Plan: | Sophiapolder |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0531.BP09Sophiapolder-3001 |
Het bestemmingsplan 'Sophiapolder' bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt.
In de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht is in 2010 een bestemmingsplan vastgesteld voor de ontwikkeling van het woongebied Noordoevers. In het bestemmingsplan dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht is ook de Sophiapolder opgenomen.
De Sophiapolder heeft in dat bestemmingsplan de bestemming "Natuur" gekregen en nadat het bestemmingsplan in werking is getreden, is Rijkswaterstaat overgegaan tot realisering van de natuurontwikkeling.
De Raad van State heeft op 13 oktober 2011 het bestemmingsplan Noordoevers vernietigd omdat de financiële haalbaarheid van het plan onvoldoende was aangetoond. Daarmee verviel ook de bestemming "Natuur" voor de Sophiapolder.
Er wordt voor aangrenzende gebied langs de Veersedijk een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Omdat de werkzaamheden om de Sophiapolder om te vormen tot natuurgebied zijn uitgevoerd, is besloten niet te wachten op de ontwikkelingen met betrekking tot Noordoevers, maar de nieuwe situatie op te nemen in een afzonderlijk bestemmingsplan, i.c. het bestemmingsplan 'Sophiapolder'.
Dit bestemmingsplan 'Sophiapolder' kent de gebruikelijke opzet, maar beschrijft in hoofdstuk 4 bij de randvoorwaarden veelal dat verdere onderzoeken achterwege zijn gelaten. Een bewuste keuze, omdat de inrichting van het gebied in 2010/2011 grotendeels heeft plaatsgevonden en in dat kader de nodige onderzoeken reeds zijn uitgevoerd.
Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de gemeente en wordt globaal begrensd door:
- In het noorden: samenloop van de Rietbaan en de Noord
- In het oosten: water van de Noord
- In het zuiden: samenloop van de Rietbaan en de Noord
- In het westen: water van de Rietbaan
Kaartje ligging
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Deze toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 1wordt de inleiding beschreven, waarin wordt ingegaan op een aantal algemene planaspecten. In hoofdstuk 2 vindt de planbeschrijving plaats en wordt tevens een toelichting gegeven op de methodiek en de juridische aspecten.
In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader van de verschillende overheden aangehaald en in hoofdstuk 4 komen de randvoorwaarden aan de orde.
In de hoofdstukken 5 en 6 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond en wordt ingegaan op het overleg- en inspraaktraject en op de procedure.
Tussen Hendrik-Ido-Ambacht en Papendrecht ligt in de zoetwatergetijderivier de Noord
de Sophiapolder. Ten westen van de polder heet deze rivier de Rietbaan. Na het
afvallen van de Sophiapolder als kandidaat voor de Floriade van 2012 heeft de
Provincie Zuid-Holland besloten dat samen met betrokken partners de uitvoering van
natuureiland Sophiapolder voortvarend ter hand moest worden genomen. Hiervoor zijn
de volgende argumenten aangedragen:
Het inrichtingsplan is tot stand gekomen onder begeleiding van Rijkswaterstaat, directie
Zuid-Holland, Deltanatuur, Provincie Zuid-Holland, Stichting het Zuid-Hollands
Landschap) Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht en Regionale Ontwikkelingsmaatschappij
Drechtsteden.
Op basis van dit inrichtingsplan is in 2010 en 2011 de daadwerkelijke uitvoering ter hand genomen. In paragraaf 2.2wordt de inrichting beschreven.
De belangrijkste randvoorwaarden waren dat er als gevolg van de inrichting geen gevaarlijke situaties mochten ontstaan op de rivier en dat ingezet wordt op een zo groot mogelijk oppervlak van intergetijdenatuur (aanwezig in de zone tussen de eb- en vloedstand).
Vervolgens is voor de bepalende aspecten die voortkomen uit de visie nagegaan hoe
hier binnen het plan rekening moet/ kan worden gehouden of waar een oplossing voor
moet worden gevonden.
Het bleek dat eenzelfde getijdeslag in het gebied is te realiseren als op de rivier (ca.
0,80 m) en dat het huidig maaiveld gunstig ligt ten opzichte van de belangrijkste
waterstanden: gemiddeld laagwater (eb, 0,10 m +NAP) en gemiddeld hoogwater (vloed,
0,90 m +NAP). Daarmee zal een groot deel van het gebied (75 à 90 %) zich als
intergetijdenatuur kunnen ontwikkelen.
Via een modelstudie is gekozen voor een ontwerp waarbij aan de zijde van de Rietbaan
twee instroomopeningen worden gecreëerd. Hiervoor is de kade doorgegraven.
Achter de openingen is een geulenstelsel gegraven. Deze stelsels zullen zich voor
ook groot deel zelf gaan ontwikkelen als gevolg van erosie- en sedimentatieprocessen
in het gebied, en geven het daardoor een dynamisch karakter.
In het inrichtingsplan geldt voor het noordelijk deel van het gebied een
natuurbestemming. Ontwikkeling van de natuur staat hier voorop en het gebied is hier
alleen vanaf de randen te beleven. In het zuidelijk deel is daarnaast ruimte voor
recreatief medegebruik. Over de kade wordt hier een goed toegankelijk pad gemaakt en
in het gebied wordt een meer avontuurlijk pad aangelegd middels een knuppelpad en
een paaltjespad. Het zuidelijk deel wordt voorzien een aantal recreatieve elementen
zoals een tweetal zichtlocaties en een vogelobservatiehut. Aan wal komt men via een
veerpontje. Een deel van de te ontgraven grond wordt verwerkt in een berm langs de bestaande zomerkade zodat de inrichting kan worden uitgevoerd met een gesloten grondbalans. De hoogwatervrije berm kan eveneens gebruikt worden om over te wandelen
De nieuw ingerichte Sophiapolder bestaat voornamelijk uit slikken die bij laagwater droogvallen. De vegetatie zal hier schaars zijn en vooral bestaan uit biezen. Diverse vogelsoorten zullenbij eb komen foerageren op de slikken. Op de hoger gelegen schorren zal de vegetatie zich dichter ontwikkelen en bestaan uit Riet en ruigtekruiden. Ook zullen plaatselijk wilgen opslaan die zich op de delen van het gebied die vrijwel permanent boven gemiddeld hoogwater liggen tot struwelen zullen vormen. Beheer is alleen nodig op de kade met berm langs de Noord.
Het water grenzend aan het plangebied is van groot belang voor de scheepvaart.
De Noord wordt gebruikt voor de doorgaande scheepvaart; de Rietbaan heeft geen primaire functie voor doorgaand scheepvaartverkeer (beroepsvaart), maar kan wel door de beroepsvaart worden gebruikt; de Rietbaan wordt ook gebruikt door de recreatievaart en vormt een onderdeel van de doorgaande Staande Mastroute.
Het aanleggen van schepen (beroepsvaart) wordt alleen toegestaan langs een gedeelte van de Sophiapolder.
De Strooppot is een zijtak van de Rietbaan, die vooral een functie heeft voor waterrecreatie.
Ter plaatse van de Noord geldt op grond van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) een algemeen ligplaatsenverbod; via het 10e wijzigingsbesluit van het BPR geldt dit met ingang van 1 maart 2010 ook voor de Rietbaan en de Strooppot. Rijkswaterstaat kan ontheffing van dit verbod verlenen, uitsluitend als dit een veilige en vlotte scheepvaartverkeersafwikkeling niet in de weg staat.
Rijkswaterstaat heeft recent de waterbodem van de Rietbaan gesaneerd.
Het bestemmingsplan is primair bedoeld om de huidige situatie vast te leggen en kent daarom gedetailleerde bestemmingen.
Niet alleen het om de Sophiapolder liggende water van de Noord en de Rietbaan en de Natuurbestemming in de polder zelf, maar ook de gasleiding en de ecologische hoofdstructuur zijn op die wijze bestemd.
Aan het slot van de volgende subparagraaf worden de bestemmingen nader toegelicht.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hierna volgt een korte toelichting op de in het plan opgenomen regels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 "Inleidende regels" bestaat uit twee artikelen. In het artikel “Begrippen” wordt een aantal in de regels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot. In het artikel “Wijze van meten” wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 “Bestemmingsregels” bevat de regels waarin de materiële inhoud van de (dubbel) bestemmingen die in het plangebied voorkomen is opgenomen. Daarbij zijn tevens, waar nodig, flexibiliteitsbepalingen opgenomen die meer bouwmogelijkheden dan wel een ruimer gebruik van de functie toestaan na een nadere afweging die door burgemeester en wethouders moet worden gemaakt.
Conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008) zijn de verschillende artikelen binnen dit hoofdstuk alfabetisch gerangschikt. Daarnaast geldt de vaste volgorde: eindbestemmingen (enkelbestemmingen), voorlopige bestemmingen (komen niet voor in dit plan), uit te werken bestemmingen (komen niet voor in dit plan) en dubbelbestemmingen.
Tot slot geldt ook voor de indeling van de afzonderlijke artikelen een vaste volgorde. Die ziet er voor eindbestemmingen als volgt uit: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden, omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, en wijzigingsbevoegdheid. Hierna volgt een korte toelichting op de voorkomende leden binnen een artikel.
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd. Naast de hoofdbestemmingen (het hoofdgebruik) worden in dit lid ook de functieaanduidingen genoemd waarmee een afwijkend gebruik van de hoofdbestemming wordt geregeld.
Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels beschreven die gelden voor het bouwen van bij recht toegelaten bouwwerken.
Nadere eisen
Een nadere eisen-regeling biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere eisen te kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken ten behoeve van onder andere het stedenbouwkundige beeld en het woon- en leefklimaat. Het gaat om een geringe sturingsmogelijkheid die objectief begrensd is door de koppeling met een limitatieve lijst met toetsingscriteria.
Afwijken van de bouwregels
In dit lid zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken die slechts na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning mogen worden gebouwd. Daarbij zijn tevens de randvoorwaarden vastgelegd die gelden als toetsingskader.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik wel en niet strijdig is met de bestemmingsomschrijving.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
In die gevallen dat het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de bodem, niet zijnde het bouwen van bouwwerken, kunnen leiden tot een verstoring van de in of op de bodem aanwezige waarden, is een omgevingsvergunning benodigd. Deze regels beogen een planologische bescherming te geven aan de in het plangebied voorkomende waarden. Het bestaat uit de volgende subleden:
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
In het artikel “Anti-dubbeltelregel” is bepaald dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft
plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om bouwvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
In het artikel “Algemene bouwregels” kunnen aanvullende bouwregels worden opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
In het artikel "Algemene gebruiksregels" kan worden aangegeven wat in ieder geval onder verboden gebruik wordt verstaan.
Het artikel “Algemene afwijkingsregels” is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen die in alle gevallen gelden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4, tot slot, zijn de laatste twee artikelen van het bestemmingsplan opgenomen. In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan
het bestemmingsplan worden aangehaald.
Toegepaste bestemmingen
Deze bestemming geldt voor de Sophiapolder.
In de Sophiapolder bepaalt de natuur de inrichting. Voor de Sophiapolder wordt in de planregels gesproken over “beperkt recreatief medegebruik”.
Bij de toegelaten inrichting worden uitdrukkelijk kreken genoemd, om daarmee duidelijk te maken dat het graven van kreken past in deze bestemming, waardoor een ontgrondingvergunning van de provincie niet nodig is. Toegestaan zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals een vogelkijkhut, een uitkijktoren, vlonders, informatieborden e.d.
Via een afwijking is bebouwing ten behoeve van het onderhoud toegestaan.
In een gedeelte van deze bestemming direct nabij de Noord zijn gronden aangegeven met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied'. Deze gronden zijn mogelijk in de toekomst nodig voor de aanleg van een hoofdwaterleiding van/naar Nieuw-Lekkerland; indien dit daadwerkelijk aan de orde komt kan het bestemming natuur worden gewijzigd om de analeg van de leiding mogelijk te maken. De beheerder van het natuurgebied dient daarbij om advies te worden gevraagd.
Deze bestemming ligt op de gronden om de Sophiapolder heen: de Noord en de Rietbaan. De inhoud spreekt over het algemeen voor zich.
Vermeldenswaard is dat in de Rietbaan een gedeelte is voorzien van de aanduiding 'ligplaats beroepsvaart' en dat in de regels is bepaald dat alleen daar de beroepsvaart mag afmeren. Deze locatie is bepaald door Rijkswaterstaat.
Door het plangebied loopt een ondergrondse gasleiding van de Gasunie met een diameter van 42” en een bedrijfsdruk van 67 bar. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een leidingenstrook van 10 m en is aan weerszijde van de leiding over een maatvoering van minimaal 45 m geen bebouwing toegestaan.
Deze bestemming is gelegd op de gronden van de provinciale ecologische verbindingszone nr. 70.
Waterstaat - Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie
Omdat er sprake is van buitendijks gebied en de Sophiapolder naast natuur mede is bedoeld voor de afvoer en berging van water, ijs en sediment, is over het gebied deze dubbelbestemming gelegd. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat er ook een ander belang is dan alleen het inrichten als natuurgebied.
Overig
De ondergrondse spoorlijn (Betuwelijn) is in de verbeelding met een aanduiding aangegeven. In de bestemmingen 'Natuur' en 'Water' zijn daarvoor regels opgenomen.
In de algemene regels is aandacht besteed aan het gezoneerde industrieterrein 'Aan de Noord'. De geluidzone is, overeenkomstig de wettelijke verplichting, in de verbeelding aangegeven. Voor de Sophiapolder heeft dit geen consequenties.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische
ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.
De Nota Ruimte is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het
ontwerp van deze Structuurvisie heeft in augustus en september 2011 voor iedereen ter
inzage gelegen. Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de structuurvisie (met
aanvaarding van een aantal moties) aangenomen. Op 13 maart 2012 is de structuurvisie in werking getreden.
Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Om toekomstige kosten en
maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele
ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
De EHS is hierin herijkt. De robuuste verbindingen tussen natuurgebieden zijn geschrapt. Dit heeft voor onderhavig plangebied geen gevolgen. Het rijk heeft het natuurbeleid gedecentraliseerd. Het rijk en de provincies hebben hierover op 20 september 2011 een onderhandelingsakkoord gesloten.
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.
Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. In dit speelveld neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor aansturing op ruimtelijke kwaliteit en samenhang van projecten en programma's met provinciale betekenis (regisseursrol). De provincie zal niet voor alle provinciale belangen een leidende rol nemen in de uitvoering.
De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen. De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.’
In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en de verschillende partners de ambitie van de Structuurvisie gaan uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma‘s en de samenwerking met de regio‘s. Wat belangrijk is voor Zuid-Holland staat voorop.
De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en de verschillende samenwerkende partijen is.
Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambitie van de Structuurvisie te realiseren.
In de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte staat hoe de provincie de ruimte tot 2020 in wil gaan vullen. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling weer en vermeldt de provinciale belangen. De verordening geeft aan met welke zaken gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden.
In de Structuurvisie is de Sophiapolder op de functiekaart opgenomen als natuurgebied.
fragment functiekaart Provinciale Structuurvisie
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Artikel 5 van de Verordening Ruimte heeft betrekking op de ecologische hoofdstructuur en bepaalt dat bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied bestemmingen aanwijzen die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen. Op genoemde kaart 3, behorende bij de Verordening Ruimte, is de Sophiapolder aangegeven als 'bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur'.
Deze structuurvisie van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, vastgesteld op 6 juli 2009, gaat in op de gewenste ontwikkelingen op het gebied van wonen, zorg, welzijn, onderwijs, winkelvoorzieningen en de ruimtelijke inpassing van al deze ambities. Het gaat dan onder andere over het behoud van historische en karakteristiek waardevolle elementen. Over de versterking van de waterstructuur en de rol van de Waal en de Noord daarin.
Over de Sophiapolder wordt gezegd dat dit een opvallend en tot de verbeelding sprekend groenelement is die als compensatie van de Betuweroute teruggegeven wordt aan de natuur. Door de getijdenwerking en de geïsoleerde ligging in de Noord zijn hier goede kansen voor de ontwikkeling van dynamische natuur met een recreatieve nevenfunctie.
De Sophiapolder is in het verleden als een van de weinige grote gebieden aangewezen voor natuur en landschapscompensatie in verband met de aanleg van de Betuweroute. De bedoeling is altijd geweest om er een getijdenmoeras in te realiseren. onder invloed van grote getijdenverschillen zouden er weer ruggen, slikpaten, diepere geulen en kreken kunnen ontstaan, waarbij flora en fauna al vrij snel een rijke verscheidenheid laten zien. De Sophiapolder is toegankelijk voor educatie en 'stil bezoek'. Struinroutes kunnen kriskras door de polder leiden, slechts aangegeven door kleine oriëntatiepaaltjes.
In de Sophiapolder wordt het zoetwater-getijdengebied ontwikkeld. De Sophiapolder wordt ontsloten voor extensieve recreatie.
Het bestemmingsplan geeft de Sophiapolder een natuurbestemming met een beperkt recreatief (extensief) gebruik. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Structuurvisies van de verschillende overheden.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met
cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Beschermde monumenten
In het plangebied bevinden zich geen monumenten.
In het voor de Sophiapolder opgestelde inrichtingsplan is aandacht besteed aan de cultuurhistorische aspecten. Onderstaand wordt dit aangehaald.
De rivierarm de Noord maakt(e) feitelijk deel uit van de Merwede/Waal, die dateert van ca. het jaar 325. De Sophiapolder gaat terug op een (zand)plaat of opwas in de Merwede, Het Roode Zand of ’t Roo Sant, aangegeven op Melchior Bolstra’s kaarten van de Merwede (1738 -1745; 1761). Een naamloze zandplaat op ruwweg dezelfde plek is tenminste terug te volgen tot 1520.
In een reeks kaartfragmenten wordt de ontwikkeling van zandplaat tot Sophiapolder, die in grote lijnen zijn huidige gedaante kreeg rond 1900, aangetoond. Er wordt bij opgemerkt dat op de kaart van 1850 al gedeeltes zijn bekaad (Het Groote Roode Zand en Het Kleine Roode Zand). De sporen daarvan zijn in het latere landschap uitgewist.
Op kaartfragmenten zijn er meerdere zandplaten te zien, waaronder de latere Galgenplaat (waar de galg – ’t geregt – stond). De naam Noord (‘t Noort diep; Noortdiep; ’t Noorderdiep) lijkt vooral te gelden voor wat later de Rietbaan is gaan heten, terwijl de – verbrede en uitgediepte – huidige Noord op de plaats ligt van ’de Pelsert’. De huidige Strooppot was een restgeul tussen de Galgenplaat en de bedijkte rivieroever.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Verder onderzoek naar het aspect archeologie en cultuurhistorie is niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van archeologie en cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
In situaties waar sprake is van ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Bedrijven en/of milieugevoelige bestemmingen (zoals wonen, scholen) zijn in het plangebied niet toegestaan. Onderzoek naar het aspect milieuzonering is daarom niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van milieuzonering is geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Wet bodembescherming
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen:
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.
Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren.
Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)
De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging.
Deze afstemmingsregeling is opgenomen in artikel 6.2c van de Wabo. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften dienen op grond van artikel 8, vierde lid, van de Woningwet in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Onderzoek naar het aspect bodemkwaliteit is niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit is geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Nationaal klimaatbeleid
Teneinde de Kyotodoelstellingen te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd. De korte termijn doelstelling voor Nederland is de uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen in de periode van 2008 - 2012 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990. Op de lange termijn wil de overheid de overgang naar een duurzame energiehuishouding bereiken (een aandeelvan twintig procent duurzame energie in 2020) en verdere beperking van de CO2-uitstoot realiseren (30% in 2020 ten opzichte van 1990). Dit is verwoord in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4).
De Nederlandse overheid wil de helft van de nodige emissiereductie behalen met binnenlandse maatregelen en de andere helft uit het buitenland met behulp van de flexibele instrumenten uit het Kyoto-protocol.
Het landelijke klimaatbeleid kent vier concrete doelstellingen die van toepassing zijn op de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied:
Uit een energieonderzoek (of energievisie) met betrekking tot het te ontwikkelen gebied moet blijken in hoeverre de genoemde doelstellingen relevant en haalbaar zijn.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Door de aanleg van dit natuurgebied is sprake van een duurzame ontwikkeling.
Vanuit een oogpunt van duurzaamheid is geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstel- lingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de grote afstand van het plangebied tot de Dordtse Biesbosch zal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.
Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.
Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.
De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Delen van het onderhavige plangebied maken deel uit van de provinciale EHS.
Door het gebied loopt de provinciale ecologische verbindingszone nr. 70.
In het rapport ‘Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland, aanwijzingen voor inrichting en beheer’ staat deze zone beschreven. Hierin is ook vermeld op welke wijze inrichting en beheer vorm kunnen krijgen en er wordt voor overige informatie verwezen naar Bureau Waardenburg (1996), die inrichtingsmodellen voor de direct ten noorden van het plangebied gelegen Sophiapolder hebben opgesteld.
In het inrichtingsplan voor de Sophiapolder is opgemerkt dat de provinciale ecologische verbindingszone in 2013 gerealiseerd dient te zijn. De ecologische verbindingszone moet de schakel gaan vormen tussen Zuidelijk Randpark en Alblasserbos. Het gaat hierbij met name om een droge verbinding met boselementen met een goed ontwikkelde zoom- en mantelvegetatie voor minder kritische diersoorten. De provincie heeft de Bramensprinkhaan en het Landkaartje als doelsoorten benoemd. De uitwerking van deze schakel is nader uitgewerkt in een inrichtingsvisie
Deze ecologische verbindingszone is in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Waarde – Ecologie.
Bij de inrichting van de Sophiapolder was een ontwikkeling tot natuurgebied uitgangspunt.
Vanuit een oogpunt van Ecologie wordt de totstandkoming van dit bestemmingsplan toegejuicht.
Toetsingskader Externe Veiligheid
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van het plangebied en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten.
Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers.
Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd.
Op 27 mei 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.
Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS). Deze circulaire kan worden beschouwd als voorloper van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen en is geldig tot uiterlijk 31 juli 2012. In 2012 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev zijn de Basisnetten Weg en Water als bijlage bij de cRNVGS opgenomen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. De gasleiding loopt door het gebied, maar in de omgeving bevindt zich geen (woon)bebouwing. Hetzelfde geldt voor de ondergrondse Betuwespoorlijn (24 m onder maaiveld).
Onderzoek naar het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van externe veiligheid is geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. De gasleiding is als zodanig bestemd en de ondergrondse Betuwespoorlijn is aangeduid.
wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven.
Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) is deze veranderd in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de ‘oude’ eenheid dB(A) nog van kracht
Industrielawaai
De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.
Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Het plangebied valt binnen de zone van het industrieterrein Aan de Noord. De geluidzone dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
spoorweglawaai
De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB.
De Betuwelijn loopt ondergronds door het plangebied.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Binnen het plangebied wordt extensieve recreatie toegestaan, maar dat is dermate gering, dat er geen toename van verkeer en daarmee geluidhinder wordt verwacht. Bestaande infra wordt niet aangepast.
Onderzoek naar het aspect geluidhinder is om die redenen niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van geluid is geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:
het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet aan de orde.
De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van luchtkwaliteit.
Gemeentelijk Verkeers- en vervoerplan (2009)
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) geeft de gemeente haar visie op
verkeer en vervoer in Ambacht voor de periode tot 2020. Toekomstige ontwikkelingen en
grootschalige projecten hebben invloed op de verkeersstromen en het gebruik van wegen. In het GVVP is hiermee rekening gehouden, zodat de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid ook in de toekomst kan worden gegarandeerd.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Deze natuurbestemming kent een beperkt extensief recreatief medegebruik, maar dat is niet bedoeld om drommen bezoekers te trekken. De bestaande infra wordt niert aangepast.
Onderzoek naar het aspect verkeer en vervoer is niet aan de orde.
De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van verkeer en vervoer.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke
ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren.
Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld.
In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige
bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de KRW te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn grote rivieren. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden.
Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”.
Beleid Provincie Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft haar waterbeleid onder meer geformuleerd in de nota
Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010 (2006). De nadruk ligt hierin op duurzaam stedelijk waterbeheer en het voorkomen van wateroverlast. Wateraspecten zoals waterkwaliteit, riolering/afkoppeling, waterberging, veiligheid, (grond)wateroverlast en ecologische oeverinrichting dienen bij ruimtelijke inrichting en beheer van de openbare ruimte integraal aangepakt te worden.
Het grondwaterbeleid van de provincie voor de komende jaren staat in het Grondwaterplan Zuid-Holland 2007 - 2013. Hierin zijn ook de kaders beschreven die de provincie gebruikt bij het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen. In de Verordening Waterbeheer zijn aanvullende regels opgenomen waar de provincie rekening mee houdt bij het verlenen, wijzigen of intrekken van een onttrekkingsvergunning. Het Grondwaterplan geeft een uitwerking van de hoofdlijnen van het grondwaterbeleid die zijn beschreven in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010. In het Grondwaterplan heeft de provincie zes speerpunten geformuleerd voor het grondwaterbeleid in de komende periode. Deze speerpunten komen voort uit de eerder genoemde actuele ontwikkelingen en veranderingen in wet- en regelgeving. De speerpunten zijn:
Op 1 januari 2010 is het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 in werking getreden. Dit plan vervangt het provinciale Waterhuishoudingplan, dat was opgenomen in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010 en in het Grondwaterplan 2007 - 2013 (zie boven). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
a. waarborgen waterveiligheid;
b. zorgen voor mooi en schoon water;
c. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
d. realiseren van robuust en veerkrachtige watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in
samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Beleid Waterschap Hollandse Delta
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe het Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land.
Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het Waterschap moet maken.
Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m² naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m² is het beleid van het Waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water.
Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de inmiddels gerealiseerde natuur. Er vinden geen wijzigingen plaats aan de rivieren de Noord en de Rietbaan. Onderzoek naar het aspect water is niet aan de orde.
Vanuit een oogpunt van water is geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Betuwelijn
Het ondergrondse tracé van de Betuwelijn (24 m onder maaiveld) doorkruist het plangebied met twee tunnelbuizen vanuit De Volgerlanden in noordoostelijke richting. Tot op een afstand van 10 m buiten de buitenzijde van de tunnelwand mag niet worden gebouwd; deze maat is nodig om een strook fundatie- en gebouwenvrij te houden om bij eventuele calamiteiten de tunnel van bovenaf voor herstel te kunnen bereiken.
Naast genoemde strook van 10 m is er ook sprake van een zone van 40 m daarop aansluitend, waarin mag worden gebouwd indien wordt aangetoond dat de activiteiten geen negatieve invloed hebben op de boorbuizen. Dit betekent dat in principe alle in Nederland gebruikelijke paalfunderingswijzen voor woningen, kantoren enz, kunnen worden toegepast. Ook bouwputten met een beperkte diepte (één bouwlaag): souterrains, parkeerkelders etc., leveren geen bezwaar op.
Door de bestemming 'Natuur' is dergelijke bebouwing echter niet aan de orde.
Gasleiding
Een hogedruk gasleiding van de NV Nederlandse Gasunie doorkruist het plangebied in oost-west richting. Ter voorkoming van beschadiging of breuk van de gasleiding als gevolg van bovenbelastingen en/of trillingen moet aan weerszijde van de gasleiding rekening worden gehouden met een bebouwingsvrije strook. De breedte van die strook hangt af van de diameter en bedrijfsdruk van de leiding en is via tabellen bepaald in een circulaire van VROM d.d. 26 november 1984. De betreffende gasleiding heeft een diameter van 42” en een bedrijfsdruk van 67 bar. Volgens genoemde circulaire -nieuw rijksbeleid is in ontwikkeling, maar nog niet beschikbaar- moet een strook van 5 m
aan weerszijden vanuit het hart van de leiding bebouwingsvrij blijven. Daarnaast worden eisen gesteld aan bebouwing in een strook van 45 m aan weerszijden van de leiding. In deze strook mogen geen gevoelige functies, zoals woningbouw worden opgericht.
Verder geldt er nog een toetsingsafstand van 130 m aan weerszijden van de leiding; binnen deze zone moet de aard van bebouwing c.q. het gebruik van het gebied worden beoordeeld.
In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een leidingenstrook van 10 m en is aan weerszijde van de leiding over een maatvoering van minimaal 45 m geen woonbebouwing toegestaan.
Door de bestemming 'Natuur' is dergelijke bebouwing niet aan de orde.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Aangezien dit bestemmingsplan is opgesteld om een reeds uitgevoerd plan vast te leggen is de uitvoerbaarheid niet aan de orde. Kostenverhaal is om dezelfde reden eveneens niet aan de orde.
In het kader van het eerder vastgestelde, maar later vernietigde, bestemmingsplan Noordoevers heeft inspraak plaatsgevonden. In genoemd bestemmingsplan had de Sophiapolder ook de bestemming Natuur. Daartegen zijn geen inspraakreacties ingediend. Inmiddels is de Sophiapolder ingericht als natuurgebied. Dit heeft niet geleid tot maatschappelijke weerstand. Er is daarom geen reden de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in twijfel te trekken.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is niet conform de gemeentelijke inspraakverordening voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. De reden daarvan is dat de bestemming inmiddels is gerealiseerd. Wel is destijds het (later vernietigde) bestemmingsplan Noordoevers voor inspraak vrijgegeven en daarin was het plangebied Sophiapolder als natuurgebied opgenomen. Er zijn destijds geen inspraakreacties voor wat betreft de Sophiapolder ingediend.
Overleg
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Dit vooroverleg is primair gevoerd in het kader van het destijds opgestelde bestemmingsplan Noordoevers en is in het kader van dit plan niet opnieuw gedaan. De bestemming van de Sophiapolder is ten opzichte van het (inmiddels vernietigde) bestemmingsplan Noordoevers immers niet gewijzigd. Wel is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan Stichting het Zuid-Hollandse Landschap (als beheerder van de Sophiapolder) en Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft een schriftelijke reactie gegeven. Beide instanties kunnen zich vinden in het plan. De reactie van Rijkswaterstaat heeft geleid tot enkele aanpassingen van het plan.
De aanpassingen die volgen uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. In beginsel betekent dit ook dat de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb).
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en bestaat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening in te dienen. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking, tenzij een voorlopige voorziening is gevraagd.