| Plan: | Molendijk 62 |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0530.BPMolendijk62-VG01 |
De eigenaar van de gronden met daarop de woning Molendijk 62 is voornemens om in de toekomst de gronden te verkopen ten behoeve van de ontwikkeling van drie vrije kavels. In 2017 heeft de gemeente Nissewaard aangegeven medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling. Sinds 1 januari 2018 hoort de kern Oudenhoorn echter bij de gemeente Hellevoetsluis. Daarbij zijn lopende overeenkomsten met derden in de kern Oudenhoorn ook overgedragen aan de gemeente Hellevoetsluis. Omdat de planvorming op 1 januari 2018 nog niet gereed was, wordt het nu voorliggende plan dan ook procedureel begeleid door de gemeente Hellevoetsluis.
Het plangebied is ca. 6.850m2 groot. De bestaande woning wordt gesloopt en het westelijk gelegen groen aan de dijk gerooid om hiervoor in de plaats drie vrijstaande woningen te kunnen realiseren.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Oudenhoorn' is bouw van de twee nieuwe woningen niet mogelijk. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende (postzegel) bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied bevindt zich aan de noordwestzijde van de kern Oudenhoorn. Na een grenscorrectie is de kern per 1 januari 2018 gaan horen bij gemeente Hellevoetsluis. Het perceel maakt deel uit van de dijklintbebouwing aan de Molendijk.
Het noordwestelijke deel van het perceel ligt in het (agrarisch) buitengebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich in de winterperiode een schaatsbaan. Ten noordoosten van het plangebied zijn een autohandel en verderop in dezelfde richting een loonwerkbedrijf gevestigd. In de nabije toekomst zal er aan de overzijde van de Molendijk een nieuwe woonwijk worden gerealiseerd. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron: Kadaster)
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen Oudenhoorn (zuidoostelijke deel van het plangebied) en Buitengebied West (noordwestelijke deel van het plangebied). Op figuur 2.2 is een uitsnede van de bestemmingsplankaarten te zien.
Het bestemmingsplan Oudenhoorn is vastgesteld op 23 juni 2011. Op het perceel rusten de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen'. Tevens is er voor dit deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied West' is op 7 december 2016 vastgesteld. Voor het merendeel van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen' met de aanduiding dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd mogen worden. Binnen deze bestemming is hobbymatig agrarisch gebruik toegestaan.
Op dit gedeelte van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 6' opgenomen.
De ontwikkeling van drie woningen is niet mogelijk binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen' (met de specifieke bouwaanduiding dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd mogen worden). Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld te worden. Enkel de bestemming 'Groen' ondergaat een functiewijziging naar 'Wonen' en 'Tuin'', de overige gronden hebben reeds de functie 'Wonen'.
Figuur 1.2 Uitsnede van bestemmingsplannen Oudenhoorn en buitengebied West (www.ruimtelijkeplannen.nl)
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
Oudenhoorn werd gesticht direct na de bedijking van de polder Oudenhoorn in de tweede helft van de 14e eeuw. Tussen de kreken Holle Mare en 't Westenrijk werd een groot stuk drooggevallen land ingepolderd en afgeschermd door respectievelijk de Oudenhoornse Molendijk en de Ruigendijk.
Het dorp ligt in het midden van de Oudenhoorn polder en is rondom een kerk ontstaan. Er is aan alle vier de zijden rondom de kerk bebouwing verrezen met een volstrekt regelmatige kerkring als gevolg.
Vanuit de Ring is het dorp verder gegroeid. In eerste instantie aan de oude polderwegen en later planmatig voornamelijk richting het westen, tussen de Heullaan en de Eeweg. Daarnaast is de lintbebouwing langs de Eeweg, de Dorpsweg en de Molendijk door de jaren heen verdicht. Het profiel is echter zeer smal gebleven, wat de karakteristiek van het dijklint versterkt. Naast de kerk zijn in het dorp nog enkele maatschappelijke voorzieningen zoals de openbare basisschool De Hoorn en Dorpshuis. Voor andere dagelijkse voorzieningen is men aangewezen op Hellevoetsluis.
Figuur 2.1 Plangebied vogelvlucht (bron: luchtfoto kadaster)
Het plangebied bevindt zich aan de Molendijk. Het perceel maakt deel uit van de dijklintbebouwing. Het noordwestelijke deel van het perceel ligt in het (agrarisch) buitengebied. In de nabije toekomst zal er aan de zuidoostzijde van de Molendijk een nieuwe woonwijk worden gerealiseerd met maximaal 180 woningen. Aan de zuidwestzijde, direct aangrenzend aan het plangebied is de toegangsweg van de aan de noordwestzijde gelegen schaatsbaan aanwezig. Bij vorstperiodes wordt deze toegangsweg regelmatig gebruikt wat tot drukte kan leiden in de directe omgeving van het plangebied.
Dijklint Molendijk
Algemeen
Dijk en weglinten zijn ontstaan door bebouwing langs dijken en wegen in verband met het herhaaldelijk overstromen van oudere veengronden en komen op heel Voorne-Putten voor. Door de overstromingen werd vele malen een laagje klei afgezet en in de 12e en 13e eeuw werden deze vormige veeneilanden met een dijk omringd. Wanneer een gebied ook bij vloed droog bleef legde men er een dijk omheen die aansloot op de bestaande dijk. Deze eerste dijken in de 11e eeuw zijn tevens de basis voor de voorstraatnederzettingen die nu nog aanwezig zijn. Op enkele plekken zijn de linten uitgegroeid tot kernen. De dijklinten vormen nu de overgang tussen een dorp en het polder- landschap. Er is een beperkte dynamiek in deze linten. Ontwikkelingen betreffen vooral sloop en herbouw op bestaande percelen. De dijklinten hebben een aantal waardevolle kenmerken die een relatie hebben met de ontstaansgeschiedenis van de Zuid-Hollandse eilanden. Deze kenmerken betreffen het wel of juist niet aanwezig zijn van doorzichten, de oriëntatie van de bebouwing op de dijk of de kavelrichting en de situering van de bebouwing aan of op de dijk. Bij nieuwbouw is de inpassing in deze waardevolle omgeving van belang en bij uitbreiding van bestaande panden zullen de doorzichten vanaf de dijk op het achterland bewaard moeten blijven. Nabij de dorpskernen is soms een verdichting aanwezig.
Figuur 2.2 Bebouwingsstructuur en doorzichten Molendijk
Plangebied
Het dijklint Molendijk heeft een vrij onregelmatig bebouwingspatroon met verspreide vrijstaande bebouwing afgewisseld met open plekken en enkele eenheden meer aaneengesloten woningen. Deze bebouwing staat zo- wel op de kruin als onderaan de dijk, soms op enige afstand. De aanwezigheid van verschillende bebouwingstypen, variërend van kleine arbeiderswoningen, bedrijfsbebouwing en boerderijen zorgen voor een grote verscheidenheid in vormen, bouwmassa's en bouwhoogten. Door latere invullingen in het dijklint is er een grote variatie in bouwstijlen, uiteenlopend van eind 19e eeuws tot het heden. ontstaan
Figuur 2.3 Oude en moderne traditionele woonbebouwing aan de Molendijk
Ter hoogte van het plangebied wordt het straatbeeld bepaald door traditioneel vormgegeven panden van één bouwlaag met een zadeldak. De nokrichting ligt overwegend parallel aan de weg. Het gebruik van hoofdzakelijk traditionele materialen zoals aardkleurige baksteen en keramische pannen zorgt voor enige samenhang in het lint. Ook het kleurgebruik is ingetogen en traditioneel. De voortuinen zijn overwegend groen ingericht. Parkeren wordt wel op eigen terrein opgelost, de meeste woningen beschikken dan ook over een garage aan de zijkant van de woning. De scheiding tussen het privé terrein en de dijk wordt overwegend gevormd door een groene haag van circa 1 tot 1,5 meter hoogte. Door de aanwezige bebouwing is er nauwelijks sprake van doorzichten op het achterland. Hoewel de meeste bebouwing langs de Molendijk vrij dicht op de weg is gesitueerd is die afstand juist ter hoogte van het plangebied wat groter vanwege een bocht in de weg.
In het plangebied zelf bevindt zich één woning met bijgebouwen en een stuk groen langst de dijk. Aan de noordwestzijde hiervan ligt een stuk grond dat grotendeels is voorzien van een asfalt laag, deze werd in het verleden gebruikt voor buitenopslag. Verder wordt het plangebied omzoomd door een hoge en dichte groenstrook.
De eigenaar van de gronden met daarop de woning Molendijk 62 is voornemens om in de toekomst de gronden te verkopen ten behoeven van de ontwikkeling van drie vrije kavels.
Om de drie vrije kavels te realiseren dient de bestaande woning te worden gesloopt (Molendijk 62) en het westelijk gelegen groen aan de Molendijk wordt gerooid. De bestaande asfalt laag op het achterterreinwordt verwijderd. Het achterste gedeelte van het terrein werd in het verleden bedrijfsmatig verhuurd en ten onrechte gebruikt voor buitenopslag. Met de ontwikkeling zal het zicht op de (voorheen rommelige) buitenopslag veranderen in het aanzicht van nieuwe woningen met in cultuur gebrachte tuinen. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
De kavels krijgen een bouwvlak met een oppervlak van circa 180 m² tot 240 m². De woningen krijgen een voortuin van circa 13 meter vanaf de rand van de Molendijk. Aan de Molendijk wordt een stuk van 1 meter gebruikt voor het verbreden van de weg. Op deze manier wordt de ontsluiting van de 3 percelen veiliger en ontstaat een passeerstrook voor doorgaand verkeer.
De ruimte tussen de bouwkavels bedraagt circa 8 meter. Een gedeelte van de gronden achter de te bouwen woningen zal worden verkocht aan de toekomstige bewoners. Het overblijvende deel blijft grasland.
De massa van de hoofdgebouwen is in lijn met de overige woningen aan de Molendijk, dit houdt in dat de inhoud maximaal 750m³ mag bedragen. Voor wat betreft de goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van de bestaande bebouwing in de omgeving. In het voorliggende plan is daarom een goot- en bouwhoogte (nokhoogte) van 4,5 en 7 meter aangehouden. Op de kavels is tevens plaats voor aan- en/of bijgebouwen. Van 40m² met een goot- en bouwhoogte van 3 en 4,5 meter. Op de kavels is in de voortuin voldoende ruimte om in eigen parkeerbehoefte te voorzien zodat er niet geparkeerd hoeft te worden op de dijk.
Figuur 2.4 Indicatieve invulling
Door het individueel uitgeven van de kavels kunnen verschillende woningen worden gerealiseerd, dit past binnen de karakteristiek van een dijklint. Bij het ontwerp van de woningen dient rekening te worden gehouden met de eisen van welstand, dit is verwoord in de paragraaf 3.5.6 Welstandsnota Nissewaard 2017.
Voor de volledigheid worden de noordelijk gelegen gronden betrokken bij dit bestemmingsplan. De gebruiks- en bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West' zijn in dit plan overgenomen. Dit houdt in dat er hobbymatig agrarisch activiteiten zijn toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn op deze gronden zeer beperkt. De groenstroken rondom het plangebied blijven behouden. Daarmee blijft de bestaande ecologische waarde behouden. Tevens zorgt deze groene zone voor een landschappelijke inpassing van de nieuw te bouwen woningen.
De toekomstige woningen kunnen goed worden ingepast in de omgeving. Door het toepassen van 1 bouwlaag met een zadeldak, waarbij de nokrichting parallel ligt aan de Molendijk, sluit de oriëntatie aan bij de bestaande bebouwing. Juist door de woningen iets terug te leggen ten opzichte van de Molendijk ontstaat ruimte waar er nu sprake is van een krappe situatie. De begrenzing tussen publiek en privaat kan fraai worden vormgegeven met een groene haag, waarmee het heersende beeld langs de Molendijk wordt versterkt. Aan de achterzijde zijn de bouwmogelijkheden in lijn met de omliggende percelen. Voldoende om te voorzien in de noodzakelijke bijgebouwen, maar ook weer niet zo groot dat afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke inpassing.
In dit hoofdstuk is getoetst aan het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Alle onderdelen van beleidskaders die betrekking hebben op ruimtelijke kwaliteit zijn nader uiteengezet in hoofdstuk 3.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven en worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in die behoefte kan worden voorzien. Deze onderbouwing gaat daarop in.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De Ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van minder dan 12 woningen (in dit geval 2) niet wordt gezien als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor 'bestaand stedelijk gebied': “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
De locatie is op basis van deze definitie onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Het gebied wordt aan drie zijden omsloten door stedelijke functies (wonen en groen) en heeft zelf ook een woon- en groenfunctie. Ook als geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moeten nut en noodzaak worden gemotiveerd uit het oogpunt van de uitvoerbaarheid en een goede ruimtelijke ordening. Hierop is in paragraaf 2.2 ingegaan.
Figuur 3.1 Geldende bestemmingsplannen (Bron: ruimtelijkeplannen)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in het vervangen van één woning en het toevoegen van twee nieuwe woningen en betreft daarmee geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder oor duurzame verstedelijking. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en
regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder.
Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen. Gedeputeerde Staten kunnen echter voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken.
Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Gedeputeerde Staten zien toe op toepassing
door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing
Het plan voorziet in een betere benutting van een voormalige bedrijfslocatie in een bestaand dorpslint aan de rand van Oudenhoorn. De bestaande onderbroken lintstructuur wordt op een logische wijze voortgezet door het toevoegen van enkele woningen. De stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld is geënt op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Omgevingsvisie en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening zijn relevant voor de voorliggende ontwikkeling.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing
In dit geval is sprake van inpassing van enkele woningen in een bestaand lint. De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en versterkt deze. voor de ontwikkeling is dan ook sprake van inpassing. Daarmee is toetsing aan de overige leden (2 t/m 7) niet relevant.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
De ontwikkeling is in paragraaf 3.2 getoetst aan de Ladder. De locatie ligt buiten bestaand stads- en dorpsgebied, zoals door de provincie is aangegeven, maar is kleiner dan 3 hectare.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met provinciaal beleid. Dit wordt bevestigd na het invullen van het e-formulier van de Provincie Zuid-Holland.
In 2010 zijn verstedelijkingsafspraken gemaakt, met de regiogemeenten in de subregio Voorne-Putten, de regio Rotterdam en de Provincie Zuid-Holland, in 2019 is het akkoord gesloten over nieuwe woningmarktafspraken voor de periode 2018-2030. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die nog in hoofdzaak kwantitatief van aard zijn, wordt in de Woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 (november 2015) ingespeeld op de bestaande en gewenste kwaliteiten van het woningaanbod, als ook de te verwachten bevolkingstransitie, zodat het toekomstig aanbod aan woningen zo veel mogelijk aansluit bij de huidige en toekomstige vraag van de inwoners.
Op basis van de huidige woningvoorraad en woonmilieus en de toekomstige vraag is er vooral behoefte aan dorpse en landelijke woonmilieus. De dorpse toevoegingen vinden vooral plaats in de kleinere kernen of aan de rand van de grotere kernen. Dit is een gewild woonmilieu bij woningzoekenden waarbij wel het aanwezige voorzieningenniveau van de kleine kernen een aandachtspunt is. Basisonderwijs, dorpshuis, een supermarkt en een pinautomaat zijn zeer wenselijk, ook in een kleine kern.
Figuur 3.3: Typering kern Oudenhoorn (bron: woonvisie Voorne-Putten)
Figuur 3.4 Toevoeging per woonmilieu
Toetsing
Op figuur 3.4 is de ontwikkeling van de woningvoorraad in de regio Voorne-Putten weergegeven. Hierin is te zien dat er tot 2025 in Oudenhoorn behoefte is aan 203 woningen, waarvan 23 in het landelijkwoonmilieu. In het plan worden 3 landelijke woningen gerealiseerd (netto toename 2 woningen, vanwege sloop van één woning). Er is dus voldoende behoefte aan de landelijke woningen in
Oudenhoorn. Het project geeft invulling aan het regionale woonbeleid en levert een bijdrage aan de doorstroming in de gemeente.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Toetsing
Nieuwe ontwikkelingen moeten getoetst worden aan het Watertakenplan. Toetsing vindt plaats in paragraaf 4.3 Water.
In de Routekaart Duurzaam Voorne Putten is als doelstelling opgenomen dat wij als Voorne-Putten in 2040 energieneutraal en circulair willen zijn. Hierin is gekozen voor het ambitieuze scenario wat betekent dat er de komende jaren versneld moet gaan worden. Dit door het realiseren van een stijging van ruim 4% duurzame energie per jaar.
De meest duurzame energie is de energie die niet verbruikt wordt. Dit betekent dat er bij nieuwbouw sterk ingezet moet worden op energiebesparing. De energie die wel gebruikt wordt moet zo veel mogelijk duurzaam worden opgewekt (o.a. door middel van zonnepanelen, (lucht)warmtepompen, of ander duurzame energiebronnen). Door middel van het opstellen van een energievisie moet dit inzichtelijk worden gemaakt. Vanaf 2021 moet alle nieuwbouw wettelijk gezien voldoen aan de norm van een Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). Een groot deel van de opgaven om in 2040 energieneutraal te worden is het vinden van betaalbare, betrouwbare en duurzame alternatieven voor aardgas. In de Routekaart Duurzaam Voorne Putten is het uitgangspunt is dat nieuwe projecten vanaf 2018 aardgasvrij wordt gerealiseerd en lopende projecten indien mogelijk. Het gasloos bouwen vanaf 2018 is ook provinciaal beleid.
In de routekaart Duurzaam Voorne-Putten zijn ook ambities opgenomen voor circulaire bouw en natuurinclusief bouwen. Natuur inclusief bouwen en ontwerpen houdt in dat gebouwen en de openbare ruimte niet alleen een functie hebben voor mensen maar tegelijkertijd ook een bijdrage leveren aan biodiversiteit en ecologie.
Toetsing
In paragraaf 3.5.7 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid in relatie tot de beoogde ontwikkeling.
Op 1 januari 2018 is een grenscorrectie uitgevoerd waarbij de kern Oudenhoorn deel uit is gaan maken van gemeente Hellevoetsluis. Voorheen behoorde de kern tot de jonge gemeente Nissewaard. Door de recente correctie en de jonge fusie van Bernisse en Spijkenisse tot Nissewaard (1 januari 2015) is er voor Oudenhoorn beleid van toepassing van de huidige gemeente en de twee voormalige gemeenten.
Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad van Bernisse ingestemd met de 'Structuurvisie 2025'. Deze structuurvisie kan gezien worden als een ruimtelijke doorvertaling van de 'Toekomstvisie Bernisse'. In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds wordt in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.
Toetsing
In de Structuurvisie Bernisse is de verwachting geuit dat in de eerste 15 tot 20 jaar vanaf 2010 er 900 extra woningen gerealiseerd zouden moeten worden om in de toekomstige woningbehoefte te kunnen voorzien. De mate waarin aan de totale behoefte tegemoet gekomen kan worden zal enerzijds gebaseerd moeten worden op de ruimtelijke kwaliteiten en anderzijds afgestemd moeten worden op de subregionale vraag/aanbodverhouding op Voorne-Putten.
In de Structuurvisie is beschreven dat het voor de hand ligt om toekomstige ontwikkelingen meer ten westen van de kern te situeren, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de rechtmatige kavelpatroon van de bestaande polders. De bestaande kreek ten noorden van Oudenhoorn is namelijk aangeduid ter versterking van het krekenpatroon in de gemeente en ook loopt ten oosten en noorden een groenzone die vanuit gemeentelijk oogpunt bescherming geniet.
Op 18 april 2019 heeft de gemeenteraad van Hellevoetsluis de gebiedsvisie Hellevoetsluis Zuidoost vastgesteld. De gebiedsvisie is opgesteld als kader om zorg te dragen voor een goede ruimtelijke inpassing van diverse ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Daarnaast beschrijft de gebiedsvisie diverse kansen die ontstaan als gevolg van deze ontwikkelingen. De primaire ontwikkelingen zijn:
Naast het beschrijven van de ruimtelijke kaders voor de primaire ontwikkelingen zijn de volgende kansen beschreven:
De verdere uitwerking van de in de gebiedsvisie beschreven ontwikkelingen en kansen zullen nader worden uitgewerkt. Uitwerking vindt plaats op basis van een nieuw bestemmingsplan (of Omgevingsplan na 2021) of een Omgevingsvergunning waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Toetsing
De gebiedsvisie gaat niet in op kleinschalige woningbouwontwikkelingen in het gebied. Dat neemt niet weg dat de drie vrije kavels een bijdrage kunnen leveren in de diversiteit van het lokale woningaanbod en de leefbaarheid van de kern Oudenhoorn.
Het Watertakenplan beschrijft de wijze waarop gemeente Hellevoetsluis invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater. Voor afvalwater en regenwater zijn twee beslisbomen opgesteld. Anders dan voorgaande rioleringsplannen gaat het beleidsplan ook in op klimaatverandering en welke stappen de gemeente gaat zetten om daarop te anticiperen (klimaatadaptatie). Het gaat hierbij in het bijzonder om de omgang met extreme regenbuien en hoge grondwaterstanden. Dit betreft niet alleen de eigen gemeentelijke verantwoordelijkheid, zoals de inrichting en het beheer van het openbaar gebied, maar ook de verantwoordelijkheden en activiteiten van derden. Zo zal in de planperiode van het Watertakenplan onder meer een set technische randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen worden geformuleerd.
Toetsing
Nieuwe ontwikkelingen moeten getoetst worden aan het Watertakenplan. Toetsing vindt plaats in paragraaf 4.3 Water.
In de raadsvergadering van 15 april 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de Beleidsnota archeologische monumentenzorg vastgesteld. In combinatie met de door het BOOR opgestelde archeologische waardenkaart geeft deze nota aan hoe de voormalige gemeente Bernisse op een doelmatige en doeltreffende wijze in de toekomst kan omgaan met het archeologisch erfgoed om in ieder geval te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. De archeologische waardenkaart vormt ook de basis voor de bescherming van archeologische waarden in het kader van het ruimtelijk beleid.
Toetsing
Nieuwe ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de opgestelde archeologische waardenkaart en de Beleidsnota archeologische monumentenzorg. Toetsing vindt plaats in paragraaf 4.11.
De ambitie voor het lokale woonbeleid van Hellevoetsluis staat verwoord in de Woonvisie Hellevoetsluis 2016-2020 en kan als volgt worden geformuleerd: “Voor alle inwoners van de gemeente kunnen voorzien in een geschikte woning – passend bij de levensfase en de wensen met betrekking tot woning en woonmilieu – en een betaalbare woning – passend bij de financiële mogelijkheden en wensen”. Middelen hiervoor zijn de aanwezige woningvoorraad en de nieuwebouwproductie als aanvulling op de tekorten in de voorraad.
Hellevoetsluis heeft een zeer eenzijdige woningvoorraad. Ongeveer 85% van de woningvoorraad valt binnen het suburbane woonmilieu. Om een divers woningaanbod te creëren moeten woningen in een ander woonmilieu gerealiseerd worden. Dit zorgt bovendien voor een doorstroomeffect binnen Hellevoetsluis, waardoor er woningen voor andere doelgroepen beschikbaar komen.
Figuur 3.5 woningvoorraad naar woonmilieu
Toetsing
Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van woningen in een andersoortig woonmilieu dan het suburbane. Dit draagt bij aan de ambitie die geformuleerd is in de Woonvisie van de gemeente Hellevoetsluis.
Omdat ten tijde van het opstellen van de nota ruimtelijke kwaliteit (2010) Oudenhoorn niet behoorde tot de gemeente Hellevoetsluis, wordt voor de welstandscriteria teruggevallen op de Welstandsnota Nissewaard 2017. De gemeente Hellevoetsluis neemt naar verwachting eind 2019 onderdelen uit deze welstandsnota over in haar eigen Nota ruimtelijke kwaliteit voor zover zij betrekking op gronden die zijn overgedragen van Nissewaard naar Hellevoetsluis. Dit geldt in ieder geval voor de kern Oudenhoorn.
De Welstandsnota onderscheidt een viertal welstandsniveaus:
Voor het plangebied geldt het welstandsniveau zorgvuldig. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid voor dit niveau is gericht op behoud, herstel of verbetering van de waardevolle (landschappelijk, stedenbouwkundige en architectonische) elementen en structuren. Er wordt gevraagd om een zorvuldige afstemming van nieuwe bouwkundige ingrepen om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristieken te behouden dan wel te versterken. Naast de basis toets wordt daarom gekeken naar aspecten die te maken hebben met de gevelaanzichten en de belangrijkste detaillering van het bouwwerk. Het bouwwerk wordt dan ook uitgebreider op architectonische kwaliteiten beoordeeld. Er wordt daarbij gelet op kenmerkende massaverhoudingen, schaal en maat, plaatsing van gevelelementen in het vlak, verticaliteit / horizontaliteit, hiërarchische verhoudingen tussen gevelelementen onderling en de vormgeving daarvan. Daarnaast wordt gelet op specifieke materiaalkeuze en kleurgebruik van de hoofdvlakken.
Het welstandsbeleid is verder gekoppeld aan themagebieden. Voor het plangebied dient te worden getoetst aan het thema 'historische dijk- en weglinten'.
Dijk en weglinten zijn ontstaan door bebouwing langs dijken en wegen in verband met het herhaaldelijk overstromen van oudere veengronden en komen op heel Voorne-Putten voor. Op enkele plekken zijn de linten uitgegroeid tot kernen. De dijklinten vormen nu de overgang tussen een dorp en het polderlandschap.
De dijklinten hebben een aantal waardevolle kenmerken die een relatie hebben met de ontstaansgeschiedenis van de Zuid-Hollandse eilanden. Deze kenmerken betreffen het wel of juist niet aanwezig zijn van doorzichten, de oriëntatie van de bebouwing op de dijk of de kavelrichting en de situering van de bebouwing aan of op de dijk. Bij nieuwbouw is de inpassing in deze waardevolle omgeving van belang en bij uitbreiding van bestaande panden zullen de doorzichten vanaf de dijk op het achterland bewaard moeten blijven. Uitbreiding moet daarnaast passen bij de vormgeving van het hoofdgebouw.
Toetsing
Vanwege het ontbreken van een concreet ontwerp heeft nog geen definitieve toetsing plaatsgevonden aan de welstandseisen. In paragraaf 2.2 en 2.3 is reeds ingegaan op de gebiedskenmerken. Door de toekomstige bebouwing hierop aan te laten sluiten kan worden voldaan aan de welstandseisen. In het bestemmingsplan is de situering van de hoofgebouwen vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken met een maximale goot- en bouwhoogte passend bij de omgeving. Ook de landschappelijke inpassing is geborgd door de bestaande groen rand als groen te bestemmen. Daarmee blijven ook de bestaande doorzichten op het achterland behouden.
Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid is het “inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis”. Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische-, economische- en sociale waarden in evenwicht“. Dit wordt ook wel weergegeven met de drie P's namelijk People (sociale aspecten), Planet (milieuaspecten) en Profit (economische aspecten)
Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:
Om te zorgen voor een goede inbedding in de gemeentelijke organisatie worden bovengenoemde duurzaamheidaspecten thematisch beschouwd. Deze thema's zijn:
Thema duurzame ruimtelijke ontwikkeling
Bij een duurzame ruimtelijke ontwikkeling vindt een integrale afweging plaats van de verschillende duurzaamheidaspecten binnen de drie P's (sociale aspecten, milieu aspecten en economische aspecten). Dit betekent dat de ontwikkeling economisch haalbaar moet zijn, alle partijen (initiatiefnemers, huidige en toekomstige bewoners en andere belangenorganisaties) actief betrokken zijn bij de ontwikkeling, de milieukwaliteit niet achteruitgaat of zelfs verbetert, er voldoende (ecologisch) groen en water wordt aangelegd, duurzame energieopties en materialen worden overwogen en duurzame mobiliteit als wandelen, fietsen, elektrisch- en openbaar vervoer wordt gestimuleerd.
GPR Stedenbouw en GPR Gebouw
In het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid is vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van respectievelijk een stedenbouwkundig plan of een gebouw. De GPR stedenbouw heeft de volgende thema's: Energie, Ruimte & Voorraden, Welzijn & Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Bij de GPR gebouw wordt gekeken naar de thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Voor zowel de GPR stedenbouw als GPR gebouw kan per thema een score tussen de 1 en 10 gehaald worden. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een gemiddelde score van 8 voor alle thema's en een score van 9 op het gebied van Energie.
Energie
De algehele doelstelling van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is de CO2 uitstoot terug te dringen. De algemene doelstelling is een CO2 reductie te bewerkstelligen van 40% in 2025 ten opzichte van 1990. Samen met de andere gemeente op Voorne-Putten wil Hellevoetsluis in 2040 energieneutraal zijn. Dit door in te zetten op energiebesparing en op het verhogen van het aandeel duurzame energie. In het kader van de Wet Voortgang Energie Transitie (VET) vervalt de aansluitplicht op aardgas voor alle nieuwe ontwikkelingen waar op 1 juli 2018 nog geen omgevingsvergunning voor in is gediend of is verleend.
Natuurinclusief bouwen
De gemeente Hellevoetsluis stimuleert natuurinclusief bouwen en ontwerpen, zodat gebouwen niet alleen een functie voor mensen hebben, maar tegelijk ook een bijdrage leveren aan de biodiversiteit in de stad. De gemeente zet zich met name in voor het behoud van de huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen in de stad en vraagt de ontwikkelaar daarom om nestvoorzieningen voor gierzwaluwen, huismussen en vleermuizen in de bebouwing op te nemen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van inbouwstenen, speciale dakpannen, vogelvides en / of voor vleermuizen toegankelijke spouwmuren.
De ontwikkelaar wordt tevens gevraagd om te onderzoeken welke andere mogelijkheden er voor natuurinclusief bouwen zijn binnen het plangebied. Hiervoor kan hij de Checklist Groen Bouwen van de vogelbescherming invullen (www.checklistgroenbouwen.nl). Mogelijke andere maatregelen die de ontwikkelaar kan nemen in het kader van natuurinclusief bouwen, zijn groene of bruine daken, groene gevels, robuust en ecologisch ingericht openbaar groen, natuurvriendelijke oevers en nestvoorzieningen voor andere vogelsoorten.
Toetsing
Het duurzaamheidsbeleid is gericht op het bouwen en bouwkundig ontwerp van de bouwwerken. Voorliggend bestemmingsplan maakt woningen mogelijk die uitgegeven worden als vrije kavel. Daardoor is toetsing aan het duurzaamheidbeleid niet mogelijk. Het bovengenoemde (of ten tijden van de omgevingsvergunningaanvraag) geldende beleid moet wel in acht worden genomen bij de omgevingsvergunningaanvraag. Ook moet te allen tijde voldaan worden aan het bouwbesluit. worden. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een gemiddelde score van 8 voor alle thema's en een score van 9 op het gebied van Energie.
Het beleid voor: geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid wordt momenteel geactualiseerd. Het gaat hierbij om Geluidbeleidsplan 2008 – 2017, Luchtkwaliteitsplan 2008 – 2017, Visie Externe Veiligheid 2008 – 2017.
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het beleid staat het mogelijk maken van deze ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. Voor de toetsing van het plan voornemen voor wat betreft milieuaspecten zijn de gronden die een functiewijziging ondergaan gebruikt als uitgangpunt
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Omdat de bestemming 'Groen' een functiewijziging ondergaat naar 'Wonen' en 'Tuin'' is ter plaatse van deze bestemming de milieukundige staat van de bodem inzichtelijk gemaakt. Op de overige gronden vindt geen functiewijziging plaats.
Voor het gehele plangebied geldt dat wanneer ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
De locatie van het uitgevoerde bodemonderzoek komt niet overeen met de locatie van de geplande woningen doordat de woningen verschoven zijn. De juiste locatie van de bouwvlakken dient onderzocht te worden bij de omgevingsvergunning.
Door IDDS is in maart 2018 een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 1707K595/DBI) uitgevoerd, zie bijlage 1. Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat:
De in de ondergrond aangetoonde gehalte minerale olie (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarde) geeft formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem. Er is enkel ter plaatse van één boring een matig verhoogd gehalte minerale olie aangetoond en verder zijn er geen sterk verhoogde gehalten minerale olie gemeten. De verontreiniging betreft een immobiele verontreiniging en verspreiding van de verontreiniging is niet waarschijnlijk. Op basis van bovengenoemde adviseert IDDS dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Gemeente Hellevoetsluis is het niet eens met de conclusie dat de minerale olie verontreiniging op basis van het onderzoek immobiel is. Gemeente Hellevoetsluis wil als bevoegd gezag nader onderzoek naar de verontreiniging met minerale olie in grond en grondwater. Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
Ondergrondse opslagtank
Tijdens de veldwerkzaamheden is ter plaatse in de bodem een ondergrondse tank aangetroffen. Deze tank en eventueel aanwezige bodemverontreiniging zal door een KIWA gecertificeerd bedrijf worden verwijderd wanneer de grond bouwrijp wordt gemaakt voorafgaand aan de verkoop van de gronden.
Conclusie
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven aanleiding voor nader onderzoek naar de verontreiniging met minerale olie in grond en grondwater. Het nader onderzoek dient voorafgaand aan het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor het bouwen te worden uitgevoerd. De bodem ter plaatse van het plangebied is, na verwijdering van de tank (door een KIWA gecertificeerd bedrijf) en het verwijderen van een eventuele aanwezige bodemverontreiniging (te bepalen op basis van het nader bodemonderzoek) geschikt voor de beoogde ontwikkeling. De locatie van het uitgevoerde bodemonderzoek komt niet overeen met de locatie van de geplande woningen doordat de woningen verschoven zijn. De juiste locatie van de bouwvlakken dient onderzocht te worden bij de omgevingsvergunning. Dit kan gelijktijdig met het aanvullende bodemonderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom.
In de huidige situatie bedraagt het verhard oppervlak van het plangebied ruim 2.500m². Dit heeft vooral te maken met de bestaande asfalt laag op een groot deel van het terrein. Deze laag zal volledig worden verwijderd.
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand zich tussen de 40 en 80 cm beneden de maaiveldhoogte bevindt en de laagste grondwaterstand meer dan 120 cm beneden het maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen circa -0,5 m NAP en -1,1 m NAP (bron: AHN-viewer).
Waterhuishouding
De locatie bevindt zich in peilgebied V03.004 met een vast streefpeil van -2,40 m NAP.
Rondom het plangebied liggen diverse secundaire watergangen. De sloten wateren af in de richting van het Trambaanpad. Deze watergang is niet relevant voor het plangebied, want ze liggen buiten het peilgebied en aan de andere kant van de Molendijk.
Waterkering
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De huidige woning is middels drukriolering aangesloten op de riolering van de kern Oudenhoorn. De pompput van de riolering ligt in de achtertuin van de bestaande woning.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling omvat de sloop van één woning en de realisatie van drie vrijstaande woningen.
Watercompensatie
De bouwpercelen inclusief de bouwvlakken hebben een gezamenlijk oppervlak van 1.100m². De maximale inhoudsmaat voor de nieuwe woningen bedraagt 750m³. Met een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 en 7 meter zal de footprint afhankelijk van het ontwerp tussen de 100m² en 150m² liggen. Daarnaast is maximaal 40m² aan bijgebouwen per woning toegestaan. Uitgaande van de maximale maat bedraagt het te bebouwen oppervlak per woning 190m² x 3 woningen = 570m². De werkelijke verharding zit dus ergens tussen de 1.100m² en 570m². Voor de berekening wordt uit gegaan van 1.000m².
De bestemming 'Tuin' heeft een oppervlak van 1.300m². Omdat het hier om vrijstaande woningen gaat moet het oppervlak volgens de richtlijn voor 25% worden meegeteld. De bestemming Tuin telt dan voor 325m² mee in het verhard oppervlak. Het totaal komt daarmee uit op 1.325m².
Ten opzichte van de huidige situatie waarin 2.500m² verhard is, dis er dan sprake van een flinke afname van het verhard oppervlak met circa 1.200m².
Afvalwater en regenwater
Op grond van het Watertakenplan en de hierin opgenomen beslisbomen, gelden de volgende bepalingen ten aanzien van de behandeling van afvalwater en regenwater:
Waterkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Keur
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het versneld afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater (boven het eerder genoemde vrijgestelde oppervlak). In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het plan omvat vooralsnog geen van bovengenoemde activiteiten en er is dus geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk
Watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Bij het tot stand komen van het voorliggende bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 8 Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg en verwerkt in deze paragraaf.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. In de technische uitwerking van de woningen dient rekening gehouden te worden met de beslisboom uit het Watertakenplan
Toetsingskader
Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaardbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid en parkeerbehoefte beschreven.
Voor de berekening van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de Parkeernormen Hellevoetsluis 2011. De verkeersgeneratie wordt bepaald aan de hand van de kencijfers van het CROW (publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft een niet stedelijk karakter. Als parkeernorm hanteert de gemeente norm voor een type 3 woning (2,1 parkeerplaats per woning). Voor de verkeersgeneratie worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd.
Onderzoek
Ontsluiting
De woningen worden ontsloten op de Molendijk door middel van een erftoegangsweg (type II) buiten de bebouwde kom. Het waterschap is wegbeheerder van de Molendijk, Gezien de ligging en gebruik van de Molendijk wordt geadviseerd om de woningen via 1 aansluiting op de Molendijk te ontsluiten. Voor het uitvoeren van deze werken is wel instemming nodig van het waterschap. Het nieuwbouwplan dient te worden getoetst aan het beleid van het waterschap en indien nodig kan ijdig contact op te nemen met de afdeling Vergunningverlening van het waterschap.
De gemeente Hellevoetsluis is met het Waterschap in gesprek aangaande de verkeerssituatie Oudenhoorn in het kader van de gebiedsvisie Zuid-Oost. De molendijk wordt hier ook in meegenomen. Welke mogelijkheden er zijn voor de inrichting van de Molendijk moet in samenwerking met het Waterschap nader besproken en onderzocht worden.
Op de Molendijk geldt een maximum snelheid van 60 km/u. In noordoostelijke richting wordt via de Molenweg de kern van Oudenhoorn bereikt. Via de Ravenseweg en de Watermanseweg wordt het hoger gelegen netwerk bereikt naar de N57 en de N218. Via de Ravenseweg wordt ook Hellevoetsluis bereikt. In zuidwestelijke richting op de Molendijk wordt onder meer op de Zeedijk ontsloten, van waaruit via de Plattendijk ook Hellevoetsluis wordt bereikt. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is goed. Fietsers maken op de Molendijk gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen op loopafstand van de woningen aan de Molenweg. De ontsluiting van de woningen is goed te noemen.
Parkeren
De parkeerbehoefte per woning bedraagt volgens de kencijfers van de gemeente Hellevoetsluis 2,1 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien.
Verkeersgeneratie en - afwikkeling
De nieuwe woningen hebben een verkeersgeneratie. Op basis van Publicatie 317 van het CROW is voor een vrijstaande woning in het buitengebied een maximale verkeersgeneratie van 8,6 per woning. Dit betekent 17,2 voertuigbewegingen per etmaal voor de twee extra woningen. Dit aantal zal opgaan in het
heersende verkeersbeeld van de Molendijk.
Conclusie
De ontsluiting is voor alle vervoerswijzen goed. Gezien de ligging en gebruik van de Molendijk wordt geadviseerd om de woningen via één aansluiting op de Molendijk te ontsluiten. Voor het uitvoeren van deze werken is wel instemming nodig van het waterschap. De parkeerbehoefte voor de woningen wordt op het eigen terrein opgelost. De verkeersgeneratie van de woningen zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen.
Normstelling en beleid
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.
Op het perceel Molendijk 62 in Oudenhoorn wordt een woning met bijgebouwen gesaneerd. In plaats hiervan worden 3 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies en gelegen binnen de geluidzone van de gezoneerde weg Molendijk. Akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de Wgh.
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.
Voor de berekening zijn de verkeersgegevens van de Molendijk relevant. Op dit moment wordt de geluidbelastingkaart (2008-2017) van de gemeente Hellevoetsluis geactualiseerd door Antea Group. Hiertoe heeft de gemeente verkeersgegevens aangeleverd van het jaar 2030. De gehanteerde verkeersintensiteit op de Molendijk tussen de Zeedijk en de Molenweg in de nieuwe geluidbelastingkaart is uitgangspunt in dit onderzoek, zie tabel 4.1.
Tabel 4.1: Verkeersgegevens (afgerond op 50-tallen)
| Bron | Intensiteit 2030 | Snelheidsregime | Wegdekverharding |
| Molendijk | 2.915 mvt/etmaal | 60 km/u | Asfalt (referentiewegdek) |
De voertuig- en etmaalverdeling is gebaseerd op de verkeerstelling en weergeven in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Voertuig- en etmaalverdeling Molendijk
| Dag | Avond | nacht | |
| Licht verkeer | 94,00% | 95,68% | 91,94% |
| Middel verkeer | 5,05% | 3,39% | 8,06% |
| Zwaar verkeer | 0,95% | 0,93% | 0,00% |
| etmaalverdeling | 6,71% | 3,42% | 0,72% |
Voorts is de afstand van de wegas tot de voorste gevel van de woning bepaald. De voorste rand van het bouwvlak van de nieuwe woningen zijn allen gelegen op 16 meter van de as van de weg. Worst case wordt uitgegaan van 16 meter. De verhardingsbreedte is de verharding van de helft van de weg, dit is ingesteld op 2 meter. Door de gedeeltelijke reflectie van de woning aan de overkant, is de objectfractie op 0,50 ingesteld. In de berekening is daarnaast uitgegaan van 2 bouwlagen van standaard 3 meter hoog. De toets hoogten zijn op +1,5 meter van de verdiepingsvloer gesitueerd.
Resultaten
In tabel 4.3 en bijlage 2 is de geluidbelasting op de woningen weergeven ten gevolge van het verkeer op de Molendijk.
Tabel 4.3 Geluidbelasting
| Bron | Afstand uit wegas tot grens bouwvlak | 1,5 m | 4,5 m |
| Molendijk | 16 meter | 52 dB | 53 dB |
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Er wordt op de drie woningen voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
Maatregelenonderzoek
De geluidbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van het verkeer op de Molendijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op basis de Wgh is naar maatregelen gezocht om de geluidbelasting ten gevolge van de Molendijk te reduceren. In eerste instantie is gekeken naar bronmaatregelen, vervolgens naar overdrachtsmaatregelen.
Bronmaatregelen
Hieronder vallen bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Molendijk beschikt reeds over een geasfalteerd wegdek. De functie van de weg behoort reeds tot de laagste wegcategorie in het buitengebied, afwaardering is daardoor niet mogelijk. Een geluidreducerende wegdekverharding wordt financieel niet haalbaar geacht voor de realisatie van 3 woningen. Maatregelen aan de bron stuiten daarbij op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
Maatregelen aan het overdrachtsgebied
Overdrachtsmaatregelen zijn het toepassen van geluidschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de voorste gevel van de woning. Bij toepassing van geluidschermen zijn hoge kosten verbonden en deze zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Het vergroten van de afstand tussen de geluidbron en de nieuwe woningen is strijdig met de lintbebouwing op de Molendijk.
Hogere waarde beleid Hellevoetsluis
Bij overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wgh wordt het rapport 'Hogere grenswaardenbeleid Wet geluidhinder gemeente Hellevoetsluis (2008 - 2017)' toegepast. Wanneer maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk blijken, worden maatregelen bij de ontvanger (de woningen) onderzocht.
Conclusie
De geluidbelasting op de woningen bedraagt op de voorste rand van het bouwvlak ten hoogste 53 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Doordat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis een hogere waarde te verlenen volgens tabel 4.4. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Tabel 4.4 ontheffingswaarde
| Locatie | Aantal woningen | Ontheffingswaarde | Bron |
| Molendijk 62 | 3 | 53 dB | Molendijk |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
| Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
| stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
| fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
| 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
| fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 3 woningen mogelijk. Om de woningbouw mogelijk te maken, wordt één bestaande woning gesloopt. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Molendijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 15.1 µg/m³ voor NO2, 17 µg/m³ voor PM10 en 9.8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In de omgeving zijn geen risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Daarnaast vindt er in de nabije omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, per spoor of over water. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
De veiligheidsregio Rijnmond onderschrijft deze conclusie.
Beleid en normstelling
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft het oprichten van 3 woningen. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied kan het gebied getypeerd worden als 'rustig woongebied'.
Ten noordoosten van het plangebied is een autohandel gelegen. Ter plaatse is de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De afstand van het meest nabij gelegen bouwvlak van de beoogde woningen tot aan de autohandel is 53 meter. In het bedrijf is ook een autospuiterij aanwezig, waardoor het bedrijf onder milieucategorie 3.1 valt en een richtafstand heeft van 50 meter in een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Nog verder ten noordoosten van het plangebied is een loonwerk- en agrarisch handels- en exportbedrijf gelegen. Ter plaatse is de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De afstand tussen het meest nabij gelegen bouwvlak van de beoogde woningen tot aan de bestemming bedrijf is circa 146 meter. Een dergelijk bedrijf heeft een richtafstand van 100 meter ten opzichte van rustig woongebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Ten westen van het plangebied is een onoverdekte natuurijsbaan gelegen. De ijsbaan is slechts gedurende een korte periode per jaar open waardoor geen continue geluidshinder aanwezig is ten gevolge van de ijsbaan. De ijsbaan is hierdoor niet te vergelijken met een stadion en openluchtijsbaan als bedoeld in de VNG-brochure vanwege de beperkte uitstraling. Aangesloten wordt bij een veldsportcomplex met verlichting. De grootste richtafstand die hiervoor geldt, is 50 meter in rustig woongebied. De ijsbaan is gelegen op circa 49 meter. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. De natuurijsbaan is echter slechts een korte periode gedurende een jaar geopend. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat dit vaak zal gebeuren in de nabije toekomst. Hierdoor is de te verwachten hinder van de natuurijsbaan als laag en beperkt te beschouwen.
Zoals hiervoor beschreven wordt de ijsbaan uitsluitend gebruikt gedurende een korte periode in de winter. De lampen rondom de ijsbaan worden zodanig afgesteld dat er zo min mogelijk lichtuitstraling is op beoogde woningen. Gezien het beperkte gebruik van de ijsbaan in de avondperiode en de afstelling van de lampen zal de beoogde woningbouw geen onaanvaardbare lichthinder ondervinden.
Ten zuiden aan de Molendijk 70 bevindt zich een bedrijfsbestemming met ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op een afstand van circa 120 meter. Volgens de VNG-brochure heeft dit bedrijf een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Daarnaast bevindt zich tevens ten zuiden van het plangebied een hondenkennel op een afstand van circa 65 meter. Dit valt onder categorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter in een rustige woonwijk. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wet natuurbeheer bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 55 m afstand. Er is in de nabijheid van het plangebied geen weidevogelgebied aanwezig.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Haringvliet op ca. 1,9 km afstand. Dit gebied is niet stikstofgevoelig. Het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000 gebied zijnde Voornes Duin. Dit gebied ligt (zoals te zien op figuur 3.1) op ca. 7,4 km afstand.
Ten aanzien van het planvoornemen is een stikstofberekening voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase uitgevoerd. De memo met de uitgangspunten en de berekeningen is opgenomen in Bijlage 3. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Derhalve is voor de aanleg en gebruiksfase geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
Figuur 4.1 Overzicht N2000 en NNN gebieden ten opzichte van het plangebied (rode cirkel). Bron: Provincie Zuid-Holland.
Toetsing
Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ont wikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring.
Soortenbescherming
Op dinsdag 19 september 2017 is door Adviesbureau Mertens een bezoek gebracht aan het plangebied en de directe omgeving. Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Dit vond plaats aan de hand van aanwezige ecotopen en sporen. Er is beperkt gebruik gemaakt van bestaande verspreidingsgegevens om het (potentieel) voorkomen van beschermde soorten te bepalen omdat deze via o.a. Waarneming.nl worden beheerd voor een veel groter gebied. Het eindrapport van oktober 2017 is bijgevoegd in bijlage 4.
Flora
Het plangebied is volledig in cultuur gebracht en voor een groot deel verhard. De aanwezigheid van beschermde planten wordt derhalve uitgesloten. Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten vastgesteld. Op de muren groeien geen muurplanten. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.
Vleermuizen
Getoetst is op de verschillende functies die het plangebied kan hebben voor vleermuizen. Dit betreft plaatsen waar vleermuizen kunnen verblijven (verblijfplaatsen zoals kolonie-, paar- en winterverblijfplaatsen), vaste routen tussen verblijfplaatsen in de zomer en winter; respectievelijk vlieg- en migratierouten en plaatsen en gebieden waar vleermuizen foerageren.
De aanwezigheid van verblijfplaatsen zoals kolonie-, paar- en overwinteringsplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. In de bebouwing zijn geheel geen geschikte openingen aangetroffen waarin vleermuizen kunnen verblijven. De daklijsten zitten strak op de muur, zijn bovenaan afgesloten, beluchtingsgaten zijn te klein en overal is spinnenrag aanwezig dat wijst op het niet in gebruik zijn van de openingen door vleermuizen. Beluchtingsgaten zitten daarnaast boven glad beton waardoor de invliegmogelijkheden beperkt zijn.
Het te slopen kantoor is een onderdeel in een lijnvormig landschapselement waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. De bebouwing wordt vervangen waardoor vleermuizen zich kunnen blijven oriënteren. Gedurende de aanlegfase is de open ruimte zeer beperkt. Effecten op vliegroutes worden derhalve uitgesloten.
De aanwezigheid van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals dijken en rivieren niet voorkomen in het plangebied. De realisatie van de plannen heeft geen gevolgen voor de belangrijkste landschapselementen, gelet op de foerageermogelijkheden van vleermuizen. Mogelijk foerageert er sporadisch gewone dwergvleermuis als gevolg van de aanwezige ecotopen. Het plangebied is nu niet van waarde als essentieel foerageergebied en in de toekomst zal deze functie niet verminderen doordat er geen essentiële zaken veranderen. Effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden daarom uitgesloten.
Overige zoogdieren
Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied en de geografische ligging van het plangebied wordt de aanwezigheid van beschermde overige zoogdieren uitgesloten. Voor steenmarter is het plangebied ongeschikt en gedurende het verkennend onderzoek zijn ook geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van de steenmarter.
Broedvogels
Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen voor vogels (met vaste rust- en verblijfplaatsen). Voor huismus en gierzwaluw zijn de opstallen volledig ongeschikt. Voor huismus ontbreken geschikte openingen doordat de dakpannen ver doorlopen tot in de dakgoot en inkruipmogelijkheden zeer beperkt zijn. Voor gierzwaluw ontbreken geschikte openingen in muren en dak.
In het beperkt aanwezige groen kunnen algemene broedvogels broeden zoals roodborst en winterkoning.
Gedurende het veldonderzoek op dinsdag 19 september 2017 is de merel vastgesteld. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
De bomen aan de noordwestzijde van het plangebied blijven behouden. Eventuele jaarrond beschermde nesten van roofvogels worden dan ook niet aangetast.
Amfibieën
Gelet op de aanwezige ecotopen (mate van verhardingen, ontbreken dekkende vegetatie), wordt het voorkomen van amfibieën uitgesloten.
Vissen
Door het ontbreken van oppervlaktewater in en direct rond het plangebied, wordt de aanwezigheid van vissen uitgesloten. Effecten op vissen kunnen derhalve worden uitgesloten.
Reptielen
Gezien de huidige aanwezige ecotopen van het plangebied ten opzichte van de verspreiding van reptielen kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.
Overige
Gezien de huidige aanwezige ecotopen kan de aanwezigheid van beschermde ongewervelden (o.a. diverse soorten dagvlinders en libellen) worden uitgesloten. Nationaal beschermde dagvlinders en libellen komen alleen voor in specifieke ecotopen.
Natuurinclusief bouwen
Naast de consequenties die voortkomen uit de Wet Natuurbescherming geven wij in relatie tot de voorgenomen nieuwbouw de volgende aanbevelingen met als doel de ecologische structuren in de omgeving te versterken:
Checklist groen bouwen
Verstedelijking draagt bij aan het verlies van biodiversiteit, maar de bouw biedt ook kansen. Voor sommige dieren zijn onze steden en dorpen zelfs het belangrijkste leefgebied. Daar kan iedereen een steentje aan bijdragen.
Met de Checklist Groen Bouwen kan iedere bouwonderneming, architect of projectontwikkelaar zijn projecten en ontwerpen natuurvriendelijker maken. Het beantwoorden van enkele simpele ja/nee vragen leidt tot eenvoudige soortbeschermingsmaatregelen. https://www.checklistgroenbouwen.nl.
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). De aanwezigheid van overige beschermde soorten is tevens uitgesloten.
Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Mogelijk vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.
De plannen aan de Molendijk 62 te Oudenhoorn zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Beleidskader
De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Onderzoek
Voor het zuidelijke deel van het plangebied is door Archeologie Rotterdam (BOOR) een Programma van Eisen voor een verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen opgesteld (Moree 2017) (5). Het noordelijk deel wordt buiten beschouwing gelaten omdat hier geen planologische wijzigingen plaatsvinden.
IDDS Archeologie heeft aan de hand van dit PVE in maart 2018 een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Molendijk 62 in Oudenhoorn. Het onderzoek is uitgevoerd omdat er op het terrein nieuwbouw is gepland. De maximale ontgravingsdiepte is nog niet bekend. Wel is bekend dat de woningen onderheid zullen worden, en dat er geen kelders onder de woningen gerealiseerd zullen worden. Uitgegaan wordt van een verstoring van maximaal 2 m –mv.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. IDDS Archeologie adviseert om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden. Het archeologisch rapport is opgenomen in bijlage 6.
Met de brief met dossiernummer 32018012 zoals opgenomen in 7 stemt BOOR in met de conclusie uit het rapport.
Conclusie
De kans op archeologische vondsten is klein en er hoeft derhalve geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Dit wordt bevestigd door de vooroverlegreactie van het BOOR. De dubbelbestemming waarde – archeologie blijft opgenomen in het bestemmingsplan zodat ook in de toekomst de bescherming van archeologische waarde is gewaarborgd.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 3 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Uit deze beoordeling blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van deze beoordeling heeft de gemeente Hellevoetsluis voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan het besluit genomen dat geen volledige m.e.r procedure doorlopen hoeft te worden.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De voor 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor onder andere groen, nutsvoorzieningen en erftoegangswegen. De groenstroken zorgen voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. De beplanting moet derhalve van dusdanige hoogte en dichtheid zijn/blijven om dit doel te kunnen bereiken. Het kappen van bomen is dan ook vergunningplichtig en in principe alleen toegestaan wanneer bomen niet meer levensvatbaar zijn of een gevaar voor de omgeving vormen. Verder geldt er een herplantplicht.
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en in- en uitritten. Op deze gronden zijn enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan tot 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen die maximaal 1 meter mogen bedragen. Ten behoeven van de waterhuishouding mag ten hoogste 50% van de gronden worden verhard.
Voor doorgaande wegen en verblijfsgebieden is de bestemming Verkeer van toepassing. Binnen deze bestemming zijn ook functies ondergeschikt aan de verkeersbestemming mogelijk, zoals voet- en fietspaden, parkeerplaatsen , fietsenstallingen,nutsvoorzieningen en groen. In dit bestemmingsplan is de bestemming verkeer primair opgenomen ten behoeven van een uitwijkmogelijkheid en ontsluiting van de percelen.
In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen voor de vrije kavels. Deze bieden voldoende ruimte voor het realiseren van drie vrijstaande woningen met een forse achtertuin waarop hobbymatig agrarisch gebruik toelaatbaar is.
Het plangebied is opgedeeld in drie kavels met ieder een eigen vrije kavel, deze mag bebouwd worden ter plaatsen van het bouwvlak. De voorgevel dient te worden gebouwd aan de zijde van de Molendijk, hiervoor is een aanduiding 'gevellijn' opgenomen. De woning mag een maximale goothoogte van 4,5 meter en een bouwhoogte van 7 meter hoog hebben, de inhoud mag maximaal 750 m³ bedragen. In de woning is beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik toegestaan.
Overige bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Diverse maatvoeringen zijn opgenomen voor de goot- en bouwhoogte.
Ten behoeven van de klimaatbestendigheid mogen de onbebouwde gronden voor ten hoogste 50% worden verhard.
Ter plaatsen van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde' mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden gerealiseerd. Dit is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West'.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Op het plangebied van dit bestemmingsplan zijn in het vigerende bestemmingsplan twee verschillende 'Waarde - Archeologie' van toepassing (Waarde – archeologie 1 en 6).
De gronden met de 'Waarde Archeologie 1' worden met deze ontwikkeling geroerd en zijn daarom onderzocht, op de gronden met de 'Waarde – Archeologie 6' worden beperkt planologische wijzigingen aangebracht, hier is in het kader van het bestemmingsplan geen onderzoek uitgevoerd.
Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een archeologisch rapport te overleggen. Voor 'Waarde – Archeologie 1 en 6' zijn in de regels behorende bij dit bestemmingsplan verschillen de voorwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag kan naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan. Tot slot is in dit artikel de parkeerregeling van de gemeente opgenomen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.
In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, de regelingen bedoeld worden zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan. Ook is hier een parkeerregeling opgenomen.
Artikel 13 Overgangsrecht en Artikel 14 Slotregel
De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.
In het kader van de inspraakprocedure en overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening konden omwonenden en andere belanghebbenden inspraak leveren op het voorontwerpbestemmingsplan. Vanaf donderdag 12 september 2019 gedurende vier weken (tot en met 9 oktober 2019).
In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn de overlegpartners, zoals provincie Zuid-Holland, waterschap Hollandse Delta. BOOR, Veiligheidsregio, de DCMR en de buurgemeenten, in de gelegenheid gesteld een reactie kenbaar te maken.
In totaal heeft het college van burgemeester en wethouders 11 reacties ontvangen, namelijk 5 inspraakreacties en 6 reacties van overlegpartners. Deze reacties zijn in de nota van beantwoording inspraak en vooroverleg samengevat en beantwoord. Deze nota is opgenomen in Bijlage 8. In deze nota is ook een overzicht opgenomen van bestemmingsplanwijzigingen naar aanleiding van de reacties en ambtshalve wijzigingen.
Het ontwerp bestemmingsplan is met ingang van 12 maart voor een ieder ter inzage gelegd. In de periode van 12 maart tot en met 23 april 2020 kon een ieder, waaronder omwonenden en andere belanghebbenden een zienswijze indienen omtrent het plan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis heeft in deze periode geen zienswijze ontvangen.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van nieuwe woningen beoogd. Er dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld.
Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.