2.2 Toekomstige situatie
Stedenbouwkundig plan
In de toekomstige situatie worden 85 sociale huurwoningen in de Oranjebuurt gesloopt. Hiervoor in de plaats worden in totaal 115 sociale huurwoningen teruggebouwd. De ontwikkeling bestaat uit 57 grondgebonden rijwoningen en 58 appartementen. De openbare ruimte krijgt een groene inrichting met bomen en struiken. De navolgende afbeeldingen tonen een situatietekening en vogelvlucht van de toekomstige situatie.
Situatietekening toekomstige situatie (bron: KAW architecten)
Vogelvlucht toekomstige situatie (bron: KAW architecten)
Woningen
De woningen worden verdeeld over zeven bouwblokken, waarvan één appartementengebouw. Aan de Willem de Zwijgerstraat, in het zuidelijke gedeelte van het plangebied, wordt één woonblok (blok A) gerealiseerd. Deze woningen bestaan uit drie bouwlagen en beschikken over een voor- en achtertuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde woningen.
Impressie blok A (bron: KAW architecten)
Voor het middelste bouwblok (blok B-1) en de twee bouwblokken aan de Margrietstraat (blokken B-2 en B-3) in het noordelijke gedeelte van het plangebied geldt dat de rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De hoekwoning aan de Willem de Zwijgerstraat (blok B-1) wordt uitgevoerd in drie bouwlagen met een plat dak. Hiermee wordt aangesloten op de overige bouwblokken aan deze straat. De meeste rijwoningen van deze blokken hebben enkel een achtertuin. De voorgevels grenzen direct aan de openbare ruimte. Enkele woningen beschikken ook over een voortuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde woningen.
Impressie blok B-1 (bron: KAW architecten)
In het westelijke gedeelte van het plangebied bevinden zich aan de Margrietstraat twee langere bouwblokken (blokken C-1 en C-2). De woningen in deze bouwblokken zijn voorzien van één bouwlaag met een kap. De woningen worden voorzien van een voor- en achtertuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde woningen.
Impressie blokken C (bron: KAW architecten)
Het appartementengebouw met 58 woningen wordt in het oostelijke deel van het plangebied gerealiseerd. Het appartementengebouw bestaat grotendeels uit drie bouwlagen. De zijde aan de Willem de Zwijgerstraat en de Marijkestraat bestaat uit vier bouwlagen. Het woonoppervlak van de appartementen bedraagt 60-80 m². In het midden van het bouwblok is ruimte voor groen, bijvoorbeeld in de vorm van een moestuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van het appartementengebouw.
Impressie appartementen (bron: KAW architecten)
Verkeer en parkeren
De woningen worden ontsloten via de bestaande wegen in het gebied. Hiertoe is een verkeersonderzoek uitgevoerd, waarop in
toelichting paragraaf 4.12.1 uitgebreider ingegaan wordt.
De parkeerplaatsen binnen het plangebied worden in de openbare ruimte (binnen het plangebied) gerealiseerd. Er worden op in totaal vier parkeerhofjes aan de Margrietstraat en Willem de Zwijgerstraat aangelegd. Daarnaast worden er langs- en haaksparkeerplaatsen langs de Margrietstraat, Willem de Zwijgerstraat en Marijkestraat gerealiseerd. In totaal worden er binnen het plangebied 173 parkeerplaatsen aangelegd. Het aspect parkeren wordt in
toelichting paragraaf 4.12.2 nader toegelicht.
Duurzaamheid en klimaatadaptatie
De nieuwe woningen zullen gasloos uitgevoerd worden en aan de BENG-normen voldoen, waardoor ze bijna energie neutraal zijn. Om de woningen te voorzien van energie zullen er duurzame maatregelen genomen worden. Hierbij kan gedacht worden aan warmtepompen en PV-panelen. Daarnaast worden de woningen voorzien van een goede isolatie.
Het beoogde plan houdt rekening met het toekomstige klimaat. Binnen de ruimtelijke en financiële randvoorwaarden is gezocht naar maximale vergroening. Dit is goed voor de lokale regenwaterberging, het beperken van hitte, het vergroten van de biodiversiteit en het verhogen van de leefkwaliteit. In aanvulling op het bovenstaande heeft Atelier Groenblauw een notitie over klimaatadaptieve maatregelen opgesteld (januari 2022, Atelier Groenblauw, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8). In deze notitie is opgenomen welke maatregelen nu al in het plan verwerkt zijn, welke maatregelen in de verdere uitwerking nog opgenomen zullen worden en welke extra maatregelen toegepast kunnen worden.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 augustus 2020. Op 1 augustus 2021 is de Koers 2020 in werking getreden. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in het 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. De planlocatie ligt in een woonwijk in het bebouwd gebied van Hendrik-Ido-Ambacht. De verschillen tussen de komgronden en oeverwallen zijn dan ook niet meer herkenbaar. Gesteld kan worden dat de herstructurering van de planlocatie geen invloed heeft op het rivierdeltacomplex.
Laag van de stedelijke occupatie
Op de kaart van de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plan aangeduid als 'steden en dorpen'. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op de karakteristieke structuur van en ligging in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, omdat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp. Daarnaast draagt een ontwikkeling bij aan de versterking van het stedelijk groen en het waterbergend vermogen door de toename aan groen en de afname aan verharding. Met het voorliggende plan worden de bestaande rijwoningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden nieuwe rijwoningen en appartementen gerealiseerd. De nieuwe woningen zullen qua maat en schaal aansluiten op de woonwijk.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Echter valt het plangebied niet binnen een gebiedsprofiel, waardoor er geen relevante kaarten voor het plangebied zijn.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Het beoogde initiatief zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en past dan ook binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland en is in lijn met de ambities van de provincie.
3.4.2 Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025
In de Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025 is visie van de gemeente voor de komende jaren zien op het gebied van wonen verwoord. Het doel van deze visie is ervoor te zorgen dat de gemeente een fijne gemeente blijft om in te wonen. Dit geldt voor iedereen die al in Hendrik-Ido-Ambacht woont, maar ook iedereen die er wil komen wonen.
De essentiële verhouding tussen wonen en groen en blauw staat hierbij centraal. Er dient weloverwogen gebouwd te worden, met als doel het realiseren van een balans tussen groen en wonen. De gemeente ontwikkelt een evenwichtige woningvoorraad, waarbij niemand wordt uitgesloten en waarbij de kwaliteit van wonen voorop staat.
Planspecifiek
Bij herstructurering van sociale woningbouw dient in samenspraak met de woningcorporatie onderzocht te worden of er mogelijkheden zijn voor verdichting. Tegen iedere reguliere sociale huurwoning die gesloopt wordt dient een sociale huurwoning teruggebouwd te worden, met de mogelijkheid voor verdichting. De beoogde doelgroep is jongeren, ouderen en gezinnen. Eén van de hoofdbehoeften in Hendrik-Ido-Ambacht zijn sociale huurwoningen tussen de € 442,46 en € 678,66 (prijspeil 2022).
Met de beoogde herstructurering van het plangebied worden 85 sociale huurwoningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 115 sociale woningen teruggebouwd. Met de ontwikkeling worden er 30 sociale huurwoningen aan de woningmarkt van Hendrik-Ido-Ambacht toegevoegd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie tot verdichting bij sloop van sociale huurwoningen. Met de ontwikkeling vindt er een verduurzaming plaats van het bebouwd gebied. De gronden worden efficiënter gebruikt en de nieuwe woningen zijn duurzamer ten opzichte van de huidige woningen.
Conclusie
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling van woningen wordt een geluidgevoelig object gerealiseerd. De Wgh ziet toe op de bescherming van geluidgevoelige objecten.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg. Nader onderzoek naar spoorweglawaai is niet noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van de Graaf Willemlaan. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km wegen zonder geluidzone. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (19 april 2022, Adviesburo Van der Boom, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1).
De geluidbelasting door wegverkeer op de Graaf Willemlaan bedraagt op de zuidwestgevels van de meest zuidwestelijk gelegen woning (rekenpunt 30) ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Een hogere waarde voor de geluidbelasting door wegverkeer op de Graaf Willemlaan is niet nodig.
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen (inclusief 30 km wegen) samen bedraagt ten hoogste 64 dB zonder aftrek.
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein 'Aan de Noord'. De geluidbelasting door industrielawaai ligt naar opgave van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid in 7 rekenpunten hoger dan 50 d(A). Voor de rekenpunten 13, 38, 39 en 43-46 dient na aftrek van de redelijke sommatie (1 dB) een hogere waarde te worden verleend voor industrielawaai.
Goede ruimtelijke ordening
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en industrielawaai bedraagt ten hoogste 65 dB zonder aftrek. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting van 65 dB ligt 1 dB hoger dan geluidbelasting van 64 dB zonder aftrek door wegverkeer (inclusief 30 km wegen) op de gevels van de hoogst geluidbelaste rekenpunten. De gecumuleerde geluidbelasting ligt op lager geluidbelaste rekenpunten ten hoogste 2 dB boven de geluidbelasting door wegverkeer. De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels is daarmee niet onaanvaardbaar hoog.
De gemeente beoordeelt ten eerste op basis van de cumulatieve geluidbelasting op de gevels of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidbelasting door wegverkeer op de Willem de Zwijgerstraat (30 km/u) is maatgevend voor de cumulatieve geluidbelasting. Het treffen van maatregelen aan de bron is hetzij niet mogelijk (terugbrengen van de verkeerssnelheid) hetzij niet doeltreffend (aanbrengen van een stil wegdek). Het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming langs de Willem de Zwijgerstraat is stedenbouwkundig ongewenst.
De gemeente geeft in haar beleid aan dat 'de kwaliteit van de woon- en leefomgeving' acceptabel is als er een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte aanwezig is. Daarbij is uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer (inclusief 30 km wegen) en industrielawaai. Er is sprake van een geluidluwe gevel als de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer (exclusief aftrek) en industrielawaai kleiner of gelijk is aan 53 dB. De woningen in rekenpunt 14 (tevens rekenpunt 18) hebben geen geluidluwe gevel. Omdat de gevels van de appartementen grenzend aan de Willem de Zwijgerstraat geluidbelast zijn, kan voor de hoekappartementen mogelijk niet voldaan worden aan de eis van een geluidluwe gevel aan de achterzijde. Voor deze woningen en appartementen dient een ontheffing van het gemeentelijk geluidbeleid te worden aangevraagd.
Er is sprake van een geluidluwe buitenruimte als de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer (exclusief aftrek) kleiner of gelijk is aan 53 dB. Woningen met een tuin moeten een geluidluwe tuin hebben van minimaal 20 m². De woningen in rekenpunt 14 (tevens rekenpunt 18) hebben geen geluidluwe buitenruimte. Voor deze woningen dient een ontheffing van het gemeentelijk geluidbeleid te worden aangevraagd.
Indien bij de appartementen balkons grenzend aan de geluidbelaste zijde worden gerealiseerd, dan dienen deze te voldoen aan de eisen die het geluidbeleid stelt aan een balkon aan de geluidbelaste zijde. Deze dient te worden voorzien van een gesloten borstwering van ten minste 1,5 m hoogte. Indien aanwezig dient een daarboven liggend overstek, galerij of balkon te worden voorzien van geluidsabsorberend materiaal. Op deze wijze kan conform het geluidbeleid van de gemeente, een beter woon- en leefklimaat worden bereikt. Appartementen met alleen een balkon aan de geluidbelaste zijde zonder aanvullende geluidluwe buitenruimte voldoen niet aan het beleid. Voor appartementen met alleen een balkon aan de geluidbelaste zijde dient derhalve een ontheffing van het beleid te worden aangevraagd.
Geluidwering
De gecumuleerde geluidbelasting voor wegverkeer en industrielawaai samen bedraagt ten hoogste 65 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek dienen geluidwerende voorzieningen te worden bepaald. De benodigde karakteristieke geluidwering bij een geluidbelasting van 65 dB bedraagt GA;k 32 dB.
Conclusie
Er zijn hogere waarden voor industrielawaai benodigd. Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling vinden sloop- en bouwwerkzaamheden en andere fysieke ingrepen plaats. Om te bepalen of de planlocatie van betekenis is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (21 februari 2020, Ecoresult, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3).
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is ‘Kinderdijk’ op ca. 3,4 km ten noorden van het plangebied. Invloeden (ook van buitenaf) mogen de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden niet in gevaar brengen. Gezien de verwachte stikstofuitstoot en de aanwezigheid van stikstofgevoelige habitats op ca. 8 km van het plangebied, is een AERIUS-berekening noodzakelijk om de mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling in kaart te brengen. Andere negatieve effecten kunnen op basis van de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden worden uitgesloten.
Uit de AERIUS-berekening (22 april 2022, Ecoresult, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4) blijkt dat er in toekomstige situatie (gebruiksfase) geen sprake is van een stikstofdepositie van groter dan 0,00 mol/ha/j op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het beoogde plan leidt niet tot significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Een vergunning voor de Wet natuurbescherming onderdeel stikstof is niet noodzakelijk.
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. De wet bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling is opgenomen in de Wet en het Besluit natuurbescherming en geldt voor bouwactiviteiten in de bouw- en sloopfase (aanlegfase), waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. De activiteiten gedurende de aanlegfase voldoen aan voorwaarden voor de vrijstelling. Dit betekent dat een onderzoek naar de stikstofdepositie in de aanlegfase geen onderdeel is van de vergunningaanvraag.
In de provincie Zuid Holland is geen sprake van externe effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN-gebieden. Gezien het plangebied niet overlapt met NNN gebied hoeft er geen rekening gehouden te worden met externe effecten op deze gebieden. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Er is geen sprake van overlap tussen Belangrijk weidevogelgebied en het plangebied. Op basis van de afstand van dit weidevogelgebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.
Houtopstanden
In het plangebied bevinden zich enkele bomen die worden gekapt. Het plangebied bevindt zich echter binnen de bebouwde kom, waarmee de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden, niet wordt overtreden.
Soortenbescherming
Het plangebied is geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten, namelijk huismus en gierzwaluw. Potenties voor deze soorten bevinden zich onder de dakpannen, waar het dakvlak te bereiken is via de dakgoot of de kopse gevels. Door de sloop zullen de mogelijke nestlocaties permanent worden verwijderd, waardoor de Wet natuurbescherming kan worden overtreden. Aanvullend onderzoek is daarom noodzakelijk.
Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen vogels met niet-jaarrond beschermde nesten, zoals pimpelmees. Vogels met niet-jaarrond beschermde nesten (categorie 5) zijn vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan en die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In dezen zijn er geen ecologische omstandigheden waardoor categorie 5-soorten in het plangebied jaarrond beschermd dienen te zijn. In de directe omgeving zijn voldoende geschikte structuren die als alternatief gebruikt kunnen worden.
Het plangebied is potentieel geschikt voor algemene broedvogels om te broeden. Zij kunnen nestelen in bomen en struiken die aanwezig zijn binnen het plangebied.
Schadelijke effecten op categorie 5-soorten vogels en algemene broedvogels door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten zijn te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart - 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
Voor vleermuizen is het plangebied potentieel geschikt voor een vaste rust- en verblijfplaats onder de dakpannen, in open stootvoegen, onder het dakoverstek en onder de dakgoot. Aangezien door de sloopwerkzaamheden deze mogelijke verblijfplaatsen permanent zullen worden verwijderd, is overtreding van artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming mogelijk. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger) is daarom noodzakelijk.
Voor overige habitatrichtlijnsoorten is het plangebied (redelijkerwijs) ongeschikt door het ontbreken van geschikte habitats. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.
In het plangebied bestaan geen potentie voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Het plangebied is enkel geschikt voor verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van beschermde soorten met een provinciale vrijstelling, onder andere diverse algemene (spits)muissoorten, egel, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker en bastaardkikker. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijke effecten zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
Nader onderzoek vleermuis, huismus en gierzwaluw
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is een nader onderzoek naar vleermuis, huismus en gierzwaluw uitgevoerd (3 september 2021, Ecoresult, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5). De resultaten en conclusie van het nader onderzoek zijn:
Gewone dwergvleermuis
- In het plangebied zijn vijf zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig, waarbij voor één van de vijf verblijfplaatsen geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd is. Deze verblijfplaats betreft een kraamkast in fase 2 die ten behoeve van de tijdelijke mitigatie is opgehangen. De kast kan worden weggehaald wanneer de permanente mitigatie in fase 1 is gerealiseerd en wanneer deze vrij is van vleermuizen.
- Buiten het plangebied zijn baltsende dieren waargenomen. De locaties van de bijbehorende paarverblijfplaatsen zijn onbekend maar bevinden zich gezien het baltsgedrag zeker buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
- Essentieel functioneel leefgebied is binnen het plangebied afwezig.
Ruige dwergvleermuis
- In het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden zijn vaste rusten verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied afwezig.
Laatvlieger
- In het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden zijn vaste rusten verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied afwezig.
Huismus
- Binnen het plangebied zijn 18 vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus aanwezig.
- Binnen het plangebied is essentieel functioneel leefgebied (foerageergebied en kwetterplaatsen) van huismus aanwezig.
Gierzwaluw
- Binnen het plangebied zijn 13 vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw aanwezig.
Er is een ontheffing bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Haaglanden) aangevraagd voor het wegnemen van 4 zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, 18 vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus en 13 vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw.
4.11 Duurzaamheid en klimaatadaptatie
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20% reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14% van het totale energieverbruik te zijn. In december 2020 hebben de regeringsleiders van de Europese Unie afgesproken te streven naar een Europees CO2-reductiedoel van 55%. De gebouwde omgeving is goed voor 30% van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het voorliggende initiatief.
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van € 1,0/m² bvo.
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
Provinciaal energiebeleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. Ten aanzien hiervan geldt dat bij de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Daarnaast is er in het huidige omgevingsbeleid, in artikel 6.50 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (vastgesteld op 15 december 2021), opgenomen dat een bestemmingsplan een paragraaf over klimaatadaptatie moet bevatten. Daarbij wordt onder andere de Leidraad en het Programma van Eisen van het Convenant klimaatadaptief bouwen gebruikt.
Convenant Klimaatbestendig Bouwen
Klimaatverandering heeft een grote maatschappelijke impact. Daarom is het van groot belang om klimaatadaptief te gaan bouwen. Op 4 oktober 2018 hebben verschillende overheidsinstellingen en bedrijven, waaronder de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, het Convenant klimaatadaptief bouwen ondertekend. Hierbij zijn afspraken gemaakt om nieuwbouwlocaties, inclusief transformatie- en uitleggebieden, zo klimaatadaptief mogelijk te ontwikkelen. Er wordt gestreefd naar:
- minder wateroverlast;
- meer biodiversiteit;
- minder hittestress;
- minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan;
- minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan;
- minder kans op overstromingen.
Om deze ambities waar te maken is het Programma van Eisen voor de klimaatadaptiviteit van nieuwe ontwikkelingen opgesteld. Het doel van het Programma van Eisen is het opstellen van praktische eisen die partijen in de provincie Zuid-Holland kunnen gebruiken om op korte termijn klimaatbestendig te ontwikkelen.
Regionale Energiestrategie Drechtsteden 1.0
In de Regionale Energiestrategie Drechtsteden 1.0 worden de keuzes en afwegingen in relatie tot de energietransitie voor de regio Drechtsteden beschreven. In de Drechtsteden wordt gestreefd naar een energietransitie waar de lusten en lasten eerlijk worden verdeeld. De regio wil de energietransitie realiseren met de hoogst haalbare maatschappelijke opbrengst. Men streeft naar een betaalbare, betrouwbare, duurzame en rechtvaardige energievoorziening, waarbij de balans met onze regionale en lokale economie, leefbaarheid en kwaliteit van landschap en natuur voorop staat. De regio speelt actief in op kansen voor onder andere werkgelegenheid en het versterken van onze sociaal economische positie.
De energietransitie en het reduceren van de CO2-uitstoot beginnen bij energiebesparing. Daarnaast kan de warmtetransitie alleen gerealiseerd worden als gebouwen gereed zijn voor de transitie. In 2030 wil de regio ten minste 20% minder energie gebruiken in de gebouwde omgeving ten opzichte van 2020. Om dit doel te realiseren wordt inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners een handelingsperspectief geboden en worden zij gestimuleerd zoveel mogelijk energie te besparen.
Transitievisie Warmte 2021
In het Klimaatakkoord van 2019 is afgesproken dat alle Nederlandse woningen en gebouwen aardgasvrij moeten zijn in 2050. De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft onderzocht wat er in de plaats kan komen van het aardgas. In de Transitievisie Warmte 2021 is overzicht van de mogelijkheden en de planning opgenomen.
Planspecifiek
Naast het Convenant klimaatadaptief bouwen en het Programma van Eisen is de Leidraad klimaatadaptief bouwen opgesteld. De Leidraad klimaatadaptief bouwen heeft tot doel om te ondersteunen bij het opstellen van de klimaatambities en het beoordelen van de gebiedsontwikkeling op de klimaatthema’s, zoals wateroverlast, droogte, hittestress, bodemdaling, biodiversiteit en overstromingen.
Wateroverlast
Onder wateroverlast wordt de overlast die optreedt als gevolg van (extreme) neerslag. De intensiteit en duur van de neerslag is een van de grootste factoren die invloed heeft op het risico van overlast. Daarnaast is de wijze en mate waarop verschillende oppervlakken het water opnemen of door laten stromen, de riolering en het oppervlaktewater belangrijke factoren.
Voor de herontwikkeling van het plangebied dienen eisen en maatregelen opgenomen te worden waar het plan aan moet voldoen voor wat betreft de opvang en afvoer van het regenwater. Een goed functionerend watersysteem is van groot belang om wateroverlast te voorkomen. Met de ontwikkeling wordt dan ook waar mogelijk gebruik gemaakt van halfverharding, bijvoorbeeld voor parkeerplaatsen en vluchtpaden. Hierdoor heeft het water een betere kans om te infiltreren. De platte daken zijn voorzien van een groen dak voor de opvang van water. Daarnaast is ten zuiden van het appartementencomplex een wadi beoogd.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress.
Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. Het voorliggende plan is voorzien van relatief veel groen ten opzichte van de huidige situatie. De vele groenstroken, bomen en groene daken zullen voor de droogte tegengaan.
Hittestress
In stedelijk gebied is het thema hittestress van belang. Bij verdichting in stedelijk wordt de kans op hittestress vergroot. Om hittestress te voorkomen kunnen concrete (fysieke) maatregelen genomen worden. Het toevoegen van extra groen (bijvoorbeeld bomen) of oppervlakte water kan bijdragen aan het tegengaan van hittestress.
Ondanks dat er met het voorliggende plan meer woningen worden gerealiseerd is er meer ruimte tussen de bebouwing ten opzichte van de huidige situatie. Het plan heeft meer 'open' gebieden en er wordt nieuw groen aangelegd. Het groen binnen het plangebied zorgt voor verkoeling. Op het gebied van hittestress zal de situatie dan ook verbeteren.
Bodemdaling
In de provincie Zuid-Holland is op veel plekken sprake van bodemdaling. Bodemdaling wordt voornamelijk veroorzaakt door oxidatie van veen, klink en geologische processen in de diepere ondergrond. Daarnaast is zetting van de bodem van belang. Zettingen betreffen het proces waar grond onder invloed van belasting daalt.
Volgens de klimaatatlas van Zuid-Holland is de bodem van het plangebied bodemdalingsgevoelig. Echter bedraagt de verwachte bodemdaling 0,00 mm tot 0,03 mm per jaar. Daarmee is er geen sprake van een geval van sterke bodemdaling.
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig bebouwd. Met de herontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt en hiervoor in de plaats wordt nieuwe bebouwing terug gebouwd. Er kan dan ook gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling nauwelijks invloed heeft op bodemdaling.
Biodiversiteit
Voor wat betreft beschermde soorten en biodiversiteit binnen het plangebied is een ecologische quickscan en een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Voor het thema biodiversiteit en ecologie wordt verwezen naar
toelichting paragraaf 4.7.
Om de biodiversiteit te verbeteren worden in de kopgevels en dichte gevelvlakken nestkasten gerealiseerd. Naast de wadi ten zuiden van het appartementencomplex is een insectenhotel beoogd. Insecten zijn belangrijk voor de biodiversiteit in een gebied. Daarnaast wordt er meer groen gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie.
Overstromingen
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied geldt een zeer kleine kans op overstromingen van tussen de 1/3.000 per jaar en 1/30.000 per jaar geldt. Daarnaast veranderd de functie (wonen) binnen het plangebied niet. Het thema overstromingen is dan ook verder niet van belang.
Maatregelen klimaatadaptatie
Het beoogde plan houdt rekening met het toekomstige klimaat. Binnen de ruimtelijke en financiële randvoorwaarden is gezocht naar maximale vergroening. Dit is goed voor de lokale regenwaterberging, het beperken van hitte, het vergroten van de biodiversiteit en het verhogen van de leefkwaliteit. In aanvulling op het bovenstaande heeft Atelier Groenblauw een notitie over klimaatadaptieve maatregelen opgesteld (januari 2022, Atelier Groenblauw, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8). In deze notitie is opgenomen welke maatregelen nu al in het plan verwerkt zijn, welke maatregelen in de verdere uitwerking nog opgenomen zullen worden en welke extra maatregelen toegepast kunnen worden.
Duurzaamheidsmaatregelen (energie)
Met de herontwikkeling van het plangebied worden de 85 oude sociale huurwoningen vervangen door 115 nieuwe duurzame woningen, bestaande uit rijwoningen en appartementen. De nieuwe woningen zullen gasloos uitgevoerd worden en aan de BENG-normen voldoen, waardoor ze bijna energie neutraal zijn. Om de woningen te voorzien van energie zullen er duurzame maatregelen genomen worden. Hierbij kan gedacht worden aan warmtepompen en PV-panelen. Daarnaast worden de woningen voorzien van een goede isolatie.
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Om de toename van de verkeersgeneratie te bepalen is zijn de kencijfers van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Daarbij is, conform de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
Huidige verkeersgeneratie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 85 grondgebonden sociale huurwoningen. In de navolgende tabel staat de verkeersgeneratie van de huidige situatie weergegeven.
Soort woning/functie | Aantal woningen | CROW-verkeersgeneratie | Totale verkeersgeneratie |
huur, huis, sociale huur | 85 | 4,9 | 416,5 |
De verkeersgeneratie die in de huidige situatie veroorzaakt wordt door de 85 grondgebonden sociale huurwoningen bedraagt 416,5 voertuigbewegingen per etmaal.
Toekomstige verkeersgeneratie
Met de beoogde herontwikkeling wordt in totaal 115 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt, bestaande uit 57 grondgebonden sociale huurwoningen en 58 sociale huur-appartementen. De navolgende tabel geeft de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie weer.
Soort woning/functie | Aantal woningen | CROW-verkeersgeneratie | Totale verkeersgeneratie |
huur, huis, sociale huur | 57 | 4,9 | 279,3 |
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) | 58 | 3,6 | 208,8 |
Totaal | 115 | | 488,1 |
Voor de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 488,1 voertuigbewegingen per etmaal. In totaal zijn dit 71,6 voertuigbewegingen per etmaal meer ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de relatief kleine toename van het aantal verkeersbewegingen per etmaal, kan gesteld worden dat de verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur. De verkeersstructuur wordt dan ook nauwelijks gewijzigd.
Verkeersonderzoek
Er is een onderzoek naar de verkeerseffecten van de herontwikkeling van het gebied rond winkelcentrum De Schoof uitgevoerd (23 september 2021, Exante, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 9). In dit onderzoek wordt, net als in het onderzoek uit 2017 dat Goudappel heeft uitgevoerd, geconcludeerd dat de woningbouwontwikkelingen niet leiden tot problemen op het gebied van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. De (groei van) intensiteiten blijven op alle wegen in het onderzoeksgebied ruimschoots binnen de in het GVVP gestelde kaders voor intensiteiten. Daarmee wordt gesteld dat de functie en het gebruik van de wegen niet in negatieve zin aangetast wordt.
Met het onderzoek is daarnaast de mogelijke uitbreiding/aanpassing van de blauwe zone beoordeeld en is een advies gegeven over de locatie van een uitweg aan de Willem de Zwijgerstraat. Er wordt geconcludeerd dat er geen nut en noodzaak is voor het uitbreiden van de blauwe zone. Verder is het advies om de uitweg aan de Willem de Zwijgerstraat niet direct naast de voetgangersoversteekplaats te situeren. Dit advies is opgevolgd. De uitweg van het parkeerhofje is gedurende de planvorming verplaatst van de Willem de Zwijgerstraat naar de Margrietstraat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herontwikkeling.