direct naar inhoud van Regels
Plan: Geerling 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPGeerling20-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Geerling 20 van de gemeente Stede Broec;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0532.BPGeerling20-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aan huis verbonden bedrijf

het door een (mede)bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in de woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.5 aan huis verbonden beroep

een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren (visteelt daaronder begrepen):

  • 1. deeltijd agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte van minder dan één halve arbeidskracht;
  • 2. reëel agrarisch bedrijf:een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte van een halve tot één hele arbeidskracht is;
  • 3. volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte gelijk of meer dan één arbeidskracht;
1.7 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.8 agrarisch handelsbedrijf

een bedrijf waar, door middel van industriële of geavanceerde vormen van tuinbouw en technologie, productie, handel, distributie en onderzoek plaatsvindt verbonden aan de tuinbouw;

1.9 agrarische fotostudio

het kweken en fotograferen van agrarische producten en het bewerken van de ter plaatse gemaakte foto's;

1.10 ambachtelijk bedrijf

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (aan-huis-verbonden) beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.27 erf

onbebouwd gedeelte van een bouwperceel;

1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.29 escortbedrijf

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservice en bemiddelingsbureaus;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.32 huishouden

het in een woning met elkaar samen wonen van een aantal personen in een zekere continue samenstelling en waarbij tevens tussen deze verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);

1.33 mantelzorg

het verlenen van zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep, wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie;

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

tenzij in de regels anders is bepaald;

1.36 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een andere tegen vergoeding;

1.37 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;pornografische aard plaatsvinden;

  • a. onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
    • 1. een seksinrichting, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
    • 2. een seksbioscoop of sekstheater;
    • 3. een seksautomatenhal;
    • 4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar;

  • b. onder een seksinrichting wordt niet verstaan:
    • 1. een escortbedrijf;
    • 2. een sekswinkel;
1.38 straatprostitutie

het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.39 verbeelding

de analoge voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie;

1.40 woning

een complex van ruimten, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsverband;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van technische installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken, erkers en dakkapellen;

2.5 bedrijfsvloeroppervlak

binnenwerks, op de vloer van de ruimtes die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

2.6 de breedte van een woning

tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken en de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren;

2.7 vloeroppervlak

op de vloer, tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidsmuren;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • c. bruggen,dammen en/of duikers;
  • d. toegangswegen en paden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;

met bijbehorende bouwwerken.

3.2 Nadere detaillering van de bestemming
3.2.1 Agrarisch bedrijf

Behoudens de op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezige deeltijd agrarische bedrijven en/of reële agrarische bedrijven zijn uitsluitend volwaardige agrarische bedrijven toegestaan.

3.3 Bouwregels
3.3.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van tijdelijke boogkassen, waarvan de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of waterloop minimaal 1,5 m dient te bedragen.

3.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen, lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken;
  • b. bouwwerken ten behoeve van erfafscheidingen, welke niet omgevingsvergunningvrij zijn, zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 10 m;

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ten behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten;
  • c. ter bescherming van de verkeersveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-) prostitutie;
  • c. voor detailhandelsactiviteiten;
  • d. voor het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • e. voor intensieve veehouderijbedrijven;
  • f. het opslaan van goederen.

3.5.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 3.5.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de gronden ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels mogen worden gebruikt;
  • b. het opslaan van materialen in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, voorzieningen aan te leggen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik.

3.6.2 Toetsingscriteria

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aangetoond kan worden dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van het landschap, natuur en cultuurhistorie, zoals deze voor het betrokken gebied gelden;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen van het betrokken gebied;
  • d. de waterbeheerder(s) schriftelijk advies hebben uitgebracht betreffende de voorgenomen werkzaamheden;


Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'hoveniersbedrijf' bestemd voor een hoveniersbedrijf, inclusief maximaal één bedrijfswoning;

met de daarbijbehorende:

  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. steigers;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. toegangswegen en paden;
  • f. tuinen en erven;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. bruggen,dammen en/of duikers;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • k. bouwwerken;

evenals:

  • l. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. de bedrijfsgebouwen dienen te worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 14 m;
  • d. de gebouwen, met uitzondering van de kantoorruimte, dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15º;
  • e. de afstand tussen de gebouwen onderling dient, indien deze niet aaneengesloten worden gebouwd, tenminste 5 m te bedragen;

4.2.2 Bedrijfswoning
  • a. bedrijfswoningen, inclusief aanbouwen, uitbouwen en (aangebouwde) bijgebouwen, dienen te worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • b. binnen deze bestemming is één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 250 m2, inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30º;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen.

4.3 Nadere eisen

 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ten behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten;
  • c. ter bescherming van de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken

  • a. vrijstaande bijgebouwen, behorende bij een bedrijfswoning, voor bewoning;
  • b. vrijstaande bijgebouwen, behorende bij een bedrijfswoning, voor bedrijfsdoeleinden;
  • c. ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-) prostitutie;
  • d. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, die leiden tot een hogere milieucategorie;
  • e. voor detailhandelsactiviteiten, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken bedrijf en/of streek;
  • f. voor het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • g. het opslaan van goederen anders dan in gebouwen.

4.4.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 4.4.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de gronden ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels mogen worden gebruikt;
  • b. het opslaan van materialen in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het bieden van mantelzorg in de vorm van een afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig te zijn;
  • c. er geen onevenredige hinder voor aangrenzende percelen mag plaatsvinden;
  • d. per woning maximaal één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning plaatsvindt bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  • f. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoners of ander bewoners onredelijk bezwarend is;
  • g. het oppervlak voor mantelzorg maximaal 75 mmag bedragen;
  • h. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • i. een indicatie door of vanwege de gemeente moet zijn afgegeven;
  • j. binnen drie maanden na beëindiging van de mantelzorg dient de afhankelijke woonruimte ongedaan te worden gemaakt voor bewoning.

4.5.2 Aan huis verbonden bedrijf en beroep

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid.1, voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. er niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de woning, inclusief bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van:
  • a. 45 m2 bij bouwpercelen tot 750 m2;
  • b. 60 m2 bij bouwpercelen van 750m2 tot 1500 m2;
  • c. 75 m2 bij bouwpercelen groter dan 1500 m2;
  • d. verkeersaantrekkende activiteiten niet zijn toegestaan;
  • e. er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van ondergeschikte activiteiten die verband houden met de bedrijfsuitoefening;
  • f. het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is, op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • g. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • h. reclameborden niet groter mogen zijn dan 0,5 m2, met de langste zijde maximaal 1 m;
  • i. verlichte reclameborden niet zijn toegestaan.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterberging;
  • c. waterlopen;


met bijbehorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van, lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de afmeting van een steigers mag, per ligplaats, niet meer bedragen dan 1 x 5 m, deze mogen zowel loodrecht op de oever of evenwijdig aan de oever worden gesitueerd, met dien verstande dat de minimum doorvaarbreedte tenminste 8 m dient te bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter bescherming van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van een vrije doorvaarbreedte.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. voor ligplaatsen voor het aanleggen van permanent bewoonde of niet permanent bewoonde woonschepen;
  • b. ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-)prostitutie;
  • c. voor het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • d. voor olie-, gas-, zand- en kleiwinning;
  • e. voor het opslaan van goederen, anders dan in gebouwen.

5.4.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 5.4.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de gronden ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels mogen worden gebruikt;
  • b. het opslaan van materialen in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Vergunningplicht

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

6.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 6.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

6.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 6.2.2 genoemde rapport of de in lid 6.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

6.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen (incl. sleufloos draineren);
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 40 cm beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 1.000 m² beslaan.

6.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

6.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

6.3.5 Voorwaarden

Indien uit het in lid 6.3.4 genoemde rapport of de in lid 6.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3’ wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Vergunningplicht

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 7.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

7.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 7.2.2 genoemde rapport of de in lid 7.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

7.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen (incl. sleufloos draineren);
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 40 cm beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2.500 m² beslaan.

7.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.3.5 Voorwaarden

Indien uit het in lid 7.3.4 genoemde rapport of de in lid 7.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4’ wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Maxium bouwprofiel

Waar in dit plan voor hoofdgebouwen een maximum goothoogte en een maximum dakhelling is voorgeschreven mag het hieruit voortvloeiende maximum bouwprofiel worden overschreden door antennes, schoorstenen en ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van technische installaties;

9.2 Overschrijding bouw of bestemmingsgrenzen

De bouwgrenzen mogen, in afwijking van het op de verbeelding en/of in Hoofdstuk 2 bepaalde, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, veranda's, en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, pilasters, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Parkeren

Het gebruik van de gronden en gebouwen conform het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels is alleen dan toegestaan indien er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers zoals opgenomen in de meest recente publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte.

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Binnen de op de verbeelding aangegeven gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied'  zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de stilte met de in het centrale deel aanwezige water- en moerasgebieden en/of de te verwachten waarden.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels voor:

  • a. het verschuiven van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en nadere aanduidingen, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, dan wel noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 3 meter mogen bedragen;
  • b. het afwijken van maten, met uitzondering van percentages, met ten hoogste 5%, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan;
  • c. de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen waarvan de oppervlakte van enig gebouw niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.

12.2 Uitzondering

Afwijken is niet mogelijk indien daardoor ernstige afbreuk wordt gedaan aan de, ingevolge de bestemming gegeven, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het verplaatsen van een bestemmingsgrens, indien bij definitieve verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst;
  • b. voor het verplaatsen van een bouwgrens, indien bij definitieve verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 14.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1 onder a met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid van artikel 14.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid van artikel 14.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

Het eerste lid van artikel 14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Bestemmingsplan Geerling 20' van de gemeente Stede Broec.