direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BP Nieuwe vesting fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Kanaalzone langs het Kanaal door Voorne staat bekend als voormalig bedrijventerrein 'Molshoek'. Dit gebied is in het Structuurplan Hellevoetsluis 2010+ aangemerkt als binnenstedelijke woningbouwlocatie. Voor de transformatie van Molshoek fase 1, 2 en 3 is in 2011 een stedenbouwkundig plan gemaakt. Om de woningbouw mogelijk te maken is in 2011 het bestemmingsplan 'Molshoek' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen op het zuidelijke deel (fase 1) en het centrale deel (fase 2) mogelijk. Het meest noordelijke deel (fase 3) is niet meegenomen in het bestemmingsplan in verband met onzekerheden omtrent milieuaspecten, grondverwerving en financiële haalbaarheid.

In de afgelopen jaren is fase 1 gebouwd en inmiddels is gestart met de bouw van fase 2. Daarmee komt ook de verdere planontwikkeling van fase 3 weer in beeld. De gronden zijn inmiddels grotendeels in eigendom van de gemeente Hellevoetsluis en de betrokken projectontwikkelaar Van Wijnen. Daarmee komt de haalbaarheid van fase 3 in zicht. Om de ontwikkeling van fase 3 juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan 'nieuwe vesting fase 3' opgesteld.

Tijdens het bestemmingsplanproces is na de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan besloten om een vijftal wonigen niet in fase 3 te realiseren maar in het perceel direct ten noorden van de locatie, fase 3c genaamd. Het aantal te realiseren woningen in fase 3 komt daarmee op 78 in plaats van 83 woningen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het voormalige bedrijventerrein Molshoek is gelegen in de wijk De Struyten in het zuiden van de kern Hellevoetsluis, De Struyten ligt aan de oostkant van de Vesting en is gebouwd eind jaren zeventig en tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ten Noorden van de wijk ligt het hoofdwinkelcentrum van Hellevoetsluis: De Struytse Hoeck. De wijk is compact door korte rijtjes woningen. Uitzondering hierop vormen de buurten Hooghen Hoeck en Kanaalzicht. Hier is meer variatie te vinden door autovrije woonstraten, pleintjes, kwadrantwoningen en huizen langs het kanaal. Het plangebied valt binnen de buurt Kanaalzicht.

Het plangebied (Nieuwe vesting fase 3) wordt begrensd door het Kanaal door Voorne aan de westzijde, de Molshoek aan de noordzijde, de singel langs de Dreef aan de oostzijde en de 2e fase van het overkoepelende plan Molshoek aan de zuidzijde. De oppervlakte van het plangebied is circa 1,2 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden geldt het bestemmingsplan 'Kanaalzicht' (vastgesteld op 30 maart 2015) waarin het voormalige bedrijventerrein van een bedrijfsbestemming is voorzien. Woningbouw is op basis van deze bestemming niet mogelijk. Tevens is er de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2' van kracht, op een smalle strook aan de westzijde (tegen het kanaal) is de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 uitsnede van het bestemmingsplan 'Kanaalzicht' ter hoogte van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. In dit hoofdstuk is het beoogde plan beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid van dit plan en hoofdstuk 6 op het aspect handhaving. In hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin de regels op het plan worden toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De ontwikkeling Nieuwe Vesting is gelegen in de wijk De Struyten in het zuiden van de kern Hellevoetsluis en wordt globaal begrensd door de weg Molshoek in het noorden de oostkant wordt begrensd door de wegen Molshoek en Dreef. Het zuiden wordt begrenst door de Vlasakkerlaan en de Kanaalweg Oostzijde begrenst de west kant. Het gebied Molshoek bestond globaal uit drie delen, een verouderd bedrijventerrein, een volkstuinencomplex en een bestaand park. De woningbouw op de locatie Molshoek wordt gefaseerd ontwikkeld. Op onderstaande afbeelding is de planbegrenzing van de totale ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0003.jpg"

figuur 2.1 Ontwikkelgebied Nieuwe Vesting totaal

De Struyten ligt aan de oostkant van de Vesting en is gebouwd eind jaren zeventig en tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ten Noorden van de wijk ligt het hoofdwinkelcentrum van Hellevoetsluis: De Struytse Hoeck. Aan de zuidkant ligt het Haringvliet. Langs het Kanaal door Voorne ligt de buurt Kanaalzicht, het plangebied valt binnen deze buurt. Deze buurt heeft slechts 42 woningen, de andere buurten (Wittens Hoeck, Gorsingen Hoeck en Hooghen Hoeck) hebben allemaal rond de 1.000 woningen en 2.200 tot 2.800 inwoners.

De Struyten bestaat uit hoefijzervormige en gebogen blokken woningen met achtertuinen en speelplekjes. De wijk is compact door korte rijtjes woningen. Uitzondering hierop vormen de buurten Hooghen Hoeck en Kanaalzicht. Hier is meer variatie te vinden door autovrije woonpaden, pleintjes, kwadrantwoningen en huizen langs het kanaal.

2.2 Toekomstige situatie

Stedenbouwkundig plan

Voor de bouw van de Nieuwe Vesting op de locatie Molshoek is een stedenbouwkundig plan opgesteld, zie bijlage 1. De hoofdopzet van het nieuwe plan is opgebouwd uit een aantal te realiseren doelstellingen. Ten eerste het creëren van een woonmilieu met een sterk volume, qua vorm en uitstralingverontreiniging, om een nieuw gezicht te bieden aan de ruimte van het Kanaal door Voorne. Ten tweede wordt één langzaam verkeerslijn vanuit de bestaande wijk, lopende in de oost-west richting, direct verbonden met de Kanaalzone. Op de derde plaats is de wateropgave zodanig ruimtelijk vertaald dat de nieuwe waterstructuur op een logische wijze aansluit op de bestaande waterstructuur. De singel langs de Dreef wordt op een gepaste wijze begeleid met grondgebonden woningen. Bij de verkavelingopzet is aangesloten op de richtingenstructuur van de bestaande wijk.

Ruimtelijke uitgangspunten

Vanuit het ruimtelijk aspect zijn er belangrijke aandachtspunten die bij het stedenbouwkundig plan en de verdere uitwerking moeten worden betrokken. Deze punten zijn:

  • middelhoogbouw in 4 à 5 lagen, met accenten in 6 lagen (conform welstandsnota) Rekening houden met water- en groenstructuren (inclusief spelen, totaal 30% van het plangebied);
  • de doorgaande structuren voor langzaam verkeer vanuit Wittens Hoeck naar het kanaal in het plan opnemen;
  • eventueel inpassing van voorzieningen, in het Masterplan als ‘steppingstones’ genoemd, zijn in het plangebied van Molshoek niet haalbaar. Uit onderzoek is gebleken dat extra schoolruimte ook niet nodig is. Voor de nieuwe bewoners kan gebruik worden gemaakt van de bestaande voorzieningen (o.a. in Wittens Hoeck);
  • het tracé van het trambaanpad in het plan integreren en verbijzonderen;
  • rekening houden met een doorlopende veilige fietsroute en wandelpad langs het Kanaal.

Uitgangspunten wonen en verkeer

Vanuit de verkeersoptiek dienen de volgende punten te worden meegenomen bij de stedenbouwkundige planuitwerking. De verkeerspunten staan hieronder opgesomd:

  • verkeersluw maken zuidelijk deel Kanaalweg Oostzijde, geen verbinding met de brug voor gemotoriseerd verkeer;
  • geen extra verkeersbelasting op de Dreef (in Wittens Hoeck) door fysieke maatregelen;
  • voor het parkeren ruimte bieden aan de normstelling van 1,7 en 1,9 pp /woning, volgens de Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011;
  • parkeren bij gestapelde woningen: zoveel mogelijk onder de bebouwing. De garages worden half verdiept aangelegd.

Fase 1 en 2

De bouw van fase 1 is afgerond en fase 2 wordt momenteel gerealiseerd. In fase 2 is een beoogd blok appartementen niet gerealiseerd. Daarvoor in de plaats worden enkele herenhuizen gebouwd. Het appartementenblok wordt in fase 3 alsnog gerealiseerd.

Fase 3

Het voorliggende plan voorziet in het mogelijk maken van de 3e fase van de wijk Nieuwe Vesting. Fase 3 voorziet in bouw van in totaal 78 woningen in verschillende woonvormen.

Er worden twee appartementencomplexen aan de kanaalzijde beoogd. Het noordelijke bouwblok bestaat uit vijf bouwlagen en biedt ruimte aan 30 appartementen. Het zuidelijke complex biedt ruimte aan 16 ruime appartementen verdeeld over vier bouwlagen.

Aan de oostzijde van het plangebied komen twee bungalows voor senioren, één semi vrijstaande woning en acht twee-onder-één kap woningen.

Op het middenterrein komen van noord naar zuid 4 blokken rijwoningen in twee typen. De noordelijke twee blokken hebben ieder zes kleinere woningen en de twee zuidelijke blokken zeven ruimere rijwoningen.

Verder voorziet het plan in de benodigde infrastructuur en parkeerplaatsen, water en groen. In bijlage 2 is het verkavelingsvoorstel opgenomen. Tevens bevat het document enkele impressies van het beoogde bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Verkaveling Nieuwe vesting Fase 3 (bron: van Wijnen West B.V.)

Zones

Vanuit de stedenbouwkundige opzet is een gebiedsindeling gemaakt voor het definiëren van de beeldkwaliteit. Vanuit deze opzet zijn de volgende elementen uitgewerkt met een referentie voor architectuur/ oriëntatie, bouwmassa / dakvormen alsmede voor het kleur/ materiaalpalet. Daarnaast zijn bijzondere aansluitingen op de openbare ruimte zoals erfscheidingen meegenomen. Het stedenbouwkundig plan maakt een duidelijk gebaar in sfeer bij de randbebouwing langs het kanaal. In de opzet van het plan komen er twee sferen samen, nl. de sfeer van de kanaalzone en die vanuit de bestaande wijk. De hoofdstructuur van het plan biedt een bijzondere uitwerking van de waterloop vanuit de wijk met de kanaalzone en met de aansluiting van de woonbebouwing op de bestaande bebouwing, ter weerszijde van de waterloop langs de Dreef. Deze waterlopen zijn op twee manieren opgepakt: het deel dat aansluit op de kanaalzone in de vorm van een gracht en de waterloop langs de Dreef in de vorm van een singel.

Deze twee sferen bieden de volgende onderdelen voor de beeldkwaliteit:

  • Kanaal;
  • Gracht;
  • Singel;
  • Laan + hof.


Juist door deze stedelijke verweving is Kanaal en Gracht verwant aan elkaar. En zijn Singel en Laan + hof op zich ook weer verwant aan elkaar. Eén en ander uit zich onder meer in sfeerbepalende elementen zoals kapstructuren, in verticale en horizontale geleding en aansluitingen op het openbaar gebied. Er is voor het plangebied, voor bebouwing en openbare ruimte een samenhangend kleur- en materiaalpalet samengesteld.

Trambaanpad

Belangrijk uitgangspunt bij de uitwerking en inrichting van het openbaar gebied is, onder meer, de blijvende herkenbaarheid en zichtbaarheid van het historische Trambaanpad. Deze strook openbaar gebied zal ten minste worden uitgevoerd in de breedte gelijk aan bestaande Trambaanpad. De materialisatie bestaat uit schelpen of grind en wordt aan weerszijden geflankeerd door doorlopend groen (gras). Bij de verdere uitwerking van het ontwerp en de realisatie zal er voor worden gezorgd dat het pad niet geheel of gedeeltelijk gebruikt kan worden als parkeerplaats. Het ontwerp zal zo worden uitgevoerd dat het openbaar gebied zoveel als mogelijk vrij blijft van overhellende onderdelen van de op de aangrenzende dwarsparkeerplaatsen geplaatste motorvoertuigen.


Kanaal

De bebouwing in deze zone bestaat uit blokken met een stedelijk statig karakter die een duidelijk beeld aanbieden aan de kanaalzone. Het gaat om appartementenblokken met qua beeld een duidelijke samenhang. Het parkeren gebeurt in een half verdiepte parkeerlaag onder de appartementen.


Gracht

De rijwoningen aan de verbindende waterloop in het plangebied hebben een stedelijk karakter. In het plan krijgt de waterloop met het woonblok een steenachtige uitwerking, waarbij de woningen bereikbaar zijn met bruggen. Het gaat om grondgebonden woningen, waarbij naast de woningen, de gracht en de bruggen de sfeer bepalen. Het parkeren geschiedt op de voorruimte aan de gracht en langs het kanaal.


Singel

In deze zone staan geschakelde twee onder een kap woningen aan de groene singel, die aansluit op de bestaande woonwijk. Naast de woningen zijn waterloop en groenstructuur beeldbepalend. De woningen hebben voor- en achtertuinen. Het parkeren geschiedt grotendeels op eigen erf.


Laan + hof

In de zone achter de bebouwing van de kanaal en parkzone staan grondgebonden rijwoningen met voor en achtertuinen, gelegen aan een laan of aan een hof. In de openbare ruimte wordt geparkeerd.

Fase 3C

Naast de ontwikkeling van fase 3 (a en b) wordt momenteel onderzocht of de ontwikkeling van fase 3c mogelijk is. Het gaat om de locatie ter hoogte van Molshoek 12, aan de noordzijde van fase 3. Ten behoeve van de ontwikkeling van fase 3c is in de regionale woningbouwprogrammering rekening gehouden met de realisatie van vijf woningen. Er is sprake van een financiël haalbaar plan als er 10 woningen kunnen worden gebouwd. De ontbrekende vijf woningen (op basis van de regionale woningbouwprogrammering) kunnen in mindering worden gebracht bij het aantal maximaal te realiseren woningen in het voorliggende bestemmingsplan. Het maximaal aantal te bouwen woningen in fase 3 a/b is om die reden beperkt tot 78 woningen in het vastgesteld bestemmingsplan. Het aantal te realiseren woningen blijft daarmee in lijn met de woningbouwafspraken.

Voor de ontwikkeling van fase 3c wordt een eigen planologische procedure doorlopen.

Hoofdstuk 3 Relevante beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/Barro

Vanuit het Rijksbeleid zijn de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) van belang. Zowel de SVIR als het Barro zijn van een dusdanig abstractieniveau dat gesteld kan worden dat dit de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg staat. Vanuit het Rijksbeleid/Rijkswetgeving is wel de ladder van duurzame verstedelijking van belang. Dit wordt in deze paragraaf behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van bedrijven naar een woonfunctie met 78 woningen en wordt gelet op het aantal woningen gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is de behoefte beschreven. Hiervoor wordt verwezen naar de toetsing aan het provinciaal beleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleidskader

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 12 januari 2017)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en meermaals (gedeeltelijk) herzien, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Wonen en werken

De woningmarkt is een voorraadmarkt. In een gedeelte van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.

De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Voor de regio Voorne-Putten is tevens een specifieke woningmarktverkenning uitgevoerd (ABF Research, 25 april 2017). Woningbouw zal binnen de provincie Zuid-Holland voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie (Rotterdam en andere grote steden). Het grootste deel van de woningbehoefte betreft woningen in een centrum-stedelijk, buitencentrum- of centrum-dorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio's over de actualisering van regionale woonvisies.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' en geeft invulling aan rode draad 1 en 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0005.png"

Figuur 3.1: Bestaand stads- en dorpsgebied (bron: Provincie Zuid-Holland).

3.2.2 Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 12 januari 2017)

In samenhang met de structuurvisie Ruimte en Mobiliteit is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het plan.

Artikel 2.1.1, Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

a: De stedelijke ontwikkeling voorziet in de actuele behoefte die is afgestemd in de regio Rotterdam middels de woningmarktafspraken die in 2019 zijn ondertekend. Het bod wat de gemeente Hellevoetsluis gedaan heeft, bevat 1.160 woningen, wat conform de door het ABF (2017) berekende woningbehoefte voor Hellevoetsluis is. Het project Nieuwe Vesting Fase 3 is onderdeel van het woningbouwprogramma uit het bod dat de gemeente heeft gedaan. Dit bod, inclusief het woningbouwprogramma, is tevens afgestemd en geaccepteerd door de provincie.

b: De ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied.

c: Onderdeel c is niet van toepassing.

In 2018 is de Provincie Zuid-Holland afgestapt van een eigen provinciale ladder voor duurzame verstedelijking. Er is een verwijzing naar de rijksladder opgenomen in de Verordening ruimte om het provinciaal belang bij toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking te benadrukken.

Verstedelijkingsprogramma, Dat spreken we af' (2014) en Woonvisie Voorne - Putten 2016-2020 (actualisatie 2017)

In 2010 zijn verstedelijkingsafspraken gemaakt met de regiogemeenten in de subregio Voorne-Putten, de regio Rotterdam en de Provincie Zuid-Holland. Deze zijn uitgewerkt, vernieuwd en vastgelegd in het verstedelijkingsprogramma 'Dat spreken we af' (2014) gemaakt over het bouwprogramma in de periode 2014 - 2020. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die nog in hoofdzaak kwantitatief van aard zijn, wordt in de Woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 (november 2015) ingespeeld op de bestaande en gewenste kwaliteiten van het woningaanbod, als ook de te verwachten bevolkingstransitie, zodat het toekomstig aanbod aan woningen zo veel mogelijk aansluit bij de huidige en toekomstige vraag van de inwoners.

Op basis van de huidige woningvoorraad en woonmilieus en de toekomstige vraag is er vooral behoefte aan dorpse en landelijke woonmilieus. Daarbij is een afname van het sub-urbaan grondgebonden woonmilieu gewenst. Dit is iets om rekening mee te houden bij herstructurering. Bij het planaanbod voor de komende tien jaar valt echter op dat er verreweg de meeste toevoegingen plaats vinden in de sub-urbaan compact (28%) en dorpse woonmilieus (22%). Het sub-urbaan compacte woonmilieu is vooral aanwezig in de kernen van Spijkenisse en Hellevoetsluis en in geringere mate Brielle. In de regio Rotterdam is er echter een overschot aan dit woonmilieu. Hierbij moet vooral gedacht worden aan de galerijflats en portiekflats uit de zestiger, zeventiger en tachtiger jaren die vaak alleen om nog om de gunstige huur- of koopprijs gewild zijn bij woningzoekenden. In het planaanbod op Voorne-Putten zijn veel appartementen opgenomen in het compacte woonmilieu die wel voldoen aan de huidige eisen van de woningzoekenden met betrekking tot kwaliteit en levensloopbestendigheid.

De grote hoeveelheid appartementen in de woningbouwplanning komt tegemoet aan de vraag die voortkomt uit de vergrijzing (gelijkvloers wonen). Bij nieuwbouw zal de betaalbaarheid zich al snel vertalen in compact met minder kamers of met minder kwaliteit. De wens van deze woningzoekenden is echter vaak groter dan de portemonnee en zijn daarom moeilijk te verleiden naar deze compacte woning met minder of kleinere kamers.

Toetsing

Vanuit vergrijzing en afgezet tegen de huidige woningvoorraad, ligt er een duidelijke vraag naar ruime gelijkvloerse woningen. Het planvoornemen sluit met een mix aan appartementen en grondgebonden woningen aan op het regionale beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0006.png"

Figuur 3.2: woningbouwprogramma Nieuwe vesting Fase 3 (bron: van Wijnen West B.V.)

3.2.3 Regionale woningmarktafspraken 2018-2030

Op 20 september 2016 heeft de Provincie Zuid-Holland het gemeentelijk Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (SvWrR) verzocht om de regionale woonvisie vóór 1 juli 2017 te actualiseren. Het verzochte actualisatie document is in de zomer van 2017 opgeleverd en verstuurd aan de PZH. In de aanvaardingsbrief van november 2017 heeft de provincie het SvWrR laten weten dat alle woningbouwplannen voor de gehele regio Rotterdam voor de periode na 2020 niet aanvaard worden, totdat inzichtelijk en aannemelijk is geworden dat een passend aanbod is opgenomen voor de sociale doelgroep. 

Het SvWrR heeft inzichtelijk gemaakt hoe groot de opgave is om voldoende aanbod te hebben voor de sociale doelgroep en heeft de ambitie om de sociale woningvoorraad meer over de regio te verspreiden. Naar aanleiding daarvan hebben de veertien gemeenten een bod gedaan om inzichtelijk te maken wat zij in de periode tot en met 2030 voornemens zijn te bouwen en daarmee kunnen en willen bijdragen aan de regionale sociale opgave. De biedingen van de gemeenten zijn onderdeel van het regio akkoord waarbij nadere procesafspraken tussen de regiogemeenten, corporaties en provincie worden bekrachtigd.

In het bod van Hellevoetsluis is sociale woningbouw toegevoegd om bij te dragen aan de regionale opgave. Op de planlijst, welke de provincie middels het invullen van de planmonitor heeft ontvangen, is opgenomen dat deze sociale woningbouw gaat plaatsvinden op andere locaties dan die van de Nieuwe Vesting Fase 3. De overweging hierbij is geweest dat ook binnen Hellevoetsluis de sociale woningvoorraad goed moet worden verspreid over de gehele gemeente.

Inmiddels zijn de regionale woningmarktafspraken ondertekend en is het bod van Hellevoetsluis geaccepteerd door de Provincie. Hiermee heeft er ook regionale afstemming binnen de regio Rotterdam plaatsgevonden.  

3.2.4 Routekaart Duurzaam Voorne Putten

In de Routekaart Duurzaam Voorne Putten is als doelstelling opgenomen dat de regio Voorne-Putten in 2040 energieneutraal en circulair wil zijn. Hierin is gekozen voor het ambitieuze scenario wat betekent dat er de komende jaren versneld moet gaan worden. Dit door het realiseren van een stijging van ruim 4% duurzame energie per jaar.

De meest duurzame energie is de energie die niet verbruikt wordt. Dit betekent dat er bij nieuwbouw sterk ingezet moet worden op energiebesparing. De energie die wel gebruikt wordt moet zo veel mogelijk duurzaam worden opgewekt (o.a. door middel van zonnepanelen, (lucht)warmtepompen, of ander duurzame energiebronnen. Door middel van het opstellen van een energievisie moet dit inzichtelijk worden gemaakt. Vanaf 2021 moet alle nieuwbouw wettelijk gezien voldoen aan de norm van een Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). Een groot deel van de opgaven om in 2040 energieneutraal te worden is het vinden van betaalbare, betrouwbare en duurzame alternatieven voor aardgas. In de Routekaart Duurzaam Voorne Putten is het uitgangspunt is dat nieuwe projecten vanaf 2018 aardgasvrij wordt gerealiseerd.

In de routekaart Duurzaam Voorne-Putten zijn ook ambities opgenomen voor circulaire bouw en natuurinclusief bouwen. Natuur inclusief bouwen en ontwerpen houdt in dat gebouwen en de openbare ruimte niet alleen een functie hebben voor mensen maar tegelijkertijd ook een bijdrage leveren aan biodiversiteit en ecologie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+

Het project Molshoek is in de gemeentelijke structuurvisie opgenomen. “Als de bedrijvigheid van de Molshoek verdwijnt, ontstaan hier grote kansen om een nieuw woonmilieu aan de Kanaalzone toe te voegen. Dit woongebied kan dan als de verbinding tussen het winkelcentrum en het Veerhavengebied en De Vesting fungeren. In principe is het gehele gebied van de Molshoek en het ten zuiden ervan liggende volkstuinencomplex in te vullen als een evenwichtig woongebied, waarbij wonen, recreëren, groen en water belangrijke componenten zijn.”

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: Structuurvisie

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Op 18 februari 2010 is de Welstandsnota vervangen door de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De gebiedsindeling is ten opzichte van de Welstandsnota uit 2005 gewijzigd. De bouwperiode blijft een belangrijke factor maar vooral de ruimtelijke en functionele opzet van gebieden zijn leidend geworden. Daarnaast zijn nieuwe objectgerichte criteria opgesteld voor specifieke gebouwen en bouwwerken zoals boerderijen en basisscholen. Voor de welstandscriteria wordt verwezen naar de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het projectgebied is aangemerkt als ontwikkelingslocatie.

3.3.3 Woonvisie 2016-2020

De ambitie voor het lokale woonbeleid is: “Voor alle inwoners van de gemeente kunnen voorzien in een geschikte woning – passend bij de levensfase en de wensen met betrekking tot woning en woonmilieu –en een betaalbare woning –passend bij de financiële mogelijkheden en wensen”. Middelen hiervoor zijn de aanwezige woningvoorraad en de nieuwbouwproductie als aanvulling van de tekorten in de voorraad.

Bij de concrete invulling van het stedelijk gebied, zoals woningbouwplannen, verdient met name de doelgroep senioren de aandacht. Het gebied is vanwege zijn rust en nabijheid van voorzieningen uitermate goed geschikt voor woningbouw voor senioren en bijpassende voorzieningen.

De beoogde ontwikkeling is, mede dankzij de ontwikkeling van woningen ten behoeve van senioren, passend binnen het gestelde in Hellevoetsluis 2015+. De ontwikkeling is in de gemeentelijke planning opgenomen.

3.3.4 Groenstructuurplan 2010-2020

Op 10 december 2009 is het Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020 vastgesteld.

Het Groenstructuurplan heeft als doel het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur op termijn verder te ontwikkelen. Om dat te bereiken heeft het de volgende status:

  • 1. het Groenstructuurplan 2010-2020 vormt het beleidskader voor gemeentelijk beleid;
  • 2. het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en;
  • 3. het uitvoeringskader voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte.

Alle ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven zullen worden getoetst aan het nieuwe Groenstructuurplan en de streefbeelden die daarin zijn opgenomen.

In het Groenstructuurplan zijn in totaal elf groenstructuren uitgewerkt die kenmerkend zijn voor Voorne-Putten en Hellevoetsluis. Het plangebied ligt zelf niet binnen een specifieke groenstructuur maar het naastgelegen Kanaal door Voorne maakt wel onderdeel uit van de groenstructuur watergangen. De watergangen en vijvers binnen de bebouwde kom zijn naast drooglegging van het woongebied en waterberging belangrijk voor de beleving en ecologie. Bij het kanaal wordt ingezet op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, beleving van het water door drijvende verblijfsaccommodaties en logische verbinding naar de Vesting. Bij het ontwerpen van het stedenbouwkundige plan van Molshoek is rekening gehouden met de kernwaarden van de groenstructuur watergangen.

Voor nieuwe ontwikkeling bestaat het streven om de gronden voor minimaal 30% te reserveren voor groen, water en spelen. Voor de ontwikkeling Nieuwe vesting fase 3 kan slechts beperkt aan dit streven invulling worden gegeven. Oorzaak is de hogere parkeernorm die wordt gehanteerd waardoor groen is vervangen door stenen parkeerplaatsen. In het definitieve ontwerp zal worden gezocht naar compensatiemogelijkheden zoals het toepassen van groene hagen als erfafscheiding, het toepassen van groene daken op de appartementsgebouwen en het beperken van private tuinverharding.

3.3.5 Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu

Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid is het “inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis”. Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische-, economische- en sociale waarden in evenwicht“. Dit wordt ook wel weergegeven met de drie P's namelijk People (sociale aspecten), Planet (milieuaspecten) en Profit (economische aspecten)

Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:

  • Sociale aspecten (Participatie en samenwerking en Kennisdeling en innovatie).
  • Milieuaspecten (Geluid, Luchtkwaliteit & Geur, (Externe) veiligheid, Bodem, Water, Groen & ecologie, Energie & materialen, Afval & grondstoffen).
  • Economische aspecten (Duurzaam inkopen en aanbesteden, Werkgelegenheid, Duurzame mobiliteit, Duurzame verdienmodellen).

Om te zorgen voor een goede inbedding in de gemeentelijke organisatie worden bovengenoemde duurzaamheidaspecten thematisch beschouwd. Deze thema's zijn:

  • 1. Duurzame leefomgeving
  • 2. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling
  • 3. Duurzame bedrijvigheid
  • 4. Duurzame gemeentelijk bedrijfsvoering

Voor het voorliggende plan is het thema duurzaam ruimtelijke ontwikkeling relevant.

Thema duurzame ruimtelijke ontwikkeling

Bij een duurzame ruimtelijke ontwikkeling vindt een integrale afweging plaats van de verschillende duurzaamheidaspecten binnen de drie P's (sociale aspecten, milieu aspecten en economische aspecten). Dit betekent dat de ontwikkeling economisch haalbaar moet zijn, alle partijen (initiatiefnemers, huidige en toekomstige bewoners en andere belangenorganisaties) actief betrokken zijn bij de ontwikkeling, de milieukwaliteit niet achteruitgaat of zelfs verbetert, er voldoende (ecologisch) groen en water wordt aangelegd, duurzame energieopties en materialen worden overwogen en duurzame mobiliteit als wandelen, fietsen, elektrisch- en openbaar vervoer wordt gestimuleerd.

GPR Stedenbouw en GPR Gebouw

In het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid is vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van respectievelijk een stedenbouwkundig plan of een gebouw. De GPR stedenbouw heeft de volgende thema's: Energie, Ruimte & Voorraden, Welzijn & Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Bij de GPR gebouw wordt gekeken naar de thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Voor zowel de GPR stedenbouw als GPR gebouw kan per thema een score tussen de 1 en 10 gehaald worden. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een gemiddelde score van 8 voor alle thema's en een score van 9 op het gebied van Energie.

Energie

De algehele doelstelling van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is de CO2 uitstoot terug te dringen. De algemene doelstelling is een CO2 reductie te bewerkstelligen van 40% in 2025 ten opzichte van 1990. Samen met de andere gemeente op Voorne-Putten wil Hellevoetsluis in 2040 energieneutraal zijn. Dit door in te zetten op energiebesparing en op het verhogen van het aandeel duurzame energie. In het kader van de Wet Voortgang Energie Transitie (VET) vervalt de aansluitplicht op aardgas voor alle nieuwe ontwikkelingen waar op 1 juli 2018 nog geen omgevingsvergunning voor in is gediend of is verleend.

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Hellevoetsluis stimuleert natuurinclusief bouwen en ontwerpen, zodat gebouwen niet alleen een functie voor mensen hebben, maar tegelijk ook een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in de stad. De gemeente zet zich met name in voor het behoud van de huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen in de stad en vraagt de ontwikkelaar daarom om nestvoorzieningen voor gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen in de bebouwing op te nemen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van inbouwstenen, speciale dakpannen, vogelvides en / of voor vleermuizen toegankelijke spouwmuren.

De ontwikkelaar wordt tevens gevraagd om te onderzoeken welke andere mogelijkheden er voor natuurinclusief bouwen zijn binnen het plangebied. Hiervoor kan hij de Checklist Groen Bouwen van de vogelbescherming invullen (www.checklistgroenbouwen.nl). Mogelijke andere maatregelen die de ontwikkelaar kan nemen in het kader van natuurinclusief bouwen, zijn groene of bruine daken, groene gevels, robuust en ecologisch ingericht openbaar groen, natuurvriendelijke oevers en nestvoorzieningen voor andere vogelsoorten.

Toepassing

In het ontwerp van het woongebied wordt rekening gehouden met het beleid ten aanzien van duurzaamheid. Zo wordt er gestreefd naar gasloos bouwen en zullen de appartementengebouwen gebruikt worden om duurzame energie installaties te installeren zoals zonnepanelen en lucht-, en waterpompen.

Ten aanzien van natuurinclusief bouwen heeft de ontwikkelaar aangegeven op diverse plekken nestkasten en/of inbouwstenen te plaatsen dan wel in te bouwen.

3.3.6 Overig gemeentelijk beleid

Naast de Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+ kent de gemeente Hellevoetsluis de volgende beleidsdocumenten:

  • Visie op verbeterlocaties en actualisatie 2015;
  • Geluidbeleidsplan 2008-2017;
  • Luchtbeleidsplan 2008-2017;
  • Beleidsvisie Externe Veiligheid (2008-2017);
  • Watertakenplan 2017-2021;
  • Parkeernormen Hellevoetsluis 2011;
  • Nota bodembeleid 2012-2022;
  • Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan 2013.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met bovengenoemd gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie

De ontwikkeling van Nieuwe Vesting fase 3 is conform het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en kent geen raakvlak met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Zoals in paragraaf 1.1. reeds is beschreven, is na de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan het aantal te bouwen woningen aangepast van 83 naar 78. Dit heeft vooral een effect op de aspecten verkeersgeneratie, parkeren en de stikstofberekening. Voor de overige aspecten gaat het vooral om tekstuele aanpassing. Omdat het om een verlaging van de aantallen gaat wordt gesteld dat de conclusies uit de reeds eerder uitgevoerde onderzoeken niet wijzigen. In enkele gevallen zal de uitkomst wellicht marginaal gunstiger uitvallen (ten aanzien van de omgeving).

Daarnaast is de stikstofdepositie als gevolg van ontwikkelingen een belangrijke(re) rol gaan spelen in de ruimtelijke ordening. Om die reden is de uitstoot van de ontwikkeling, zowel in de gebruik- als aanlegfase berekend, om zo de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura2000 gebieden inzichtelijk te maken. Dit komt verder aan bod in paragraaf 4.9. De m.e.r. aanmeldnotitie is hierop aangepast, en deze wordt opnieuw bekrachtigd met een besluit vóór de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 78 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Op 22 mei 2019 is bij besluit van de gemeenteraad vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 10.

Gedurende de procedure van het bestemmingsplan is, naar aanleiding van de uitspraak over de PAS (Programma Aanpak Stikstof), de stikstofdepositie als gevolg van ontwikkelingen onder een vergrootglas komen te liggen. Naar aanleiding daarvan is de m.e.r. aanmeldnotitie aangevuld. De eerdere conclusies wijzigen niet. Dit moet nog wel worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. De gebruikelijke besluitvorming voor de vaststelling van het bestemmingsplan (door B&W en raad) wordt aangevuld met het opnieuw instemmen met de aangepaste aanmeldnotitie en bekrachtiging van eerder genomen besluit om geen m.e.r. procedure te doorlopen.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 78 woningen op een voormalig bedrijventerrein aan de Molshoek die ontsloten wordt via de Kanaalweg Oostzijde en het Spoorpad. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte. De kencijfers uit de Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011 zijn toegepast om de parkeervraag te bepalen. De verkeersgeneratie is berekend met de kencijfers van het CROW (publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie).

Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied Nieuwe Vesting fase 3 is gelegen aan de Molshoek en sluit in het westen aan op de Kanaalweg Oostzijde. In het zuiden wordt het plangebied ontsloten via de Vierasser en de Spoorbaan op de Vlasakkerlaan. De Molshoek is een smalle erftoegangsweg en wordt heringericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De Kanaalweg Oostzijde is een smalle doodlopende weg en ontsluit het plangebied, de water gerelateerde functies en bestaande woningen. De weg sluit in het zuiden aan op de Stationsweg/Vlasakkerlaan.

De Vlasakkerlaan is ingericht als erftoegangsweg met suggestiestroken en een maximumsnelheid van 50 km/uur. Op het wegvak zijn enkele snelheidsremmende maatregelen gerealiseerd zoals een drempel en wegversmallingen. Aangezien de snelheid afwijkt van de CROW-richtlijn valt de weg onder de categorie grijze weg. De Vlasakkerlaan gaat over in de Plataanlaan. Deze sluit in het noorden aan op De Sprong en vervolgens op de Amnesty Internationallaan en de Kanaalweg Westzijde. De Amnesty Internationallaan gaat in het westen over in de N497 en sluit aan op de N57. De Kanaalweg Westzijde gaat in het noordoosten over in de N494 en sluit aan op de N218. Via deze provinciale wegen bereikt men vanaf het plangebied de A15 in circa 15-20 minuten.

Kanaalweg Oostzijde

De wens bestaat om het zuidelijk deel van de Kanaalweg Oostzijde (globaal ter hoogte van fase 1 en 2) verkeersluw te maken. Om dit voor elkaar te krijgen wordt gedacht aan een knip tussen de Spoorbaan en de Kanaalweg Oostzijde. Op welke manier die knip wordt gerealiseerd is nu nog niet bekend. Van belang is dat de route wel kan worden gebruikt bij calamiteiten. De feitelijke maatregel zal te zijner tijd op basis van een verkeersbesluit worden geregeld.

Openbaar vervoer

Lijnbus 105 en 106 rijden over de Vlasakkerlaan en verbindt Hellevoetsluis (Amnesty Internationallaan) met het metrostation Spijkenisse. De bushalte Vlasakkerlaan ligt op circa 400 meter van het plangebied.

Langzaam verkeer

De Kanaalweg Oostzijde is een secundaire fietsroute (GVVP Hellevoetsluis 2013) en sluit in het noorden aan op de primaire fietsroutes rondom het winkelcentrum De Struytse Hoek. De suggestiestroken voor fietsers op de Vlasakkerlaan zijn onderdeel van de primaire fietsroutes binnen de gemeente.

Parkeren

Conform de 'Nota Parkeernormen Hellevoetsluis 2011' is de parkeerbehoefte berekend. Het plangebied omvat woningen van type I en II. Woning type I zijn grondgebonden woningen met een woonoppervlakte van < 110 m² en appartementen met een woonoppervlakte van < 100 m2. Woning type II zijn grondgebonden woningen met een woonoppervlakte van 110 – 155 m2 en appartementen met een woonoppervlakte van 100 – 125 m2.

De berekening in de tabel gaat uit van het voormalige aantal van 83 woningen. Dit is gedurende de procedure verlaagd naar 78 het is niet duidelijk welk type woning wordt verminderd derhalve is de tabel niet aangepast, dit zal per saldo iets gunstiger uitpakken voor de omgeving.

Tabel 4.1 – Parkeervraag plangebied

Woning     Aantal   Parkeerkencijfer   Parkeervraag  
Woning type I   Appartementen (complex noord)   30   1,7 pp/woning   51  
Woning type II   Twee-onder-een-kap   8   1,9 pp/woning   15,2  
  Semi vrijstaand   1   1,9 pp/woning   1,9  
  Seniorenbungalow   2   1,9 pp/woning   3,8  
  Rijwoningen (met uitbouw)   14   1,9 pp/woning   26,6  
  Rijwoningen   12   1,9 pp/woning   22,8  
  Appartementen (complex zuid)   16   1,9 pp/woning   30,4  
Totaal     83     151,7  

De totale parkeervraag voor het plangebied komt uit op 152 (afgerond) parkeerplaatsen. De nodige parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte en op eigen terrein gerealiseerd. Er worden 53 parkeerplaatsen op eigen terrein en 99 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd. De ontwikkeling voorziet daarmee volledig in de eigen parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Zowel de huidige (oude) situatie als de nieuwe situatie zorgt voor een zeker verkeersaanbod. De verkeersgeneratie is berekend met de kencijfers uit CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Hiervoor is uitgegaan van de gemiddelde norm voor matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom conform de toepassing van de parkeerkencijfers in de gemeentelijke nota. In tabel 4.2 is de berekening van de verkeersgeneratie voor het plangebied weergegeven.

De berekening in de tabel gaat uit van het voormalige aantal van 83 woningen. Dit is gedurende de procedure verlaagd naar 78 het is niet duidelijk welk€ type woning wordt verminderd derhalve is de tabel niet aangepast, dit zal per saldo iets gunstiger uitpakken voor de omgeving.

Tabel 4.2 – Verkeersgeneratie plangebied

Woning     Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
        Mvt/etmaal weekdag   Mvt/etmaal werkdag  
Seniorenbungalow   Koop, twee-onder-een-kap   2   7,8 mvt/woning   15,6   17,3  
Rijwoningen (met uitbouw)   Koop, tussen/hoek   14   7,1 mvt/woning   99,4   110,3  
Rijwoningen   Koop, tussen/hoek   12   7,1 mvt/woning   85,2   94,6  
Appartementen (complex noord)   Huur etage, midden/goedkoop   30   3,6 mvt/woning   108   119,9  
Twee-onder-een-kap   Koop, twee-onder-een-kap   8   7,8 mvt/woning   62,4   69,3  
Semi vrijstaand   koop, half vrijstaand   1   7,8 mvt/woning   7,8   8,6  
Appartementen (complex zuid)   Koop, etage, midden   16   5,6 mvt/woning   89,6   99,5  
Totaal     83     468   520  

De toekomstige situatie zorgt voor een verkeersgeneratie van 468 mvt/weekdag etmaal. De etmaal intensiteit voor een werkdag komt uit op 520 mvt.

Om de verkeerseffecten ten gevolge van de ontwikkeling inzichtelijk te maken is de verkeerstoename toebedeeld aan de ontsluitende wegen. Naar verwachting zal het merendeel via de Vlasakkerlaan en Plataanlaan rijden. De Vlasakkerlaan heeft volgens de geluidkaart van de gemeente Hellevoetsluis in 2030 een verkeersintensiteit van 3.666 mvt/etmaal. De Plataanlaan heeft volgens de geluidkaart in 2030 een verkeersintensiteit van 9.353 mvt/etmaal.

Een gebiedsontsluitingsweg kan een capaciteit verwerken van circa 25.000 mvt/etmaal (CROW 2012). Dit getal van 25.000 mvt/etmaal is een theoretisch maximum. Doorgaans rijdt 8% á 12% (gemiddeld 10%) van het etmaal-verkeer in het spitsuur. Kruispunten en rotondes zijn daarbij bepalend voor de daadwerkelijke capaciteit. De maximale capaciteit voor een wegvak ligt op 1.800 mvt/uur en voor kruispunten tussen de 600 en 900 mvt/uur. De praktische capaciteit ligt dan op 6.000 á 9.000 mvt per rijrichting per etmaal en voor beide rijrichtingen op 12.000 tot 18.000 mvt/etmaal.

De verkeersintensiteit op de Vlasakkerlaan zal als gevolg van de ontwikkeling toenemen, maar zal verkeerskundig gezien niet leiden tot afwikkelingsproblemen.

Conclusie

Het plangebied wordt ontsloten via de Kanaalweg Oostzijde en Spoorbaan met in achtneming van de wens tussen de Kanaalweg OZ en Spoorbaan en knip te maken. Deze straten komen uit op de Vlasakkerlaan, een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. De bereikbaarheid is voor alle modaliteiten goed. De verkeersgeneratie van circa 468 mvt/etmaal als gevolg van de ontwikkeling kan goed afgewikkeld worden op de Vlasakkerlaan. De parkeerbehoefte, van 152 parkeerplaatsen, wordt volledig opgevangen in het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een milieugevoelige functie. Het plan omvat de herontwikkeling van een bedrijventerrein naar woongebied. Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustige woonwijk. Direct ten noorden van het plangebied staat een (kantoor)gebouw, Molshoek 12-14. Op deze gronden rust de bestemming Gemengd. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kantoren toegestaan. Dergelijke activiteiten vormen geen belemmering voor de beoogde woningbouw. Ook vormt de toekomstige woningbouw geen belemmering voor de (mogelijke) functies binnen de bestemming Gemengd.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Wettelijke geluidzone wegen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Conclusies onderzoek

Het onderhavig plan maakt woningen en appartementen mogelijk. De woningen zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Kanaalweg Westzijde (50 km/u).

Daarnaast wordt het projectgebied ontsloten door niet gezoneerde wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Dreef en de Molshoek (30 km/u) onderzocht ten gevolge van wegverkeerslawaai.

Uit het onderzoek zoals opgenomen in bijlage 3 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde en richtwaarde van 48 dB (en tevens streefwaarde van het gemeentelijk beleid) ten gevolge van het verkeer op iedere afzonderlijke bron niet wordt overschreden. Daarnaast wordt voldaan aan het (hogere waarden) beleid van de gemeente Hellevoetsluis. De akoestische situatie op het projectgebied is goed. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen.

Uit de risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen. Het gaat hierbij om LPG tankstation "quick service kievit bv" aan de Sprong en een Sportcentrum De Eendraght (ODMH zwembad) aan de Sportlaan. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 800 meter of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 78 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Kanaalweg westzijde, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 17,5 µg/m³ voor NO2, 17,4 µg/m³ voor PM10 en 9.6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Bodem

4.8.1 Gesprongen explosieven

Historisch Vooronderzoek Conventionele Explosieven 

Omdat de locatie als verdacht is aangemerkt voor conventionele Explosieven (niet gesprongen explosieven), dient alvorens gestart kan worden met het verkennend milieukundig bodemonderzoek, eerst worden onderzocht of de bodem geen conventionele explosieven bevat.

In opdracht van Rho Adviseurs heeft IDDS in het voorjaar van 2018 een vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in het plangebied. Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen, het volledige rapport is opgenomen in bijlage 4.

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied Molshoek Hellevoetsluis in de gemeente Hellevoetsluis betrokken is geweest bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen aangetroffen in de geraadpleegde bronnen dat door deze oorlogshandelingen CE zijn achtergebleven in de bodem. Het onderzoeksgebied is onverdacht op CE.

Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het aantreffen van CE in de bodem. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder dat vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn.

4.8.2 Bodemonderzoek

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is door de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Milieukundig bodemonderzoek

Op 22 juni 2018 is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Op 31 januari 2019 is de rapportage op enkel onderdelen nog aangevuld. De percelen behorende bij Molshoek 4 zijn in dit onderzoek niet onderzocht doordat deze gronden (in verband met eigendomspositie) niet toegankelijk waren ten tijden van het onderzoek. De onderzoeksresultaten van het overige terrein geven aan dat de bovengrond plaatselijk licht is verontreinigd met zink, PAK, PCB en minerale olie. Ter plaatse van boring 07 is een matige verontreiniging met minerale olie aangetoond. Ter plaatse van boring 22 is een zintuigelijke waarneming met olie gedaan rondom de grondwaterspiegel. Deze verontreinigingen geven aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek, naar de aard en de omvang van de aangetroffen verontreiniging. Voorafgaand aan de bouw en het nog niet onderzochte terrein dient nog onderzocht te worden

Op het maaiveld is een stukje asbest houdend materiaal aangetroffen. In het opgeboorde materiaal is analytisch geen asbest aangetoond. Nader onderzoek op het aspect asbest wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Daar waar door gebrek aan toestemming (ter plaatse van Molshoek 4) geen bodemonderzoek is uitgevoerd moet voorafgaand aan de ontwikkeling bij de aanvraag omgevingsvergunning een onderzoek aangeleverd worden. Verder dient  ter plaatse van boring 07 en 22 nader onderzoek uitgevoerd te worden  naar de mate en omvang van verontreiniging met minerale olie in grond en grondwater.

4.9 Natuurbescherming

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Haringvliet en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 450 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura2000-gebied Haringvliet is niet gevoelig voor stikstofdepositie.

In figuur 4.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura2000-gebied Haringvliet en Voornes Duin weergegeven. Het Haringvliet ligt op circa 450 meter afstand van het plangebied. Voornes Duin ligt op een afstand van 3 km tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura-2000 gebied Haringvliet en Voornes Duin

Ten aanzien van het planvoornemen is een stikstofberekening voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase uitgevoerd. De berekening is uitgevoerd op basis van het oude aantal van 83 woningen. De memo met de overige uitgangspunten en de berekeningen is opgenomen in bijlage 6. Om te zorgen dat de stikstofdepositie op 0,00 mol/ha/ jaar uit komt, is er gerekend met moderne, relatief schone voer- en werktuigen (Stage IV). Dit laatste is een voorwaarde dan wel een mitigerende maatregel, omdat anders het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is (wel meer dan 0,00 stikstofdepositie).

Derhalve is voor de aanleg en gebruiksfase geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Op woensdag 28 februari 2018 is door adviesbureau Mertens BV. uit Wageningen een bezoek gebracht aan het plangebied en de directe omgeving.

Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Dit vond plaats aan de hand van aanwezige ecotopen en sporen. Het rapport dat na aanleiding van dit bezoek is opgesteld is opgenomen in bijlage 7.

Het plangebied is volledig in cultuur gebracht en gedeeltelijk verhard. Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten vastgesteld. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om buiten het broedseizoen te slopen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.

Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) en vogels met vaste rusten verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten.

Gerichte veldinventarisatie

De gerichte veldinventarisatie naar het voorkomen van vleermuizen en (broed)vogels heeft plaatsgevonden in 2018. Ten behoeve van de inventarisatie zijn 8 veldbezoeken uitgevoerd in de periode april tot en met september. De rapportage is opgenomen in bijlage 8.

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen en laatvliegers vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Gierzwaluwen, huismussen en andere vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen komen niet voor.

Kansen

Het plangebied biedt veel potentie voor verblijfsplaatsen van gierzwaluwen en vleermuizen. Door tijdens de bouw rekening te houden met natuurvriendelijk bouwen kan die potentie worden benut. Zo kunnen bijvoorbeeld inmetselstenen, muurkastjes en soortgelijke maatregelen worden toegepast. Hoewel dergelijke maatregelen niet wettelijke verplicht zijn wordt het toepassen van dergelijke maatregelen sterk aanbevolen.

 

De ontwikkelaar is bereid om op diverse plekken nestkasten te plaatsen en/of inmetselstenen in de bebouwing te integreren.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten zolang er in de aanlegfase wordt gewerkt met moderne, relatief schone voer- en werktuigen (Stage IV).

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten waardoor de ontwikkeling niet in strijd is met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Water

Beheer en onderhoud

Het waterschap Hollandse Delta is verantwoordelijk voor het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het systeem van afvalwaterzuivering. De gemeente voert het reguliere beheer en onderhoud uit van de watergangen in de bebouwde kom (zoals baggeren, maaien, onderhoud beschoeiing) en is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de riolering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPNieuweVesting3-VG01_0010.png"

Figuur 4.2: Legger wateren en kering, Waterschap Hollandse Delta

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in het bemalingsgebied van gemaal Noordermeer, het streefpeil van het oppervlaktewater ligt jaarrond op –1,05 m NAP. Er is een aantal watergangen aanwezig. Aan weerszijde van de oude trambaan loopt een sloot en in het park ligt een aantal kleine sloten. De sloot aan de oostkant van de trambaan loopt vanaf de Koedijk tot aan de Dreef waar de sloot uitmondt in een drassig rietland en aansluit op de hoofdwatergang van de wijk De Struyten, de sloot aan de westkant van de trambaan betreft een smalle wegsloot van de Kanaalweg Oostzijde. Af- en aanvoer van water in het plangebied vindt plaats via de hoofdwatergang langs de Dreef, aan de oostkant van het plangebied. De hoofdwatergang ligt gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk direct buiten de plangrens. Ten westen van het plangebied bevindt zich het Kanaal door Voorne. Het kanaal heeft het hele jaar een streefpeil van –0,40 m NAP en fungeert als afwateringsboezem van Voorne.

Waterkering

De dijken langs het Kanaal door Voorne hebben de status van secundaire waterkering c.q. boezemkade. De oostelijke dijk ligt net buiten het plangebied. De beschermingszone van deze waterkering ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. In de beschermingszone geldt een beperking voor het gebruik en de toekomstige ontwikkelingen. Met de ontwikkeling zelf wordt echter niet gebouwd binnen deze beschermingszone. De afstand tussen de bebouwing en de beschermingszone bedraagt minimaal 5 meter.

Regenwater en huishoudelijk afvalwater

Binnen het plangebied worden zowel het regenwater dat valt op verhard oppervlak (daken en wegen) als het huishoudelijk afvalwater afgevoerd via het gemengde rioolstelsel. Onder normale omstandigheden worden de waterstromen afgevoerd naar de RWZI Hellevoetsluis. Bij extreme neerslag kan er overstort van rioolwater op het oppervlaktewater plaatsvinden. In de huidige situatie zijn er binnen het plangebied geen overstorten aanwezig.

Invloed van het plan op het watersysteem

Het bestemmingsplan heeft naar verwachting een neutrale invloed op het watersysteem. In fase 2 is een nieuwe watergang aangelegd die de te behouden sloot tussen het Kanaal en de voormalige trambaan verbindt met de hoofdwatergang langs de Dreef. De afwatering van de dijksloot verbetert hierdoor ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Er worden geen nieuwe doodlopende slootuiteinden gecreëerd.

Wateropgaven

Algemene wateropgaven voor het plangebied zijn:

  • Ter compensatie van de toename van verhard oppervlak dient ten minste 10% open water te worden aangelegd, gerekend naar het oppervlak van de extra verharding. In de huidige situatie bestaat het plangebied nagenoeg volledig uit verhard oppervlak, te weten 13.897m² (zie bijlage 9). In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak 11.938m² (tuinen voor 50% verhard). Er is sprake van een afname van het verhard oppervlak van 1.959m². Watercompensatie is om die reden niet aan de orde.
  • Er wordt in deze fase van de ontwikkeling van de Nieuwe Vesting geen nieuwe oppervlaktewater aangelegd. Wel wordt een watergang gedempt, namelijk de sloot langs de binnenkant van de Trambaan. Daarmee ontstaat in het totlae ontwikkelingsgebied Nieuwe Vesting (fase 1 t/, 3) per saldo een kleine toename van 35m² oppervlaktewater ten opzichte van de referentiesituatie (2008).
  • Hemelwater vanaf daken rechtstreeks lozen op het oppervlaktewater en hemelwater van de wegen bij voorkeur via een verbeterd gescheiden rioolstelsel afvoeren. Dit is een opgave voor de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan.
  • Bomen langs watergangen zo ver mogelijk van de waterlijn aanplanten, om schaduwwerking en bladval in het water te beperken. Beide aspecten kunnen een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Dit is een opgave voor de uitwerking van het stedenbouwkundig plan.
  • Tijdens de bouw en realisatiefase geen gebruik maken van uitlogende materialen die de (grond) waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden.

Watertoetsproces

In het kader van het watertoetsproces is diverse malen overleg geweest met het Waterschap Hollandse Delta over het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan Molshoek. Het waterschap heeft tweemaal schriftelijk gereageerd op het stedenbouwkundig plan; het eerste advies (d.d. 5 januari 2009) betrof het concept-stedenbouwkundigplan van 30 oktober 2008, het tweede advies (d.d. 4 maart 2010) betrof enkele wijzigingen in het stedenbouwkundig plan die consequenties hebben voor het watersysteem. Daarnaast heeft het waterschap in het kader van het wettelijk vooroverleg gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan Molshoek. De reacties zijn opgenomen in bijlage 11 van de toelichting bestemmingsplan Molshoek. De reacties van het waterschap zijn meegenomen in het stedenbouwkundig plan en verwerkt in de waterparagraaf en de regels van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidskader

De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in de wijdere omgeving van het plangebied worden gevormd door resten van kampjes van jagers-verzamelaars die enkele jaren geleden zijn aangetroffen op een diepte van 17 tot 20 meter onder het wateroppervlak in het gebied van de Yangtzehaven op de Maasvlakte. De kampjes worden gedateerd tussen 8400 en 6500 voor Chr. (Vroeg en Midden-Mesolithicum); ze bevonden zich op een 4 tot 6 meter hoge rivierduin. Na 6500 voor Chr. was het gedaan met de bewoonbaarheid van het gebied: als gevolg van voortdurende zeespiegelstijging na de laatste ijstijd verdronk toen het landschap met de rivierduinen. Ook in het plangebied zouden dergelijke vroege vindplaatsen op grote diepte (circa 20 m - NAP) aanwezig kunnen zijn.

Door een verminderde zeespiegelstijging bij een gelijkblijvende sedimentaanvoer begon vanaf ruwweg 4000 voor Chr. de kust zich uit te bouwen met strandwallen, waarop duintjes ontstonden. Door de aanvoer van sedimenten werd de lagune achter de kustbarriere ondieper en veranderde geleidelijk aan in een gebied met wadden, die aan de landzijde overgingen in kwelders. In dezelfde periode verschoof de monding van de Maas naar het noorden en ontstond in het gebied van de voormalige monding uiteindelijk een kwelderlandschap. De afzettingen die hierin werden gevormd zijn in het plangebied aanwezig; ze worden aangeduid als het Hellevoeterzand. Het kweldergebied is door de mens geëxploiteerd in het Laat Neolithicum.

In de loop van de 4e en 3e millennium voor Chr. vernauwde het zeegat van de Maas zich allengs, waardoor een meer gesloten kust ontstond. Het gebied achter de strandwallen werd geleidelijk aan steeds natter en zoeter; er ontstonden uitgestrekte moerassen waarin veenvorming optrad. Ook in het plangebied was dit het geval; het Hellevoeterzand verdween hier uiteindelijk volledig onder het veen. Het moerasgebied in West-Nederland werd in de Bronstijd zeer extensief geëxploiteerd; voor het plangebied was dit waarschijnlijk tevens voor het grootste deel van de IJzertijd het geval. Waarschijnlijk beginnend in de Midden-IJzertijd, maar zich fors uitbreidend in de Late IJzerrtijd, drongen vanuit het noorden van Voorne kreken het veengebied in, waardoor het werd ontwaterd en er mogelijkheden ontstonden voor bewoning. Binnen het plangebied zelf zijn geen vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd bekend.

Na de Romeinse tijd wordt het gebied verlaten en treedt er in grote, laaggelegen delen van Voorne weer veengroei op. Rond het jaar 1000 maakte Voorne deel uit van een omvangrijk veengebied, dat stapsgewijs werd ontgonnen. Over de precieze aard en omvang van de vroege ontginningen is weinig bekend. Het plangebied maakte toen vermoedelijk deel uit van het gebied 'Oosthoedk', waar circa 1200 de Cisterciënser abdij Ter Doest een uithof en later ook bezittingen en rechten had. DE abdij was vermoedelijk actief betrokken bij bedijkingen en moernering in de omgeving, tussen circa 1200 en 1300. In de wijk Ravense Hoek zijn uit die periode een begraafplaats en een bakstenen woontoren onderzocht.

In het begin van de 14e eeuw breekt de bewoning af ten gevolge van overstromingen. Er vond sterke erosie plaats en er werd een in dikte wisselend pakket zandige klei afgezet. Pas aan het einde van de 14e eeuw, na de bedijking van de Polder Nieuwenhoorn en de Nieuw Hellevoetse Polder vindt er opnieuw bewoning plaats, in het bijzonder langs de dijken en de polderwegen.

Archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied

Op grote diepte (circa 20 m - NAP) kunnen vondsten en bewoningssporen uit het Vroeg en Midden-Mesolithicum aanwezig zijn. In de top van het Hellevoeterzand kunnen zich bewoningssporen uit het Laat Neolithicum ophouden. Ook bewoningssporen uit de periode Midden-IJzertijd - Romeinse tijd kunnen voorkomen, op of in de soms kleiige top van het veen. In het plangebied kunnen ook bewoningssporen uit de periode circa 1000-1300 worden aangetroffen, op de bovenkant van het veen. Bewoningssporen uit de periode ná het einde van de 14e eeuw worden vooral verwacht langs de dijken, wegen en waterlopen in het gebied.

Resultaten uitgevoerd archeologisch veldonderzoek

Gelet op bovenstaande archeologische verwachting van het plangebied is in opdracht van de gemeente Hellevoetsluis in 2008 een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn gepubliceerd in: Hellevoetsluis Molshoek. Een bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen (BOORrapporten 428). Bij dit onderzoek, dat zich beperkte tot enkele meters onder maaiveld, zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Derhalve hoeft binnen het plangebied geen verder archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij diepe ontgravingswerkzaamheden, dat wil zeggen dieper dan 3,5 meter beneden maaiveld, kunnen nog wel archeologische waarden in het geding zijn. In verband hiermee wordt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Culturele waarden

De belangrijkste onderdelen met culturele waarden zijn 1) de oorspronkelijke middeleeuwse dijkstructuur, 2) het waterwerk van de voormalige lunet, 3) de restanten van de RTM-tramlijn, 4) de Bosmanmolen die aan de rand van het park staat, 5) de twee tobruks, 6) eventuele hectometerpalen langs het kanaal door Voorne. Voor het plangebied is van belang specifiek in te zoomen op onderdeel 3 van de genoemde culturele waarden. Het gaat hierbij om de voormalige trambaan.

Het Trambaanpad, de voormalige trambaan, is van historische waarde voor Hellevoetsluis. Het is van belang voor de toekomst dat deze voormalige trambaan aanwezig blijft in het plan. Het trambaanpad is geïntegreerd in het plan en wordt verbijzonderd door het materiaalgebruik en de historische verwijzing naar het oude tracé.

Ter plaatse van het park behoud het trambaanpad haar oorspronkelijke hoogteligging waardoor het tracé een bijzonder element is in het plangebied. Het oude tracé wordt uitgevoerd als een bijzonder wandelpad in het groen. Dit wandelpad is bedoeld als een verwijzing naar de vroegere trambaan en zorgt voor een route in een lange lijn tussen de Veerhaven en het winkelcentrum. Een klein deel van de trambaan is momenteel nog te ervaren ter plaatse van het bedrijventerrein. In het stedenbouwkundig plan wordt de continuïteit en eigenheid van het tracé weer in ere hersteld. De toekomstige bewoners zullen voor het dagelijkse ommetje gebruik kunnen maken van dit pad naar het park, ten zuiden van het plangebied, naar het Veerhavengebied of in de toekomst naar het centrum. Samen met de groene ruimte rondom het Veerhavengebied wordt daarmee het uitloop gebied voor de bewoners aantrekkelijk.

Het voormalige tramtracé zal op een bijzondere wijze worden verhard en worden gecontinueerd in het plangebied van Molshoek en in het plan Veerhaven en het gebied ertussen. Wellicht is het haalbaar het oude stukje tracé in het pad op te nemen. Het wandelpad ligt nagenoeg op het voormalige tracé. Dit wandelpad zal geheel in het teken staan van de voormalige trambaan, om dit beeld te versterken kan gedacht worden om langs dit wandelpad toegepaste en/of geïntegreerde kunst aan te brengen die verwijst naar de oude trambaan.

Wanneer in het kader van de uitvoering van graafwerkzaamheden onder andere cultuurhistorische vondsten worden gedaan, dan zal overleg gevoerd worden met onder meer het Bureau oudheidkundig onderzoek gemeentewerken Rotterdam en de Stichting Menno van Couhoorn.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.13 Duurzaamheid

Voor het gebied moet een energievisie worden uitgevoerd. Uitgangspunt hierbij is streven naar energieneutraal en aardgasvrij bouwen. Dit laatste is inmiddels wettelijk verplicht.

Op basis van de GPR gebouw is de duurzaamheidsprestatie van de gebouwen inzichtelijk gemaakt. Gestreefd wordt naar een GPR gebouw score van een gemiddelde van 8 voor alle thema's en een minimale score van 8,5 voor het thema energie.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is overeengekomen dat er naar wordt gestreefd om aan het gemeentelijke duurzaamsheidsbeleid te voldoen. Het betreft hier een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Dit vanwege de vele onzekerheden die zich gedurende het proces van idee tot realisatie aandienen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eenieder kon in deze periode een inspraakreactie op het plan geven. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro. Verder is op 2 april 2019 een inloopavond gehouden. De inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een 'Nota inspraak en overleg', bijlage 11. Er zijn 3 inspraakreacties en 5 reacties van overlegpartners op het plan ingediend.

5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan “Nieuwe vesting fase 3” is met ingang van 25 juli 2019 zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. In de periode van 25 juli tot en met 4 september 2019 kon een ieder, waaronder omwonenden en andere belanghebbenden een zienswijze indienen omtrent het plan. In totaal heeft het college van burgemeester en wethouders één zienswijzen ontvangen. Deze zienswijze is in de nota van beantwoording (bijlage 12) samengevat en voorzien van een beantwoording. Het plan is op 2 punten ambtshalve gewijzigd:

  • Er is een stikstofberekening uitgevoerd, deze is verwerkt in de paragraaf Natuurbescherming en opgenomen in bijlage 6;
  • Het aantal woningen is verlaagd van 83 naar 78, dit heeft o.a. geleid tot een aanpassing in de toelichting en in de regels in paragraaf 6.2.1 sub b.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostendekking/kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

5.2.1 Grondexploitatie

De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat de kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst.

Voor de ontwikkeling zal de gemeente met Van Wijnen bv. een privaatrechtelijke overeenkomst sluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief de garantstelling van het kostenverhaal indien binnen het plangebied wordt ontwikkelt door derden. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening. Verwacht wordt dat deze overeenkomst gelijk met de behandeling van het ontwerp bestemmingsplan in het college wordt vastgesteld.

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan gewaarborgd is.

Hoofdstuk 6 Handhaving

De gemeente heeft als taak erop toe te zien dat de regels van een bestemmingsplan worden nageleefd. In verband hiermee is één van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar moeten zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht, omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Belangrijk voor de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is dat de juridische regeling inzichtelijk en realistisch is. Dit houdt in: helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de regels zo vaag worden dat ze niet meer te controleren zijn. De regels moeten dan ook niet meer beogen te regelen dan strikt noodzakelijk is. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels; de regels zijn helder van opzet en niet onnodig beperkend of inflexibel. Het bestemmingsplan is het enige juridisch bindende plan voor burgers en bedrijven. Het bestemmingsplan is een openbaar plan en eenieder heeft dan ook de mogelijkheid kennis te nemen van de toelichting, de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Indien er onduidelijkheden zijn ten aanzien van het bestemmingsplan, kan men zich hierover laten informeren.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Dit bestemminsplan is zowel conform het SVBP 2012 als het Handboek bestemmingsplannen gemeente Hellevoetsluis opgesteld. Voor het openbaar gebied betekent dit dat het groen, de watergangen en de wegen en straten als zodanig zijn bestemd. Voor de woonpercelen geldt dat de bestaande situering, oppervlakte en goot- en bouwhoogten de basis vormen voor de regeling. Bij woonpercelen dienen de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en kunnen uitbreidingen plaatsvinden in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen (binnen bepaalde randvoorwaarden) en andere toevoegingen zoals dakkapellen en balkons. De voorkomende woningtypes zijn voorzien van verschillende woonbestemmingen. De bestemming Wonen-1 voor de aaneen gebouwde woningen en planmatig gebouwde twee-aaneen en geschakelde woningen, de bestemming Wonen-2 voor de vrijstaande woningen en Wonen-3 voor de gestapelde woningen. Op de verbeelding wordt dus gewerkt met bouwvlakken. Binnen het bouwvlak mag gebouwd worden. In de regels is verder bepaald wat de maximale goothoogte en bouwhoogte is en welke afstanden tot zij- en achtererfgrenzen dienen te worden aangehouden.

7.2 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

7.3 Bestemmingsregels

Groen

De voor 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor onder andere groen en water, nutsvoorzieningen en erftoegangswegen.

Verkeer

De wegen en parkeerplaatsen in het plangebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. Fiets en voetpaden kunnen zowel in de bestemming verkeer als groen voorkomen. net als nutsvoorzieningen.

Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.

Water

Watergangen en sloten, zijn bestemd voor water. Op deze gronden is tevens ondergeschikt groen mogelijk. Binnen deze bestemming zijn functies mogelijk ten behoeven van het openbaar nut.

Wonen - 1 en Wonen - 3

De voor Wonen - 1 en Wonen - 3 bestemde gronden zijn bedoelt voor woningen en aan huis gebonden beroep en bedrijf. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wonen - 1 en - 3, het grote verschil hier tussen is de woonvorm. waarbij Wonen - 1 grondgebonden gebouwd dient te worden en Wonen - 3 gestapeld. Verder zijn op deze gronden functies toegestaan ten behoeven van het wonen zoals: tuinen, bouwwerken en verhardingen. De tuinen behorende bij de bestemming Wonen - 1ngen mogen in het kader van klimaatadaptatie voor maximaal 50% worden verhard.

Waarde - Archeologie 2

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2" zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden.

Waterstaat - Waterkering

Percelen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor bescherming en onderhoud van de aangewezen waterkering. Op deze gronden mag alleen worden gebouwd ten behoeve van de waterkering. Van deze regel kan worden afgeweken als bebouwing is toegestaan op basis van de andere aanwezige bestemmingen en indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Bepaald is dat voorafgaand aan het afwijken schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Voor deze gronden is een verbodsbepaling opgenomen waarin is bepaald dat het verboden is onder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), op of in deze gronden een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Uitzonderingen zijn onder voorwaarden mogelijk.

7.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

7.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht en Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.