direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterlandgoed De Noorden Herziening 2022
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Hendrik Ido Ambacht is "De Noorden" een prominente plek aan de Waal. Het gebied is gelegen aan het water en bestaat uit een combinatie van agrarische gronden en bebossing. De locatie zal worden ontwikkeld tot een gebied met landschappelijke waarden en bouwkavels van 1.140 tot 5.788 m2 voor maximaal tien vrijstaande woningen. Met deze ontwikkeling wordt ingespeeld op de toenemende vraag naar woningen terwijl het landschappelijke karakter behouden blijft.

De ontwikkeling is echter niet inpasbaar in het huidige bestemmingsplan 'Waterlandgoed De Noorden', vastgesteld op 3 december 2018, (NL.IMRO.0531.bp08Waterlandgoed-3001). Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt daarom het onderhavige bestemmingsplan 'Waterlandgoed De Noorden Herziening 2022' (NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-) opgesteld om deze ontwikkeling juridisch mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan vervangt het huidige bestemmingplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de Zwijndrechtse Waard, in de zuidoostelijke hoek van het eiland IJsselmonde ten noordwesten van Hendrik-Ido-Ambacht. Het plangebied wordt begrensd door de Waal aan de noordzijde en de Achterambachtseweg aan de zuidzijde. De lintbebouwing langs de Achterambachtseweg en de twee daarachterliggende monumentale boerderijen Palmhoeve en Vreedebest maken geen onderdeel uit van het plangebied. Aan de oost-, west- en zuidzijde bevinden zich verspreid woningen om het plangebied heen. Het betreft een gebied buiten de bebouwde kom; hierbij zijn woningen vrijstaand en is de ruimte daaromheen ruim opgezet met grote langgerekte tuinen en grasland. Aan de overzijde van de Waal is een gemengd gebied gelegen met agrarische gronden, kleine bedrijventerreinen en woningen. Boven dit gemengd gebied loopt de provinciale weg N915 en de snelweg A15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplannen

Op 3 december 2018 is het bestemmingsplan 'Waterlandgoed De Noorden' vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan werd de ontwikkeling van woningen mogelijk gemaakt. In totaal ging het om zeven hoofdgebouwen met acht bouwvlakken. Hierbij was het plan om als één van de hoofdgebouwen een landhuis te ontwikkelingen, dit kon een grote woning zijn of meerdere appartementen. De gemeente had daarbij de wens om de oever van "Het Waaltje" toegankelijk te maken. De eigenaar, de familie Bol, wilde hier aan meewerken in het plan. Het plan van Waterlandgoed De Noorden bestaat uit de realisatie van een gebied met een omvang van ruim vijf hectare.

Omdat het huidige bestemmingsplan een beperkt aantal bouwvlakken toestaat op de planlocatie was de ontwikkeling van maximaal 10 woningen niet inpasbaar binnen dit plan. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch mogelijk gemaakt.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Waterlandgoed De Noorden' en het parapluplan 'Parapluherziening parkeernormen Hendrik-Ido-Ambacht'.

1.3.1 Strijd met bestemming

Waterlandgoed De Noorden

Het bestemmingsplan 'Waterlandgoed De Noorden'(vastgesteld op 3 december 2018) valt over het gehele gebied en geeft voor de planlocatie de bestemmingen "Groen - Landgoed" (artikel 3), "Natuur" (artikel 4), "Water" (artikel 5), "Wonen - Landgoed" (artikel 6), "Waarde - Archeologie" (artikel 7) en "Waterstaat" (artikel 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0002.png"

Afbeelding: bestemmingen planlocatie bestemmingsplan Waterlandgoed De Noorden

Voor de bestemming "Groen-Landgoed" geldt dat de gronden gebruikt mogen worden voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. groen en water;
  • c. paden, wegen en steigers;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud van het landgoed, bruggen, steigers en onderhoud van het landgoed, bruggen, steigers en duikers.

De ontwikkeling omvat het gebruik van gronden met deze bestemming, voor wonen. De ontwikkeling is daarom niet inpasbaar in het bestemmingsplan.

Parapluherziening parkeernormen Hendrik-Ido-Ambacht

De belangrijkste verplichtingen uit dit bestemmingsplan zijn gegeven in de artikel 4 "Algemene gebruiksregels" hierin staat:

4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de in artikel 2.1 genoemde plannen gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' (vastgesteld d.d. 8 juli 2019) en diens rechtsopvolger(s).

4.2 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden van de in artikel 2.1 genoemde plannen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' (vastgesteld d.d. 8 juli 2019) en diens rechtsopvolger(s).

Zolang er voldaan wordt aan de parkeernorm uit de parkeernota wordt voldaan aan dit artikel (zie ook paragraaf 4.9). De regeling uit de parapluherziening is overeenkomstig overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en wordt een toelichting gegeven op de geplande ontwikkeling. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Het plangebied gebied wordt in de bestaande situatie gekenmerkt door twee verschillende landschappelijke structuren. Het oostelijke deel van het plangebied is te herkennen aan zijn eilandenstructuur. Hierin zijn vijf grote rechthoekige eilanden te herkennen. De eilanden zijn verbonden middels een brug/oversteek aan de toegangsweg. Om de eilanden heen loopt een watergang. Deze structuur is aangebracht na het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan. Voorheen bestond het gebied uit open grasland.

Binnen het vigerende bestemmingsplan hebben vier eilanden een enkelbestemming "Groen – Landgoed" en "Wonen – Landgoed gekregen". Het eiland in het noorden (op de kop) heeft de enkelbestemming natuur gekregen. De gronden van de eilanden zijn met 50 cm opgehoogd en liggen nu voornamelijk braak. Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn er twee kavels binnen de eilandenstructuur verkocht. Ten zuiden van de eilandenstructuur ligt nog één kavel die ook bij het plangebied behoort, deze bestaat voornamelijk uit grasland. Op deze locatie stond een voormalige aardappelschuur, maar deze is in het verleden afgebrand. De ten zuiden van de aardappelschuur aangrenzende woning aan de Achterambachtseweg 47B is gesloopt ten behoeve van de realisatie van De Noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0003.png"

Afbeelding: de huidige situatie van het oostelijke deel van het plangebied

De westzijde bestaat het plangebied uit een parkachtige omgeving, dit gebied is sinds vaststelling van het vigerende bestemmingsplan onveranderd gebleven. Dit gebied is gelegen achter de boerderij Palmhoeve (rijksmonument) en is aangelegd als een grote landschapstuin met waterpartijen, glooiingen en bomen, ontworpen in de Engelse Landschapsstijl. Het water staat op twee plaatsen in verbinding met de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0004.png"

Afbeelding: de huidige situatie van het westelijke deel van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Het stedenbouwkundige plan gaat uit van de ontwikkeling van tien woningen op ruim opgezette kavels. Hiervan worden er ten opzichte van het vorige plan (2018) drie nieuwe kavels toegevoegd. Ook worden de eerder opgenomen bouwvlakken en woonbestemmingen op een aantal plekken verschoven voor een optimale indeling. In het huidige bestemmingsplan zijn acht bouwvlakken opgenomen waarvan er zeven bebouwd mogen worden. Met de nieuwe ontwikkeling worden er drie nieuwe kavels toegevoegd en een kavel uit het bestaande plan zal komen te vervallen. Het nieuwe plan kent dan een totaal van tien verschillende uitgeefbare kavels.

Het gebied wordt gekenmerkt door twee landschappelijk verschillende delen binnen het raamwerk. In het hele gebied is het water een belangrijk aanknopingspunt. Alle kavels zijn aan het water gelegen. De kop van het gebied, de noordzijde aan de Waal, blijft onbebouwd en groen. Dit gebied wordt opengesteld. Met de ontwikkeling wordt gestreefd naar het wonen aan het water binnen een groene omgeving. De twee deelgebieden worden met elkaar verbonden door meerdere bruggen. Als eerst wordt de zuidelijke brug aangelegd. Dit zal een verbinding worden voor voetgangers, fietsers en auto's. De middelste brug volgt later en is geschikt voor voetgangers, fietsers en bij calamiteiten door verkeer.

In het oostelijk deel blijft het karakter van de eilanden behouden. In de huidige situatie zijn de eilanden al aangebracht en is de grond met 50 cm opgehoogd. Om de lengterichting te benadrukken wordt de rechthoekige bebouwing hoofdzakelijk in de lengterichting op de kavels gepositioneerd. De kappen volgen ook de richting van het landschap. Aan de oostzijde is plek voor vijf kavels variërend van 1.490 m² tot 5.788 m².

In het westelijke deel vormt de bestaande parkachtige situatie het uitgangspunt. Hiermee wordt niet langer meer uitgegaan van de monumentale structuur uit het vigerende bestemmingsplan. De bestaande kwaliteiten van de parkstructuur wordt intact gehouden. Op deze manier kan de bebouwing op een natuurlijke wijze een plek krijgen in het gebied. Door middel van de huidige landweg worden de woningen ontsloten. In het midden van het gebied blijft er ruimte voor groen. Door de volgroeide bestaande bomen te handhaven en de bouwvlakken hier omheen te situeren ontstaat het karakter van een park. Aan de westkant is plek voor vijf nieuwe kavels variërend van 1.140 m² tot 2.975 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0005.png"

Afbeelding: het stedenbouwkundig ontwerp (26 november 2021) van voorgenomen ontwikkeling 'De Noorden'

Hoofdstuk 3 Relevante beleidskaders

3.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beled. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de ontwikkeling van het plangebied De Noorden.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat vanaf twaalf woningen er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Het huidige bestemmingsplan 'Waterlandgoed De Noorden' bevat echter reeds acht bouwvlakken. Er worden drie nieuwe kavels toegevoegd en één kavel uit het bestaande bestemmingsplan komt te vervallen. Er is daarom geen ladderplicht aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Voor de NOVI is omgevingskwaliteit het kernbegrip. Dit begrip omvat ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit waarbij ook maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen in acht worden genomen. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt in de NOVI gewerkt aan vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie,
  • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel,
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's en
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Met deze ontwikkeling wordt aangesloten op de bovenstaande nationale belangen. Er wordt bijgedragen aan de woningvoorraad doordat er meer woningen mogelijk worden gemaakt en er wordt een gezonde en veilige leefomgeving gecreëerd waardoor de leefomgevingskwaliteit wordt verbeterd.

De ontwikkeling is daarom niet in strijd met het NOVI.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2020)

Het Barro is op 30 november 2011 in werking getreden en op 1 december 2020 voor het laatst gewijzigd. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Voor wat betreft het voor nationale belangen noodzakelijk is, bevat het regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken.

Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

De planlocatie ligt niet binnen zones waar op basis van het Barro beperkingen of voorwaarden van toepassing zijn. Het Barro staat daarom de uitvoering van het project niet in de weg.

Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2019)

De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen een radarverstoringsgebied van toepassing. Uit de kaarten uit bijlage 8 van het Rarro blijkt dat dit betekent dat voor windturbines een bepaalde hoogte aangehouden dient te worden; dit heeft echter geen gevolgen de ontwikkeling zoals nu gepland.

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)

Het Besluit m.e.r. is een algemene maatregel van bestuur welke wordt gebruikt om te bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D:

  • Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
  • Onderdeel B is vervallen.
  • Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is.
  • Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

De geplande ontwikkeling valt niet onder een van de activiteiten zoals genoemd in onderdeel C of D en is daarmee niet m.e.r. plichtig. Wel is ten behoeve van dit bestemmingsplan een vormvrije m.e.r. opgesteld zodat de gevolgen van de ontwikkeling op de omgeving duidelijk worden.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn. Dit doet het kabinet om overstromingen te voorkomen. Gestart wordt met de uitvoering van realistische maatregelen die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

De geplande ontwikkelingen staan het nationale waterbeleid niet in de weg, het NWP belemmert daarom de ontwikkeling niet.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsverordening Zuid-Holland

De omgevingsverordening Zuid-Holland is een juridische vertaling van het beleid op provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan.

In artikel 6.9, lid 1, sub b, van de verordening wordt aangegeven dat:

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

"als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

  • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
  • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;"

In de omgevingsverordening is een aantal kaarten opgenomen met de bijbehorende zones. Het plangebied valt op kaart 14 in de beschermingscategorie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0006.png"

In lid 2, onder b, van artikel 6.9 wordt vervolgens verwezen naar deze beschermcategorieën. Hierin wordt aangegeven:

b.een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden. Nu de ontwikkeling valt onder het gestelde in lid 1 onder b en niet onder c, belemmert de beschermingscategorie de ontwikkeling niet.

In lid 4 van artikel 6.9 van de verordening verder nog aangegeven dat:

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of

b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Uit de beeldkwaliteitsparagraaf 4.14 blijkt dat de geplande ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit zoals hierboven genoemd. Gezien het bovenstaande belemmert de verordening de uitvoering van het project niet.

Wijziging Omgevingsverordening Zuid-Holland

Naar aanleiding van een aantal beleidsaanpassingen zijn er aanpassingen gewenst op de Omgevingsverordening. Zo wordt een artikel toegevoegd over klimaatbestendig bouwen en het beschermen van vitale drinkwaterleidingen. Daarnaast zijn er een aantal kleinere aanpassingen aan kaarten en een aantal technische verbeteringen.

Het nieuwe artikel 6.2.11 uit het ontwerp wijziging omgevingsverordening Zuid-Holland is voor de ontwikkeling relevant en geeft het volgende:

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

Als mede de effecten van de bovengenoemde risico's ten behoeve van het risico op bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen, wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en
beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

Omgevingsvisie Zuid-Holland ( 7 augustus 2021)

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft in de omgevingsvisie zeven vernieuwingsambities geformuleerd:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Voor de ontwikkeling op het landgoed De Noorden is met name ambitie zes van belang, maar sluit ook aan op ambitie zeven.

Voor ambitie zes is essentieel dat er voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste locatie zijn. De provincie wil de bouw van passende en betaalbare woningen versnellen, met waarborg voor ruimtelijke en sociale kwaliteit en passende mobiliteitsvoorzieningen. Wel worden er nieuwe eisen gesteld aan woningbouw. Nieuwbouw wordt energieneutraal gebouwd, zolang het de hoeveelheid en het tempo van woningbouw niet belemmert en het bebouwd gebied wordt klimaatadaptief ingericht. Daarbij wordt primair gekozen voor bouwen in bestaand bebouwd gebied en nabij knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer.

De ontwikkeling op De Noorden voldoet aan deze voorwaarden. Er wordt energieneutraal gebouwd en het gebied wordt klimaatadaptief ingericht. Daarnaast wordt gebouwd in een ruimer bestaand bebouwd gebied en wordt in het gebied een kwalitatieve invulling gegeven aan mobiliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, acht de provincie vooral de ruimtelijke impact van belang. De provincie hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit welke samenkomt in de kwaliteitskaart. Daarnaast bieden de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. De provincie maakt hierbij onderscheid in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

Voor de ontwikkeling op het landgoed De Noorden geldt dat er sprake is van een aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet, zoals een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Tenslotte wordt voldaan aan de vereisten uit de kwaliteitskaart (zie paragraaf 4.14).

Vanuit ambitie zeven streeft de provincie naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed. Ook hier sluit de ontwikkeling op De Noorden op aan door de recreatieve ontwikkeling nog meer te versterken.

De ontwikkeling op De Noorden sluit aan bij de ambities zoals verwoord in de omgevingsvisie, dit beleidsdocument staat dan ook het project niet in de weg.

Omgevingsprogramma Zuid-Holland

In het Omgevingsprogramma wordt verder ingegaan op de ambities 2 tot en met 7 uit de Ontwerp Omgevingsvisie. De beleidsdoelen die uit de ambities volgen worden verder uitgewerkt in maatregelen. Omdat de ambities zes en zeven aansluiten op de ontwikkeling op De Noorden wordt hier nader op ingegaan op de bijbehorende maatregelen hiervoor in het omgevingsprogramma. Voor ambitie zes zijn de maatregelen als volgt weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0008.png"

Geen van deze maatregelen of de uitwerking ervan ziet op de ontwikkeling op De Noorden of beïnvloedt deze.

Verder is voor de ontwikkeling op De Noorden beleidsdoel 7.2 "Gezonde en bewegingsvriendelijke leefomgeving" van belang. De maatregelen worden in de onderstaande tabel weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0009.png"

Met de ontwikkeling op het landgoed De Noorden wordt recreatief gebruik van de leefomgeving bevordert en gestimuleerd. Het slaat daarbij aan op dit beleidsdoel en de bijbehorende maatregelen.

De ontwikkeling op De Noorden is in lijn met de maatregelen zoals genoemd in het Omgevingsprogramma, het programma staat daarom het project niet in de weg.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie (2009)

Het recreatiegebied Sandelingen-Ambacht heeft in de structuurvisie het accent 'recreatiegebied' gekregen. De gemeente kiest niet voor verdere verstening in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0010.png"

De planlocatie ligt op de grens van het recreatiegebied en het stedelijk gebied. De bebouwing in het gebied neemt als gevolg van de ontwikkeling beperkt toe. Het landgoed krijgt zowel een recreatieve als een bijzondere woonfunctie en sluit hierdoor goed aan op de ambities voor het recreatiegebied Sandelingen-Ambacht en het stedelijk gebied.

De Blik Vooruit (Woonvisie H.I. Ambacht 2019-2025)

De lokale woonvisie ('De Blik Vooruit', hierna woonvisie) van H.I. Ambacht is de lokale uitwerking van de regionale woonvisie, op basis van de uitgangspunten van het coalitieprogramma. De essentiële verhouding tussen wonen en leven staat hierin centraal. In de woonvisie wordt gestreefd naar een balans tussen groen en wonen en een evenwichtige woningvoorraad.

In de woonvisie worden verschillende standpunten aangehaald. Voor de ontwikkeling op het landgoed De Noorden geldt dat deze standpunten samenvallen met de ontwikkeling. Zo wordt aangesloten bij het standpunt dat de revitaliseringsopgave met name in het oudste deel van Ambacht, in het noorden, moet plaatsvinden.
Er worden koopwoningen gebouwd boven de 250.000. Groen en wonen moeten in balans zijn. Er moet weloverwogen gebouwd worden; groen en water zijn daar het uitgangspunt. Voor de ontwikkeling op De Noorden zijn wonen, groen en water in balans en vullen ze elkaar aan tot een hoogwaardig kwalitatief gebied. In de woonvisie wordt aangegeven dat er gestreefd wordt om 2268 nieuwbouwwoningen in de periode 2015 tot en met 2027 te realiseren, met de ontwikkeling op De Noorden wordt hieraan bijgedragen. De woonvisie staat daarom de ontwikkeling op De Noorden niet in de weg.

Gebiedsvisie Waalzone

De Gebiedsvisie Waalzone (gebiedsvisie) heeft als doel het verbeelden van het gewenste toekomstbeeld van de Waal binnen de gemeente H.I. Ambacht. Zo wordt getracht de mogelijkheden van de Waal en het omliggend gebied beter te benutten en een sterkere relatie tussen de Waal en het dorp te laten ontstaan. De gebiedsvisie geeft ook inzicht in ingrepen in het gebied die zouden bijdragen aan het ontstaan van het toekomstbeeld. De gebiedsvisie geeft per deelgebied de doelstellingen weer.

Achterambachtseweg en omgeving

De Achterambachseweg kenmerkt zich als een ontsluitingsweg met een bijzonder groen karakter. Op verschillende wijzen zijn door de omgeving verbeterpunten aangedragen, waaronder:

  • meer wandelmogelijkheden (o.a. routes);
  • meer fietsmogelijkheden (o.a. routes, mogelijk middels een wandel-/fietsbrug);
  • meer recreatiemogelijkheden;
  • bereikbaar maken van het water;
  • het uitbreiden van de natuurlijke uitstraling en groenvoorzieningen;

Alle verbeterpunten zijn verwerkt in een streefbeeld. Het streefbeeld en de verbeterpunten zijn vervolgens verwerkt in een visiekaart voor dit deelgebied. Op de visiekaart is tevens aandacht voor het toevoegen van een voetgangers- en fietsbrug of pontje over de Waal wat de mogelijkheden voor de recreatieve routes verruimd en regionaal zorgt voor een continuering van de langzaamverkeer routes. De visie voor dit gebied richt zicht met name op het leggen van verbindingen en het behouden van het karakter, waarbij de recreatieve mogelijkheden beter worden benut en aangevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0011.png"

Voor het plangebied geeft het visiebeeld dat de wens is om meer wandelroutes te hebben. Met de ontwikkeling op De Noorden wordt deze wens verwezenlijkt. In de Waalvisie is ook een trekpont in dit gebied voorzien. Deze ontwikkeling en het voorliggend bestemmingsplan staan de komst van een trekpont niet in de weg. De gebiedsvisie is daarom in lijn met de ontwikkeling.

Gebiedsvisie Waalzone Uitvoeringsprogramma

De bovenstaande gebiedsvisie is aan het uitvoeringsprogramma gekoppeld, waarin een aanzet is gegeven van mogelijkheden die bij kunnen dragen om tot het toekomstbeeld te komen.

In het uitvoeringprogramma is gekozen voor een themabenadering en is opgesplitst in vier programma-onderdelen:

  • wandelen en fietsen
  • waterrecreatie
  • nieuwe ontwikkelingen
  • kwaliteitsimpuls

Per programma is een aantal actiepunten benoemd. Een grootdeel van deze programma-onderdelen worden benadrukt en verbeterd met de ontwikkeling op het landgoed De Noorden. Het uitvoeringsprogramma staat daarom het project niet in de weg.

3.5 Conclusie

De gewenste ontwikkeling op het plangebied is niet in strijd met de relevante beleidskaders. Dat betekent dat het vigerende beleid en de geldende wetgeving op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau realisatie het onderhavige plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke ordening en milieu-onderzoeken

4.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van De Noorden. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Aanleiding

Deze voorgenomen ontwikkeling van tien kavels past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling van het waterlandgoed De Noorden planologisch mogelijk te maken, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de bijlage onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.

De voorgenomen ontwikkeling van Waterlandgoed De Noorden valt onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op […] een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. In het geval van De Noorden worden er maximaal tien woningen gebouwd. Het bestemmingsplan geldt als besluit als bedoeld in kolom 4 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Omdat het aantal van maximaal tien woningen de drempelwaarde van 2000 woningen niet overschrijdt, is er sprake van een zogenaamde vergewisplicht. Dat betekent dat het bevoegd gezag, de gemeente Hendrik Ido Ambacht, zich er van moet vergewissen dat er als gevolg van deze voorgenomen herontwikkeling geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Hiertoe moet gekoppeld aan het bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure is voorliggende aanmeldingsnotitie opgesteld.

Inhoudelijk geeft de (vormvrije) m.e.r.- beoordeling (zie Bijlage 1) informatie op basis waarvan het bevoegd gezag kan bepalen of er al dan niet sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu' als gevolg van de voorgenomen activiteit. Deze belangrijke nadelige gevolgen worden beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria opgesomd in Bijlage III van de Europese Richtlijn m.e.r. voor projecten (2011/92/EU, in 2015 gewijzigd: 2014/52/EU). Deze criteria zijn:

  • De kenmerken van de projecten;
  • Locatie van de projecten (ligging en samenhang met andere activiteiten (cumulatie));
  • Soort en kenmerken van het potentiële effect.

Er kunnen twee uitkomsten van de m.e.r.-beoordeling zijn:

  • Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten, moet een m.e.r.-procedure doorlopen worden.
  • Indien belangrijke nadelige milieugevolgen niet optreden, wordt gemotiveerd aangegeven dat geen m.e.r.-procedure wordt doorlopen.

Bij het oordeel of er aanleiding is om de m.e.r.-procedure te doorlopen, kan mede worden betrokken in welke mate er maatregelen kunnen worden getroffen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen (mitigatie; 7.17 lid 4 Wet milieubeheer). Het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeente Hendrik Ido Ambacht is het bevoegd gezag voor het m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Resultaat

In onderstaande tabel zijn de effecten van de aanleg en het gebruik van de voorgenomen ontwikkeling van De Noorden samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0014.png"

Conclusie

Op basis van de effectbeoordeling zoals beschreven in deze aanmeldingsnotitie en samengevat in bovenstaande tabel treden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op mits de beschreven compenserende en mitigerende maatregelen worden getroffen voor:

  • Om negatieve effecten te voorkomen op algemene vleermuizen en steenuil (binnen de 6, 7, 8, 9 en 10) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden in zowel de realisatie als gebruiksfase, namelijk:
      • a. Realisatiefase: Voorkom het gebruik van kunstlicht tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopkomst.
      • b. Gebruiksfase: Voorkom binnen de kavels en de omgeving uitstraling van kunstlicht richting de boomkronen en de waterpartijen. Daarnaast dienen de tuinen in het landschap te passen door aanplant van groenelementen. Voorkomen dient te worden dat de tuinen betegeld worden. Dit dient privaatrechtelijk te worden vastgelegd.

  • Om negatieve effecten op de rugstreeppad te voorkomen dient de vestiging van de rugstreeppad te worden voorkomen door plasvorming gedurende de voortplantingsperiode (april t/m juli) tijdens de realisatiefase tegen te gaan.

  • Om negatieve effecten te voorkomen op broedvogels (met niet jaarrond beschermde nestlocaties) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Dit is van toepassing op kavel 6, 7, 8, 9 en 10. Mitigerende maatregelen die opgevolgd moeten worden zijn:

- Voer werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen uit of begin de meest verstorende werkzaamheden in ieder geval voorafgaand aan het broedseizoen zodat vogels kunnen uitwijken. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 augustus, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.

- Het is mogelijk om in binnen de broedperiode te werken indien potentiële nestplaatsen voor het broedseizoen ongeschikt gemaakt worden en gedurende de werkzaamheden ongeschikt blijven. Een andere optie is dat een deskundig ecoloog voorafgaand, en binnen de broedperiode, onderzoekt of broedgevallen aanwezig zijn. Indien aanwezig dient door de deskundig ecoloog een passende maatregel bedacht te worden.

  • Voor het borgen van de archeologische waarden dient volgens het archeologische bureauonderzoek binnen bepaalde gebieden een archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden in de vorm van karterend booronderzoek (binnen de kavels 5, 6, 7, 8, 9 en 10) of proefsleuvenonderzoek (kavel 4), wanneer hier grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden dieper dan 35 cm. Waar de grond is opgehoogd geldt bij het vergraven tot 85 cm – Mv dat er geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Deze onderzoeken dienen te worden uitgevoerd voor de realisatiefase, maar doordat de ontwerpen van de woningen nog niet zijn uitgewerkt, worden de onderzoeken in een later stadium uitgevoerd.

4.3 Geluid

Aanleiding

In opdracht van Bolflex Beheer B.V. heeft ARCADIS een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 2). Aanleiding hiervoor is de voorgenomen realisatie van nieuwe woningen op het waterlandgoed ‘De Noorden’ in de Hendrik-Ido-Ambacht. De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder aan te merken als geluidgevoelig en zijn geprojecteerd binnen de wettelijke geluidszone van de rijkswegen A15/A16/N915, de Pruimendijk en de Achterambachtseweg/Dorpsstraat/ Sandelingenstraat. Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient er conform de bepalingen uit de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek verricht te worden.

Uitgangspunten

De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zijn geprojecteerd in de wettelijke geluidszone van de volgende wegen:

  • De rijkswegen A15/A16/N915 zoals opgenomen in het geluidregister. De wegen die zijn opgenomen in het geluidregister worden beschouwd als één wegbron. Daarom is de geluidsbelasting van deze wegen gezamenlijk getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder;
  • Pruimendijk;
  • Achterambachtseweg/Dorpsstraat/Sandelingenstraat. Deze wegen zijn getoetst als één doorgaande weg.

In het plangebied zijn 10 bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak mag 1 woning gerealiseerd worden van maximaal 3 bouwlagen hoog. De exacte invulling van het gebied is nog niet bekend. Voor de berekening van de geluidsbelasting is uitgegaan van een stedenbouwkundig plan van 26 november 2021. In dit plan zijn 10 woningen opgenomen. De ligging van de woningen zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan is weergegeven in figuur 3. De woningen zijn ingevoerd met een hoogte van 8 meter. In het plangebied is rekening gehouden met een absorptiefactor van 0,7 wat overeenkomt met 70 %
absorberend bodemgebied.

Resultaten

De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB en de maximaal toegestane waarde bedraagt 53 dB (na aftrek conform artikel 110g Wgh). Uit de rekenresultaten zoals opgenomen in Bijlage 2 blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de A15/A16/N915 de voorkeursgrenswaarde overschrijdt ter plaatse van alle woningen. De maximaal toegestane waarde van 53 dB wordt overschreden bij 8 van de 10 woningen. Bij de overige 2 woningen bedraagt de geluidsbelasting maximaal 53 dB.

Maatregelen

Omdat de geluidsbelasting afkomstig van de A15/A16/N915 de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toegestane waarde overschrijdt, dienen geluidmaatregelen te worden beschouwd.

Bij het treffen van maatregelen gaat de voorkeur uit naar bronmaatregelen. In het geluidregister is enkellaags ZOAB opgenomen voor de hoofdrijbanen van de rijkswegen. Dit zou vervangen kunnen worden door het stille wegdektype tweelaags ZOAB fijn. Dit stille wegdektype geeft een reductie van circa 5 dB ten opzichte van enkellaags ZOAB. Na toepassing van dit wegdektype kan de geluidsbelasting worden gereduceerd naar maximaal 53 dB.

Als bronmaatregelen niet wenselijk of mogelijk zijn kunnen geluidschermen langs de rijkswegen overwogen worden. Om de zichthoek van de woningen voldoende af te schermen zal een scherm circa 2 kilometer lang moet zijn. Dit gaat gepaard met aanzienlijke kosten.

Als bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk of gewenst zijn, is de realisatie van nieuwe woningen alleen mogelijk indien de gevels met een overschrijding van de maximaal toegestane waarde van 53 dB doof worden uitgevoerd. Een dove gevel is:

  • een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen zijn;
  • een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Voor de overige gevels kan dan een hogere waarde worden vastgesteld van maximaal 53 dB. Bij de bouwaanvraag moet worden aangetoond dat de waarden voor het binnenniveau niet worden overschreden. In onderstaande tabel wordt aangegeven voor welke woningen en bouwlagen een dove gevel gerealiseerd moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0015.png"

Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk geluidbeleid zijn regels opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. Bij de nieuwbouw van 10 woningen of meer wordt beoordeeld of afdoende onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen heeft plaatsgevonden.

Daarnaast dient elke woning te beschikken over een geluidluwe gevel. Dit betekent dat de gecumuleerde geluidsbelasting lager of gelijk moet zijn van 50 dB (zonder aftrek) op tenminste één gevel. Uit de gecumuleerde waarden uit het onderzoek blijkt dat hier niet aan wordt voldaan. Bij geen van de 10 woningen is de gecumuleerde waarde op alle bouwlagen van één gevel maximaal 50 dB. Wel wordt bij alle woningen op de begane grond voldaan de eis van maximaal 50 dB op tenminste één gevel.

Het geluidbeleid van de gemeente stelt dat er voldoende gemotiveerd moet worden indien niet aan de eis van een geluidluwe gevel kan worden voldaan. Voor deze specifieke locatie kan op de begane grond worden voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel, waardoor ook een geluidluwe buitenruimte (tuin) aan de geluidluwe gevel gerealiseerd kan worden. Deze locatie bestaat uit ruime percelen met vrijstaande woningen waarvan de invulling (deels) nog niet vaststaat. De gemeente heeft aangegeven dat de eis van tenminste één geluidgevel voor deze locatie alleen van toepassing is op de begane grond.

Conclusie

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de A15/A16/N915 de voorkeurgrenswaarde overschrijdt ter plaatse van alle woningen. De maximaal toegestane waarde van 53 dB wordt overschreden ter plaatse van 8 van de 10 woningen. Bij 2 woningen wordt de maximaal toegestane waarde van 53 dB niet overschreden. Er dienen daarom maatregelen genomen te worden.

Doordat bron- en overdrachtsmaatregeen niet mogelijk of gewenst zijn, dienen bij de realistatie van de nieuwe woningen de gevels met een overschrijding van de maximaal toegestane waarde van 53 dB doof te worden uitgevoerd. Dit betekent dat deze gevels geen te openen delen mogen hebben. In bovenstaande tabel is per bouwlaag aangegeven welke gevel doof uitgevoerd moet worden. Het realiseren van geluidsdove gevels aan bepaalde zijden van de bebouwing (of het toepassen van andere maatregelen) wordt geborgd in artikel 6.2.5 van voorliggend bestemmingsplan. Voor de overige gevels kan een hogere waarde worden vastgesteld van maximaal 53 dB. Bij de bouwaanvraag moet worden aangetoond dat de waarden voor het binnenniveau niet worden overschreden.

In het geluidbeleid van de gemeente is opgenomen dan bij het vaststellen van een hogere waarde sprake moet zijn van een geluidluwe gevel. Dit betekent voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer dat de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van de geluidgevel maximaal 50 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) mag zijn. De gemeente hanteert de eis van een geluidluwe gevel voor deze locatie alleen voor de begane grond. Uit de rekenresultaten blijkt dat alle woningen tenminste één geluidluwe gevel hebben op de begane grond. De geluidluwe buitenruimte kan aan deze gevel gerealiseerd worden. Bij de bouwaanvraag voor de woningen, wanneer het ontwerp voor de zelf te ontwerpen en te ontwikkelen woningen is bepaald, dient er een aanvullend onderzoek/motivatie plaats te vinden om aan te tonen dat erbij de woning sprake zal zijn van een geluidluwe buitenruimte, dit is gebord in artikel 6.2.6 van voorliggend bestemmingsplan. Op deze manier wordt voldaan aan de voorwaarden die de gemeente stelt voor de geluidluwe buitenruimte.

De berekende geluidsbelasting afkomstig van de Pruimendijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet ter plaatse van de bouwvlakken. Dit betekent dat de geluidsbelasting van deze weg geen belemmering vormt voor het bouwplan.

De berekende geluidsbelasting afkomstig van de Achterambachtseweg/Dorpsstraat/Sandelingenstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet ter plaatse van de bouwvlakken. Dit betekent dat de geluidsbelasting van deze weg geen belemmering vormt voor het bouwplan.

4.4 Water

Aanleiding

In het kader van voorliggend bestemmingsplan, dat de ontwikkeling van tien woningen op een waterlandgoed (De Noorden) planologisch mogelijk maakt, is door Arcadis een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 3). Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.

Beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft tot doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt, waarbij het stroomgebiedbeheerplan een belangrijk instrument is. In 2015 heeft Nederland de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gestuurd: voor de Rijn, de Schelde, de Maas en het Eems-Dollardestuarium. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta, dat onderdeel uitmaakt van het stroomgebied van de Waal. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).

Nationaal Bestuursakkoord Water 

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen. Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits schoonhouden - zuiveren - schoonmaken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk doel is het klimaat adaptief en klimaatbestendig maken en wateroverlast zoveel mogelijk te beperken. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Wet Milieubeheer (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren). Een Watervergunning is nodig voor:

  • Werken in, aan en in de nabijheid van oppervlaktewater (bv. leggen van kabels, verlagen maaiveld).
  • Het onttrekken/(weer) lozen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden.
  • Het lozen van regenwater van verhard dak- en terreinoppervlak direct of via een retentie of infiltratievoorziening in oppervlaktewater.
  • Werkzaamheden in of nabij waterkeringen.

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Waterschap Hollandse Delta beschermt de Zuid-Hollandse Eilanden tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert het afvalwater, beheert de (vaar)wegen en levert een actieve bijdrage aan de ruimtelijke invulling van zijn gebied. Het richt zich daarbij, samen met anderen op veilig en duurzaam wonen, werken en recreëren voor burgers, bedrijven en andere gebruikers. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2016-2021. Binnen het waterbeheerprogramma worden de volgende aandachtspunten aangegeven bij een nieuwe ontwikkeling:

  • Bij de beoordeling van initiatieven van derden hanteert WSHD het volgende uitgangspunt: lozingen vormen geen knelpunt gelet op de risico's voor volks- en diergezondheid en lozingen leiden niet tot vissterfte. Hollandse Delta hanteert de volgende voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater, zowel bij bestaande situaties als bij nieuwbouw:
    • 1. in principe treft de perceelseigenaar zelf maatregelen om overtollig hemelwater te infiltreren in de bodem of af te voeren naar het oppervlaktewater;
    • 2. als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor inzameling, verwerking en nuttig hergebruik van het overtollige hemelwater;
    • 3. als hergebruik niet mogelijk is zorgt de gemeente voor verantwoord transport van het overtollige hemelwater naar bodem of oppervlaktewater;
    • 4. als dit niet (geheel) mogelijk is wordt (een deel van) het overtollige hemelwater afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinrichting.
  • Bij de beoordeling van initiatieven van derden hanteert WSHD het volgende uitgangspunt: lozingen uit de riolering leiden niet tot een kwantitatief knelpunt in het watersysteem. Bij gebieden waar nieuwe verharding wordt aangebracht, wordt een watertoets uitgevoerd.
  • Om er voor te zorgen dat zuiveringstechnische werken doelmatig worden gebouwd, hanteert Hollandse Delta de volgende uitgangspunten:
    • 1. bij herstructurering of aanleg van nieuw woongebied bij voorkeur gescheiden rioleren.
    • 2. lozingen uit bronneringen op de riolering mogen het functioneren van de afvalwaterketen niet negatief beïnvloeden.
    • 3. minimale waking bij overstortdrempels van 25 centimeter (verschil tussen streefpeil oppervlaktewater en drempelhoogte).

Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP) Hendrik-Ido-Ambacht 2019 - 2023

Het Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP) Hendrik-Ido-Ambacht 2019 - 2023 is een strategisch beheerplan waarin beschreven staat wat de zorgplichten zijn van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht op het gebied van afval-, hemel- en grondwater.

  • Afvalwater: Bij grootschalige nieuwbouw wordt zowel een vuilwater als een schoonwater stelsel aangelegd. Hierna wordt dit als gescheiden riolering aangegeven. Als dit in een bestaand bebouwd gebied gebeurt, dan heet dit afkoppelen. Bij kleinschalige inbreidingen wordt gekeken of voorbereidingen kunnen worden getroffen op de aanleg van een gescheiden stelsel.
  • Hemelwater: Beoordeeld moet worden of redelijkerwijs van de perceelseigenaar gevraagd kan worden het afvloeiend hemelwater zelf in de bodem of het oppervlaktewater te brengen. Vanwege de bodemopbouw van de gemeente (klei en veen) is infiltratie van hemelwater in de bodem overigens niet of beperkt mogelijk, geeft de gemeente aan in haar beleid. In deze gevallen wordt hemelwater via gescheiden riolering afgevoerd naar het oppervlaktewater of via gemengde riolering (deels) naar de zuivering. De gemeente wil terughoudend zijn om perceeleigenaren te verplichten hemelwater op eigen terrein te verwerken. Wel willen wij inzetten op actieve communicatie en hen stimuleren om duurzaam aan de slag te gaan met bijvoorbeeld hun tuin in het kader van het Actieplan duurzaamheid.

Analyse

In het hele gebied speelt water een hoofdrol. Alle kavels zijn aan het water gelegen.

Waterberging

Het oppervlak van het totale plangebied bedraagt ruim 50.000 m2, waarvan ruim 22.000 m2 uitgeefbaar is. Momenteel is er geen verharding op het terrein aanwezig. De toename in verharding bedraagt daarmee zowel de nieuw te bouwen woningen en de weg. Voor wat betreft woningen telt de toename in verharding 2.820 m2, voor de weg is dit 5.445 m2. In totaal komt dit neer op een toename in verharding van 8.265 m2. Uit bodemonderzoek is gebleken dat de ondiepe ondergrond van de projectlocatie mogelijk slecht doorlatend is. De gemeente geeft in haar beleid aan dat infiltreren in veel gevallen niet mogelijk is, hiervoor wordt geadviseerd om het afvloeiende hemelwater direct af te voeren op het oppervlaktewater.

Voor de ontwikkeling van De Noorden zijn verschillende watergangen aangelegd rondom de percelen in het oostelijke deel. Hierdoor is het aantal vierkantemeter bergend oppervlaktewater in het gebied toegenomen. De te ontwikkelen woningen zullen het hemelwater ook afvoeren op het oppervlaktewater. Daarom is er geen bergingsopgave meer van toepassing. Wel wordt binnen het plangebied 4.900 m2 nieuw wateroppervlak gerealiseerd. Het waterschap hanteert een maximale peilstijging van +/- 10 cm om piekbuien op te vangen. Daarmee is 490 m3 extra ruimte beschikbaar voor deze piekbuien (schatting o.b.v. GIS-analyse).

Waterkwaliteit

Binnen de voorgenomen ontwikkeling De Noorden wordt het schone hemelwater afgevoerd naar oppervlaktewater. Het afstromende hemelwater kan per kavel afzonderlijk op aanliggend oppervlaktewater worden geloosd. Op deze wijze treedt er geen wateroverlast op bij woningen. Deze manier van afwateren zal met het Waterschap besproken worden om te bepalen of de Waal de versnelde afstroming van hemelwater door de toename in verharding aan kan.

Het aanbod van vuilwater neemt door de voorgenomen ontwikkeling toe. Hiervoor wordt een (pers)riolering aangelegd die wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering in de Achterambachtseweg, ter hoogte van de toegangsweg. Op iedere kavel wordt een pompput aangelegd, aangesloten op het persriool en de vuilwaterafvoer van de woning. De verwachting is dat de toename van vuilwater vanuit het plangebied niet zal leiden tot overbelasting van het omliggende stelsel waarop zal worden aangetakt.

Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater of grondwater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen worden niet gebruikt.

Conclusie

Voor de ontwikkeling van De Noorden is voldoende waterberging gerealiseerd in de vorm van oppervlakte water rondom de eilanden. Het hemelwater wordt afgekoppeld en hierop geloosd. Doordat de grond slecht waterdoorlatend is, kan het water niet geïnfiltreerd worden in de grond. Voor vuilwater wordt een (pers)riolering aangelegd die wordt aangesloten op het bestaande stelsel. De verwachting is dat de toename van vuilwater vanuit het plangebied niet zal leiden tot overbelasting van het omliggende stelsel. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Klimaat

De provincie Zuid-Holland streeft naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Daarnaast voert de provincie actief beleid om de maatschappelijke kosten van bodemdaling zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft direct gevolgen voor locatiekeuze, ontwerp en inrichting van openbare ruimte en gebouwde omgeving.

Risico op wateroverlast door overvloedige neerslag

In het plan voor De Noorden is de kans op wateroverlast door overvloedige neerslag klein. De kavels in het plandeel 'De Eilanden' zijn opgehoogd en rondom omsloten door (deels nieuw gerealiseerd) oppervlaktewater. De kavels in De Parken zijn in het verleden al opgehoogd (met grond uit de vijverpartijen), hebben daardoor ook voldoende drooglegging en liggen eveneens nabij oppervlaktewater waar overtollige neerslag heen kan stromen. In het plangebied wordt geen schade verwacht aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (1/250 jaar, 90 mm/u). De verhouding verhard/onverhard is relatief gunstig door de grote kavels en de ruime opzet. Bovendien ligt een deel van de B en C watergangen op eigen terrein. Hier vindt waterberging plaats (maximaal +10 cm afwijking van het peil op piekmomenten).

Risico op overstromingen

De Noorden ligt in peilgebied 39-2 van de Zwijndrechtse Waard. Het belangrijkste water in dit peilgebied is 't Waaltje met aan haar oevers tuinbouw, glastuinbouw, particuliere tuinen en bebouwing. Vanuit 't Waaltje wordt water ingelaten naar de omliggende polders. Het vigerende peil is NAP –1,00 m met een beheersmarge van +/- 10 cm. Omdat het maaiveld op NAP-hoogte ligt of zelfs iets hoger, is het risico op overstromingen klein. De opgehoogde bouwkavels liggen ook circa 50 cm hoger dan hun omgeving. Bij 20 cm verhoging van het streefpeil treedt geen schade op aan gebouwen en blijven de hoofdwegen begaanbaar.

Risico op hitte(stress)

Tenminste 50% van de verblijfsplekken en gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst heeft schaduw bij de hoogste zonnestand, minimaal 40% is verkoelend ingericht (onverharde tuinen, openbaar groen, water). De eventuele koeling van gebouwen leidt niet tot opwarming van de (verblijfs)ruimte in de directe omgeving.

Risico op droogte

Doordat het gehele plangebied direct omgeven is door oppervlaktewater met een (nagenoeg) vast peil zakt, ook in tijden van droogte, de grondwaterstand niet onder -1,0 NAP. Door deze relatief hoge grondwaterstand en de nabijheid van oppervlaktewater is er ook tijdens droogte voldoende zoetwater beschikbaar.

4.6 Bodem

Aanleiding

Aan Arcadis Nederland B.V. is gevraagd een vooronderzoek bodem uit te voeren voor De Noorden. Voor het plangebied zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd, namelijk:

  • Verkennend bodemonderzoek Achterambachtseweg 47b te Hendrik-Ido-Ambacht, Inventerra BV, kenmerk 06-2101-R01JV, d.d. 4 december 2006.
  • Verkennend bodemonderzoek Achterambachtseweg 47 te Hendrik-Ido-Ambacht, Inventerra, kenmerk 12-2033-R01JV, 17 sep 2012.
  • Actualiserend onderzoek Waterlandgoed De Noorden, Achterambachtseweg 47 te Hendrik-Ido- Ambacht, Royal Haskoning DHV, kenmerk I&BBF6339-101F01.1, d.d. 25 januari 2018.

De rapportages uit 2018 en 2012 zijn uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan en omvatten het gehele plangebied. Op basis van deze onderzoeken is er door Arcadis oplegnotitie geschreven (zie Bijlage 4) waarin de bodemkwaliteit van het te ontwikkelen vanuit de beschikbare rapporten wordt samengevat en beoordeeld op risico's, zoals mogelijke sanerings- en grondafvoer-kosten, onverwachte verontreinigingen en de weigering van een omgevingsvergunning of bestemmingsplanwijziging.

Resultaat

Alle rapportages geven hetzelfde en een eenduidig beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De verdachte terreingedeelten zijn in totaliteit voldoende onderzocht en besproken. Tussen de verschillende bodemonderzoeken zijn er, tenzij onderzocht en/of besproken, geen (bedrijfs)activiteiten op het terrein uitgevoerd die aanleiding zijn om een andere dan de beschreven bodemkwaliteit te verwachten.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er enkele verdachte plekken in het plangebied zijn, maar deze zijn in de uitgevoerde onderzoeken voldoende onderzocht. Uit de onderzoeken is gebleken dat er over het algemeen geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden voorkomen in de boven- en ondergrond van het plangebied. De bodemkwaliteit van De Noorden is geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, naftaleen en/of zink. Ook is er in het actualiserend bodemonderzoek gekeken naar PFAS. Hieruit is gebleken dat de gemeten waarden de toepassingswaarde voor gebieden met de bestemming landbouw/natuur overschrijden, maar voldoen aan de toepassingswaarde voor Wonen/Industrie. In het oostelijke deel (in het zuiden) van het plangebied heeft een aardappelschuur gestaan die is afgebrand. Op deze schuur lagen asbesthoudende golfplaten. Voor zover bekend is bij zowel de brand als de sloop geen asbest vrijgekomen. Op het maaiveld en in de bodem zijn tijdens dit onderzoek uit 2018 geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Dit terreindeel is daarmee beoordeeld als een niet-asbestverdachte locatie. De bodem rond deze afgebrande en gesloopte schuur is derhalve niet, zoals aanbevolen in het rapport uit 2012, onderzocht op asbest in grond.

Er is een zeer kleine kans dat er een (minimale) hoeveelheid asbest in de bodem aanwezig is ter plaatse van de afgebrande schuur. In voorgaand onderzoek zijn ten slotte geen waarnemingen gedaan waaruit blijkt dat er asbest op het maaiveld of in de bodem aanwezig is. Daarnaast is het verdachte terreingedeelte inmiddels opgehoogd en afgedekt met een laag zand. Onderzoek naar asbest in de bodem zal hierrdoor lastig uitvoerbaar zijn. De kans op het aantreffen van asbest in de bodem is gering.

Conclusie

De bodemkwaliteit van het plangebied De Noorden is geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling. Grond die tijdens werkzaamheden vrijkomt kan binnen de perceelsgrenzen worden verspreid of afgevoerd worden naar een geschikte hergebruikslocatie. Tijdens grond- en graafwerkzaamheden mag de (voorlopige) veiligheidsklasse basishygiëne gehanteerd worden. De beoordeelde rapporten van de relevante bodemonderzoeken zijn volledig en actueel voor het vaststellen van de chemische bodemkwaliteit. Vanuit de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn geen risico's of belemmeringen voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling aan te wijzen.

4.7 Archeologie

Aanleiding

In opdracht van Bolflex Beheer BV. heeft Arcadis Nederland B.V. een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7) voor plangebied Waterlandgoed De Noorden aan de Achterambachtseweg te Hendrik-Ido- Ambacht. Het plangebied De Noorden ligt op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht in beleidszones AW1, VAW1 en VAW2. Voor AW1 en VAW 1 kent deze een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 35 cm -Mv. De geplande ingreep heeft een oppervlakte groter dan 100 m2 en een dieper dan 35 cm -Mv en is hiermee onderzoeksplichtig. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden.

Resultaat

Het plangebied ligt op de stroomrug van de Oude Waal, die omstreeks 200 na Chr. (1800 BP) is ontstaan. Uit het eerdere karterende booronderzoek is naar voren gekomen dat binnen het plangebied de bovenste 40 cm wordt gevormd door de bouwvoor (Nales e.a. 2012). In de omgeving van het plangebied liggen meerdere vindplaatsen uit de Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen (450 – 1050 na Chr.) en Late Middeleeuwen (1050 – 1500 na Chr.). Verspreid over het plangebied zijn 12 aardewerkvondsten gedaan, die uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd dateren. Deze houden mogelijk verband met nog onbekende nederzettingen. Tijdens het karterend booronderzoek zijn baksteenfragmenten, sintels en roodbakkend aardewerk (al dan niet met loodglazuur) uit de Nieuwe tijd, dat uit de bouwvoor afkomstig is (0 – 40 cm –Mv), aangetroffen. Tevens zijn sporen van oude woongronden gevonden.

Op basis van de landschappelijke setting (oever- op beddingafzettingen van de meandergordel van de Waal) kunnen archeologische resten vanaf de Romeinse Tijd voorkomen. Eventuele oudere resten zullen geërodeerd zijn door deze meandergordel. Voor de periode Romeinse tijd tot en met Nieuwe Tijd geldt een hoge archeologische verwachting.

In het plangebied worden zowel onverhoogde als verhoogde nederzettingsterreinen verwacht (zie onderstaande tabel), waaronder oude woongronden en huisterpen. Laatstgenoemde is in het plangebied al feitelijk aangetoond door eerdere karterende boringen. Daarnaast is de aard van de vele vondsten tijdens het onderzoek die verspreid over het plangebied zijn gedaan, onbekend. Deze kunnen samenhangen met één of meerdere nederzettingen of huisterpen, waarvan de ligging vooralsnog onbekend is. Over het algemeen zijn vondsten onder de bouwvoor aan te treffen vanaf een diepte van 40 cm –Mv tot circa 110 cm -Mv. De top van eventueel aanwezige archeologische waarden kan enigszins zijn aangetast door egalisatie of afkleien. Daarbij kunnen delen van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen zijn verdwenen, maar niet volledig vernietigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0016.png"

Tabel: Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied

Er is tijdens een karterend booronderzoek uit 2013 al een groot gedeelte van het plangebied meegenomen. In het stedenbouwkundig ontwerp uit 2020 zijn er een paar nieuwe bouwvlakken geplaatst ten opzichte van het ontwerp uit 2012. Hierdoor zouden verwachte archeologische vindplaatsen kunnen worden bedreigd door de geplande ontwikkelingen van het nieuwe ontwerp, omdat deze nog niet in beeld zijn.

Conclusie

Uit het archeologische bureauonderzoek blijkt het effect van fysieke aantasting van archeologische verwachtingswaarden beperkt, met uitzondering van de gearceerde zones (zie afbeelding hieronder). Het totale verstoringsoppervlak van de mogelijke heipalen blijft waarschijnlijk onder de vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 500 m2. Voor de activiteiten van het aanleggen van funderingen, sloten, bekabeling, etc. waarbij wordt vergraven tot 35 cm – Mv is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Waar de grond is opgehoogd geldt bij het vergraven tot 85 cm – Mv dat er geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Er wordt in die gevallen geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Dit advies sluit niet uit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) archeologische toevalsvondsten vondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0017.png"

Afbeelding: Archeologische advieskaart vervolgonderzoek.

Voor vergravingen dieper dan 35 cm – Mv binnen de gearceerde zones (geel) op de advieskaart, is het advies om voor deze locaties karterend booronderzoek uit te voeren. Voor locatie D is geadviseerd om een proefsleuvenonderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden uit te voeren. Dit advies zal nog worden voorgelegd aan het Bevoegd Gezag, in dit geval de Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Het Bevoegd Gezag kan van het door Arcadis gegeven advies afwijken.

Aanbevelingen

Voor de volgende activiteiten en locaties worden de volgende

  • Het effect van fysieke aantasting van archeologische verwachtingswaarden is beperkt en het totale verstoringsoppervlak van de palen blijft waarschijnlijk onder de vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 500 m2. Er wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Dit advies sluit niet uit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) archeologische toevalsvondsten vondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.
  • Voor de activiteiten van het aanleggen van funderingen, sloten, bekabeling, etc. waarbij wordt vergraven tot 35 cm – Mv is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Waar de grond is opgehoogd geldt bij het vergraven tot 85 cm – Mv dat er geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Vergravingen dieper dan 35 cm – Mv of 85 cm - Mv bij de opgehoogde gronden binnen de gearceerde zones op de advieskaart, is het advies om voor deze locaties karterend booronderzoek uit te voeren.
  • Het advies uit het rapport uit 2013 voor Woongrond E (bij de ingang van het terrein, zie advieskaart) luidde om een archeologische begeleiding onder KNA-protocol proefsleuvenonderzoek uit te voeren bij ingrepen dieper dan 40 cm -Mv. Echter blijkt dat er nog geen karterend booronderzoek is uitgevoerd op deze locatie. Daarom wordt ook bij Woongrond E bij ingrepen dieper dan 35 cm- Mv karterend booronderzoek geadviseerd, voordat er bijvoorbeeld een proefsleuvenonderzoek moet plaatsvinden.
  • In het advies uit het rapport uit 2013 komt naar voren dat op een paar woongronden beperkt karterend booronderzoek is gedaan, omdat in het stedenbouwkundig ontwerp op deze locaties nog geen grondactiviteiten waren gepland. In het stedenbouwkundig ontwerp van 2020 komen gedeelten van deze woongronden in aanmerking voor grondactiviteiten. Daarom wordt voor woongronden A, B, F en G karterend booronderzoek geadviseerd.
  • Voor zone Woongrond D (bij kavel 4) luidde het advies uit het karterend booronderzoek uit 2013 om een archeologische begeleiding onder KNA-protocol proefsleuvenonderzoek uit te voeren bij vergravingen. Om het risico van stilleggen van de werkzaamheden te voorkomen, adviseren wij om een proefsleuvenonderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden uit te voeren.

4.8 Ecologie

4.8.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De geplande ontwikkeling van De Noorden ligt op enige afstand van Natura 2000-gebieden, waardoor er geen sprake is van ruimtebeslag op Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt op circa 2,5 kilometer afstand van de voorgenomen ontwikkeling (zie onderstaand afbeelding). Het ondernemen van projecten of activiteiten in en/of in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Negatieve effecten van verstoring door geluid, licht, trillingen etc. zijn op voorhand uit te sluiten door de afstand tot de Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0018.png"  

Afbeelding:Het plangebied De Noorden met omliggend Natura 2000-gebied

Mogelijk kunnen er indirecte negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door de emissie van stikstof in de realisatie- en/of gebruiksfase. Voor de voorgenomen ontwikkeling is beschouwd of er sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase zijn de emissies van gebouwen en de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling relevant en meegenomen in de Aerius-berekening. De te ontwikkelen woningen worden volledig gasloos opgeleverd (volgens de BENG normen), dit betekent dat alle installaties (bijvoorbeeld verwarming en open haard) in de woningen elektrisch zijn en de woningen worden opgeleverd zonder rookgaskanalen. Bij de inzet van elektrische installaties wordt geen NOx en NH3 uitgestoten, hierdoor is er geen sprake is van stikstofdepositie. In de Aerius-berekening is daarom alleen de verkeersaantrekkende werking in de gebruiksfase van De Noorden meegenomen. Voor de berekening is uitgegaan van 86 verkeersbewegingen per etmaal (zie voor de uitgangspunten Bijlage 8).

Uit de Aerius-berekeningen (zie Bijlage 9) voor de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Hiervoor bedraagt de depositie op de omliggende Natura 2000-gebieden nergens meer dan 0,00 mol N/ha/jr.

Aanlegfase

Met ingang van 1 juli 2021 is er geen stikstofberekening meer nodig voor de realisatiefase. Dit is bepaald in de wet stikstofreductie en natuurherstel. Het wetsvoorstel bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Om deze vrijstelling mogelijk te maken reserveert het kabinet in de periode 2021-2030 500 miljoen euro voor stikstofreductie in de bouw en 500 miljoen euro voor aanvullende maatregelen binnen of buiten de bouw, waarmee eventuele negatieve effecten landelijk worden aangepakt.

Conclusie

Uit de stikstofberekening blijkt dat er geen stikstof depositie wordt berekend boven de 0.00 mol/ha voor de gebruiksfase. Geconcludeerd kan worden dat er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zullen plaats vinden door voorgenomen ontwikkeling. Er zijn geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wet natuurbescherming.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet in een gebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied Crezéepolder ligt op circa 1,2 kilometer afstand. Een ander NNN-gebied Natuureiland Sophiapolder ligt op ruim 2,3 kilometer afstand. Er treden geen effecten op het NNN op.

4.8.2 Soortenbescherming

Uit de ecologische quickscan (zie Bijlage 10) is naar voren gekomen dat in de buurt van de voorgenomen ontwikkeling verschillende beschermde diersoorten voorkomen. Dit betreffen: broedvogels (nest jaarrond beschermd) namelijk de ransuil en steenuil, broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode), muisachtigen, wezel, hermelijn, vleermuizen, rugstreeppad. De aanwezigheid van andere beschermde soorten (flora en fauna) is op basis van de ecologische quickscan uitgesloten.

Elke soort kan door een aantasting/verstoring een negatief effect ondervinden. In onderstaande tabel is per effect aangegeven welke in het plangebied aanwezige soort hier mogelijk last van heeft. Na de tabel wordt per soortgroep ingegaan op de mogelijke aantasting/verstoring en effecten op de soort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0019.png"

Voor een aantal mogelijk voorkomende grondgebonden zoogdieren (zoals muisachtigen, wezel en hermelijn) en amfibieën (gewone pad, bruine kikker, bastaard kikker, meerkikker en kleine watersalamander) geldt binnen de provincie Zuid-Holland een algehele vrijstelling. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht van toepassing.

Broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode)

Binnen het projectgebied kunnen mogelijk broedvogels, waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is (zoals houtduif, ekster en merel) voorkomen. Er kunnen mogelijk negatieve effecten op deze broedvogels optreden door verstoring en aantasting van nestplaatsen. Daarnaast kunnen jonge dieren gedood worden tijdens de realisatiefase. Om negatieve effecten te voorkomen dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden. Dit is van toepassing op kavel 6, 7, 8, 9 en 10. Mitigerende maatregelen die opgevolgd moeten worden zijn:

  • Voer werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen uit of begin de meest verstorende werkzaamheden in ieder geval voorafgaand aan het broedseizoen zodat vogels kunnen uitwijken. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 augustus, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
  • Het is mogelijk om in binnen de broedperiode te werken indien potentiële nestplaatsen voor het broedseizoen ongeschikt gemaakt worden en gedurende de werkzaamheden ongeschikt blijven. Een andere optie is dat een deskundig ecoloog voorafgaand, en binnen de broedperiode, onderzoekt of broedgevallen aanwezig zijn. Indien aanwezig dient door de deskundig ecoloog een passende maatregel bedacht te worden.

Indien deze mitigerende maatregelen getroffen worden zijn verdere vervolgstappen, in het kader van de Wnb, niet aan de orde.

Broedvogels (nest jaarrond beschermd), ransuil, buizerd, sperwer en steenuil

Voor de ontwikkeling binnen kavel 6, 7, 8, 9 en 10 dient rekening gehouden te worden met potentieel foerageergebied steenuil. Om negatieve effecten te voorkomen dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden in zowel de realisatie als gebruiksfase, namelijk:

  • Realisatiefase: Voorkom het gebruik van kunstlicht tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopkomst.
  • Gebruiksfase: Voorkom binnen de kavels en de omgeving uitstraling van kunstlicht richting de boomkronen en de waterpartijen. Daarnaast dienen de tuinen in het landschap te passen door aanplant van groenelementen. Voorkomen dient te worden dat de tuinen betegeld worden. Dit dient privaatrechtelijk te worden vastgelegd.

Indien de voorgestelde mitigatie voor foerageergebied steenuil binnen de betreffende kavels uitgevoerd wordt, zijn verdere vervolgstappen niet aan de orde.

Voor kavel 6 dient er ook rekening te worden gehouden met broedvogels waarvan het nest jaarrond beschermd is, zoals buizerd, sperwer en ransuil. Negatieve effecten op potentiële nestplaatsen van deze broedvogels en potentiële roestplaats van ransuil zijn niet te mitigeren. Aanvullend onderzoek dient uit te wijzen of kavel 6 een essentiële functie heeft voor deze broedvogels. Uit dit onderzoek blijkt of en zo ja, welke vervolgstappen, in het kader van de Wnb, getroffen dienen te worden. Aangezien kavel 6 als laatste kavel wordt ontwikkeld en het nog niet duidelijk is of en wanneer deze wordt ontwikkeld, wordt het aanvullende soortenonderzoek pas uitgevoerd wanneer er daadwerkelijk ontwikkelingsplannen zijn voor kavel 6. In 6.5.2 is geborgd dat er voor de realisatie van de woning een soortgericht onderzoek uitgevoerd moet worden.

Vleermuizen

Voor de ontwikkeling binnen kavel 6, 7, 8, 9 en 10 dient er rekening te worden gehouden met potentieel foerageergebied van vleermuizen. Om negatieve effecten te voorkomen dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden in zowel de realisatie als gebruiksfase, namelijk:

  • Realisatiefase: Voorkom het gebruik van kunstlicht tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopkomst.
  • Gebruiksfase: Voorkom binnen de kavels en de omgeving uitstraling van kunstlicht richting de boomkronen en de waterpartijen. Daarnaast dienen de tuinen in het landschap te passen door aanplant van groenelementen. Voorkomen dient te worden dat de tuinen betegeld worden. Dit dient privaatrechtelijk te worden vastgelegd.

Binnen kavel 6 is er mogelijk ook potentieel foerageergebied aanwezig van de gewone grootoorvleermuis. De voorgenomen ontwikkeling kan hier negatieve effecten op hebben die niet vooraf te mitigeren zijn. Om aan te tonen of de kavel daadwerkelijk potentieel foerageergebied is voor de gewone grootoorvleermuis dient er een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd te worden. Uit dit onderzoek blijkt of en zo ja, welke vervolgstappen in het kader van de Wnb getroffen dienen te worden. Aangezien kavel 6 als laatste kavel wordt ontwikkeld en het nog niet duidelijk is of en wanneer deze wordt ontwikkeld, wordt het aanvullende vleermuisonderzoek pas uitgevoerd wanneer er daadwerkelijk ontwikkelingsplannen zijn voor kavel 6. In artikel 6.5.2 is geborgd dat er voor de realisatie van de woning een vleermuisonderzoek uitgevoerd moet worden uitgevoerd.

Amfibieën (rugstreeppad)

Indien plasvorming ontstaat, kan de rugstreeppad zich binnen het projectgebied vestigen en zich voortplanten, dit leidt mogelijk tot negatieve effecten zoals verstoren, verwonden, aantasting en/of doden. Deze negatieve effecten kunnen voorkomen worden door de vestiging van de rugstreeppad te weren door plasvorming gedurende de voortplantingsperiode (april t/m juli) tijdens de realisatiefase tegen te gaan.

Conclusie 

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van de soortbescherming van de Wnb er voor een groot deel van het plangebied geen vervolgstappen noodzakelijk zijn, indien tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met de in genoemde mitigerende- en zorgplichtmaatregelen. Enkel voor kavel 6 geldt dat negatieve effecten op de gewone grootoorvleermuis en Broedvogels (nest jaarrond beschermd) zoals buizerd, sperwer en ransuil, op voorhand niet zijn uitgesloten en te mitigeren. Aangezien kavel 6 als laatste kavel wordt ontwikkeld en het nog niet duidelijk is of en wanneer deze wordt ontwikkeld, wordt het aanvullende soortenonderzoek pas uitgevoerd wanneer er daadwerkelijk ontwikkelingsplannen zijn voor kavel 6. Artikel 6.5.2 borgt dat er voor realisatie van de woning vervolgonderzoek wordt uitgevoerd.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het landgoed wordt vanaf de Achterambachtseweg ontsloten. Ten behoeve van de ontsluiting is de woning Achterambachtseweg 47B gesloopt. Voor de ontsluiting zijn geen aanpassingen aan de Achterambachtseweg nodig. De verkeersgeneratie van de woningen levert een maximale verkeerbeweging op van 86 motorvoertuigen per etmaal. Verwacht wordt dat het bestaande wegennet voldoende capaciteit heeft om deze geringe verkeerstoename af te wikkelen. Er worden geen negatieve effecten verwacht op de verkeersafwikkeling.

Op het landgoed is geen sprake van openbare wegen. Het landgoed bestaat uit private gronden waarvan een deel wordt opengesteld voor voetgangers tussen zonsopgang en zonsondergang.

Parkeren

De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein bij iedere landgoedwoning gerealiseerd. In plannen is de mogelijkheid opgenomen, als daar behoefte aan is, om nabij de entree van het landgoed enkele parkeerplaatsen en te kunnen realiseren voor bezoekers van het landgoed. Daarnaast wordt de Noorden niet openbaar toegankelijk voor autoverkeer waarmee enkel de parkeergelegenheid van bewoners en mogelijk bezoekers moet worden geregeld. Door de grote ruime kavels kan dit op eigen terrein, op de opritten. In de regels van het bestemmingsplan wordt geborgd dat bij de ontwikkeling van de woningen wordt voldaan aan de parkeernorm in de CROW. Voor de bezoekers, die mogelijk parkeren om te wandelen over het landgoed, wordt een parkeervoorziening voor de slagboom gerealiseerd.

Conclusie

Verwacht wordt dat het bestaande wegennet voldoende capaciteit heeft om deze geringe verkeerstoename af te wikkelen. Door de ruime opzet van de kavels, met eigen oprit, wordt verwacht dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ontwikkeld wordt. De ontwikkeling staat hiermee een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0020.png"

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt "niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Het plan betreft de ontwikkeling van een nieuwe woningbouwlocatie. Door de ontwikkeling worden maximaal tien woningen gerealiseerd. Hiermee valt de ontwikkeling onder categorie 3A.2 overeenkomstig bijlage 3a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Volgens de regeling draagt een project, waar minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m² bvo kantoor wordt gerealiseerd, niet in betekende mate (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen zijn de Pruimendijk en Achterambachtseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van Waterlandgoed De Noorden draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarnaast is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, gezien de daar gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.

4.11 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten, zoals woningen, tegen geuroverlast. Dit kan beperkingen stellen aan de mogelijkheden (milieugebruiksruimte) voor her- en nieuwvestiging van veehouderijbedrijven, of voor nieuwbouw en herontwikkeling van geurgevoelige objecten. Voor de agrarische bedrijven die niet tot de intensieve veehouderij behoren (bijvoorbeeld rundveehouderij) geldt een afstandsnorm van 50 meter tot gevoelige objecten in het buitengebied. Binnen de bebouwde kom geldt een afstandsnorm van 100 meter. Voor IV-bedrijven die tot de intensieve veehouderij behoren, wordt deze norm niet uitgedrukt in een afstandsnorm, maar in een geurcontour, die een grillige vorm kan hebben. Voor IV bedrijven geldt de standaardnorm van 3 OU binnen de bebouwde kom en 14 OU buiten de bebouwde kom.

Binnen de Provincie Zuid-Holland is het Geurbeleid in 2019 geactualiseerd. Het beleidskader legt de systematiek vast waarmee de grens van hinder en ernstige hinder wordt bepaald. Ook gaat het beleidskader in op het vastleggen van het aanvaardbaar hinderniveau. In de provincie Zuid-Holland worden bij het afwegingsproces voor de vaststelling van het aanvaardbaar hinderniveau de volgende twee grenzen gehanteerd:

  • Hindergrens, de geurbelasting (in ouE/m3 bij een bepaald percentiel) waar beneden geurhinder verwaarloosbaar is (0 % hinder). Vanaf deze geurbelasting begint in feite de geurhinder;
  • Ernstige Hindergrens, de geurbelasting (in ouE/m3 bij een bepaald percentiel) waar boven ernstige geurhinder waarschijnlijk is. Boven deze geurbelasting is de geurhinder voor geurgevoelige objecten op voorhand onacceptabel. Klachten nemen zeer sterk toe als de geurbelasting toeneemt boven deze Ernstige Hindergrens.

Tabel aanvaardbaar hinderniveau

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0021.png"

Voor gevoelige objecten maakt de Provincie Zuid-Holland onderscheidt tussen meer en minder gevoelige objecten (zie onderstaande tabel). Voor minder geurgevoelige objecten is een hogere geurbelasting toelaatbaar dan voor de meest geurgevoelige objecten. Voor geurgevoelige objecten van het type 2 is een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar dan voor objecten van het type 1.

Tabel geurgevoelige objecten

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp47WlgDeNoorden-2001_0022.png"

De voorgenomen ontwikkeling, Waterlandgoed de Noorden, van 10 woningen valt onder Type 1: meest gevoelige objecten. In de directe omgeving zijn geen milieucontouren gelegen. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom, waarbij vanuit de landelijke wet- en regelgeving een minimale afstand van 50 meter tussen de woningen en de agrarische geurbron aangehouden moet worden. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is een glastuinbouwbedrijf met kassen op circa 200 meter, hiervoor geldt een geurcontour van 10 meter (vanuit de VNG-richtlijnen) . Op circa 0,6 kilometer afstand is nog een paardenfokkerij gelegen. Voor deze inrichting geldt een geurcontour van 50 meter (uit de VNG-richtlijnen).

Conclusie

De te ontwikkelen woningen hebben voldoende afstand tot (mogelijke) geurbronnen in de omgeving. aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het voornemen.

4.12 Externe veiligheid

Bij de ontwikkeling van De Noorden worden kwetsbare objecten, namelijk woningen, gerealiseerd. De ontwikkeling kent van sich geen externe veiligheidsrisico's. Voor het bestemmingsplan is in het kader van externe veiligheid een inventarisatie uitgevoerd, waarin is gekeken of en welke risicobronnen in de omgeving liggen

In de omgeving van het plangebied zijn drie relevante risicobronnen aanwezig

  • LPG-tankstation;
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de A15;
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de N915.

Lpg-tankstation

Aan de noordzijde van het plangebied ligt het tankstation Shell aan de Rijksweg A15 waar ook LPG wordt verkocht (bron: www.risicokaart.nl). Deze inrichting valt onder het werkingssfeer Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en heeft een van 150 meter. Daarnaast valt een LPG-tankstation ook onder de werkingssfeer van de Circulaire effectafstanden LPGtankstation (Celt), waarvoor een maximale effectafstand van 160 meter geldt. Het plangebied ligt echter op een afstand van ruim 170 meter en valt daarmee buiten het invloedsgebied en de werkingssfeer van de Celt. Verdere verantwoording is derhalve dan ook niet noodzakelijk. Door de afstand worden geen negatieve effecten verwacht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied zijn er verschillende verbindingen waarover gevaarlijke stoffen, toxische vloeistoffen en –gassen (LT1, LT2 en GT3), worden vervoerd, dit zijn de A15, N915, de Betuweroute en het spoortraject bij Kijfhoek (Route 203). Deze worden hieronder nader toegelicht:

  • De A15 en de N915

De A15 vormt een internationale verbinding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op circa 330 m afstand van het plangebied is de A15 aanwezig met in de nabijheid de Noordtunnel. In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels gelden op grond van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS) beperkingen. Door de Noordtunnel mogen geen lpg-tankwagens rijden, deze worden geleid via de omleidingsroute over de N915 Rotterdamseweg. Voor de A15 ter hoogte van het projectgebied, afrit 21 (Hendrik-Ido-Ambacht) – A15 afrit 22 (Alblasserdam) (incl. Noordtunnel) (wegvak Z76) geldt een PR10-6 contour van 13 m en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Uit het basisnet blijkt dat het groepsrisico van de A15 ter hoogte van het wegvak Z76 kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. De N915 kent volgens het basisnet geen plasbrandaandachtsgebied. Dit omdat tankwagens met vloeibare brandstoffen geen gebruik hoeven te maken van de omleidingsroute. De PR10-6 risicocontour van de N915 bedraagt 15 m. Het groepsrisico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen op de N915 is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Het plangebied ligt niet binnen de PR10-6 risicocontouren van de A15/N915. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor zowel de A15 (wegvak Z76) als de N915 geldt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. In de toekomstige situatie is sprake van een beperkte toename van het aantal personen. Desondanks zal het groepsrisico van de A15/N915 ook in de toekomstige situatie kleiner zijn dan de 0,1 maal de oriënterende waarde en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Door het vervoer van toxische vloeistoffen over de A15/N915 bedraagt het invloedsgebied 880 m. Vanwege de ligging van het projectgebied binnen het invloedsgebied is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk

  • De Betuweroute en het spoortraject bij Kijfhoek (Route 203)

De Betuweroute ligt in de Sophiaspoortunnel op ongeveer 2,4 kilometer ten zuidoosten langs het plangebied. Dit trajectgedeelte is niet relevant voor omgevingsveiligheid, vanwege de ondergrondse ligging. Echter op circa 3,5 kilometer ten oosten van het plangebied ligt de ingang van deze spoortunnel bij Papendrecht en op ca. 2,8 kilometer ten zuiden van het plangebied is de ingang van de spoortunnel bij Kijfhoek gelegen. Het spoortraject bij Kijfhoek (Route 203) ligt op circa 2,7 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Over deze spoortrajecten worden toxische vloeistoffen en –gassen (B3 en D4) vervoerd. Deze stofcategorieën kennen een invloedsgebied (1%-letaliteitsafstand) van meer dan 4 kilometer. Daarmee zijn deze spoortrajecten relevant voor de omgevingsveiligheid. Vanwege de ligging van het projectgebied binnen het invloedsgebied is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Groepsrisico

Voor het groepsrisico vanuit het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15, N915, de Betuweroute en het spoortraject bij Kijfhoek (Route 203) geldt een standaardadvies die van toepassing is bij:

  • het initiatief zich bevindt binnen het invloedsgebied van een Basisnetroute, maar buiten de 200 meterzone en/of buiten de brand- en/of explosieaandachtsgebieden van transportroutes;
  • het initiatief binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen ligt, maar buiten de PR 10-8 contour (bijvoorbeeld bij Dupont/Chemours) en/of buiten de brand- en/of explosieaandachtsgebieden van inrichtingen.

Er wordt daarom vanuit de veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid geadviseerd om de woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie, conform artikel 4.124, lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bkl). Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld. Dit is noodzakelijk bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er bij nieuwbouw voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019 (Brandweer Nederland, 2020). De veiligheidsregio wil graag betrokken blijven bij de inrichtingsplannen van het gebied om gezamenlijk de zelfredzaamheid van de gebruikers en de beheersbaarheid door de hulpverleners te kunnen optimaliseren. Het team 'Veilig bouwen en gebruiken' binnen de veiligheidsregio wil daarnaast zo vroeg mogelijk betrokken zijn bij de uitwerking van de plannen voor (woon)gebouwen met een inzetdiepte van meer dan 60 meter. Zodoende kunnen de keuzes voor de realisatie van een voldoende brandveilig gebouw op tijd worden meegenomen.

Buisleidingen

Op 400 meter afstand aan de westzijde van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van Gasunie, namelijk de leiding W-507-01-KR . Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat het invloedsgebied van deze leiding 140 meter bedraagt. Het plangebied valt daarmee ruimschoots buiten het invloedsgebied. Door de afstand worden er geen negatieve effecten verwacht.

Conclusie

Het veiligheidsrisico vormt, met inachtneming van de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid, geen beperking voor de verdere planontwikkeling. Er treden geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het aspect externe veiligheid.

4.13 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

De omgeving van het plangebied is een rustig buitengebied. Als gevolg van het bestemmingsplan wordt een aantal woonbestemmingen, zijnde milieugevoelige functies, mogelijk gemaakt. De dichtstbijzijnde bedrijven liggen op circa. 200 meter afstand van het plangebied. Het betreft milieucategorie 1 en 2 bedrijven. De richtafstand die op grond van de VNG-Uitgave bedrijven en milieuzonering, editie 2009, geldt geeft geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg, ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ontwikkeling van de beoogde woningen vormt tevens geen beperking voor omliggende bedrijven.

4.14 Beeldkwaliteitsparagraaf

De provincie Zuid-Holland geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De Kwaliteitskaart geeft aan dat stads- en dorpsranden gebieden zijn waar men de kwaliteit van de stad of de kwaliteit van het luwe gebied in eerste instantie beleeft. In deze gebieden is nadrukkelijk aandacht nodig voor de doorgaande landschappelijke structuren, de recreatieve verbindingen tussen stad en land en het ontwerp en de inrichting van de stads- en dorpsrand zelf. Waterlandgoed De Noorden ligt tegen zo'n dorpsrand aan.

Bij het ontwerpen van het plan voor Waterlandgoed De Noorden (zie Bijlage 11) zijn de richtpunten voor de ruimtelijke kwaliteit als genoemd in de Kwaliteitskaart als uitgangspunt meegenomen. Hieronder wordt per kaartlaag en aan de hand van de relevante richtpunten, aangegeven hoe het plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

In de laag van de ondergrond is het plangebied aangeduid als bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen. Het plan sluit aan bij de richtpunten door 't Waaltje, als belangrijke (water)structuur in het gebied, beter herkenbaar (en beleefbaar) te maken. De oever van 't Waaltje wordt zodanig ingericht, dat zowel de ecologische als recreatieve waarden toenemen. Ook blijft de dominante kavelrichting, namelijk haaks op 't Waaltje, herkenbaar.

In de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als 'zeekleipolders algemeen'. Het plan voor De Noorden sluit aan bij de richtpunten voor deze gebieden doordat de bebouwing zich concentreert bij de compacte kern van Hendrik-Ido-Ambacht.

In de laag van de beleving is het plangebied aangeduid als 'recreatiegebied' en 'groene buffer'. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden. Het plan voorziet in een recreatieve route die bijdraagt aan een betere verbinding met de stedelijke groen- en waterstructuur. Wandelaars kunnen hierdoor de oevers van 't Waaltje bereiken. Door privatisering van de oevers, is deze elders verder nauwelijks beleefbaar voor inwoners van Hendrik-Ido-Ambacht. De ontwikkeling van de wandelmogelijkheid draagt ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen. Tot slot versterkt deze ontwikkeling de openbaarheid van het gebied. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Het plan sluit hierop aan. Door het kleinschalige karakter (ongeveer 10 woningen) en de ruime opzet vinden er geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone. Bovendien draagt de nieuwe ontwikkelingen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied doordat wordt voorzien in een wandelroute en het openbaar maken en ecologisch inrichten van een deel van de oever van 't Waaltje.

Resumerend draagt het plan bij aan de beeldkwaliteit als bedoeld in de Kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland. Met name de wandelroute door het plangebied en het openbaar maken en ecologisch inrichten van een deel van de oever van 't Waaltje dragen hieraan bij.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de woningen is afgestemd op de uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan. Door deze wijze van bestemmen is de woonfunctie ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen toegekend aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Groen - Landgoed

Deze bestemming is gegeven aan het grootste deel van het landgoed, met uitzondering van de bouwpercelen en het gebied waar natuurontwikkeling plaatsvindt langs de Waal. De gronden zijn bestemd voor groen, water en het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden op het landgoedterrein. Daarnaast zijn paden en wegen toegestaan ter ontsluiting van de woningen en het recreatiegebied langs de Waal. Er mag hier niet worden gebouwd, met uitzondering van maximaal 50 m2 aan gebouwen voor beheer en onderhoud en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals kleinschalige voorzieningen voor beheer, bewegwijzering, zitelementen en dergelijke. Daarnaast biedt de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid enkele parkeerplaatsen te realiseren in relatie tot de openstelling van delen van het landgoed voor wandelaars.

Voor het bouwen van een tuin-/boothuis is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Een vergunning voor een dergelijk bijgebouw kan uitsluitend worden verleend op gronden behorend bij een naastgelegen bouwperceel en met een maximale omvang van 30 m2.

Natuur

Een deel van het landgoed heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. Binnen deze bestemming wordt de aanleg van een nieuw natuurgebied mogelijk gemaakt. Na aanleg is voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden een vergunning vereist.

Water

De hoofdwatergangen in het plangebied zijn als 'Water' bestemd. Deze gronden zijn bestemd voor waterpartijen ten behoeve van de waterhuishouding. De bestemming maakt tevens behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden mogelijk. Voor de belevingswaarde van het landgoed worden extensieve dagrecreatie en verkeer te water toegestaan.

Wonen - Landgoed

De te realiseren bouwpercelen zijn bestemd met de bestemming 'Wonen - Landgoed'.

De hoofdgebouwen dienen binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken te worden gerealiseerd. Buiten de bouwvlakken zijn ook aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Naast maatvoeringen voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bepalingen voor ondergronds bouwen en voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Ondergrondse bouwwerken zijn alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor toegangen naar ondergrondse ruimtes en ondergrondse verbindingen tussen hoofdgebouwen en vrijstaande bijgebouwen. Een voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de kavels 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder. Voor deze woningen moeten afdoende dove gevels en/of maatregelen worden gerealiseerd dan wel moet worden voldaan aan de maximaal vastgestelde ontheffingswaarden ten aanzien van geluid. Daarnaast is er ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor alle kavels, met de bestemming 'Wonen - Landgoed', om te voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid. Voor alle woningen dient bij de bouwaanvraag aangetoond te worden dat er sprake zal zijn van een geluidluwe buitenruimte.

In de nadere eisen regeling wordt een koppeling gelegd met het beeldkwaliteitplan. Hierdoor hoeft in het bestemmingsplan een aantal zaken ten aanzien van bijvoorbeeld situering en vormgeving van gebouwen niet te worden vastgelegd. Zo kan optimaal worden ingespeeld op de kwaliteiten die het gebied zal gaan bieden.

Tenslotte geldt voor de locatie voor de woning in het zuiden (kavel 6) een aanduiding ecologische waarde. Binnen deze aanduiding dient te worden aangetoond dat er geen schade zal worden berokkend aan de ecologische waarden aldaar.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Het plangebied heeft een middelhoge tot hoge kans op archeologische sporen. Ter bescherming van mogelijke aanwezige archeologische waarde, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze bestemming regelt dat bij nieuwbouw (geen vervangende nieuwbouw) van gebouwen met een oppervlakte van ten minste 100 m2 en bij graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm, archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Indien uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen waarden aanwezig zijn, kunnen de bouwwerkzaamheden alsnog doorgang vinden.

Dubbelbestemming Waterstaat

De dubbelbestemming 'Waterstaat' is opgenomen ter plaatse van de Waal aan de noordkant van het plangebied. Deze dubbelbestemming beschermt de waterstaatkundige functie van de Waal. Bouwwerken binnen deze dubbelbestemming mogen slechts worden opgericht, indien de belangen van de waterstaatkundige voorziening dat toelaat.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op artikel 3.1.6 lid 1, sub f Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Wat dit betreft zijn de de aspecten kostenverhaal en planschade relevant. Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het verhalen van door de gemeente gemaakte kosten bij de (her)ontwikkeling van een gebied of locatie is met de inwerkingtreding van de Wro verplicht. Dit kan middels een anterieure overeenkomst met ontwikkelende partijen of publiekrechtelijk via het exploitatieplan. Met betrekking tot deze ontwikkeling is bij het huidige vigerend bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Voor de herziening van het plan wordt een addendum opgesteld, die wordt bijgevoegd aan de anterieure overeenkomst. De intiatiefnemer en de gemeente zijn het met elkaar overeengekomen met betrekking tot de aanvulling op de anterieure overeenkomst voor de voorgenomen ontwikkeling.

Alle kosten van de ontwikkeling van de bebouwing komen voor rekening van de initiatiefnemer, die hiertoe ook de middelen heeft. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Er wordt daarom ook geen exploitatieplan vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro). Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van Bolflex b.v. zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hiervoor is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente (namelijk de Provincie Zuid-Holland, Waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat) verzonden. Er zijn geen inhoudelijke reacties gekomen op het plan. Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan.

Participatieproces

Op 27 juli 2021 heeft er een digitale informatieavond plaatsgevonden (zie Bijlage 12). In verband met de Corona regels is destijds uitgeweken naar een digitale bijeenkomst. Tijdens de bijeenkomst zijn de aangepaste plannen voor de ontwikkeling van tien woningen op het Waterlandgoed de Noorden nader toegelicht. Vervolgens is de bestemmingsplanprocedure toegelicht en zijn de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken besporken. Tijdens de bijeenkomst konden de aanwezigen tijdens de presentatie vragen stellen en aan het einde van de presentatie was er voldoende ruimte voor een omgevingsdialoog. Hierin is het gehad over de openstelling van het terrein, de landschappelijke inpassing, geluid en de planning.

Op dinsdag 13 juli 2021 hebben de bewoners van de Pruimendijk (nr 192 t/m 202) een bezoek aan Waterlandgoed De Noorden gebracht, omdat zij niet in de gelegenheid waren om deel te nemen aan de informatieavond via Teams en omdat zij voorafgaand aan de informatieavond een brief hadden gestuurd met daarin een 3-tal vragen. Het bezoek startte om 18.00 uur en eindigde om 19.00 uur, waarbij het volledige gebied is rondgewandeld en de bewoners uitgebreid de mogelijkheid hebben gekregen om alles te bekijken (zie ook Bijlage 12).

Vaststellingsprocedure

Na het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan opgewerkt naar een ontwerpbestemmingsplan. Dit ontwerp bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd op @@@. De kennisgeving voor het plan wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht in de Staatscourant. In de periode @@ tot en met @@ ligt het ontwerp bestemmingsplan ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.