisch geen asbest aangetoond.

4.10.3 Conclusie

De bodemsituatie en -kwaliteit en de kwaliteit van het grondwater vormen geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden en toegekende functies.

4.11 Duurzaamheid

Nieuwbouw biedt kansen voor energiebesparing en -opwekking. Alle inwoners en ondernemers uit Noord-Holland-Noord kunnen voor vragen en onafhankelijk advies over duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken, maar ook over het nieuwe energielabel voor woningen, terecht bij het Duurzaam Bouwloket. De gemeenten zijn hiervoor een samenwerking aangegaan; zie www.duurzaambouwloket.nl.

Binnen het plan wordt op de daken van de woningen gebruik gemaakt van PV-panelen (photo-voltaische panelen ofwel zonnecollectoren), in het materiaalgebruik zal sprake zijn van duurzame materialen, er wordt een systeem van gescheiden afvalinzameling gerealiseerd (proef plastic ondergronds), waarbij ondergrondse vuilcontainers worden geplaatst.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan/wijzigingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met regels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het plan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek uiteengezet zoals gebruikt zal worden voor het bestemmingsplan ‘Het Voert’.

5.2 Verbeelding

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik etc. Vanaf de ontwerpfase van het bestemmingsplan zal de verbeelding gecodeerd zijn.

5.3 Systematiek van de regels

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding voor bestemmingsplan ‘Het Voert’ beslaat analoog een kaartblad en is digitaal beschikbaar. De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

In de regels is gekozen voor een uitgebreide opsomming in de bestemmingsomschrijving van zaken die binnen een bestemming worden toegestaan. Voorzieningen die opgenomen zijn in de bestemmingsomschrijving zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan de betreffende bestemming.

Op de verbeelding staat aangeduid wat de bouwmogelijkheden zijn. In de matrixen zijn de maximale bouwhoogtes en/ of goothoogtes ter plaatse weergegeven.

5.4 Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het wijzigingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Wonen
Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn woningen toegestaan, er is aangeduid welk type woningen waar mag komen. Ook de hoogtes zijn aangeduid. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn de gronden bestemd voor toegangswegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

De balkons behorende bij de appartementen vallen deels buiten het bouwvlak. In de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons' opgenomen. Dit betekent dat binnen die aanduiding zich balkons mogen bevinden, mits deze aansluitend op het appartementengebouw worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen onder andere de flexibiliteitsbepalingen aan de orde. Het gaat hierbij onder meer om:

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling regelt dat bebouwing slechts eenmaal mag worden meegerekend bij de berekening van het maximaal bebouwd oppervlak, bij de aanvraag van een bouwvergunning.

Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen.

Algemene afwijkingsregels
Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in de mogelijkheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden. Met de afwijkingsmogelijkheid kan het bevoegd gezag o.a. een afwijking van de maatvoering van bouwwerken toestaan met ten hoogste 10%.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Met betrekking tot bouwwerken en het gebruik van grond en bouwwerken wordt in dit artikel ingegaan op het daarop toepasselijke overgangsrecht. Daarnaast is een hardheidsclausule weergegeven.

Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg

Overleg is nodig om te komen tot goede bestemmingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.

Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan aangeboden aan de overlegpartners. Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:

  • Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
  • Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Hiolland Noord

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 juli 2016 voor een ieder zes weken ter visie gelegen. Er zijn enkele zienswijzen binnengekomen op het ontwerpbestemmingsplan. De beantwoording van deze zienswijzen is toegevoegd als bijlage bij het vaststellingsbesluit.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat gemeenteraad inzicht geeft in de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan waarin een bij Algemene maatregel van Bestuur (in dit kader het Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het inzicht heeft betrekking op het aspect kostenverhaal, dit dient verzekerd te zijn.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een initiatief van een particulier initiatiefnemer. De gemeente Stede Broec sluit een anterieure overeenkomst met deze initiafiefnemer. Met deze overeenkomst is bepaald dat gemaakte kosten voor de initiatiefnemer zijn. Hiermee is het kostenverhaal afgedekt.