direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen - 2
Plan: Ravense Hoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BPRavenseHoek2012-vg01

Artikel 10 Wonen - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande, twee-aaneen gebouwde of geschakelde woningen met daaraan ondergeschikt aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor'; tevens een kantoor;
  • c. bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen, speeltoestellen en verharding;

Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:

  • d. hoofdgebouwen;
  • e. bijbehorende bouwwerken;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. tuinen en erven;
  • h. gebouwen en bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut
  • i. inwoning (ten behoeve van mantelzorg).

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' aangegeven goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de maximale aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
  • d. het is niet toegestaan om hoofdgebouwen te splitsen in meerdere woningen met uitzondering van het bepaalde in lid 10.3.2;
  • e. bijbehorende bouwwerken dienen in het achtererfgebied te worden gebouwd;
  • f. de gronden buiten het bouwvlak mogen bij twee-aaneen of geschakelde woningen voor maximaal 50% worden bebouwd tot een maximum van 40 m².
  • g. de gronden buiten het bouwvlak mogen bij vrijstaande woningen per bouwperceel:
    • 1. kleiner dan 400 m² voor maximaal 40% worden bebouwd tot een maximum van 40 m² aan bijbehorende bouwwerken;
    • 2. tussen 400 m² en 500 m² voor maximaal 35% worden bebouwd tot een maximum van 50 m² aan bijbehorende bouwwerken ;
    • 3. tussen 500 m² en 700 m² voor maximaal 35% worden bebouwd tot een maximum van 70 m² aan bijbehorende bouwwerken ;
    • 4. groter dan 700 m² voor maximaal 35% worden bebouwd tot een maximum van 80 m² aan bijbehorende bouwwerken;
  • h. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen;
  • i. de afstand van het bijbehorende bouwwerken tot de zijerfgrens bedraagt ten minste 3 m indien grenzend aan het openbaar gebied;
  • j. de afstand van het bijbehorende bouwwerken tot de achtererfgrens bedraagt ten minste 1 m.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m hoog en achter de voorgevelrooilijn 2 m mogen bedragen.

10.2.3 Bouwwerken van openbaar nut

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van bouwwerken mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 onder a, voor het uitbreiden van de woning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de diepte van de uitbreiding maximaal 1,5 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van de uitbreiding maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. de breedte van de uitbreiding maximaal 50% van de oorspronkelijke gevelbreedte mag bedragen.

10.3.2

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 onder d ten behoeve van het splitsen van een vrijstaande woning in twee halfvrijstaande woningen, met dien verstande dat:

  • a. de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is;
  • b. de inhoud van de vrijstaande woning minimaal 800 m³ bedraagt.

10.3.3

De omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 10.3.1 en 10.3.2 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Gebouwen mogen worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd;
  • b. het vloeroppervlak ten behoeve van het aan-huis-verbonden bedrijf of een aan-huis-verbonden beroep maximaal 25 m² mag bedragen;
  • c. detailhandel niet is toegestaan.

 

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4 teneinde het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijf of een aan-huis-verbonden beroep te vergroten tot 40 m², een en ander met dien verstande dat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

10.5.2

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, ten behoeve van het realiseren van kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van een bed & breakfast maximaal 2 verblijfseenheden zijn toegestaan;
  • b. geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • c. als gevolg van de verblijfsrecreatie de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven uit milieuhygiënisch oogpunt niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de vestiging van verblijfsrecreatie geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • e. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen afbreuk wordt gedaan aan aanwezige cultuurhistorische waarden, natuurwaarden en/of de landschappelijke kwaliteit.

10.5.3

De omgevingsvergunning als bedoeld in de leden 10.5.1 en 10.5.2 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.