Plan: | Laaijekreekseweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0530.BPLaaijekreek2017-OW01 |
In het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Kickersbloem 3 heeft de gemeente een overeenkomst gesloten met de familie De Lange over minnelijke verwerving van gronden en de agrarische bedrijfslocatie aan de Braberseweg 2, Hellevoetsluis. Onderdeel van de overeenkomst is een verplaatsing van het bedrijf van de familie De Lange naar de Laaijekreekseweg te Hellevoetsluis, om precies te zijn naar het perceel tussen de huisnummers 2 en 4. Om de bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken dient op dit perceel de bestemming gewijzigd te worden.
Het vigerende bestemmingsplan voor het perceel is het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals vastgesteld op 1 november 2012. Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Agrarisch zonder bouwvlak en kent een archeologische dubbelbestemming (figuur 1.1). In het vigerende bestemmingsplan is nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op gronden met de bestemming Agrarisch mogelijk via de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6.4. In dit wijzigingsplan word onderbouwd dat aan de gestelde voorwaarden voor deze wijzigingsmogelijkheid wordt voldaan en wordt daarnaast beargumenteerd dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Figuur 1.1 - Ligging van het plangebied op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het plangebied is gelegen aan de Laaijekreekseweg, oostelijk van de kern Hellevoetsluis en ten noorden van het Kanaal door Voorne (figuur 1.2 en 1.3). De gronden zijn momenteel overwegend in agrarisch gebruik, met aan de noord- en westzijde van het perceel een smalle groenstrook. Rondom het plangebied een aantal woonpercelen.
Figuur 1.2 - Ligging van het plangebied op de luchtfoto (bron: Google Earth).
Figuur 1.3 - Zicht op het plangebied vanuit de zuidoosthoek, vanaf de Laaijekreekseweg (bron: Google Streetview, juli 2016).
De familie De Lange is voornemens om hun agrarisch bedrijf te verplaatsen naar het plangebied aan de Laaijekreekseweg, tussen huisnummer 2 en 4. Daartoe wordt op de momenteel als 'Agrarisch' bestemde grond een rechthoekig bouwvlak gelegd met van oppervlakte van 1 hectare. Het bouwvlak strekt vanaf de Laaijekreekseweg 125 meter diep in westelijke richting en is ca. 80 meter breed. De woning en bedrijfsbebouwing die op het perceel komt te staan wordt landschappelijk ingepast gelet op de in het gebied voorkomende waarden, zoals vereist in de geldende wijzigingsvoorwaarden. Hiertoe is een landschappelijk kader opgesteld dat hieronder nader wordt toegelicht. Om de woning en het bedrijf te ontsluiten zal er gebruik worden gemaakt van de bestaande dammen die een toegang vormen tot het perceel vanaf de Laaijekreekseweg. Omdat deze toegangen niet rechtstreeks aansluiten op het nieuwe bouwvlak, zullen ze aan weerszijden van het bouwvlak over een lengte van ca. 25 meter buiten het bouwvlak komen te liggen en daar links- dan wel rechtsom inbuigen.
Bedrijfsactiviteiten
Het nieuw te vestigen agrarische bedrijf betreft in hoofdzaak een akkerbouwbedrijf. De bedrijfsactiviteiten omvatten onder meer de teelt van consumptieaardappelen, uien, haver en gras (ten behoeve van kuil en hooi). Daarnaast zal er tarwestro en mest worden in- en verkocht. Noodzakelijkerwijs vindt binnen het bouwvlak opslag plaats van bovengenoemde producten en goederen. De familie De Lange overweegt daarnaast om fokschapen te gaan houden voor het beweiden van moeilijk bewerkbare delen van het land en de beplantingsstroken op het eigen perceel. Dit betreft echter aan het akkerbouwbedrijf ondergeschikt gebruik, tot een maximum van 50 schapen. Om de schapen in de winter te huisvesten wordt een kleine stal van ca. 150 m2 gerealiseerd binnen bouwvlak.
Landschappelijke inpassing
Om een goede landschappelijke inpassing in de directe omgeving te bewerkstelligen, is een landschappelijk kader opgesteld (bijlage 1). In dit document wordt de planlocatie in historisch, landschappelijk en visueel-ruimtelijk opzicht beschreven. Vervolgens zijn op basis van deze landschappelijke analyse en het gemeentelijke en provinciale beleid, richtpunten geformuleerd die voor de inpassing van de planlocatie van belang zijn. Deze richtpunten zijn vertaald naar uitgangspunten voor de daadwerkelijke landschappelijke inpassing. De belangrijkste uitgangspunten zijn in figuur 1.4 verbeeld. De concrete inpassing van het terrein wordt op basis hiervan uitgewerkt in een nader op te stellen landschapsplan, dat wordt ingediend bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In de regels van het wijzigingsplan is deze werkwijze gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.
Figuur 1.4 - Verbeelding van de uitgangspunten voor landschappelijke inpassing
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Om de toelichting beknopt te houden zijn een aantal zaken als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In het vigerende bestemmingsplan is het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf mogelijk via de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6.4. Daarbij wordt aangemerkt dat dit niet geldt voor een intensieve veehouderij, intensieve kwekerij, glastuinbouwbedrijf, sierteeltbedrijf of boomkwekerij. Burgemeester en wethouders zijn als bevoegd over te gaan tot bestemmingswijziging als aan een zevental voorwaarden wordt voldaan, namelijk indien:
In deze paragraaf wordt onderbouwd dat met deze ontwikkeling aan elk van de in paragraaf 2.1 gestelde wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit wijzigingsplan.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit drie treden:
Een agrarisch bedrijf wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling of een stedelijke voorziening waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen.
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM, juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2016 geactualiseerd. De VRM schets geen ruimtelijk eindbeeld, maar geeft een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Hierbij zijn vier richtinggevende rode draden bepaald: beter benutten en opwaarderen wat er is, het vergroten van de agglomeratiekracht, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Ruimtelijke kwaliteit
Voor de ontwikkeling aan de Laaijekreekseweg is met name de rode draad omtrent ruimtelijke kwaliteit relevant. Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de in samenwerking met decentrale overheden opgestelde gebiedsprofielen. De kwaliteitskaart laat zien dat het plangebied in het zeekleipolderlandschap ligt en buiten de aangewezen natuur- en recreatiegebieden (figuur 3.1). Ook ligt het plangebied niet in de gebieden die vanwege hun kwetsbaarheid of bijzonderheid in een beschermingscategorie vallen. De richtpunten in het zeekleipolderlandschap gelden zijn onder meer het herkenbaar houden van de patronen van de opwas- en aanwaspolders, het versterken van de dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalige open polder, het versterken van de kreek als landschappelijke structuurdrager, het concentreren van bebouwing in of bij compacte kernen en het behouden van het contrast tussen polders en buitendijkse natuur.
Figuur 3.1 - Het plangebied op de kwaliteits-deelkaarten 'Laag van de beleving' (l) met de natuur- en recreatiegebieden en erfgoedwaarden en 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' (r) waarop de landschapstypen en de waardevolle landschappelijk structuren staan aangeduid.
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact van belang. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren. In het geval van de ontwikkeling aan de Laaijekreekseweg is er sprake van 'inpassen': het betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, namelijk een agrarisch bedrijf dat zich herplaatst binnen de agrarische zeekleipolders rondom Hellevoetsluis. Daarbij worden gebiedswaarden als het rechtmatige verkavelingspatroon, het landschappelijk contrast en de structuurdragende dijken en kreken niet geschaad. Het effect op de openheid vanaf de Laaijekreekseweg is beperkt, temeer omdat de nieuwe bedrijfslocatie aansluit bij een bestaande concentratie van woningen en agrarische bedrijven aan weerszijden van deze weg. Binnen deze relatieve concentratie zijn en blijven er doorkijkjes naar het open poldergebied tussen de bebouwde percelen. Bovendien gaat het om een herplaatsing en speelt de ontwikkeling zich af op het niveau van een kavel.
Naast de structuurvisie heeft de provincie ook de verordening Ruimte 2014 vastgesteld (juli 2014). In 2016 werd deze verordening geactualiseerd. In de provinciale verordening staan de algemeen bindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan moet voldoen. De verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Deze zijn samengevat en worden besproken in tabel 3.1. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de randvoorwaarden die in de Verordening ruimte worden gesteld.
Tabel 3.1 - Relevante bepalingen en toetsing daaraan uit de Verordening ruimte.
Bepaling | Toetsing |
2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voldoen aan de eisen die de ladder stelt. |
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet aan de orde. |
2.2.1 - Ruimtelijke kwaliteit
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de voorwaarden die gelden voor inpassen, aanpassen of transformeren. Wanneer er een beschermingscategorie geldt, gelden aanvullende voorwaarden. |
In paragraaf 3.2.1 is onderbouwd dat er sprake is van een inpassing, omdat de ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Er rust geen beschermingscategorie op het plangebied. |
2.3.1 - Agrarische bedrijven
- Lid 1 sub a: nieuwe agrarische bebouwing vindt plaats binnen een bouwperceel van maximaal 2 ha. - Lid 1 sub c: nieuwe agrarische bebouwing kan alleen als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. - Lid 1 sub d: maximaal één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf. |
- Het nieuwe bouwvlak valt met 1 ha binnen het provinciale plafond. - Deze bepaling is vertaald in wijzigingsvoorwaarden a. en b. van het vigerende bestemmingsplan buitengebied en aan beide wordt in dit geval voldaan (zie ook paragraaf 2.2). - Er wordt één bedrijfswoning toegestaan bij het agrarische bedrijf aan de Laaijekreekseweg. |
Op 2 september 2004 is het Structuurplan Hellevoetsluis 2010+ vastgesteld. In deze ruimtelijke visie is opgenomen op welke wijze de gemeente wenst om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onder meer wonen, werken, infrastructuur en recreatie. Sinds 2004 zijn er echter nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormen om het structuurplan bij te werken. De Structuurvisie 2015+ doet uitspraken over ruimtelijke ontwikkelings- en investeringsprojecten die de komende tien tot vijftien jaar aan de orde gaan komen (zie figuur 3.2). Voor het algemene ruimtelijke kader achter deze projecten is uitgegaan van de ruimtelijke afwegingen die gemaakt zijn voor de Structuurvisie 2010+. Voor de onderwerpen waarover onderhavige structuurvisie geen uitspraken doet, blijft het Structuurplan 2010+ van kracht.
Figuur 3.2 - Structuurvisiekaart; het plangebied is bij benadering aangegeven met de groen omlijnde cirkel.
Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied richt zich op basis van de geactualiseerde structuurvisie op het behoud en waar mogelijk de versterking/ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Dit geldt met name voor aan het buitengebied gebonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan, alsmede water en milieuaspecten. De aanwezige cultuurhistorische waarden spelen hierbij een belangrijke rol.
De algemene doelstelling is dat er een vitaal buitengebied ontstaat. Dit betekent versterking van de agrarische sector, goede landschappelijke inpassing van functies en landschapsversterking –en ontwikkeling (water, natuur, wonen e.d.). Ontwikkelingen dienen altijd samen te gaan met versterken van de kwaliteiten van het landschap op de locatie en de directe omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling is van dermate beperkte omvang dat deze geen invloed heeft op of afbreuk doet aan de gestelde doelen uit de structuurvisie.
Op 10 december 2009 is het Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020 vastgesteld. Het Groenstructuurplan heeft als doel om het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur ervan op termijn verder te ontwikkelen. Om dat te bereiken heeft het de volgende status:
In het Groenstructuurplan worden elf belangrijke groenstructuren behandeld. Dit zijn bijvoorbeeld polders, bermen, dijken, watergangen en stedelijk groen. Per groenstructuur worden kernkwaliteiten van de huidige situatie, relevante ontwikkelingen, toekomstig beheer en inrichting en het streefbeeld voor 2020 weergegeven. Daarnaast zijn een aantal randvoorwaarden en eisen vastgesteld waaraan ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven getoetst zullen worden. Voorbeelden van randvoorwaarden zijn de inrichting van 30% groen, water en spelen, een goede landschappelijke inpassing van het plan en behouden van bestaande waardevolle groenelementen.
De planlocatie ligt in de Polder Nieuwenhoorn, waarvoor het streefbeeld geldt dat in deze polder bij ontwikkelingen ingezet wordt op (erf)beplanting, laanbeplanting en kleinschalige struwelen. De polder dient verder wel open en groen te blijven. Voor de aan het perceel grenzende watergang geldt het streefbeeld dat deze ten minste aan één kant natuurvriendelijke oevers krijgt. Deze streefbeelden zijn als richtpunten meegenomen in het landschappelijk kader, zoals opgenomen als bijlage 1.
Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid is het “inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis”. Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische-, economische- en sociale waarden in evenwicht.
Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:
Om te zorgen voor een goede inbedding in de gemeentelijke organisatie worden bovengenoemde duurzaamheidaspecten thematisch beschouwd. Deze thema's zijn:
Per duurzaamheidsaspect zijn hoofddoelstellingen geformuleerd die per duurzaamheidthema zijn uitgewerkt in specifieke doelstellingen. Per thema zijn projecten geformuleerd tot het jaar 2020. De projecten zijn weergegeven in het meerjaren uitvoeringsprogramma. De doelstellingen voor duurzame ruimtelijke ontwikkelingen zijn weergegeven in tabel 3.2.
Tabel 3.2 - Doelstellingen duurzame ruimtelijke ontwikkelingen
Duurzaamheids- thema | Specifieke doelstellingen tot 2020 |
Duurzame ruim- telijke ontwikkelingen |
Duurzaamheid in een zo vroeg mogelijk stadium betrekken bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. |
Kennisdeling over innovatieve duurzame maatregelen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met initiatiefnemers en andere partijen. | |
Toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen aan de gebiedsgerichte streefbeelden voor geluid, luchtkwaliteit externe veiligheid en bodem. | |
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar 30% groen, water en spelen. | |
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst of de plannen waterrobuust zijn in het huidige klimaat maar ook onder veranderende klimaatomstandigheden waarbij gestreefd wordt naar 10% open water (binnenstedelijk 10% van de toename van het verhard oppervlak en in het buitengebied 10% van het plangebied). | |
Voor uitbreidingslocaties wordt gestreefd naar een optimale scheiding van afval- en hemelwaterstromen. | |
Goede landschappelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. | |
Stimuleren van natuurvriendelijke maatregelen aan gebouwen (nestgelegenheid vogels en vleermuizen, groene daken, gevelbeplanting). | |
Streven naar een Energie Prestatie op Locatie (EPL) van 8 tot 9 bij het realiseren bij woninglocaties van meer dan 50 woningen. | |
Bij planvorming streven naar een score van 7,5 op GPR stedenbouw en op GPR gebouw een score van 8,0 op het onderdeel energie en een gemiddelde score van 7,5. | |
Bij 70% van de omgevingsvergunningen wordt de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) getoetst op de bouwvloer. | |
20% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt wordt duurzaam opgewekt en geleverd via grootschalige en /of collectieve opties. | |
Stimuleren van duurzaam slopen bij ruimtelijke ontwikkelingen. | |
Stimuleren van duurzaam inkoopcriteria bij bouw en woonrijp maken | |
Stimuleren van duurzame mobiliteit (fietsroutes, OV) bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. | |
Stimuleren van duurzame maatregelen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. |
De voorgenomen ontwikkeling haakt op verschillende manieren in op de doelstellingen uit de beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu. De gebiedsgerichte streefbeelden van de omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem zijn opgenomen in de toetsingskaders van die aspecten. Uit de waterparagraaf (paragraaf 4.8) blijkt dat het plan beoogd te voldoen aan de eisen die er bv. voor watercompensatie gelden. Het nieuwe bedrijfskavel wordt landschappelijk ingepast op basis van het opgestelde landschappelijk kader (bijlage 1), en uit de quickscan Flora & Fauna volgen beheer- en inrichtingsmaatregelen waarmee kan worden bijgedragen aan de 'natuurvriendelijkheid'.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa;
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Onderzoek
In de omgeving zijn voornamelijk agrarische (akkerbouw)bedrijven en burgerwoningen gelegen. De omgeving is hiermee te typeren als rustig buitengebied. Ter plaatse wordt een agrarisch bedrijf opgericht met daarbij een bedrijfswoning. Er wordt een bedrijf toegestaan met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Hieronder wordt op basis van de planregels verstaan een akker- en vollegrondsteeltbedrijf en een ondergeschikte schapenhouderij met ten hoogste 50 schapen. Een akkerbouwbedrijf valt binnen milieucategorie 2 en een bedrijf waar overige graasdieren worden gehouden valt binnen milieucategorie 3.1. De richtafstand die hierbij hoort is 50 m. Ten noorden van het projectgebied is een (grondgebonden) agrarisch bedrijf gevestigd. Een dergelijk bedrijf valt in milieucategorie 3.1.
Het deel van het bouwvlak waarbinnen het nieuwe agrarische bedrijf is toegestaan (blauw omlijnd in figuur 4.1) ligt op meer dan 50 meter van het nabijgelegen agrarische bedrijf aan de noordzijde en op meer dan 50 meter van omliggende woningen aan de oostzijde. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG. Op de oostkant van het bouwvlak rust de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bedrijfsgebouwen toegestaan', om planologisch te verankeren dat wordt voldaan aan de richtafstand ten opzichte van de burgerwoning aan de Laaijekreekseweg 1.
Figuur 4.1 - Positionering van het deel van het bouwvlak waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden (blauw omlijnd) in relatie tot de richtafstanden die gelden voor de omliggende bedrijven en burgerwoningen.
In de beoogde situatie worden ten hoogste 50 schapen gehouden. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet buiten de bebouwde kom voor dieren met geuremissiefactor een afstand van 50 m worden aangehouden. De afstand geldt vanaf de gevel van de woning tot de rand van het agrarische bouwvlak. Het bouwvlak waarbinnen het grondgebonden agrarische bedrijf wordt toegestaan ligt op meer dan 50 m van de omliggende woningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) bedrijfswoning en omliggende woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG en de Wgv. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied is gelegen aan de Laaijekreekseweg, een erftoegangsweg (type II) buiten de bebouwde kom van Hellevoetsluis. Zowel in zuidelijke als noordelijke richting wordt de Nieuweweg bereikt, een ontsluitingsweg aan de rand van Hellevoetsluis. In noordelijke richting wordt tevens op de Willem Rosenweg ontsloten, van waaruit het achtergelegen buitengebied wordt bereikt.
De verkeerstoename ten gevolge van één bedrijfswoning en het bedrijf is beperkt en zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.
De nieuwe bedrijfswoning is een geluidgevoelige functie en moet worden getoetst aan wegverkeerslawaai volgens de Wet geluidhinder (Wgh) indien gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg. De nieuwe bedrijfswoning is gelegen in de geluidzone van de Laaijekreekseweg, tevens ontsluitingsweg van het plangebied. Akoestisch onderzoek volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is daarom noodzakelijk.
Het gemeentelijke geluidbeleid is weergegeven in het Geluidbeleidsplan 2008 – 2017 dat op 20 maart 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. De geluidkwaliteit is weergegeven in de geluidkaart wergverkeerslawaai en de geluidkaart industrielawaai (bijlage 3). De geluidsbelastingskaart voor wegverkeerslawaai is berekend op de Regionale Verkeers- en MilieuKaart (RVMK). Hierbij wordt rekening gehouden met alle relevante ontwikkelingen. De DCMR heeft het industrielawaai van bedrijven en horeca berekend.
De intensiteiten van de Laaijekreekseweg zijn niet opgenomen in de gemeentelijke geluidkaart. Voor wegen waarin de intensiteiten niet zijn opgenomen in de geluidkaart is geen akoestisch onderzoek relevant. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dan immers niet overschreden door de lage verkeersintensiteit. De nieuwe bedrijfswoning in het plangebied bezit daardoor een acceptabel akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde.
Visie externe veiligheid Hellevoetsluis
De externe veiligheidssituatie in de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de Visie Externe Veiligheid 2008 – 2017 die op 20 maart 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad. Binnen de gemeente Hellevoetsluis zijn een aantal risicobronnen aanwezig. Het betreft stationaire bronnen, zoals een LPG-tankstation, opslagen voor gevaarlijke stoffen, propaantanks en vuurwerkopslag. De overige bronnen betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De risicobronnen zijn weergegeven in de signaleringskaart externe veiligheid (figuur 4.2).
Figuur 4.2 Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid
Onderzoek
Uit de signaliseringskaart externe veiligheid blijkt dat nabij het projectgebied zijn geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg de N57. De N57 is gelegen op ca. 1350 m. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de N57. Verder vindt in of nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Omdat er op de planlocatie een functiewijziging plaatsvindt en er planologische bouwmogelijkheden worden gecreëerd, is hiertoe verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau IDDS. De rapportage is opgenomen in bijlage 4. Gelet op de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel PM weergegeven.
Tabel 4.1 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Luchtkwaliteitsplan Hellevoetsluis
De gemeente heeft een luchtbeleidsplan 2008 –2017 opgesteld die op 20 maart 2008 is vastgesteld. De luchtkwaliteit van de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de luchtkwaliteitskaarten voor 2015 en 2030. Deze kaarten zijn berekend op basis van de RVMK en toegevoegd in bijlage 5.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling wordt één extra bedrijfswoning en een agrarisch bedrijf gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Kreekweg voor de locatie aan de Laaijekreekseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke ontwikkeling. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit wijzigingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De waterparagraaf is in concept voorgelegd aan de waterbeheerder. Op 13 juli 2017 heeft het waterschap Hollandse Delta in een reactie laten weten dat de watercompensatie vastgelegd dient te worden in een watervergunning. Verder had de waterbeheerder geen opmerkingen over de waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Gemeentelijk:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
De gemeente heeft een gemeentelijk Watertakenplan opgesteld (voorheen verbreed Gemeentelijk rioleringsplan) voor de periode 2017-2021. In dit plan worden, conform de waterwet, de zorgplichten van de gemeente voor afvalwater, regenwater en grondwater (de zogeheten gemeentelijke watertaken) uitgewerkt en vastgelegd. Het is het belangrijkste gemeentelijke beleidskader voor de afweging van functies en locaties en inrichting- en beheermaatregelen, op waterhuishoudkundige gronden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen tussen de percelen Laaijekreekseweg 2 en 4 te Hellevoetsluis. In de huidige situatie is het plangebied onverhard (gras). De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit lichte klei. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap II. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 40 cm en de gemiddelde laagste grondwaterstand 50-80 cm beneden het maaiveld ligt. Het plangebied ligt - 1,5 m NAP.
Waterkwantiteit
Aan de rand van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen.
Waterkwaliteit
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. In de nabijheid van het plangebied is drukriolering aanwezig.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van één bedrijfswoning en een agrarisch bedrijf. Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 1500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur.
In dit stadium, waarin de beoogde ontwikkeling in planologische zin mogelijk wordt gemaakt, is nog niet bekend hoe groot de toename van de verharding exact is. Waarschijnlijk vindt er een toename van 2.500 tot 3.500 m2 aan verharding plaats. Op grond van deze ruime schatting is 375 tot 525 m2 watercompensatie nodig. Hierin kan in het plangebied worden voorzien, bijvoorbeeld door de sloot c.q. wetering aan de noordrand van het plangebied over een lengte van ca. 155 meter te verbreden met ca. 3 meter en natuurvriendelijke oevers in te richten.
In de watervergunning die aangevraagd dient te worden, zal de exacte hoeveelheid compensatie worden vastgelegd. Op deze manier is geborgd dat minimaal 10% van de toename in verharding wordt gecompenseerd, indien de toename meer dan 1.500 m2 verharding is.
Afvalwaterketen en riolering
In het Watertakenplan 2017-2020 van de gemeente Hellevoetsluis staat het gemeentelijk beleid beschreven ten aanzien van afvalwaterketen en riolering. In het landelijk gebied wordt het huishoudelijk afvalwater alleen ingezameld met een gemeentelijke voorziening als dat doelmatig is. Is er binnen 40 m afstand van het perceel (druk)riolering aanwezig, waarop zonder overwegende bezwaren kan worden aangesloten? Dan zorgt de gemeente voor de aanleg van een geschikt lozingspunt, waarop de bewoner op eigen kosten moet aansluiten. Anders moet de bewoner in overleg met de waterbeheerder een IBA* of een septic tank met een inhoud van minimaal 6 m3 aanleggen. Wordt het afvalwater vanuit de voorziening op kwetsbaar oppervlaktewater geloosd, dan is een septic tank mogelijk onvoldoende en kan de waterbeheerder aanvullende eisen stellen.
Binnen het voorgenomen plan zal afvalwater op de riolering worden aangesloten. Niet verontreinigd hemelwater zal worden afgevoerd via verbreding van de nabijgelegen watergang. Er worden natuurvriendelijke oevers aangelegd waarin het niet verontreinigde hemelwater wordt geloosd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk omdat er een toename van verhard oppervlak is van meer dan 1.500 m2.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden;
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Haringvliet op 3,5 km afstand. Het Natura 2000-gebied Voornes Duin is gelegen op ca. 6,3 km afstand. Het Haringvliet betreft een niet stikstof gevoelig gebied. Het Natura 2000 gebied Voornes Duin is wel stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 160 meter afstand en op ca. 1 km ten oosten van het plangebied is een weidevogelgebied aanwezig. In figuur 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.3 - Uitsnede Natuurnetwerk Nederland
Vanwege de afstand tot omliggende natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Gelet op de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling zal dit niet leiden tot een meetbare toename in stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden worden vastgesteld aan de hand van een quickscan. De ontwikkeling aan de Laaijekreekseweg te Hellevoetsluis zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek - een zgn. quickscan Flora & Fauna - uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. De rapportage is opgenomen in bijlage 6.
In het gebied foerageren en vliegen mogelijk vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Voor overige soort(groep)en is het gebied volledig ongeschikt.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Laaijekreekseweg te Hellevoetsluis zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.
Conclusie
Uit het aspect ecologie - zowel wat gebiedsbescherming als soortenbescherming betreft - volgen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Laaijekreekseweg.
Historische context
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het explosieve materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) is ingezet, verschoten of afgeworpen, tussen de 7 en 15% om verschillende redenen niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. In verdachte gebieden is onderzoek naar dit aspect daarom van belang.
Onderzoek en conclusies
De gemeente Hellevoetsluis geldt als verdacht gebied voor wat betreft het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE). Het aspect explosieven is voor deze locatie temeer relevant in verband met aanwijzingen in de richting van de mogelijke aanwezigheid van een niet-ontplofte bom ter plaatse van de Ravenseweg. Mede vanwege dit potentiële gevaar heeft onderzoeksbureau IDDS in 2013 onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE uitgevoerd, met als directe aanleiding de opstelling van het bestemmingsplan voor de aanleg van het nieuwe bedrijventerrein Kickersbloem 3, oostelijk van Hellevoetsluis.
Het plangebied van het bestemmingsplan Kickersbloem 3 ligt op ca. 150 meter afstand van het perceel aan de Laaijerkreekseweg. Bij het door IDDS uitgevoerde vooronderzoek naar (contra-)indicaties voor de mogelijke aanwezigheid van CE is logischerwijs ook de directe omgeving van het plangebied meegenomen. Het literatuur- en archiefonderzoek en de luchtfotoanalyse heeft niet geresulteerd in feitelijke aanwijzingen voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied. De projectlocatie van het bedrijventerrein Kickersbloem 3 is daarmee als 'onverdacht' aangemerkt. Deze recente bevindingen bieden voldoende grond om ook de locatie aan de Laaijekreekseweg als onverdacht te beschouwen. Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. De gemeentelijke bestemmingsplannen worden dan ook voorzien van een archeologieparagraaf. Het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het belangrijkste gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.
Onderzoek en conclusies
Ter plaatse van het plangebied is ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden, op basis van de Archeologische Waarden- en Beleidskaart (zie figuur 4.4), de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Deze dubbelbestemming blijft ook na vaststelling van dit wijzigingsplan van kracht in het plangebied. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en groter dan 200m2 zal rekening moeten worden gehouden een archeologische onderzoeksverplichting.
Figuur 4.4 - Archeologische Waarden- en Beleidskaart, waarop het plangebied is aangegeven met een blauwe cirkel.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur of NNN dient bepaald te worden.
Onderzoek en conclusies
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig. Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);
De beoogde ontwikkeling betreft het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. In de beoogde situatie worden maximaal 50 schapen gehouden. Dit aantal is door middel van een bepaling in de regels als maximum vastgelegd. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor voorgenomen plan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen die nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op gronden met de bestemming 'Agrarisch' onder voorwaarden mogelijk maakt (art. 3.6.4). Op basis van deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het plan binnen de wijzigingsregels wijzigen door middel van een wijzigingsbesluit. In de volgende paragraaf wordt uiteengezet welke regels op het plangebied van het wijzigingsbesluit van toepassing zijn.
Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Hellevoetsluis. Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' op het plangebied van toepassing:
Binnen de bestemming 'Agrarisch' worden met dit wijzigingsplan een viertal aanvullende bepalingen van toepassing verklaard op (delen van) het plangebied:
Verbeelding
Dit wijzigingsplan wijzigt het vigerende bestemmingsplan door op het plangebied aan de Laaijekreekseweg een agrarisch bouwvlak van 1 hectare te situeren, met de hierboven genoemde en toegelichte aanduidingen.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Zienswijze
Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Indien binnen deze termijn zienswijzen worden ontvangen, worden deze door de gemeenteraad behandeld wat mogelijk nog tot aanpassing van het plan kan leiden.
Vaststelling
Het wijzigingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het wijzigingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
In de nieuwe Wro is de mogelijkheid opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Omdat er in het plangebied aan de Laaijekreekseweg geen voorzieningen worden gerealiseerd en het planologisch mogelijk maken van het bouwplan geschiedt op grond van een overeenkomst met de eigenaar van de gronden, wordt op grond van artikel 6.2.1a Bro geen exploitatieplan vastgesteld.
De kosten die met de planvorming gemoeid gaan, onder meer de kosten voor de uit te voeren onderzoeken, worden door de gemeente gedekt. Daarmee is de financiële haalbaarheid van deze ontwikkeling gewaarborgd.