direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bp Zandpad 36 Hellevoetsluis
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aannemersbedrijf De Bruijne BV is al jaren gevestigd aan het Zandpad 36 in Nieuwenhoorn (gemeente Hellevoetsluis). Op de huidige locatie kan het bedrijf niet verder groeien en om die reden bestaat de wens om te verhuizen. Met de verhuizing komen de bestaande bedrijfsgronden beschikbaar voor andere functies. De Bruijne wil op deze gronden woningbouw realiseren. Met de opbrengsten uit de verkoop van de gronden en woningen wordt de verhuizing van het bedrijf financieel haalbaar. Daarnaast zorgt de verhuizing er voor dat de woon- en leefkwaliteit in de directe omgeving van het Zandpad verbetert.

Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch planologisch mogelijk maken van een nieuwe woningbouw ontwikkeling op de vrij te komen gronden.

Nadat het voorontwerpbestemmingsplan Zandpad 36 ter visie heeft gelegen zijn er een aantal zaken gewijzigd in het ontwerp en daarmee in de toelichting, in de regels en op de verbeelding. Tevens is het aspect stikstof een grotere rol gaan spelen in de ruimtelijke ordening. Derhalve wordt ook het m.e.r. beoordelingsbesluit opnieuw genomen. In paragraaf 5.1.1 is een overzicht van de wijzigingen opgenomen.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bevindt zich in Nieuwenhoorn, dit dorp is van oudsher een lintdorp dat gebouwd is langs de Dorpsstraat. Vanaf de Dorpsstraat kan via de Rijkstraatweg het plangebied aan het Zandpad worden bereikt. Deze straat vormt tevens de noordwestelijke grens van het plangebied, aan de noordoostzijde van het plangebied ligt de Smithilseweg met aan de overzijde enkele vrijstaande woningen. Het zuidoosten van het plangebied grenst aan een speeltuin en de westzijde wordt begrensd door de achterzijde van de woningen aan de Wee Weneestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in de kern Nieuwenhoorn. Hiervoor is op 13 september 2012 het gelijknamige bestemmingsplan vastgesteld.

De in het noordwesten van het plangebied gelegen boerderij heeft een woonbestemming, deze staat maximaal één woning toe. De gronden ter plaatsen van de boerderij hebben tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. De bedrijfslocatie heeft in het geldende bestemmingsplan Nieuwenhoorn een bedrijfsbestemming. De gewenste woningbouw is niet toegestaan. Op het zuidoostelijke deel van het plangebied zijn planologisch 3 woningen mogelijk, deze zijn echter nooit gerealiseerd. Ter plaatsen van de Bedrijfs- en Woonbestemming geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor afwijking of wijziging voor de woningbouw. Een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 uitsneden van de bestemmingsplankaart 'Nieuwenhoorn' ter hoogte van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Directe omgeving

In de straat Zandpad staan voornamelijk aaneengesloten woningen, met uitzondering van de woning aan het Zandpad 36. Dit betreft een voormalige (vrijstaande) boerderij.

De oostzijde van de Smithilseweg grenst aan een sloot en daarvoor bij agrarisch gebied en het Ravense Hout. De woningen aan de oostzijde van de Smithilseweg zijn ter hoogte van het plangebied vrijstaand. Verder naar het zuiden bestaan de woningen vooral uit twee- onder één kap woningen. Het zuidoosten van het plangebied grenst aan een speeltuin en aan de westzijde bevinden zich de rijwoningen aan de Wee Weneestraat

Bouwplan

Het toekomstige bouwplan gaat uit van de realisatie van 10 woningen. Hiervan worden vier levensloopbestendige woningen gerealiseerd op de gronden van de woonboerderij, in de vorm van vier rijwoningen. De overige zes woningen worden op de huidige bedrijfsgronden achter de woonboerderij gebouwd. Deze woningen worden gebouwd in de vorm van 6 twee-onder-een kapwoningen. Deze woonvorm sluit aan op de overige bebouwing aan de Smithilseweg. De tuinen en erfafscheidingen worden bij voorkeur groen ingericht om de overgang van het dorp naar het buitengebied geleidelijk te laten verlopen. Het beperken van verharding in de tuin draagt bij aan het laten infiltreren van hemelwater. Bij de verdere technische uitwerking van de woningen wordt rekening gehouden met de natuur en water. Er wordt daar waar mogelijk gebruik gemaakt van natuur inclusieve bouwmethoden. De parkeervraag van de woningen wordt opgelost binnen het plangebied, op toekomstig openbare gronden en deels op eigen terrein bij de twee-onder-een kapwoningen. De aspecten water, natuur en parkeren worden uitgebreider behandeld in de betreffende paragrafen.

Op figuur 2.1 t/m 2.3 is een impressie gegeven van de toekomstige situatie. Onderstaande impressies zijn tevens in hogere kwaliteit opgenomen in bijlage 1.

In planologische zin, worden er zes woningen toegevoegd. Dit omdat er reeds een woning aanwezig is in de bestaande boerderijwoning en er 3 woningen planologisch mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0003.png" Figuur 2.1 Situatietekening beoogde inrichting (2019).

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0004.png"Figuur 2.2 Gevelaanzicht gezien vanaf de Smithilseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0006.png"  

Figuur 2.3 Impressies toekomstige bebouwing

Hoofdstuk 3 Relevante beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Vanuit het Rijksbeleid zijn de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) van belang. Zowel de SVIR als het Barro zijn van een dusdanig abstractieniveau dat gesteld kan worden dat dit de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg staat. Vanuit het Rijksbeleid/Rijkswetgeving is wel de ladder van duurzame verstedelijking van belang. Dit wordt in de volgende paragraaf behandeld.

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2017)

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.

Toetsing initiatief

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van bedrijven naar een woonfunctie en wordt gelet op het aantal woningen (minder dan 11) niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling ligt bovendien binnen bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (april 2019)

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving.

In 2018 stapt de Provincie Zuid-Holland af van een eigen provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. Er wordt een verwijzing naar de ladder uit het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen in de Verordening ruimte om het provinciaal belang bij toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking te benadrukken.

Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.

Toetsing

Toetsing vindt plaats in paragraaf 3.2.2.

3.2.2 Omgevingsverordening 2019 (april 2019)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing

  • a. In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toch is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de behoefte beschreven. De behoefte betreft in dit geval de noodzaak om een bedrijf uit de woonkern van Nieuwenhoorn te saneren. Het opheffen van de bedrijfsfunctie is noodzakelijk uit het oogpunt van de leefbaarheid en verkeersveiligheid in de woonkern.

Om de verplaatsing financieel haalbaar te maken worden woningen mogelijk gemaakt.

De woningbehoefte in Hellevoetsluis, binnen in de subregio Voorne-Putten blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR 2016) en is in de periode 2017-2027 maximaal 808 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0007.png"

De provincie constateert een grote behoefte aan sociale huur, middeldure huur en koopwoningen tot 320.000 euro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0008.png"

Tabel 3.1 Woningbehoefte per woonmilieu 2017-2030

De woningbehoefte is regionaal afgestemd en op 26 september 2017 grotendeels door de provincie aanvaard. Enkele woningbouwprojecten op grote uitleglocaties zijn op dat moment nog niet aanvaard. Inmiddels is de planmonitor geactualiseerd en het geplande aanbod afgestemd op de WBR, hoewel de gemeente de ambitie heeft om meer te bouwen. Het samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam, waarbinnen de subregio Voorne-Putten valt, heeft de provincie hierover geïnformeerd.

De ambitie voor het lokale woonbeleid (woonvisie 2016-2020) is: “Voor alle inwoners van de gemeente kunnen voorzien in een geschikte woning – passend bij de levensfase en de wensen met betrekking tot woning en woonmilieu –en een betaalbare woning –passend bij de financiële mogelijkheden en wensen”. Middelen hiervoor zijn de aanwezige woningvoorraad en de nieuwbouwproductie als aanvulling van de tekorten in de voorraad. Het plan is nog niet opgenomen in de woningbouwafspraken met Voorne Putten en de regio Rotterdam, maar dit zal gebeuren zodra woningbouwafspraken worden herijkt.

b: De ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitsnede visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte

c: Onderdeel c is niet van toepassing. De locatie is kleiner dan drie hectare

Artikel 6.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen); als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits
  • b. de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

De relevante kwaliteitskaart is de laag van de stedelijke occupatie. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en in de dorpsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0010.png"

Figuur 3.2 Uitsnedevisiekaart 'laag van de stedelijke occupatie'

De relevante richtpunten voor woningbouw in de dorpen zijn.

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Het relevante richtpunt voor ontwikkelingen in de dorpsrand:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

De ontwikkeling ligt binnen het dorp. In dit geval wordt geconcludeerd dat het saneren van een bedrijf en het toevoegen van woningen op deze locatie beschouwd kan worden als 'inpassen'. De nieuw te bouwen woningen worden deels gerealiseerd op de locatie van de te slopen boerderij. De twee-onder-één kap woningen zijn georiënteerd op de Smithilseweg en sluiten aan op de overige, iets meer zuidelijk gelegen bebouwing aan de Smithilseweg. De voorzijde wordt ingericht als tuin zodat er sprake blijft van een groene rand tussen de woningen en de weg.

3.2.3 Routekaart duurzaam Voorne-Putten

In het regionaal beleidskader voor duurzaamheid (Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040) is vastgesteld dat nieuwe ontwikkelingen vanaf 2018 gasloos moeten worden gebouwd. Vanaf 1 januari 2021 is de norm voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG-eis) verplicht voor nieuwbouw.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+

Nieuwenhoorn is een zelfstandige kern met een eigen identiteit. Het karakter wordt in het bijzonder bepaald door de dijkstructuur van de Rijksstraatweg. Dit beeld dient geconserveerd te worden. Woningen worden met name gerealiseerd in de lintbebouwing ten zuiden van het dorp en op enkele kleine locaties aan de rand van het dorp.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

De ambitie voor het lokale woonbeleid is: “Voor alle inwoners van de gemeente kunnen voorzien in een geschikte woning – passend bij de levensfase en de wensen met betrekking tot woning en woonmilieu –en een betaalbare woning –passend bij de financiële mogelijkheden en wensen”. Middelen hiervoor zijn de aanwezige woningvoorraad en de nieuwbouwproductie als aanvulling van de tekorten in de voorraad.

De beoogde ontwikkeling zorgt door de bouw van woningen voor doorstroming binnen het dorp Nieuwenhoorn. Tevens draagt het verplaatsen van het bedrijf bij aan de leefbaarheid van het dorp.

3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Op 18 februari 2010 is de Welstandsnota vervangen door de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De gebiedsindeling is ten opzichte van de Welstandsnota uit 2005 gewijzigd. De bouwperiode blijft een belangrijke factor maar vooral de ruimtelijke en functionele opzet van gebieden zijn leidend geworden. Daarnaast zijn nieuwe objectgerichte criteria opgesteld voor specifieke gebouwen en bouwwerken zoals boerderijen en basisscholen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0012.png"

Figuur 3.3 Uitsnede kaart Welstandsregimes

Het plangebied is gelegen binnen welstandsgebied 5: Jaren '50 en '60 wijken (rechte wijken). Hiervoor gelden de volgende welstandseisen:

Situering en oriëntatie

  • Bouwen in de rooilijn;
  • Uitzonderingen op blokniveau mogelijk: gehele blok in andere rooilijn plaatsen;
  • Blokniveau: afwijking rooilijn bij totaalontwerp: koppen verbijzonderen, middelste woning (symmetrie);
  • Rijwoningen: Aaneengesloten wanden;
  • Bij twee-onder-één-kapwoningen: één rooilijn, rust in straatbeeld;
  • Aan- en bijgebouwen achter hoofdgebouw; • Voordeur aan de straat;
  • Bij voorkeur woonkamer op begane grond aan de straat. Massa
  • Hoofdmassa aan de straat;
  • Aan- en bijgebouwen in vorm, grootte en uitstraling ondergeschikt aan de hoofdmassa;
  • Twee lagen met kap;
  • Goothoogte afstemmen op overige bebouwing;
  • Dakvorm overwegend langskap: verbijzondering op plekken mogelijk.
  • Flauwe dakhelling;
  • Gelijke dakhelling als overige bebouwing;
  • Gelijke beukbreedtes op blokniveau.

Architectonische uitwerking

  • Eenvoudige architectuur;
  • Baksteen, kalkzandsteen, betonsteen of andere steenachtige materialen met pui-invulling waarin ramen, deuren en panelen;
  • Soms bakstenen gevel met “gaten” (ramen, deuren); • Binnen aanwezige hoofdopzet is enige vrijheid in invulling gevelopening;
  • Vrijwel geen secundaire toevoegingen zoals erkers (m.u.v. vrijstaande woningen) en dakkapellen;
  • Eenvoudige doch zorgvuldige bakstenen detaillering bij openingen zoals boven kozijnen.

Materiaal– en kleurgebruik

  • Inpassen in kleurstelling blok of straat;
  • Gedekte tinten: geel, rood;
  • Daken gedekte tinten grijs, rood;
  • Kozijnen, deuren bij voorkeur (geschilderd) hout;
  • Panelen hout, kunststof (Trespa): aandacht voor duurzame uitstraling panelen.

Toetsing

Het bouwplan wordt in het kader van de omgevingsvergunning aanvraag getoetst aan de welstandseisen. Het relevante schaalniveau waarop het voorliggende bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt voorziet in de uitgangspunten zoals benoemd onder Situering en oriëntatie.

De twee onder een kap woningen worden gebouwd in het verlengde van de rooilijn van de Smithilseweg. De bouwmassa is in lijn met de rest van de straat (twee lagen en een kap), waarbij de goothoogte en dakhelling gelijk is aan de rest van de straat. De bijgebouwen zijn enkel toegestaan achter de voorgevel.

De rijwoningen verspringen als blok zijnde maar vormen een wand. Dit zorgt voor een afwijkende en herkenbare hoeksituatie.

3.3.4 Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is vastgelegd in de Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu die op 13 maart 2014 is vastgesteld en de Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040 die 8 februari 2018 is vastgesteld.

In het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid is vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van een stedenbouwkundig plan of een gebouw. De GPR stedenbouw wordt alleen toegepast bij projecten van meer dan 50 woningen. Bij de GPR gebouw wordt gekeken naar de thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Het streven is naar een gemiddelde waarde van 8,0 op alle thema's en een waarde van 8 – 10 voor het thema energie. De initiatiefnemer kan gebruik maken van de gemeentelijke licentie voor de GPR gebouw.

3.3.5 Groenstructuurplan

Op 10 december 2009 is het Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020 vastgesteld. Het Groenstructuurplan heeft als doel om het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur ervan op termijn verder te ontwikkelen. Om dat de bereiken heeft het de volgende status:

  • Beleidskader voor al het gemeentelijk beleid;
  • Toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Uitvoeringskader voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte voor de aspecten groen en water.

In het Groenstructuurplan worden elf belangrijke groenstructuren behandeld. Dit zijn bijvoorbeeld bermen, dijken, watergangen en stedelijk groen. Per groenstructuur worden kernkwaliteiten van de huidige situatie, relevante ontwikkelingen, toekomstig beheer en inrichting en het streefbeeld voor 2020 weergegeven. Daarnaast zijn een aantal randvoorwaarden en eisen vastgesteld waaraan ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven getoetst zullen worden. Voorbeelden van randvoorwaarden zijn de inrichting van 30% groen, water en spelen, een goede landschappelijke inpassing van het plan, behouden van bestaande waardevolle groenelementen en natuur inclusief bouwen (waaronder nestgelegenheid voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen).

Het groen in het plangebied wordt niet aangemerkt als onderdeel van de groenstructuur van Hellevoetsluis.

Elke ontwikkeling biedt kansen om de natuur te versterken. Natuurinclusief bouwen is hier een voorbeeld van, het is aan de initiatiefnemer om te onderzoeken en kansen te benutten om op deze wijze bij te dragen aan de ecologische waarden van Nieuwenhoorn.

Tevens is hierin opgenomen dat een ruimtelijke ontwikkeling binnen de bebouwde kom moet streven naar 30% groen water of spelen. Dit gebeurt veelal in de openbare ruimte, maar kan ook in de vorm van groene daken, tuinen en erfafscheidingen. De initiatiefnemer moet aantonen dat voldoende is gedaan om te voldoen aan dit beleid.

Toetsing

Het betreft een kleinschalig project, waarbij 30% niet gehaald wordt. Ter compensatie is geregeld dat maximaal 50% van de tuin mag worden verhard en dat bij voorkeur de erfafscheiding in de vorm van een heg wordt uitgevoerd.

3.3.6 Overig gemeentelijk beleid

Naast de hiervoor genoemde stukken kent de gemeente Hellevoetsluis de volgende beleidsdocumenten:

  • Geluidbeleidsplan 2008-2017;
  • Luchtbeleidsplan 2008-2017;
  • Beleidsvisie Externe Veiligheid (2008-2017);
  • Watertakenplan 2017-2021;
  • Parkeernormen Hellevoetsluis 2011;
  • Nota bodembeleid 2012-2017;
  • Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan 2013.

Toetsing

De toetsing van bovenstaande beleidsdocumenten vindt plaats in de betreffende paragrafen in het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met bovengenoemd gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie

Het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid staat de ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de omgevingsaspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de directe omgeving zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig, welke geen milieuhinder veroorzaken. Vanwege de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied zal het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen verbeteren. Aan de overzijde van de Smithilseweg zijn agrarische gronden gelegen. Op dit perceel worden hobbymatig paarden gehouden. Gelet op de kleinschaligheid van de paardenhouderij en omdat op korte afstand reeds woningen aanwezig zijn wordt ter plaatse van het plangebied geen relevante milieuhinder verwacht.

Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Door verplaatsing van het bedrijf de Bruijne Bv. komt de huidige bedrijfslocatie, Zandpad 36, vrij voor ontwikkeling. Op het perceel worden woningen gerealiseerd: 6 twee-onder-een-kap woningen en maximaal 4 rijwoningen op de gronden van de boerderij. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling van het verkeer en de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling. De kencijfers uit de 'Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011' zijn toegepast om de parkeervraag te bepalen. De verkeersgeneratie is berekend met de kencijfers van CROW (publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').

Bereikbaarheid 

Het plangebied is gelegen op de hoek van het Zandpad en de Smithilseweg binnen de kern Nieuwenhoorn in de gemeente Hellevoetsluis. Het Zandpad en de Smithilseweg zijn erftoegangswegen binnen de 30 km/uur zone. Gemotoriseerd en fietsverkeer delen de rijbaan. Op de Smithilseweg geldt eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer. Fietsverkeer is wel in beide richtingen toegestaan. Het Zandpad en de Smithilseweg sluiten aan op de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg is een gebiedsontsluitingsweg en verbindt de kern Nieuwenhoorn met Hellevoetsluis. Voor het fietsverkeer zijn suggestiestroken voor fietsen aangebracht op de rijbaan. De gemeente is voornemens om in 2019 de maximale snelheid op de Rijksstraatweg in de kern Nieuwenhoorn te verlagen naar 30 km/uur.

In het noorden sluit de Rijksstraatweg in Brielle aan op de N218. In het zuiden sluit de Rijksstraatweg aan op de Provincialeweg en de Nelson Mandelalaan. Beide wegen sluiten aan op de N57. De N57 sluit in het noorden aan op de A15 richting Rotterdam en Europoort en in het zuiden richting de Zeeuwse eilanden.

Openbaar vervoer

Op de Rijksstraatweg ter hoogte van de Dorpsstraat is de halte Nieuwenhoorn aanwezig waar de lijnbussen 105 en 604 van Connexxion halteren. Lijnbus 105 verbindt Nieuwenhoorn met de kern van Hellevoetsluis en Brielle en rijdt verder via Rozenburg naar Spijkenisse Metro Station. Lijnbus 604 verbindt Brielle met Ouddorp (via Nieuwenhoorn).

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 6 twee-onder-een-kap woningen en 4 rijwoningen. Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van CROW kencijfers (publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Conform de 'Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011' is de stedelijkheidsgraad van de gemeente Hellevoetsluis aangemerkt als 'matig stedelijk'. Om de 'worst case' in beeld te brengen is uitgegaan van de maximale norm.

Om inzicht te krijgen in de verandering van de verkeersgeneratie is eerst de (maximale) verkeersgeneratie voor de huidige situatie berekend. Voor de huidige situatie is uitgegaan van circa 300 m² kantoor en circa 425 m² werkplaats/loods (google maps). De verkeersgeneratie voor het bedrijf komt daarmee uit op circa 71 mvt/etmaal op een weekdag en circa 78 mvt/etmaal op een werkdag (zie tabel 4.1).

  Kencijfer (per 100 m² bvo)   Omvang   Verkeersgeneratie  
      Weekdag   Werkdag  
Kantoor (zonder baliefunctie)   8,1 mvt/etmaal   300 m² bvo   24,3 mvt/etmaal   26,7 mvt/etmaal  
Werkplaats/loods (arbeidsintensief/ bezoekersextensief)   10,9 mvt/etmaal   425 m² bvo   46,3 mvt/etmaal   50,9 mvt/etmaal  
Totaal       70,6 mvt/etmaal   77,6 mvt/etmaal  

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie huidige situatie

De verkeersgeneratie voor een grondgebonden twee-onder-een-kap woning in de rest bebouwde kom is 8,2 mvt/etmaal per woning. Voor een rijwoning (koop, tussen/hoek) is de verkeersgeneratie maximaal 7,5 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie voor de 10 woningen komt voor een weekdag uit op circa 79 mvt/etmaal. Voor een werkdag is dat circa 87 mvt/etmaal (zie tabel 4.2).

  Kencijfer (per woning)   Omvang   Verkeersgeneratie  
      Weekdag   Werkdag  
Twee-onder-een-kap   8,2 mvt/etmaal   6   49,2 mvt/etmaal   54,1 mvt/etmaal  
Rijwoningen (koop, tussen/hoek)   7,5 mvt/etmaal   4   30mvt/etmaal   33,3 mvt/etmaal  
Totaal       79,2mvt/etmaal   87,4 mvt/etmaal  

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie toekomstige situatie

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling blijft redelijk gelijk ten opzichte van de huidige situatie. Wel zal een verschil waar te nemen zijn in het soort verkeer. Het aannemersbedrijf trekt meer zwaar verkeer aan dan de toekomstige woningen. De belasting van het verkeer neemt daardoor in de omgeving af.

De woningen worden ontsloten via de Smithilseweg. Het verkeer op de Smithilseweg neemt daardoor iets toe. Deze verspreiding rondom het plangebied zorgt niet voor problemen. De veranderde verkeersbewegingen zijn marginaal en gaan op in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Om de verkeersveiligheid op de Smithilseweg te waarborgen moet vanaf de nieuwe uitritten vrij zicht zijn op de Smithilseweg. Tevens moet het verkeer op de Smithilseweg vrij zicht hebben op de uitritten.

Parkeren

Conform de 'Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011' is de parkeerbehoefte berekend voor de ontwikkeling. De nieuwe woningen vallen onder woontype II (tussen110 en 150 m² woonoppervlak) en III (>155 m² woonoppervlak).

  Kencijfer   Omvang   Parkeervraag  
Twee-onder-een-kap   2,1 pp/woning   6   12,6  
Rijwoningen (koop, midden)   1,9 pp/woning   4   7,6  
Totaal       20,2  

Tabel 4.3 Parkeervraag ontwikkeling

De totale parkeervraag voor de woningen komt uit op 20 parkeerplaatsen (zie tabel 4.3). Om de parkeerdruk in de omgeving niet of nauwelijks toe te laten nemen, wordt de parkeervraag binnen het plangebied opgelost.

De twee-onder-1-kap woningen parkeren op eigen terrein, de parkeerplaatsen zijn gesitueerd naast de woningen, achter de voorgevelrooilijn. De vier rijwoningen parkeren op de te ontwikkelen kavel, in toekomstig openbaar gebied: er komen langsparkeerplaatsen aan het Zandpad en parkeren in een hofje vanaf de Smithilseweg. In totaal voorziet de ontwikkeling in 22 parkeerplaatsen.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is 'goed' te noemen. Door de ontwikkeling blijft de verkeersgeneratie gelijk. Op de Smithilseweg komen nieuwe uitritten. Hierdoor neemt het verkeersaanbod op de Smithilseweg iets toe. Deze veranderende verkeersbewegingen zijn marginaal en gaan op in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Aan de parkeervraag van de ontwikkeling wordt voldaan. Het aspect verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Wettelijke geluidzone wegen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Onderzoek

De ontwikkeling van 10 woningen aan het Zandpad/Smithilseweg betreft een geluidgevoelige bestemming. De nieuw te realiseren woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Rijksstraatweg en dus is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Rho adviseurs voor leefruimte en is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

De beperkte aanpassingen die zijn gedaan na de voorontwerpfase zijn dusdanig klein dat de conclusies in stand blijven. Derhalve is de rapportage niet aangepast.

Uit onderzoek naar de geluidbelasting blijkt het volgende:

  • Ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde Rijksstraatweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh 37 dB.
  • Ten gevolge van het wegverkeer op de niet gezoneerde Smithilseweg wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh 48 dB.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Rijksstraatweg en de Smithilseweg op geen van de woningen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. Er is sprake van een acceptabel akoestisch klimaat.

Opgemerkt dient te worden dat de Rijksstraatweg binnen Nieuwenhoorn in 2019 een 30 km zone wordt. In dat geval is geluidonderzoek niet meer noodzakelijk, maar zal voorafgaand aan de bouw wel moeten worden aangetoond dat het plan in het kader van het Bouwbesluit voldoet aan de binnenwaarde van 33 dB. Gezien de berekende resultaten uit het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de binnenwaarde van 33 dB haalbaar is.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Circa 320 meter ten noorden van het projectgebied ligt de N57 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het projectgebied valt buiten het PR 10-6 contour van 10 meter van deze weg. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter afstand is gelegen hoeven conform het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal dan ook niet van relevante invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

De planlocatie wordt ontsloten via het Zandpad die aansluit op de Smithilseweg in het oosten en Steenhoekstraat in het westen die beiden aansluiten op de Rijksstraatweg. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Tevens kan via deze ontsluiting van de bron af gevlucht worden

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in 10 woonhuizen. De aanwezige personen in de woningen zijn over het algemeen zelfredzaam. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling valt binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over de N57. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in of nabij het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.4. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Het gemeentelijke beleid m.b.t. luchtkwaliteit is weergegeven in het Beleidsplan luchtkwaliteit 2008 – 2017 dat op 20 maart 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. De luchtkwaliteit van de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de luchtkwaliteitskaarten 2015 - 2030. Deze kaarten zijn berekend op basis van de RVMK 3.1. In de luchtkwaliteitskaarten zijn de concentraties stikstof dioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in kaart gebracht voor heel Hellevoetsluis. Hierin zijn de diverse ruimtelijke ontwikkelingen meegenomen. De ontwikkeling van 10 woningen aan de Zandpad / Smithilseweg is hierin niet meegenomen. Uit de luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de locatie nu en in de toekomst voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen. De ontwikkeling betreft een klein aantal woningen waardoor het plan valt onder Niet In Betekenende Mate (NIBM) en dus aan de grenswaarden blijft voldoen. Hierdoor is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk. De ontwikkeling vormt hierdoor geen belemmering voor de luchtkwaliteit.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie is sprake van een functiewijziging. Een deel van het plangebied verandert van bedrijf naar wonen. Vanwege deze functiewijziging is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door IDDS B.V. (20-04-2018). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in bijlage 3. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen) waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie.
  • De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
  • Analytisch is geen asbest aangetoond.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden gehandhaafd. De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Indien in het plangebied ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval wordt de chemische kwaliteit van de grond getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

4.8 Natuurbescherming

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000-gebieden.

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zuid-Holland uitgewerkt in het Natuurnetwerk. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden  beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich niet in een N2000 gebied of NNN gebied. Het dichtstbijzijnde N2000 gebied is het Haringvliet en bevindt zich op een afstand van circa 3,5 km van het plangebied zoals te zien in Figuur 4.1. Een effect op de beschermde gebieden is dan ook uitgesloten.

Ten aanzien van het planvoornemen is een stikstofberekening voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase uitgevoerd. De memo met de uitgangspunten en de berekeningen is opgenomen in Bijlage 4. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Derhalve is voor de aanleg en gebruiksfase geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0013.png"

Figuur 4.1 Overzicht N2000 en NNN gebieden ten opzichte van het plangebied (rode cirkel). Bron: Provincie Zuid-Holland.

Soortenbescherming

Om mogelijke effecten op beschermde soorten van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een quick scan flora- en fauna uitgevoerd door Adviesbureau Mertens B.V. (april 2018). De quick scan is bijgevoegd in bijlage 5. Op het moment van het onderzoek was nog niet besloten dat de boerderij gesloopt zou gaan worden. Dit is derhalve niet meegenomen in de quickscan

De bestaande boerderij is mogelijk wel geschikt als vaste rust- en verblijfsplaats voor zowel vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. In de boerderij is op basis van gemeentelijke vlakdekkende inventarisatie geconstateerd dat in ieder geval in 2017 een nestplaats van een gierzwaluw is aangetroffen. Omdat de bebouwing gesloopt moet worden om het bouwplan te realiseren zal dan ook nader onderzoek moeten worden gedaan naar het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen. Afhankelijk van de uitkomst van deze onderzoeken, zal misschien een ontheffing van de Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd.

In het plangebied kunnen verder algemene broedvogels broeden zoals merel en roodborst. Gedurende het veldonderzoek op dinsdag 27 maart 2018 is houtduif, zanglijster, winterkoning en merel vastgesteld.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken, groen rooien buiten broedseizoen). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. In de te slopen woning zijn mogelijk vaste rust- of verblijfsplaatsen van gierzwaluwen, huismussen, uilen en/of vleermuizen aanwezig. Nader onderzoek is in gang gezet (zomer 2019) op basis waarvan eventueel een ontheffing van de Wet natuurbescherming kan worden aangevraagd.  Dit onderzoek wordt in juni 2020 afgerond.

Om te voorkomen dat er door sloop- of bouwactiviteiten mogelijke verblijfsplaatsen van gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen worden aangetast voordat dit onderzoek is afgerond, is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen. Met deze regeling is het slopen (van bebouwing) ter plaatse van de bestaande boerderij verboden. Van dit verbod kan worden afgeweken op het moment dat met onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten of dat er voldoende mitigerende en compenserende maatregelen zijn genomen al dan niet in combinatie met het verkrijgen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming.

Met inachtneming van de hiervoor beschreven regeling vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Door het toepassen van maatregelen zoals natuur inclusief bouwen, kan de natuur op deze locatie wel worden versterkt.

4.9 Water

Beleidskader

Op grond van de Waterwet en het gemeentelijke Watertakenplan 2017-2020 gelden de volgende algemene uitgangspunten voor de omgang met afvalwater, regenwater en grondwater:

  • Afvalwater en regenwater worden gescheiden gehouden en gescheiden aan de gemeente aangeboden. Het verontreinigd raken van afstromend regenwater wordt voorkomen of beperkt, zo nodig met aanvullende maatregelen;
  • Regenwater wordt zoveel mogelijk verwerkt op de locatie waar het valt, bijvoorbeeld in de bodem of in een bergingsvoorziening. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dan wordt samen met de gemeente en het waterschap onderzocht welke mogelijkheden er zijn om het regenwater af te voeren. Dit onderzoek is eigenlijk al uitgevoerd, gezien de keuzes later in de waterparagraaf. Overtollig hemelwater wordt afgevoerd naar de waterloop langs de Smithilseweg.
  • Op grond van de Keur van het waterschap, geldt de eis dat versnelde afvoer van regenwater als gevolg van de toename aan verharding volledig moet worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Een verhardingstoename tot 500 m2 is vrijgesteld van deze compensatieplicht. De voorkeursvolgorde ten aanzien van het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening betreft: nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verharding, nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied, nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
  • Een goede grondwaterhuishouding maakt deel uit van het inrichtingsplan. Zowel in de aanlegfase als de eindfase moet worden voorkomen dat op de locatie grondwaterproblemen ontstaan of bestaande problemen in de omgeving verergeren. Dit betreft zowel te hoge als te lage grondwaterstanden. Als het voor het verkrijgen van voldoende ontwateringsdiepte nodig is het maaiveld op te hogen, dan gebeurt dit met goed doorlatende grond. Aandachtspunt in dat geval: ophooggrond goed laten aansluiten op bestaande maaiveld om doorlatendheid te waarborgen en 'dichtsmeren' te voorkomen (doorwoelen). Overweeg in gebieden met hoge grondwaterstanden te bouwen zonder kruipruimtes, in plaats van het maaiveld op te hogen. Wanneer grondwater technische maatregelen zoals drainage worden overwogen, dan vindt daarover afstemming plaats met de gemeente. De gemeente bepaalt, in overleg met het waterschap, of en op welke wijze vrijkomend grondwater kan worden afgevoerd. Wat betreft het type bebouwing is de invloed van ondergrondse bouwwerken op de grondwaterhuishouding een belangrijk aandachtspunt. Aan dergelijke bouwwerken kan de gemeente aanvullende eisen stellen.
  • Gemeentelijke informatie over de (grond)waterhuishouding en eventuele bestaande waterproblemen, wordt door de initiatiefnemer meegenomen in de uitwerking van het plan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel aan het Zandpad 36 te Nieuwenhoorn, gemeente Hellevoetsluis.

Bodemopbouw

De bebouwde kom van Nieuwenhoorn is niet gekarteerd. De omliggende gebieden bestaan vooral uit kalkrijke poldervaaggronden ook is er een aangrenzend gebied met koopveengronden op zeggeveen. In de directe omgeving is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwatertrap varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.

Beheer en onderhoud

Het waterschap Hollandse Delta is beheerder van de waterkering, van het oppervlaktewater en van de afvalwaterzuivering. De gemeente is belast met het reguliere onderhoud van het water (schonen, maaien, onderhoud beschoeiing) en is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de riolering.

Waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermings- of kernzone van een waterkering.

Oppervlaktewatersysteem

In de bebouwde kom in polder Nieuwenhoorn bedraagt het streefpeil -2,2 m NAP. Wateraanvoer in de polder Nieuwenhoorn vindt plaats vanuit het noordoosten, langs de Rijksstraatweg. Het systeem watert in zuidelijke richting af. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Langst de Smithilseweg is een watergang die aansluit op de hoofdwatergang(figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BpZandpad36Nieuweh-ON01_0014.jpg"

Figuur 4.2 oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied.

Waterkwaliteit

Uit monitoring door het waterschap is bekend dat het water plaatselijk zeer voedselrijk en chloriderijk is. Op plaatsen met stilstaand water kan dit leiden tot stankoverlast bij bewoners.

Grondwater

Op de website www.grondwaterinhellevoetsluis.nl wordt actueel de grondwaterstand inzichtelijk gemaakt. Het dichtstbijzijnde grondwatermeetpunt is B37C1737 aan de Kerkhoekstraat 23.

De gemeente heeft in 2011 een verkennend grondwateronderzoek voor de gehele gemeente laten uitvoeren ('Systeemanalyse grondwater en grondwatermeetnet Hellevoetsluis', 2011). Het onderzoek bestond uit een analyse van bekende gegevens over de ondergrond en een bevolkingsenquête naar de ervaringen met (grond)wateroverlast. Het plangebied kent een relatief grote drooglegging. Ondanks deze drooglegging kunnen er toch klachten optreden. Uit de enquête blijkt dat er enkele klachten zijn met betrekking tot natte kruipruimtes en kelders, het merendeel van de klachten komt uit de buurt rond de Theo Kwantenstraat en niet rond het plangebied.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij voorkeur gebouwd te worden zonder kruipruimte, tenzij kan worden aangetoond dat de kruipruimtes droog zullen blijven.

Afvalwaterketen

De kern Nieuwenhoorn is riolering technisch opgedeeld in drie bemalingsgebieden en het buitengebied. Het stedelijk gebied kent voor het overgrote gedeelte een gemengd stelsel. Er ligt in de huidige situatie een bestaand gemengd riool in het Zandpad en de Roosenheklaan. Ter plaatsen van het plangebied ligt in de Smithilseweg geen vuilwaterrioolering.

Invloed van de ontwikkeling op de waterhuishouding

Het plan omvat de sanering van de huidige boerderij en bedrijfsbebouwing. Ter plaatsen van de boerderij komen 4 rijwoningen, op de bedrijfsgronden komen 6 twee-onder-een kap woningen.

Waterveiligheid en waterkwaliteit

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die invloed hebben op de waterveiligheid en de waterkwaliteit. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Watercompensatie

Met de ontwikkeling wordt geschoven met verharding, In de toekomstige situatie zijn de tuin- en woonbestemmingen beperkt in de mate van verharding. Hierdoor is geen toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m². Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk en een significant (negatief) effect op de waterhuishouding is dan ook uitgesloten.

Afvalwater

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid en het Watertakenplan van de gemeente Hellevoetsluis is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Voor het vuilwater (DWA) dient een nieuw vuilwaterriool te worden aangelegd dat aansluit op de bestaande gemengde riolering in het Zandpad. Iedere woning dient te worden voorzien van een eigen vuilwateraansluiting op dit nieuwe riool.

Voor de afvoer van overtollig hemelwater wordt een nieuw regenwaterriool aangelegd in de Smithilseweg. Deze regenwaterriolering verzamelt en transporteert het overtollige hemelwater naar de wegsloot langs de Smithilseweg. Het regenwaterriool sluit aan op de kop van de waterloop om zoveel mogelijk doorspoeling te genereren. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt afgestemd met het waterschap. Desgewenst kunnen (particuliere) drainageleidingen van de nieuwe woningen ook worden aangesloten op de nieuwe regenwaterriolering. In combinatie met de rioleringswerkzaamheden in de Smithilseweg kan het wegdek, in overleg met de gemeente Hellevoetsluis, 'op één oor' worden teruggebracht, zodat oppervlakkige afstroming van regenwater vanaf de weg naar de bestaande waterloop kan plaatsvinden.

Waar mogelijk kunnen de nieuwe woningen worden voorzien van een regenton om hergebruik van regenwater op eigen terrein te stimuleren.

Watertoetsprocedure

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer informeert het waterschap door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Indien noodzakelijk wordt naar aanleiding hiervan nader overleg gevoerd met het waterschap.

Uit de watertoets is gebleken dat er geen belangen van het waterschap in het geding zijn en dat kan worden volstaan met een standaard waterparagraaf. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 5.

Ook is het waterschap in het kader van het wettelijk vooroverleg benaderd voor een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan en in het bijzonder de waterparagraaf. Het waterschap zag geen aanleiding inhoudelijk te reageren op het plan.

Per email van 13 maart 2020 geeft WSHD aan dat zij akkoord zijn met de waterparagraaf en dat de waterschapsbelangen hiermee voldoende zijn gewaarborgd.

Conclusie

Er is met de ontwikkeling geen toename van het verhard oppervlak van meer dan 500m², dus er is geen watercompensatie noodzakelijk. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater wordt afgevangen en wordt via een hwa-leiding afgevoerd naar de watergang aan de Smithilseweg. Een significant (negatief) effect op de waterhuishouding is dan ook uitgesloten.

4.10 Archeologie

Het plangebied ligt op de grens van twee archeologische waarden. Ter plaatsen van de boerderij is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de bodemingreep een oppervlakte groter dan 100 m² beslaat en tevens dieper reikt dan 0,5 m beneden maaiveld.

Voor de bedrijfsgronden is archeologisch onderzoek nodig indien de grenswaarden voor archeologisch onderzoek (200 m² oppervlakte en dieper dan 0,4 m) worden overschreden.

De gemeente heeft ten aanzien van het aspect archeologie advies bij het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) opgevraagd. Dit advies luidt als volgt:

“Op basis van de archeologische verwachtingswaarde van het gebied en de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden wordt het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie noodzakelijk geacht. De afdeling Archeologie adviseert de gemeente Hellevoetsluis om in het plangebied een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende en eventueel karterende fasen) uit te voeren. De onderzoeken dienen voorafgaand aan de grondverstorende werkzaamheden te worden uitgevoerd conform de gemeentelijke richtlijnen met betrekking tot archeologisch onderzoek. Het laten uitvoeren van dit onderzoek is verplicht in het kader van de Erfgoedwet (2016) en de archeologieverordening Hellevoetsluis (2009)."

Het volledige advies van BOOR is bijgevoegd in bijlage 7 bij deze toelichting.

Om te voorkomen dat de potentieel aanwezige archeologische waarden planologisch niet meer beschermd zijn, wordt vooralsnog de vigerende dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 2 en 3 opgenomen in het bestemmingsplan.”

Conclusie

Er dient een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende en eventueel karterende fasen) voorafgaand aan de grondverstorende werkzaamheden te worden uitgevoerd.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

4.12 Duurzaamheid

Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is vastgelegd in de Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu die op 13 maart 2014 is vastgesteld en de Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040 die 8 februari 2018 zal worden vastgesteld.

In het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid is vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van respectievelijk een stedenbouwkundig plan of een gebouw. De GPR stedenbouw wordt alleen toegepast bij projecten van meer dan 50 woningen. Bij de GPR gebouw wordt gekeken naar de thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Gestreefd wordt naar een gemiddelde waarde van 8,0 op alle thema's en een waarde van 8 – 10 voor het thema energie. De initiatiefnemer kan gebruik maken van de gemeentelijke licentie voor de GPR gebouw.

In het regionaal beleidskader voor duurzaamheid (Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040) is vastgesteld dat nieuwe ontwikkelingen vanaf 2018 gasloos moeten worden gebouwd. Vanaf 1 januari 2021 is de norm voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG-eis) verplicht voor nieuwbouw.

De gemeente Hellevoetsluis stimuleert natuur inclusief bouwen en ontwerpen, zodat gebouwen niet alleen een functie voor mensen hebben, maar tegelijk ook een bijdrage leveren aan de biodiversiteit en ecologie in de stad. Daarnaast leveren veel maatregelen die positief zijn voor biodiversiteit ook een bijdrage aan klimaatadaptatie. Zo gaan groen en water ook hittestress tegen en zorgen minder verharding en groene daken er ook voor dat er minder snel wateroverlast plaats vindt. Speciale aandacht gaat bij natuur inclusief bouwen uit naar de gebouwbewonende soorten, zoals huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn namelijk de soorten die geheel afhankelijk zijn van bebouwing voor nestgelegenheid en verblijfplaatsen. Door sloop, renovatie en na-isolatie verdwijnen veel van hun verblijfplaatsen, waardoor de stad langzaam steeds minder geschikt wordt voor deze soorten. Om te zorgen dat er voldoende nieuwe verblijfplaatsen voor deze soorten bij komen, worden ontwikkelaars en architecten gevraagd om in ieder geval neststenen voor gierzwaluwen in te metselen, de spouwmuur toegankelijk te maken voor vleermuizen en voor huismussen het vogelschroot onder de tweede rij dakpannen aan te brengen in plaats van onder de onderste rij. Verder wordt de initiatiefnemer uitgedaagd om ook andere vormen van natuur inclusief bouwen te bedenken en toe te passen. Mogelijke andere vormen van natuur inclusief bouwen die passend zijn op deze locatie zijn bijvoorbeeld groene daken, groene erfafscheidingen en kunstnesten aanbrengen voor huiszwaluwen, aangezien die in Nieuwenhoorn broeden.

4.13 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling 

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 10 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Uit deze beoordeling blijkt (zie bijlage 8) dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van deze beoordeling heeft de gemeente Hellevoetsluis een besluit genomen dat geen volledige m.e.r procedure doorlopen hoeft te worde.

Gedurende de procedure is stikstof een belangrijk aspect geworden in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is de m.e.r. aanmeldnotitie aangevuld en dient opnieuw een besluit te worden genomen.

De gebruikelijke besluitvorming voor de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt aangevuld met het opnieuw instemmen met de aangepaste aanmeldnotitie en bekrachtiging van eerder genomen besluit om geen m.e.r. procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners gestuurd in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. De reactie(s) van de overlegpartners en de insprekers zijn samengevat en beantwoord in de nota van inspraak en overleg bijlage 9. Hieronder een opsomming van de wijzigingen. ten opzichten van het voorontwerpbestemmingsplan:

  • De boerderij wordt gesloopt, de bouwkundige staat is dusdanig slecht dat transformeren naar appartementen niet mogelijk is;
  • Op de gronden van de boerderij zijn 4 rijwoningen beoogd;
  • Het provinciaale beleidskader is geactualiseerd;
  • Het bouwvlak van de twee- onder één kapwoningen is gelijk getrokken met de andere woningen aan de Smithilseweg;
  • De goothoogte van de twee- onder één kapwoningen is gewijzigd naar 6m zoals in de rest van de straat;
  • Er is extra (openbare)parkeergelegenheid opgenomen in het plan;
  • Er is een stikstofberekening uitgevoerd deze is verwerkt in 4.8 en in Bijlage 4 Memo Stikstof
  • De m.e.r. aanmeldnotitie is aangepast en aangevuld met de Memo Stikstof.
5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Hoofdstuk 6 Handhaving

De gemeente heeft als taak erop toe te zien dat de regels van een bestemmingsplan worden nageleefd. In verband hiermee is één van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar moeten zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht, omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Belangrijk voor de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is dat de juridische regeling inzichtelijk en realistisch is. Dit houdt in: helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de regels zo vaag worden dat ze niet meer te controleren zijn. De regels moeten dan ook niet meer beogen te regelen dan strikt noodzakelijk is. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels; de regels zijn helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Het bestemmingsplan is het enige juridisch bindende plan voor burgers en bedrijven. Het bestemmingsplan is een openbaar plan en eenieder heeft dan ook de mogelijkheid kennis te nemen van de toelichting, de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Indien er onduidelijkheden zijn ten aanzien van het bestemmingsplan, kan men zich hierover laten informeren.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

7.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

7.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De voor 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor onder andere groen en water, nutsvoorzieningen en verharding.

Artikel 4 Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De gronden mogen voor maximaal 50% worden verhard om verstening, en daarmee wateroverlast, tegen te gaan. Binnen deze bestemming zijn tevens erkers en luifels toegestaan In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daar waar de gronden zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' dienen de gronden voor het parkeren te worden gebruikt. Deze gronden mogen volledig worden verhard.

Artikel 5 Verkeer

Voor doorgaande wegen en verblijfsgebieden is de bestemming Verkeer van toepassing. Binnen deze bestemming zijn ook functies ondergeschikt aan de verkeersbestemming mogelijk, zoals voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen en groen.

Artikel 6 Wonen - 1

De voor Wonen - 1 bestemde gronden zijn bedoeld voor woningen en aan huis gebonden bedrijf. Verder zijn op deze gronden functies toegestaan ten behoeven van het wonen zoals: tuinen, bouwwerken en verhardingen. Het percentage verhardingen is gemaximeerd op 75% van de gronden buiten het bouwvlak.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

De gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden.

7.4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten, regels ten aanzien van de Keur en de parkeernormen die de gemeente hanteert voor nieuwe ontwikkelingen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Het gaat om kleine afwijkingen die kunnen worden verleend als een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen niet geheel past binnen het bestemmingsplan. Het gaat dan om onderschikte afwijkingen ten behoeve van bijvoorbeeld balkons, trappenhuizen en liftkokers.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het college bestemmingen wijzigen indien dat noodzakelijk is voor het technisch beter realiseren van een bouwwerk. De mogelijkheid is uitsluitend bedoeld voor beperkte bestemmingswijzigingen.

Artikel 13 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

7.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht en Artikel 15 Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.