direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haringvlietweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bestemmingsplan 'Recreatie'

In het in 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Recreatie' was aan de gronden tussen de Zoomweg en de Haringvlietweg aan de westzijde van Hellevoetsluis (momenteel agrarisch in gebruik), een dagrecreatieve bestemming toegekend. Deze bestemming was - in grote lijnen - overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De Raad van State heeft het besluit van de gemeenteraad voor de dagrecreatieve bestemming ten zuiden van de Haringvlietweg echter vernietigd. Dit omdat bezien had moeten worden of er -ondanks het overnemen van de planologische mogelijkheden- sprake was van een goede ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking, milieuaspecten, enzovoorts). Als gevolg van de uitspraak vigeert de oude dagrecreatieve bestemming en zijn de planologische mogelijkheden in beginsel niet anders dan was beoogd in het nieuwe bestemmingsplan. De gronden zijn in bezit bij verschillende particuliere eigenaren en zijn grotendeels agrarisch in gebruik.

In eerste instantie werd na vernietiging ingezet op reparatie. Gedurende dat proces heeft de gemeente overlegd met de verschillende particuliere eigenaren in het plangebied en met geïnteresseerde ontwikkelaars, om zo te achterhalen welke wensen er bestaan en of er plannen zijn voor een recreatieve invulling van de gronden, in lijn met de gemeentelijke ambities, in de nabije toekomst. Het overleg met betrokken partijen geeft aanleiding om niet alleen te repareren, maar ook andere vormen van recreatie te onderzoeken en (voor zover mogelijk) op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan. Eén van de gewenste ontwikkelingen die uit het overleg naar voren is gekomen, is de uitbreiding van camping 't Weergors en het toevoegen van een dagrecreatieve voorziening met horeca. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld die als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

Ontwerpbestemmingsplan

Op 7 september 2016 is een ontwerpbestemmingsplan 'Haringvlietweg' ter inzage gelegd. Dit plan was opgesteld als een ontwerpbestemmingsplan met uitwerkingsplicht. Gedurende de procedure heeft voortschrijdend inzicht en het overleg met de verschillende particuliere eigenaren in het plangebied er toe geleid dat de gemeente een andere juridisch planologische opzet van het bestemmingsplan wenselijk acht. Het eerdere in procedure gebrachte ontwerpbestemmingsplan zal dan ook niet worden vastgesteld. In plaats daarvan is het nu voorliggende ontwerpbestemmingsplan opgesteld. De uitbreiding van camping 't Weergors zoals beschreven in eerder genoemde ruimtelijke onderbouwing is in dit bestemmingsplan meegenomen. Van belang is dat de dagrecreatieve functie op basis van het geldende bestemmingsplan al is toegestaan. Gelet op de uispraak van de Raad van State is deze toch onderzocht. In dit bestemmingsplan is een beperkte samenvatting hiervan opgenomen. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar bijlage 1. Voor de overige gronden in het plangebied zijn intensieve vormen van recreatie uit het bestemmingsplan geschrapt, zoals horeca, recreatiewoningen en wellness met (een vorm van) nachtverblijf. Deze gronden kunnen op basis van voorliggend bestemmingsplan enkel ten behoeve van extensieve dagrecreatie of conform het huidige gebruik, namelijk agrarisch, worden gebruikt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern van Hellevoetsluis. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Haringvlietweg (N497). Ten zuiden ligt het camping 't Weergors. Aan de oostzijde vormt de Zoomweg de grens en aan de westzijde vormt de eigendomsgrens van het perceel Haringvlietweg 2 de plangrens. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Met het vernietigen van het bestemmingsplan 'Recreatie' voor het plangebied is het op 19 september 1996 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied' het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden een dagrecreatieve bestemming. De gronden mogen voor 8% bebouwd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 6 beschrijft tot slot de maatschappelijke en financiële verantwoording van het plan. 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Recreatieve zone

De recreatieve zone van Hellevoetsluis, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is gelegen nabij de zee en het strand. Het bungalowpark Citta Romana en de campings De Quack en 't Weergors vormen de grootste onderdelen van de recreatieve zone. Daarnaast zijn er verschillende kleinere clusters van recreatiewoningen aanwezig. Het recreatiegebied grenst direct aan het Haringvliet dat een watersportgebied met stranden en diverse strandpaviljoens is. Het plangebied ligt ten noorden van de camping 't Weergors en wordt momenteel hoofdzakelijk agrarisch gebruikt.

2.2 Ontwikkeling

Visie 'Ontwikkeling Recreatieve zone'

In 2011 heeft de gemeente een visie op het recreatiegebied van Hellevoetsluis vastgesteld, de visie 'Ontwikkeling Recreatieve zone'. Deze visie beschrijft op hoofdlijnen de mogelijke toekomstige ontwikkelingen van de recreatieve zone. De doelstelling van het toeristisch-recreatief beleid is:

'Hellevoetsluis op de kaart zetten: economische betekenis, groter aanbod bieden voor (langer) verblijf en overnachting ten einde werkgelegenheid en bestedingen te vergroten.'

In de visie wordt uitgegaan van deelgebieden. Deze gebieden worden min of meer gekenmerkt door bepaalde huidige of gewenste functies. De deelgebieden zijn:

  • Rood: dit gebied omvat camping De Quack en het bungalowpark Citta Romana en enkele agrarische percelen ten noorden daarvan.
  • Groen: dit gebied omvat het duingebied ten zuiden van de Schenkeldijk/Duinweg en de camping 't Weergors.
  • Blauw: dit gebied omvat een gedeelte van het Haringvliet grenzend aan het recreatiegebied en het Quackstrand.
  • Oranje: dit gebied omvat de gronden ten noorden van camping 't Weergors.

Ook het onderhavig plangebied is beschreven in deze visie, zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0003.jpg"

Figuur 2.1 Deelgebieden visie 'Ontwikkeling Recreatieve zone'

Plangebied = Deelgebied Oranje (Quackpolder zuid)

In de visie wordt de ontwikkeling van de Quackpolder zuid gezien als een middellangetermijn ontwikkeling, na 2015. Deelgebied oranje heeft een duidelijk 'eigen' gezicht, dat ook buiten de regio herkend wordt. Een invulling op basis van bestaande kavelstructuren is daarvoor niet onderscheidend en aansprekend genoeg. Sterk is het om in te steken op karakteristieken die men associeert met de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Door de intrigerende cellenstructuur van de aanwaspolders en tussenliggende kreken als uitgangspunt voor gebiedsinrichting te nemen ontstaat een spannende, flexibele en herkenbare opzet van vrije, groene poldercellen in een struinlandschap. Elke polder moet een duidelijke samenhangende eenheid zijn. De methodiek van de poldercellen moet als ontwerp- en ontwikkelstrategie worden gezien. Als gebruiksmogelijkheden in de toekomst worden de volgende functies gezien:

  • kamperen/verblijfsrecreatie;
  • manege;
  • paintball;
  • outdoor;
  • mountainbiken;
  • skeeleren;
  • midgetgolf;
  • karten;
  • fitnesspark.

In paragraaf 3.3.2 wordt verder ingegaan op de visie.

Vertaling in het bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 1996, hebben de gronden een dagrecreatieve bestemming. Het feitelijk gebruik van de gronden is echter al jaren agrarisch (gras- en akkerland). Wel was er enige tijd een paintballterrein aanwezig op een deel van de gronden. De dagrecreatieve bestemming is slechts beperkt begrensd waardoor er allerlei verschillende dagrecreatieve functies mogelijk zijn in het plangebied.

Na vernietiging van het onderhavige plandeel in het bestemmingsplan 'Recreatie' heeft de gemeente eind 2015, begin 2016 onderzocht welke functies gewenst en mogelijk zijn binnen het plangebied. De gemeentelijke visie en ambitie zoals beschreven in de visie 'Ontwikkeling Recreatieve zone' vormt hiervoor de grondslag. Dit heeft geresulteerd in een lijst met mogelijke functies. Vervolgens is per functie onderzocht of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, waarvoor een onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking nodig is, en of de betreffende functie, mits onderbouwd rechtstreeks (op basis van het vigerende bestemmingsplan) mogelijk is.

Uit dit onderzoek volgt dat extensieve recreatie rechtstreeks mogelijk is, zonder nadere ladderonderbouwing. Dit betreft onder andere de volgende functies:

  • wandelen, fietsen, mountainbiken, skeeleren;
  • outdoor, fitnesspark;
  • minimanege (huidig gebruik).

Daarnaast is het (huidige) agrarisch gebruik van de gronden rechtstreeks toegestaan en kan nieuwe infrastructuur ter ontsluiting van de genoemde functies direct worden aangelegd. Mede naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State zijn de meer intensieve vormen van recreatie ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Recreatie uit het voorliggende (ontwerp)bestemmingsplan geschrapt. Dit betreft onder andere horeca, recreatiewoningen en wellness met (een vorm van) nachtverblijf. Voor de functie golf/midgetgolf is een ladderonderbouwing opgenomen in paragraaf 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0004.jpg"

Figuur 2.2 Deelgebieden A (uitbreiding camping 't Weergors) en B (dagrecreatie)

Uit gesprekken met grondeigenaren is gebleken dat er concrete plannen bestaan voor het oostelijke deel van het plangebied: uitbreiding camping 't Weergors (deelgebied A). Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld (zie bijlage 1) welke is vertaald in dit bestemmingsplan. Voor het westelijk deel van het plangebied (deelgebied B) bestaan geen concrete plannen. Deze gronden zijn momenteel agrarisch in gebruik met uitzondering van een minimanege op het meest westelijk gelegen perceel. Voor deelgebied B zijn alleen de bovengenoemde vormen van extensieve dagrecreatie mogelijk gemaakt. De toegestane functies zijn onderbouwd in de hierna volgende hoofdstukken.

2.3 Invulling deelgebieden

Deelgebied A

De ondernemers van camping 't Weergors hebben op basis van de visie 'Ontwikkeling Recreatieve zone' in overleg met de gemeente een initiatief uitgedacht zoals dat is verbeeld in figuur 2.3. Het noordelijke deel van het gebied wordt ingericht voor dagrecreatie met een horecavoorziening. Gedacht wordt aan bijvoorbeeld een natuur-/modderspeeltuin, een wijngaard,  outdoor (water)activiteiten en andere sport- of spelvoorzieningen. In de schets is dit verbeeld in de vorm van een:

  • speeltuin;
  • huttenveld;
  • waterspeeltuin;
  • speelbos;
  • modderpark;
  • pluktuin.

Het terrein voor dagrecreatie wordt ontsloten vanaf de Haringvlietweg. Er is voldoende ruimte gereserveerd voor het parkeren. Ook is rekening gehouden met ontvangst van groepen. Voor de horecavoorziening bij de dagrecreatieve functie wordt uitgegaan van een horeca- en slechtweervoorziening met een oppervlakte van maximaal 250 m2 uit maximaal categorie 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten. De maximale goothoogte van het gebouw voor de horeca bedraagt 4 meter en de maximale bouwhoogte 6 meter. Het gebouw wordt haaks op de Haringvlietweg gebouwd om het orthogonale karakter van het landschap te benadrukken en krijgt bij voorkeur een uitstraling die doet denken aan een boerenschuur. Naast de horecavoorziening is ruimte voor 100 m2 aan gebouwen ten behoeve van dagrecreatie. De totale hoeveelheid bebouwing (350 m2) is aanzienlijk minder dan de 6% die in het bestemmingsplan 'Recreatie' was opgenomen (800 m2). Voor de gebouwen ten behoeve van dagrecreatie is de goothoogte van 4 meter overgenomen uit het bestemmingsplan 'Recreatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0005.png"

Figuur 2.3 Inrichtingsschets beoogde ontwikkeling

Op het zuidelijke deel van het gebied wordt de uitbreiding van de camping gerealiseerd. In dit deel zijn totaal 68 standplaatsen voorzien zijn voorzien. In eerste instantie wordt beoogd om 30 standplaatsen in te richten voor toeristisch kamperen en op de overige 38 standplaatsen recreatiewoningen te plaatsen. Daarbij wordt uitgegaan van een kavel die ten minste vier keer zo groot is als de recreatiewoning. Zo kan op een kavel van 280 m2 een recreatiewoning van maximaal 70 m2 worden geplaatst. Om goed in te kunnen spelen op de trends in de toeristische markt, moet het op termijn ook mogelijk zijn om op alle standplaatsen recreatiewoningen te plaatsen. Met name langs de randen krijgt het gebied een groene inrichting passend in de omgeving en het landschap en bij voorkeur wordt tevens een waterpartij gerealiseerd.

Voor een uitgebreide beschrijving en onderbouwing van de uitbreiding van camping 't Weergors en de dagrecreatieve ten noorden daarvan wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' zoals opgenomen in bijlage 1. Een beknopte samenvatting is opgenomen in de hierna volgende hoofdstukken.

Deelgebied B

Het huidige gebruik van deelgebied B is momenteel agrarisch. Hoewel er nog geen concrete ideeën bestaan om dit gebied een recreatieve invulling te geven, past een dagrecreatie functie binnen het beleid en de ambities van de gemeente. Er is daarom voor gekozen om het merendeel van de functies die nu ook al mogelijk zijn (op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'), die passen in de gemeentelijke visie en ambitie, en voldoende kunnen worden onderbouwd, rechtstreeks te bestemmen. Dit betreft verschillende vormen van extensief dagrecreatief gebruik, zoals wandelen, fietsen, mountainbiken, skeeleren, outdoor, fitnesspark, een minimanege (huidig gebruik) en golf/midgetgolf. Bij een dagrecreatieve invulling van het gebied zal de ontwikkeling landschappelijk moeten worden ingepast. Op welke wijze de landschappelijke inpassing moet plaatsvinden is vastgelegd in een beeldkwaliteitsparagraaf, paragraaf 2.4. Deze beeldkwaliteitsparagraaf is gebaseerd op het Gebiedsprofiel Voorne Putten (2013). Overigens schrijft ook het provinciaal beleid (Verordening ruimte, paragraaf 3.2.2) voor dat een bestemmingsplan dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, een beeldkwaliteitsparagraaf bevat.

Voor deelgebied B is voor wat betreft het te bebouwen oppervlak aangesloten bij de bestemming zoals die was opgenomen in het bestemmingsplan 'Recreatie'. Dat betekent dat circa 6.300 m² (ongeveer 6%) van deelgebied B bebouwd mag worden. De goothoogte van 4 meter is eveneens overgenomen uit het bestemmingsplan 'Recreatie'. De bouwmogelijkheden zijn beperkter dan in het vorige bestemmingsplan 'Buitengebied'. Hier is voor gekozen omdat ruim 8.400 m² aan bebouwing (8%) niet wenselijk wordt geacht op de locatie. Een maximaal oppervlak van 6.300 m² (6%) wordt gezien als een goede balans tussen vigerende (bouw)rechten, de gemeentelijke visie en ambitie voor de recreatieve zone en de openheid van het landschap.

2.4 Beeldkwaliteit

Het plangebied ligt ten westen van de kern Hellevoetsluis. Het ligt in het polderlandschap van het eiland Voorne-Putten en in de recreatieve zone van Hellevoetsluis. De ontwikkeling moet dusdanig worden vormgegeven dat er op een zorgvuldige wijze wordt aangesloten bij de kwaliteiten en functie van dit landschap. Voor deelgebied A is de landschappelijke inpassing beschreven in de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' (zie bijlage 1). Deze beeldkwaliteitsparagraaf heeft daarom alleen betrekking op deelgebied B. De landschappelijke inrichting van camping 't Weergors past binnen deze beeldkwaliteitsparagraaf.

Gebiedsprofiel Voorne-Putten

Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het 'gebiedsprofiel Voorne-Putten' opgesteld, zie paragraaf 3.2.3. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van het gebied.

Omgang met legenda eenheden

Nieuwe bebouwing staat op gespannen voet met de ambitie om het open polderlandschap te behouden zoals verwoord in de legenda-eenheid 'nieuwe zeekleipolder'. Het onderhavig plangebied kan echter vooral worden gekwalificeerd als polderrand. Van een echt dijklint is in het plangebied eveneens geen sprake. Aan de ambities van de legenda-eenheid polderrand en de stelling Maas-Haringvliet wordt dan ook een zwaarder gewicht toegekend.

Met de invulling van het plangebied kan een zachte overgang worden gecreëerd tussen het recreatiegebied en de bebouwing van de Hellevoetsluis. Daarbij is een invulling op basis van bestaande kavelstructuren niet onderscheidend en aansprekend genoeg. Door de intrigerende cellenstructuur van de aanwaspolders en tussenliggende kreken als uitgangspunt voor gebiedsinrichting te nemen ontstaat een spannende, flexibele en herkenbare opzet van vrije, groene poldercellen in een struinlandschap. Door niet te hoog te bouwen blijft de openheid en wijdsheid van het landschap zichtbaar.

Eisen aan bebouwing

In verband met het bovenstaande zijn er beperkingen ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Zo bedraagt het maximale bebouwingspercentage voor deelgebied B geen 8% (zoals in het vigerende bestemmingsplan het geval was) maar 6%. Om de openheid zoveel mogelijk te waarborgen bedraagt het maximum oppervlak voor aaneengesloten bebouwing ten hoogste 600m². Ook dient de bebouwing op voldoende afstand van de Haringvlietweg en de Zoomweg te worden gebouwd. De maximale goothoogte bedraagt 4 m. De bouwhoogte is niet vastgelegd maar dient in verhouding te blijven met de goothoogte.

Bebouwing moet worden afgewisseld met ruime waterpartijen die refereren aan het inundatiegebied van de stelling Maas-Haringvliet. Groen is ter ondersteuning van het open karakter van het landschap en dient gebiedsspecifiek te zijn. De ontsluiting van de percelen geschiedt via de Haringvlietweg en dient zoveel mogelijk gecombineerd te worden.

Bebouwing dient hoofdzakelijk haaks op of evenwijdig aan de Haringvlietweg te worden gebouwd in verband om het orthogonale karakter van het landschap te benadrukken. Bij meerdere gebouwen op één bouwperceel dient de situering van de bouwvolumes aan te sluiten op de kenmerken uitstraling van een boeren erf. Qua architectuur en materialisatie dient te worden aangesloten op het landelijke en agrarische karakter van de omgeving. Dit geldt ook voor de (erf)beplanting.

Conclusie

Ingeval er een concreet plan voor de invulling van deelgebied B wordt ingedient, dient het aspect beeldkwaliteit verder te worden uitgewerkt, waarbij rekening dient te worden gehouden met de gebiedsidentiteit. Deze beeldkwaliteitsparagraaf vormt daarbij het uitgangspunt, c.q. schept de randvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk gaat in op het relevante beleidskader. In paragraaf 3.1 is de ontwikkeling getoetst aan de rijksladder (Artikel 3.1.6 lid 2 Bro). In paragraaf 3.2 is ingegaan op het relevante provinciale beleid en is de ontwikkeling getoetst aan de provinciale ladder (Artikel 2.1.1 Verordening ruimte) en de overige relevante artikelen van de verordening ruimte. Gelet op de ligging buiten bestaand stedelijk gebied wordt hier uitgebreid bij stilgestaan. Paragraaf 3.3 gaat in op het voor deze locatie relevante gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/Barro

Vanuit het Rijksbeleid zijn de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) van belang. Zowel de SVIR als het Barro zijn van een dusdanig abstractieniveau, dat gesteld kan worden dat dit de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. In het Barro zijn wel algemene eisen ten aanzien van natuurwaarden en cultuurhistorische waarden benoemd. Deze worden verder uitgewerkt op provinciaal niveau en komen in dat verband in dit bestemmingsplan aan de orde. Vanuit het rijksbeleid/rijkswetgeving is wel de ladder van duurzame verstedelijking van belang. Dit wordt in deze paragraaf behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

In het kader van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en duurzaam ruimtegebruik, moet in ruimtelijke plannen aandacht worden besteed aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor zogenoemde 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'.

Artikel 3.1.6. lid 2 Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing initiatief aan rijksladder

De behoefte aan het bestaande agrarische gebruik en de minimanege hoeft niet te worden onderbouwd. De dagrecreatieve mogelijkheden worden ten opzichte van het oude bestemmingsplan ingeperkt. Dagrecreatieve functies worden daarom op deze locatie niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien. Het toevoegen van verblijfsrecreatie wordt in de beoogde vorm en omvang wel als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien. Toch is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de diverse functies beschreven.

Er is in algemene zin behoefte aan ruimte voor extensieve dagrecreatie. De behoefte aan verblijfsrecreatie en het dagrecreatieve gedeelte binnen deelgebied A is onderbouwd in de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' (zie bijlage 1). De locatie is een logische plek voor dag- en verblijfsrecreatie. De locatie ligt in de recreatieve kustzone van Voorne-Putten, is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied en stadsrand en is in de gemeentelijke structuurvisie als toeristisch-recreatieve (ontwikkelings)zone opgenomen.

Concrete invulling van deelgebied B is nog onbekend. Verschillende dagrecreatieve functies zijn mogelijk. Deze functie is daarom nader onderbouwd. De behoefte aan golf en midgetgolf is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening beschreven en blijkt uit onderstaande bronnen.

Bestaand aanbod golfbanen

Op circa een kwartier reisafstand met de auto ligt golfbaan Catharinenburg (gemeente Goeree-Overflakkee) of golfbaan Kleiburg (Brielle). De dichtstbijzijnde pitch & putt-baan ligt in Rhoon, op circa 30 minuten reisafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0006.png"

Rabobank cijfers en trends in de golfbranche (bron: Rabobank en de NGF)

De prognose voor de golfbranche is neutraal. Golf is nog steeds een sport die aan populariteit toeneemt. Slechts 2% van de Nederlandse bevolking golft - veel lager dan ons omringende landen - en gesteld kan worden dat hier dus kansen liggen. Ook trekt Nederland nauwelijks golftoeristen terwijl er internationaal miljoenen mensen voor golf op vakantie gaan. Om de golfer echter te blijven trekken, moeten exploitanten gaan inspelen op de wensen van de consument. Er dient daarbij een professionaliseringsslag gemaakt te worden, met het actief voeren van marketingcampagnes, het differentiëren van het productaanbod en het strak sturen op kosten. Kortom, van veel golfbanen wordt nu ondernemerschap gevraagd. Vergrijzing van de doelgroep een grote uitdaging; bijna een derde van het aantal golfers is ouder dan 60 en dit percentage stijgt. Kansen liggen er dus wel in het ontwikkelen van de sport tot familiesport voor jong en oud.

Aanbod stabiliseert
Tegelijkertijd is de verwachting dat het aantal golfbanen zal stabiliseren. Van oudsher werden veel verenigingen namelijk gefinancierd vanuit de inbreng van financiële middelen door hun (potentiële) leden. Steeds minder golfers zijn hier toe bereid wat de start van nieuwe banen zal belemmeren.

Trends

  • Toenemende schaalgrootte; grotere banen en ketenvorming;
  • Flexibilisering van lidmaatschappen, betalingsvormen en prijzen;
  • Ontwikkeling naar golfbanen voor recreatief gebruik i.p.v. enkel (top)sport;
  • Vergrijzing van het aantal golfers; meer dan de helft is ouder dan 50 jaar;
  • Toename van samenwerkingsverbanden met omringende horeca en recreatie;
  • Ontstaan van hospitality chains met andere banen;
  • Online propositie wordt steeds belangrijker; inzet van social media en websites,
  • Opkomst review- en reserveringssites.

Kansen en bedreigingen

  • Focus op families en kinderen, zij zijn de toekomst;
  • Meer aandacht voor klantenbinding van vrije golfers;
  • Vergrijzing biedt kansen; golf kan inspelen op de toenemende behoefte aan een gezonde levensstijl;
  • Oprichten businessclub om sociale functie en zakelijk netwerk te versterken;
  • Horeca is veelal nog verlieslatend; dit biedt dus ruimte voor rendementsverbetering;
  • Het aantal gelopen rondes, en daarmee inkomsten uit onder meer greenfees en horeca, is sterk weersafhankelijk;
  • In diverse delen van Nederland, vooral buiten de Randstad, is sprake van sterke verzadiging;
  • Afname van de bereidheid tot participeren door leden in de start van een club.

Golfmarkt

Uit cijfers van golfmarkt blijkt dat het aantal geregistreerde golfers stabiel is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0008.png"  

Bron: Golfmarkt 10, maart 2017

Short Golf en Pitch & putt

Shortgolf wordt gespeeld op korte holes. De afstand tussen de afslag en de green is korter dan op traditionele golfbanen en varieert van 45 tot 150 meter. De holes hebben dus globaal één derde van de lengte van die van een traditionele golfbaan.

De lengte van de holes van een Pitch & Putt-baan varieert van 30 tot 70 meter. De holes zijn daar dus nog korter dan op een shortgolfbaan.

Er zijn banen met 9 en met 18 holes en de oppervlakken variëren van 5 à 9 hectare, een groter oppervlak dan de gemiddelde Pitch & Putt-baan.

Bij de circa twintig Pitch &Putt- banen in Nederland is geen sprake van een driving range, terwijl men op veel shortgolfbanen juist veel voordelen ziet in een overdekte driving range.

Bestaand aanbod Pitch en putt-locaties (oranje) en Short-Golfbanen (blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0009.png"

Bronnen: google maps, http://www.pitch-putt.nl/locaties

en http://www.greenkeeper.nl/upload/artikelen/gk610shortgolf1.pdf)

Bestaand aanbod Midgetgolf

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0010.png"

Op korte afstand van het plangebied is een binnenlocatie voor midgetgolf (glow in the dark-concept) en een buitenlocatie in Rockanje.

Conclusie golf

De locatie is groot genoeg voor short golf (5-9 ha) of een pitch & puttbaan (minder ruimte noodzakelijk, circa 4 hectare). Gelet op de ruimtelijke spreiding van short golfbanen is deze vorm van golf hier kansrijk. Midgetgolf (buiten) en Pitch en putt zijn kansrijk, mits sprake is van een onderscheidend concept.

Conclusie ladder

Realisatie van dag- en verblijfsrecreatie in het plangebied voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze functies worden in het voorliggende bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie en programma ruimte en mobiliteit (geconsolideerde versie 2018)

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De aantrekkingskracht van de stedelijke agglomeratie wordt niet alleen bepaald door schaal- en clustervoordelen. Een groene dooradering van de steden en een aantrekkelijke groene ruimte buiten de steden zijn voorwaarden voor een duurzaam woon- en leefklimaat en een wervend vestigingsklimaat binnen het stedelijk gebied.

De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking in richtpunten aan de basis van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.

Bebouwing in de groene ruimte

Behalve agrarische bebouwing en de bebouwing in dorpen, buurtschappen en bebouwingslinten, herbergt de groene ruimte een scala aan andersoortige bebouwing. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om solitaire woningen en bedrijven, recreatieve bebouwing, attractieparken, verblijfsrecreatiecomplexen, jachthavens, verspreid glas, nieuwe landgoederen, enzovoort.

Nieuwe bebouwing heeft al gauw een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte. De provincie is in beginsel terughoudend ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bebouwing en bijbehorende functies en elementen in de groene ruimte. Incidentele, kleinschalige stedelijke functies (zoals wonen of bedrijvigheid) kunnen onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied of in bestaande linten. Richtinggevend hierbij is of een dergelijke ontwikkeling te beschouwen is als inpassing of aanpassing. Grootschalige stedelijke functies in de groene ruimte worden in het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd als transformatie-opgaven. Deze zijn, conform het handelingskader, mogelijk na instemming van de provincie.

De aanleg van verblijfsrecreatiegebieden wordt gezien als transformatie. De provincie geeft aan dat nieuwe bebouwing in het buitengebied, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, mogelijk is als de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd.

Verblijfsrecreatie

De ontwikkeling van verblijfsrecreatie wordt, net als andere ruimtelijke ontwikkelingen, in de eerste plaats gestuurd via het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Bestaande verblijfsrecreatiecomplexen zijn opgenomen op de kwaliteitskaart via de laag van de occupatie. Tevens zijn voor verblijfsrecreatie specifieke richtpunten benoemd. Eventuele nieuwe ontwikkelingen worden niet op kaart opgenomen, maar zijn gehouden aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Dat betekent dat gemeenten of andere initiatiefnemers niet gebonden zijn aan vooraf vastgelegde zoeklocaties. Wel is bij een nieuwe ontwikkeling (uitbreiding of herstructurering bestaande complexen of ontwikkeling van een nieuw complex) het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van toepassing, waarbij de mogelijkheden en kwaliteitseisen afhankelijk zijn van de aard, omvang en locatie van de ontwikkeling.

Recreatiewoningen moeten ook als zodanig gebruikt worden. Zij voldoen meestal noch naar locatie, noch functioneel aan de eisen voor reguliere woningen en worden ook niet meegewogen in de ramingen van de woningbehoefte. De provincie blijft daarom permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwen als een onwenselijke ontwikkeling.

Programma ruimte

In het programma ruimte is aangegeven dat nieuwe recreatiewoningen alleen zijn toegestaan in bestaande of in nieuwe parken. Indien recreatiewoningen worden toegevoegd op een bestaand verblijfsrecreatiepark, gaat de provincie uit van aanpassing. Indien er sprake is van een nieuw te ontwikkelen verblijfsrecreatiepark is sprake van transformatie. De regels uit de Verordening ruimte en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zijn dan van toepassing. Permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwt de provincie als een onwenselijke ontwikkeling. Wegens bijzondere omstandigheden (of in uitzonderingsgevallen) kan de gemeente voor maximaal enkele woningen van dit beleid afwijken. Een recreatiewoning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

Nieuwe recreatieve ontwikkelingen worden door de provincie niet als een stedelijke ontwikkeling gezien. Uitbreiding van een recreatiepark aansluitend aan een bestaand park wordt gezien als transformatie en is onder voorwaarde van landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering mogelijk.

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo'n gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.

Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Toetsing gebiedsspecifiek

Het gebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied in een zeekleipolder. Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie. Het gebied is geheel aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied en deels als stads- en dorpsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0011.png"
Uitsnede kaart laag van de cultuur- en natuurlandschappen  
afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0012.png"
Uitsnede kaart bescherming categorieën en verblijfsrecreatie  
afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0013.png"
Uitsnede kaart NatuurNetwerk Nederland en Natura2000  
afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0014.png"
Uitsnede laag van de stedelijke occupatie  

Figuur 3.1 Uitsnedes Visie Ruimte en mobiliteit

Zeekleipolders

Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Op kaart staan de hoogwaardige en bijzondere fronten. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.

  • 1. De kwaliteit van het front (contrast)

Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap 'met het gezicht naar elkaar' zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het 'wegfront' vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het 'zicht op elkaar'.

  • 2. Contactkwaliteit

Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.

  • 3. De kwaliteit in de overlap ('contract')

Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

Richtpunt

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Verblijfsrecreatiegebieden

Verblijfsrecreatiegebieden variëren van relatief open en groene campings tot terreinen met stacaravans en complexen met recreatiebungalows en bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een tendens tot herstructurering en opwaardering, waarbij campings worden bebouwd, stacaravans worden vervangen door bungalows, of bungalowterreinen worden heringericht. Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving.

Richtpunt

  • Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving.

Conclusie

Het provinciale beleid maakt dag- en verblijfsrecreatie in dit gebied mogelijk, omdat het gebied is aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied. Het gebied ligt tevens in de stadsrand. De stadsranden zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving. Het plangebied aan de Haringvlietweg voldoet hieraan (zie bijlage 1).

3.2.2 Verordening ruimte (geconsolideerde versie 2017)

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing

Voor de invulling van deelgebied A wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' (zie bijlage 1). De behoefte aan dagrecreatie (deelgebied B) is onderbouwd in hoofdstuk 3.1. De locatie is een logische plek als uitloopgebied gelet op de ligging in de dorpsrand en de recreatieve zone.

Op de kaart BSD is het gebied niet als bestaand stedelijk gebied aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0015.png"

Figuur 3.2 Kaart BSD (Bron: http://staatvan.zuid-holland.nl/Paginas/Cijfers%20en%20kaarten/Kaarten/BSD.asp)

Op de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart en artikel 2.2.1 is hierna ingegaan.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het gebied is op de kwaliteitskaart aangemerkt als herkenbare open zeekleipolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0016.png"

Figuur 3.3 Uitsnede kwaliteitskaart

Bij inzoomen op de verschillende deelkaarten in de visie ruimte blijkt dat het gebied:

  • deels is aangemerkt als stads- en dorpsrand;
  • geheel is aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied;
  • geheel buiten NatuurNetwerk Nederland en Natura2000 ligt.

Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat de aanleg van grootschalige recreatiegebieden moet worden gezien als transformatie. 'Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassing – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.'

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

Toetsing

Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0017.png"

Figuur 3.4 Uitsnede kaart Beschermingscategoriëen ruimtelijke kwaliteit

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

Toetsing

Aanvullende maatregelen, naast landschappelijke inpassing, worden niet noodzakelijk geacht omdat het gebied beleidsmatig is bedoeld voor dag- en verblijfsrecreatie.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

Omdat iedere ontwikkeling de openheid aantast is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld, zie paragraaf 2.4.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels

nvt

Conclusie

De verordening laat recreatieve ontwikkelingen niet rechtstreeks toe in het landelijk gebied. Bij ontwikkelingen die de openheid aantasten, is een integraal ontwerp noodzakelijk. Voldaan moet worden aan de beeldkwaliteitsparagraaf. Deze is opgenomen in paragraaf 2.4. Voor deelgebied A is een landschapsplan opgesteld (zie bijlage 3 bij de regels).

3.2.3 Gebiedsprofiel Voorne Putten (2013)

Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het (landelijke) gebied. Hierdoor wordt duidelijk waar rekening mee moet worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ingrepen.

Ambities nieuwe zeekleipolder

  • Behoud van het regelmatige grootschalige verkavelingspatroon in de polder.
  • Behouden van de openheid en uitgestrektheid van de polder.
  • Eventuele nieuwe ontwikkelingen doen geen afbreuk aan de openheid en de weidsheid van de polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0018.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0019.png"
 

Figuur 3.5 Ambities Zeekleipolder

Ambities polderdijken

  • De dijken van de overige polders worden eveneens beplant, maar met grotere tussenafstanden.
  • De dijken benutten voor het ontwikkelen van en samenhangend recreatief netwerk door deze toegankelijk te maken. De routes liggen bij voorkeur op de kruin van de dijk.
  • Ontwikkelen van het netwerk aan dijken tot een ecologisch netwerk.

Ambities polderrand

  • Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen.
  • Het bebouwde gebied van stad of dorp heeft een heldere rand ten opzichte van de open polder.
  • Gestreefd wordt naar 'zachte' stads- en dorpsranden, door bebouwing aan de rand laag te houden, en ontwikkelingen goed landschappelijk in te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0020.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0021.png"  

Figuur 3.6 Ambities Stads- en dorpsrand

Ambities vrijetijdslandschap

Het gebied grenst aan bestaand vrijetijdslandschap en kan bijdragen aan de doelen: uitbouw recreatieve routes, verbeteren van de samenhang tussen binnenstedelijk en buitenstedelijk groen, hoogwaardige recreatieve voorzieningen, landschappelijke inpassing van recreatievoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0022.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0023.png"  

Figuur 3.7 Ambities Vrijetijdslandschap

Ambities innundatievelden

Versterken van de herkenbare samenhang tussen het verdedigingssysteem en het landschap door:

  • Herkenbaar maken van de samenhang tussen liniedijk, inundatiegebied, acces, fort en schootsvelden.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen in de directe omgeving rekening houden met de cultuurhistorische achtergrond van de plek (bijvoorbeeld veel water in de inundatiezone)

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0024.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0025.png"  

Figuur 3.8 Ambities Identiteitsdragers

Conclusie

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de bestaande kwaliteiten van het gebied. Voor deelgebied A wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' zoals opgenomen in bijlage 1. In deelgebied B zijn alleen extensieve dagrecreatie functies mogelijk gemaakt ten behoeve van een groene invulling van het gebied. Voor bebouwing binnen deelgebied B is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld (zie paragraaf 2.4).

3.2.4 Visie op de gastvrijheidseconomie op Voorne Putten (2016)

Op verzoek van de Regiegroep Voorne-Putten is een foto gemaakt van de economische situatie op Voorne-Putten. Deze foto vormt de basis voor het Economisch Profiel van Voorne-Putten. Het Economisch Profiel vormt vervolgens weer de basis voor het nader te ontwikkelen economisch beleid tot 2025. Daarbij is tenslotte een infographic ontwikkeld die op beknopte wijze het profiel van Voorne-Putten weer geeft. Op 24 maart 2016 heeft het portefeuillehoudersoverleg REO Voorne-Putten ingestemd met beide documenten.


De economie van Voorne-Putten heeft de laatste jaren te maken gehad met een krimp na een betrekkelijk lange periode van stabiliteit. De omslag wordt veroorzaakt door demografische ontwikkelingen (anticipeergebied) en economische ontwikkelingen (sectorale verschuivingen, automatisering en energietransitie). De gezamenlijke colleges op Voorne-Putten hebben - mede gelet op de leefbaarheid en het woonklimaat - het initiatief genomen om het economisch beleid te herijken en te regionaliseren, en daarmee lijnen uit te zetten richting 2025.


Op basis van de economische foto is eerst een SWOT-analyse gemaakt van de economie van Voorne-Putten. Vervolgens zijn relevante externe gegevens (trends) vanuit het perspectief van de economische foto gepresenteerd als kansen, respectievelijk bedreigingen. Op basis van de SWOT-analyse is een beeld ontstaan van een toekomstbestendige economie voor Voorne-Putten. Dit profiel is vervolgens verder uitgewerkt in een aantal actielijnen die de basis vormen voor de economische agenda. Dit alles resulteert in het volgende toekomstige profiel: "Voorne-Putten biedt ruimte. Veilige, goed bereikbare ruimte in een groenblauw landschap. Ruimte voor de regionale behoefte aan bedrijvigheid, duurzame ontwikkeling, recreatie en het wonen van morgen".


Met het opstellen van het economisch profiel wil Voorne-Putten haar kwaliteiten o.a. inzetten voor het versterken van haar economische kracht binnen de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (hierna: MRDH). Het profiel kan daarom ook worden gebruikt voor eventuele subsidieaanvragen in het kader van de MRDH. Het profiel is vertaald naar een drietal onderling gerelateerd speerpunten die als kapstok en beeldmerk kunnen dienen voor actielijnen van een economisch (uitvoerings-)programma. Uitgangspunt bij het opstellen van het economisch profiel is o.a. dat het moet aansluiten bij de investeringsstrategie van de MRDH en de investeringsagenda van Voorne-Putten. In de position paper & investeringsagenda Voorne-Putten wordt een bundeling van ambities in drie prioriteiten benoemd, te weten:

  • Wonen;
  • Recreëren;
  • Innoveren en verduurzamen.

De speerpunten van het Economisch Profiel sluiten hier goed bij aan. Een vervolgaanpak dient zich te focussen op de verdere uitwerking van de drie speerpunten. In samenwerking met externe partijen zal een verdere aanpak worden opgesteld, waarbij uitvoering gegeven zal worden aan de drie prioriteiten.

Conclusie

Ontwikkeling van het gebied geeft invulling aan de regionale recreatieve ambities.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hellevoetsluis

Beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de voorzieningen (pagina 12)

De gemeente blijft zich inzetten op het bieden van ontwikkelingsruimte voor toerisme en recreatie binnen de oeverzone en het ontwikkelen van recreatieve voorzieningen Concreet heeft dit geleid tot een aantal harde en zachte projecten. Quackpolder Zuid is als zachte voorzieningenlocatie aangeduid (nr 9). In het gebied is als project ook een Parkeerverwijssysteem opgenomen (nr 47).

Hellevoet (pagina 20)

De Structuurvisie biedt in de oeverzone ontwikkelingsruimte voor toerisme en recreatie.

Oeverzone (pagina 24)

Het deel vanaf de Haringvlietdam tot aan De Vesting vormt de toeristisch-recreatieve (ontwikkelings)zone van Hellevoetsluis. Het gebied leent zich uitstekend voor verschillende vormen van recreatie en toerisme, maar herbergt tegelijkertijd enkele zeer belangrijke natuurgebieden.

Voor meer intensieve vormen van recreatie is voldoende ruimte beschikbaar in het overgangsgebied tussen het verstedelijkingsgebied en het landschappelijk en ecologisch waardevol gebied. Het gaat dan om 'Moolen Heerenhoek', de Quackpolder en het stedelijke uitloopgebied tussen de Amnesty Internationallaan en het Quackgors. Op deze plekken is, aansluitend op de bestaande voorzieningen, ruimte gereserveerd voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling in combinatie met landschapsontwikkeling. Dat wil zeggen dat het primaat bij recreatie en toerisme ligt, maar dat bij de ontwikkeling van nieuwe voorzieningen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met het belang van andere functies, zoals landbouw, natuur en landschap. Door ontwikkeling van natuur en kleinschalige landschapselementen ontstaat een gebied met een vloeiende overgang van stad naar natuurgebied. De kwetsbare natuurgebieden (Duinen van Voorne) worden ontlast doordat voor recreanten nieuwe interessante gebieden beschikbaar komen, terwijl tevens de ecologische structuur aanzienlijk verbeterd wordt.

Conclusie

Het gebied is onderdeel van de toeristisch-recreatieve (ontwikkelings)zone van Hellevoetsluis. Beleidsmatig biedt de gemeente mogelijkheden voor een toeristisch-recreatieve ontwikkeling in combinatie met landschapsontwikkeling. De structuurvisie is inmiddels op diverse punten achterhaald. Elementen zijn vertaald in de Visie Ontwikkeling Recreatieve Zone, zie de volgende paragraaf.

3.3.2 Visie Ontwikkeling Recreatieve Zone (2011)

Deze visie heeft betrekking op de hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkeling van de recreatieve zone. Hellevoetsluis heeft de ambitie om tot een toplocatie voor toerisme en recreatie uit te groeien. 'Anders zijn dan anderen', of anders gezegd 'iets unieks bieden', helpt om een plek te verwerven op de markt voor dagrecreatief bezoek, voor herkenbaarheid en voor de opbouw van een imago als recreatiebestemming. Het sterkst is deze identiteit wanneer deze gekoppeld wordt aan de kernkwaliteiten van Hellevoetsluis en wordt uitgewerkt op een wijze die aan die kwaliteiten recht doet.

In de uitwerking van de kadernota T&R wordt in het Meerjarenuitvoeringsprogramma de toeristisch recreatieve identiteit gekoppeld aan de thema's: roem, groen en water. Het thema roem is vooral verbonden met de vesting zelf. Voor de uitwerking van thema's groen en water biedt juist de recreatieve zone grote kansen.

Het thema groen is gekoppeld aan kust en natuur en moet vooral gezien worden in het verlengde van de sterk recreatief ontwikkelde kust/duinstrook van Voorne-Putten. Het recreatieve aanbod in de Recreatieve Zone moet hier zoveel mogelijk aanvullend aan zijn en niet concurrerend. Een goed uitgewerkte Recreatieve zone kan juist voor een betere (recreatieve) verbinding (route) tussen deze recreatieve kuststrook en de vesting Hellevoetsluis zorgen. In aansluiting op de al aanwezige recreatieve voorzieningen, biedt juist de polderzone langs de duinstrook en het natuurgebied de Quackgors volop mogelijkheden voor de uitwerking van het thema groen. Het thema groen moet worden uitgelegd als plezier hebben in en met natuur en landschap. Recreatieve vormen van gebruik (plezier) vormen het vertrekpunt, maar door deze een zo groen mogelijke uitstraling te geven en liever nog een ecologische betekenis, versterkt het de groene identiteit van de recreatieve zone. Het geeft daarmee uiting aan het streven bewust met de kwetsbare gebieden langs het Haringvliet om te gaan. Hoe meer de hele recreatieve zone daarbij als één samenhangend gebied ervaren wordt, hoe sterker de recreatieve identiteit van dit gebied. De thema's stoer en avontuurlijk vormen hiertoe de sleutel. Het gaat om uitdaging en verrassing, waardoor men van alles in Hellevoetsluis moet kunnen beleven: in de stoere vesting, op het woelige water en in de ruige natuur. Ook voor de zakelijke markt, maar dan meer voor teambuilding of brainstorming. En dan bij terugkomst van buiten weer lekker bijkomen en gebruik maken van alle comfort die er ook wordt aangeboden. Bij de programmatische uitwerking en thematisering zal hier verdere invulling aan moeten worden gegeven.

Ruimtelijk kader

  • Recht doen aan de landschappelijke structuren en natuurlijke en historische kwaliteiten van het gebied. Kenmerkende elementen als de polders met hun ruimte-eenheden, overgangen tussen duingebieden en kleipolders en de duinen zijn deze kwaliteiten.
  • De polders moeten zorgen voor een recreatieve ontlasting van het duingebied.
  • Het duingebied samen met natuurgebied 'Quackgors' wordt gezien als 1 ononderbroken natuurzone tot aan het centrum van Hellevoetsluis.
  • De verdere uitwerking moeten de kwaliteiten op gebiedsniveau behouden en of versterken.

Deelgebied Quackpolder Zuid

De ontwikkeling van de Quackpolder zuid wordt gezien als een middellange termijn ontwikkeling, 2015+. Het betreft hier (actuele lijst):

  • relatie leggen met ontwikkeling groei / uitbreiding Hellevoetsluis;
  • uitbreiding camping 't Weergors;
  • outdoorgebied;
  • extensieve recreatie.

Dit deelgebied heeft een duidelijk 'eigen' gezicht, dat ook buiten de regio herkend wordt. Een invulling op basis van bestaande kavelstructuren is daarvoor niet onderscheidend en aansprekend genoeg. Sterk is het in te steken op karakteristieken die men associeert met de Zuid Hollandse- en Zeeuwse eilanden. Door de intrigerende cellenstructuur van de aanwaspolders en tussenliggende kreken als uitgangspunt voor gebiedsinrichting te nemen ontstaat een spannende, flexibele en herkenbare opzet van vrije groene poldercellen in een struinlandschap. Elke polder moet een duidelijke samenhangende eenheid zijn. De methodiek van de poldercellen moet als ontwerp- en ontwikkelstrategie worden gezien.

Als gebruiksmogelijkheden worden de volgende functies gezien: kamperen/verblijfsrecreatie, manege, paintball, outdoor, mountainbiken, skeeleren, midgetgolf, karten, fitnesspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0026.png"

Figuur 3.9 VAN: agrarisch/verblijfsrecreatie NAAR: verblijf en activiteiten

Belangrijkste (nog actuele) uitgangspunten Quackpolder Zuid (zie figuur 3.9):

  • Mix van “outdoor” recreatie, natuur en agrarisch gebied.
  • Uitbreiding Camping 't Weergors.
  • Opstellen landschapsplan met hoogwaardige uitstraling richting de AI-Laan.
  • Ontsluiting voorzieningen/horeca vanaf Haringvlietweg.
  • Realiseren van informele routes door het gebied en langs de Zuiddijk.
3.3.3 Beleidsplan Toerisme en Recreatie 2014-2017

Het beleidsplan bouwt voort op het beleid dat is uitgezet in de 'Visie op de Watersport 2004', de 'Kadernotitie Toerisme en Recreatie 2008', 'Integraal Evenementenbeleid Hellevoetsluis 2008' en de 'Visie Ontwikkeling Recreatieve Zone 2011' en mondt uit in een reeks van speerpunten voor de komende periode, binnen de drie pijlers voor het toeristisch-recreatief:

  • “Op, aan en in het water”; de ligging aan het Haringvliet en de nabijheid van Noordzee is kenmerkend voor Hellevoetsluis en heeft voor een groot deel de ontwikkeling van de vestingstad beïnvloed. Enkele speerpunten zijn: verbetering aanlegplaatsen voor riviercruises, het behouden van de blauwe vlag, organiseren van watersportgerelateerde evenementen.
  • “Het roemruchte verleden” (cultuurhistorie); Het hart van het roemruchte verleden ligt in de Hellevoetse Vesting. De historische vesting is een van de best bewaard gebleven verdedigingswerken in Nederland. De vesting is nu vooral de thuishaven voor watersporters.
  • “Recreëren aan de kust en in de natuur” (strand, duinen, recreatiegebieden en natuur); de komende jaren wordt er ingezoomd op de ontwikkeling van de zogenaamde recreatieve zone. Deze zone betreft o.a. het Quackstrand en het gebied langs de Dam. Beleving en kwaliteitsverbetering staan voorop. Concreet wordt daarbij ingezet op o.a. intensievere vormen van recreatie, het verbeteren van de bereikbaarheid en het opwaarderen van horeca- en sanitaire voorzieningen.
3.3.4 Visie op de strategische programmering van stedelijke voorzieningen (2016)

Uit de Visie op de strategische programmering van stedelijke voorzieningen (vastgesteld 21 april 2016) blijkt de wens voor wellness in de recreatieve zone. De recreatieve zone kan ook een aantrekkelijke locatie zijn voor een recreatief hotel bij behoefte aan een rustieke landelijke omgeving. Indoor-recreatie wordt bij voorkeur geconcentreerd bij het winkelcentrum Struytse Hoeck.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0028.png"

Figuur 3.10 Visiekaart

Conclusie paragraaf 3.3.2 t/m 3.3.4

Het gemeentelijk beleid maakt diverse recreatieve functies mogelijk. Voorwaarden zijn:

  • Elke polder moet een duidelijke samenhangende eenheid zijn.
  • Opstellen landschapsplan met hoogwaardige uitstraling richting de Provincialeweg N497.
  • Rekening houden met Natura2000.
  • Indoorrecreatie bij voorkeur in het winkelcentrum Struytse Hoeck.
  • Wellness bij voorkeur in de recreatieve zone. De recreatieve zone kan ook een aantrekkelijke locatie zijn voor een recreatief hotel bij behoefte aan een rustieke landelijke omgeving.
  • De ontwikkeling van het gebied past binnen het gemeentelijk beleid en de ambities.
3.3.5 Beleidsvisie duurzaamheid en milieu 2014 - 2020 (2014)

Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid is het "inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis". Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische-, economische- en sociale waarden in evenwicht.


Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:

  • Sociale aspecten: Participatie en samenwerking en Kennisdeling en innovatie.
  • Milieuaspecten: Geluid, Luchtkwaliteit & geur, (Externe) veiligheid, Bodem, Water, Groen & ecologie, Energie & materialen, Afval & grondstoffen.
  • Economische aspecten: Duurzaam inkopen en aanbesteden, Werkgelegenheid, Duurzame mobiliteit, Duurzame verdienmodellen.


Om te zorgen voor een goede inbedding in de gemeentelijke organisatie worden bovengenoemde duurzaamheidaspecten thematisch beschouwd. Deze thema's zijn:

  • 1. Duurzame leefomgeving
  • 2. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling
  • 3. Duurzame bedrijvigheid
  • 4. Duurzame gemeentelijke bedrijfsvoering


Per duurzaamheidsaspect zijn hoofddoelstellingen geformuleerd die per duurzaamheidthema zijn uitgewerkt in specifieke doelstellingen. Per thema zijn projecten geformuleerd tot het jaar 2020. De projecten zijn weergegeven in het meerjaren uitvoeringsprogramma.


Met betrekking tot duurzame ruimtelijke ontwikkelingen is in de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van respectievelijk een stedenbouwkundig plan of een gebouw. Op stedenbouwkundig niveau wordt gestreefd naar een totaalscore van 7,5. Op gebouwniveau wordt gestreefd naar een score van 8 op het thema energie een totaal score van 7,5.

Conclusie

Duurzaamheid speelt al vanaf de planvorming in het gebied een belangrijke rol. Bij concrete intiatieven dient invulling te worden gegeven aan de beleidsvisie en zal bekeken worden welke duurzaamheidsmaatregelen kunnen worden toegepast.

3.3.6 Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020

De gemeentelijke groenstructuur is onder te verdelen in vijf duidelijk van elkaar verschillende vlakken:

  • 1. De kuststrook;
  • 2. Polder de Quack;
  • 3. De open polder Nieuwe Helvoet;
  • 4. De open polder de Goote;
  • 5. De kleinschaliger polder Nieuwenhoorn.


Binnen deze vanuit de historie gegroeide verschillende grote eenheden, zijn zowel bebouwingsarme gebieden te vinden als ook intensief bebouwde gebieden, elk met haar eigen (deelgebieds) kenmerken. Verspreid over en doorlopend om en door deze vlakken lopen lijnvormige structuren:

  • 6. De voormalige kreken;
  • 7. De dijken;
  • 8. De vestingswerken;
  • 9. Hoofdinfrastructuur;
  • 10. Watergangen;
  • 11. Stedelijk groen.


Bovenstaande structuren vormen de essentiële ingrediënten voor het typisch Hellevoetsluise landschap, met het daarbij behorende gebruik door agrariërs, burgers, recreanten, planten en dieren. De Groenvisie met de elf structuur- of legenda-eenheden is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0030.png"

Figuur 3.11 Groenvisie en kwaliteitsimpulden

Conclusie

Het plangebied maakt deel uit van polder Nieuw Helvoet. Het streefbeeld in dit buitengebied is een open polder met voornamelijk weilanden. Het plangebied grenst echter aan de kuststrook en het zuidelijk deel van het plangebied is verblijfsrecreatief in gebruik. Ontwikkeling van het noordelijk deel van het plangebied sluit aan bij de ambities voor versterking van de kust. De openheid zal hierdoor ten zuiden van de Amnesty Internationallaan verminderen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op

- 250.000 bezoekers of meer per jaar,

- een oppervlakte van 25 hectare of meer,

- 100 ligplaatsen of meer of

- een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

(Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D10). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een dagrecreatie terrein en een uitbreiding van maximaal 68 recreatiewoningen. Het gehele plan beslaat een oppervlakte van circa 16 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 27 september 2018 is bij besluit van 27 september 2018 vastgesteld dat geen MER nodig is. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van milieuhinderlijke functies nabij woningen of vice versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Hellevoetsluis. Ten oosten van het plangebied zijn op circa 30 m afstand woningen aanwezig. Vanwege de ligging van deze woningen binnen een kleine woonwijk is hier sprake van een 'rustige woonwijk'. Hier wordt bij de milieuzonering dan ook van uitgegaan. Ten westen van het plangebied op circa 26 m afstand is een woning aanwezig (Haringvlietweg 2). Dit betreft een vrijstaande woning op korte afstand van een doorgaande weg. Op basis hiervan wordt hier in de milieuzonering rekening gehouden met het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Deelgebied A

De beoogde ontwikkeling voorziet in het vestigen van verblijfsrecreatie en dagrecreatie met een horecavoorziening. Dagrecreatie is op basis van het geldende bestemmingsplan al toegestaan en voor horecavoorzieningen uit categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten bestaan geen richtfafstanden. Voor verblijfsrecreatie geldt ten opzichte van een 'rustige woonwijk' een minimum afstand van 50 m. Aan de richtafstand wordt voldaan. In de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' wordt nader ingegaan op deze milieuzonering (zie bijlage 1).

Deelgebied B

In deelgebied B worden alleen extensieve dagreceatieve functies toegestaan welke ook al waren toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan.

Aan de westzijde van het plangebied is reeds een minimanege aanwezig. Een minimanege wordt voor wat betreft de milieucategorie gelijkgesteld aan een manege, categorie 3.1. De minimale richtafstand voor een manege tot woningen in het omgevingstype 'rustige woonwijk' bedraagt 50 meter, voor woningen in het omgevingstype 'gemengd gebied' geldt een richtafstand van 30 meter. De vrijstaande woning Haringvlietweg 2 staat op een afstand van circa 26 m van het plangebied, maar op 30 m van de minimanege. Omdat hier sprake is van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag van de kleinere richtafstand uit worden gegaan, zodat ten aanzien van de minimanege wordt voldaan aan de richtafstanden. De locatie van de minimanege is aangeduid op de verbeelding. Gelet op de richtafstanden die moet worden aangehouden tot gevoelige objecten is ervoor gekozen om de locatie van de minimanege aan te duiden op de verbeelding en dus niet algemeen toestaan in het plangebied. Op deze wijze is geborgd dat de minimanege geen belemmering ondervind van dan wel vormt voor gevoelige functies in het om het plangebied. Daarnaast ligt het niet voor de hand dat er meerdere minimaneges worden gerealiseerd.

De overige functies liggen op grotere afstand van de woning Haringvlietweg 2 en zijn daarom, mede vanwege het extensieve karakter van deze functies, op grond van milieuzoning inpasbaar.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de richtafstanden in het kader van bedrijven en milieuzonering.

4.3 Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten aan de Haringvlietweg. De Haringvlietweg is een erftoegangsweg deels buiten en deels binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van respectievelijk 60 km/h en 50 km/h en sluit door middel van een voorrangskruispunt aan op de Zoomweg. Direct ten noorden van dit kruispunt ligt de rotonde met de Amnesty Internationallaan en de N497. De N497 sluit aan op de N57 richting Rotterdam en Zeeland. Via de Amnesty Internationallaan is de kern van Hellevoetsluis en via de N494 de N218 richting Spijkenisse te bereiken.

Conform de principes van Duurzaam Veilig zijn langs de Haringvlietweg fietssuggestiestroken aanwezig en langs de nabijgelegen gebiedsontsluitingswegen vrijliggende fietspaden.

Op minder dan een kilometer vanaf het plangebied is naast de rotonde met de N497 een bushalte gelegen. Vanaf hier vertrekken met grote regelmaat bussen in de richting van Renesse, Spijkenisse, Middelharnis en Brielle.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is berekend voor een realistisch scenario en een worstcase scenario. Daarbij is gebruik gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de gemeentelijke beleidsnota 'Parkeernormen Hellevoetsluis 2011'. Waar functies niet in deze nota zijn opgenomen (standplaats en recreatiewoning), is gebruik gemaakt van kencijfers zoals opgenomen in CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Uitgangspunt is een sterk stedelijke gemeente en een ligging in het restgebied van de bebouwde kom. Verder is uitgegaan van het gemiddelde van de door het CROW gegeven bandbreedte. Voor de kampeerplaatsen is aangesloten bij de kencijfers zoals bekend voor standplaatsen (0,4 mvt/etmaal per standplaats). Ten aanzien van de standplaatsen geldt dat deze in het hoogseizoen een hogere verkeersgeneratie kennen. De verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag ligt dan een factor 1,7 hoger. Dit leidt voor de standplaatsen in het hoogseizoen tot een verkeersgeneratie van 0,7 mvt/etmaal per standplaats. Voor de manege kan de verkeergeneratie worden berekend op het aantal boxen/paarden (0,5 mvt/etmaal per box/paard).

Het realistische scenario gaat uit van uitbreiding van camping 't Weergors met 68 eenheden waarvan 38 recreatiewoningen, een manege met 5 boxen/paarden en een horecavoorziening van 250 m2.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie

Functie   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
Standplaatsen   30   0,7 mvt/etmaal   21 mvt/etmaal  
Recreatiewoningen   38   2,2 mvt/etmaal   84/mvt/etmaal  
Manege   5 paarden/boxen   0,5 mvt/etmaal   3 mvt/etmaal  
Horecavoorziening   250 m2   14 mvt/etmaal per 100 m2   35 mvt/etmaal  
Totaal       143 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie van deze functies bedraagt circa 143 mvt/etmaal. Vanuit een worstcase scenario wordt uitgegaan van de maximale mogelijkheden met de functie die het meeste verkeer genereert. In totaal kunnen binnen het bestemmingsplan 68 recreatiewoningen worden gerealiseerd (deelgebied A) en bestaat de mogelijkheid deelgebied B in te vullen met een golfbaan (maximaal negen holes-baan). De verkeersgeneratie van deze functie bij volledige vulling is opgenomen in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie worstcase scenario

Functie   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
Recreatiewoningen   68   2,2 mvt/etmaal   150/mvt/etmaal  
Manege   5 paarden/boxen   0,5 mvt/etmaal   3 mvt/etmaal  
Horecavoorziening   250 m2   14 mvt/etmaal per 100 m2   35 mvt/etmaal  
Golfbaan   9 holes   8 mvt/etmaal   72 mvt/etmaal  
Totaal       260 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie bedraagt in het worstcase scenario circa 260 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling loopt via de Haringvlietweg naar de Zoomweg en vervolgens de Amnesty Internationallaan. De Haringvlietweg is een erftoegangsweg, de andere twee wegen zijn gebiedsontsluitingswegen. Met de huidige verkeersintensiteiten op de Amnesty Internationallaan en de N497 (beide circa 8.800 mvt per etmaal), is de maximale capaciteit van deze wegen nog (lang) niet bereikt. De verkeersafwikkeling van de nieuwe functies via de bestaande verkeersstructuur vormt dan ook geen belemmering.

Parkeren

Voor de uitbreiding van camping 't Weergors (deelgebied A) is de parkeerbehoefte berekend in de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' (zie bijlage 1). Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Als het exacte programma ter plaatse van deelgebied B bekend is, kan aan hand van de meest actuele parkeernormenbeleid van de gemeente Hellevoetsluis de parkeerbehoefte worden bepaald. De parkeerbehoefte dient op eigen terrein opgevangen te worden. Hier is voldoende ruimte voor. In de regels is vastgelegd aan welk parkeerbeleid moet worden getoetst.

Conclusie

Het plangebied is voor alle modaliteiten goed, snel en veilig bereikbaar. De toename van het verkeer kan naar verwachting zowel in de realistische situatie als in de worstcase situatie goed afgewikkeld worden op het wegennet. Ook in de parkeerbehoefte kan op eigen terrein ruimschoots worden voldaan. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Deelgebied A

Het plan voorziet in de realisatie van verblijfsrecreatieve eenheden. Deze zijn binnen de Wet geluidhinder (Wgh) niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Op basis van jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een beoordeling van het akoestisch klimaat plaats te vinden. Voor deze beoordeling wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing 'Uitbreiding camping 't Weergors' (zie bijlage 1). In het ontwerp van de camping is rekening gehouden met eventuele geluidhinder als gevolg van verkeer op de N497. Hiermee zal ten aanzien van de verblijfsrecreatie sprake zijn van een acceptabel akoestisch klimaat.

Deelgebied B

In deelgebied B worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen of aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In Hellevoetsluis zijn een aantal risicovolle activiteiten aanwezig zoals een LPG tankstation, een hoge druk aardgasleiding, een aantal propaantanks en het transport van gevaarlijke stoffen. De risicobronnen zijn weergegeven in de signaleringskaart externe veiligheid (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0031.png"

Figuur 4.1 Signaleringskaart externe veiligheid

Volgens de signaleringskaart bevindt het plangebied zich niet binnen een risicocontour van een risicovolle inrichting of route gevaarlijke stoffen. Verder onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit de bodemkwaliteitskaart regio Voorne-Putten blijkt dat voor het plangebied de kwaliteitsklasse AW2000 geldt. Ter plaatse van de klasse AW zijn alle gemiddelden lager dan de maximale waarden voor de klasse 'wonen'. Op basis hiervan worden op voorhand geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling(en). Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.

4.7 Planologisch relevante leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Voor de invulling van het plangebied is een 'worst-case' toename van het verkeer bepaald. Deze toename bedraagt 260 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Uit de Nimb-tool (jaar van planrealisatie 2018/ aandeel vrachtverkeer 1%) blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,22 µg/m³ en van fijn stof van 0,04 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. De ontwikkelingen dragen dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zoomweg (als maatgevende weg nabij het plangebied) ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 15,3 µg/m³ voor NO2, 16,5 µg/m³ voor PM10 en 8,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6 dagen. Eén en ander blijkt ook uit de gemeentelijke luchtkwaliteitskaart.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid voor water is vastgelegd in het gemeentelijk Watertakenplan (voorheen verbreed Gemeentelijk rioleringsplan), voor de periode 2017-2021. In dit plan worden, conform de waterwet , de zorgplichten van de gemeente voor afvalwater, regenwater en grondwater (de zogeheten gemeentelijke watertaken) uitgewerkt en vastgelegd. Het is het belangrijkste gemeentelijke beleidskader voor de afweging van functies en locaties en inrichting- en beheermaatregelen, op waterhuishoudkundige gronden. In de waterparagraaf wordt voorgesorteerd op de uitgangspunten die in het Watertakenplan zullen worden opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwde agrarische gronden. Uit de Bodemkaart van Nederland blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt circa -0.3 m NAP.

Waterkwantiteit

Binnen en grenzend aan het plangebied zijn diverse overige watergangen aanwezig. Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 2 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen buiten de kern- en beschermingszone van de ten zuiden gelegen primaire waterkering. Deze vormt dan ook geen belemmering voor het gebruik van het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betreft de waterkwaliteit, de opvang en afvoer van regenwater en de grondwaterstand. Dit betekent onder meer dat:

  • regenwater en afvalwater zoveel mogelijk gescheiden worden opgevangen en afgevoerd;
  • regenwater zoveel mogelijk binnen het plangebied wordt verwerkt;
  • er niet-uitloogbare materialen worden gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase;
  • toename van het verharde oppervlak of demping van sloten binnen het gebied wordt gecompenseerd met nieuwe waterberging;
  • vergraving of ophoging van het maaiveld de (grond)waterhuishouding niet negatief beïnvloedt.
  • ondergrondse (bouw)werken zoals parkeergarages de grondwaterhuishouding niet negatief beïnvloeden. Zo nodig dienen maatregelen te worden getroffen om negatieve effecten te voorkomen.

Ter plaatse van de uitbreiding van camping 't Weergors wordt binnen het ontwerp water aangelegd. Hiermee wordt in deelgebied A in voldoende mate voorzien in waterbergingscapaciteit.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Ook het versneld tot afvoer brengen van regenwater vanaf nieuwe gebouwen of terreinverhardingen is vergunningplichtig. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.

Conclusie

De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Ecologie

Beleid en normstelling

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).
  • Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de provincie Zuid-Holland voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling gelden voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Deze lijst is in provincie Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de voormalige “Tabel 1-soorten”, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er overigens geen beleidsruimte en blijft de bescherming onveranderd.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Sinds 1 juli 2015 is PAS van kracht. Met het PAS is gezocht naar ontwikkelingsruimte voor projecten en handelingen. Tegenover deze ontwikkelingsruimte staan maatregelen die zijn opgenomen in de Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 1 mol N/ha/jr geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van de Wet natuurbescherming. Voor projecten die betrekking hebben op landbouw, industrie en infrastructuur dient wel een melding te worden gedaan indien de toename meer dan 0,05 mol N/ha/jr. bedraagt.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Op circa 200 m afstand ten zuiden van het plangebied is het Haringvliet gelegen en gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het Voornes Duin is gelegen op circa 1 km afstand ten westen van het plangebied. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op ruim 5,5 km afstand vanaf het plangebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Ten gevolge van ontwikkelingen in het plangebied zal er sprake zijn van een toename in verkeer. Deze verkeerstoename zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000.

Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van kracht. Met het PAS is gezocht naar ontwikkelingsruimte voor projecten en handelingen. Tegenover deze ontwikkelingsruimte staan maatregelen die zijn opgenomen in de Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden. Vanwege de ligging nabij Natura 2000-gebieden is een berekening met AERIUS Calculator gemaakt. Met deze berekening is berekend wat de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden bedraagt. Hierbij zijn de verkeersgegevens ingevuld behorende bij een 'worst-case' invulling van het plangebied. In totaal kunnen binnen het bestemmingsplan 68 recreatiewoningen worden gerealiseerd (deelgebied A) en bestaat de mogelijkheid deelgebied B in te vullen met een golfbaan (maximaal negen holes-baan) (zie ook paragraaf 4.3). De verkeersgeneratie bedraagt in het worstcase scenario maximaal 260 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling loopt via de Haringvlietweg. Indien bij wijze van worst-case benadering de verkeersafwikkeling wordt doorgerekend tot aan de N57 (het verkeer gaat reeds veel eerder op in het heersende verkeersbeeld) concludeert AERIUS-Calculator: er zijn geen natuurgebieden met rekenresultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn. De AERIUS-berekening is opgenomen als bijlage 2.

De Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, en het beleid van de provincie staan de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0032.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0033.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldbezoek, algemene ecologische kennis, quick scans uit de omgeving en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl, telmee.nl en www.waarneming.nl). Het veldbezoek heeft plaatsgevonden door ir. J.J. van den Berg op 28 augustus 2017. De resultaten van dit veldbezoek zijn in navolgende beoordeling verwerkt. Gezien de zeer basale natuurwaarden van het plangebied zijn de resultaten van het veldbezoek niet vastgelegd in een afzonderlijke rapportage.

Vaatplanten

Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten in en/of in de omgeving van het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn ook geen bijzondere soorten waargenomen. De akkers en graslanden van het plangebied zijn intensief in gebruik (geweest) waardoor het geen geschikte groeiplaats biedt voor beschermde soorten. De gangbare landbouw biedt in het algemeen geen geschikt biotoop voor beschermde soorten.

Vogels

De akkers en intensief beheerde graslanden bieden mogelijk ruimte voor een soort als graspieper en kievit. De gangbare landbouw biedt weinig ruimte voor broedvogels. De sloten zijn ook te smal om ruimte te bieden aan watervogels. Er is dus een kans dat er enige broedvogels in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens het veldbezoek zijn er geen nesten vastgesteld van jaar rond beschermde broedvogels. In het plangebied is geen boombeplanting aanwezig,

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten zoals mol, haas, egel, veldmuis en konijn. Onderzoek uit de omgeving wijst uit dat het voorkomen van de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger verwacht kunnen worden. Op het terrein staan geen bomen. Het plangebied biedt potentie als foerageergebied, echter, omliggende terreinen bieden eveneens geschikt foerageergebied. Door de afwezigheid van lijnvormige landschapselementen zoals aaneengesloten bebouwing en bomenrijen, is de functie van het plangebied als vliegroute onwaarschijnlijk.

Amfibieën
Algemeen voorkomende amfibieën zoals bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad zullen naar alle waarschijnlijkheid gebruik maken van het plangebied en omliggende terrein als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de watergangen. Strikter beschermde soorten worden op basis van de aanwezige biotopen niet verwacht. De rugstreeppad komt veel voor in de duinen van Voornes Duin. Het huidige terrein vormt geen geschikt leefgebied voor deze soort. Bij de ontwikkeling van het terrein kunnen grondwerkzaamheden de rugstreeppad aantrekken.

Vissen

De sloten zijn te smal en vallen geregeld droog waardoor deze geen functie vervullen voor vissen.

Reptielen

In de omgeving komen de levendbarende hagedis en zandhagedis voor. Het biotoop, heide en duinen, voor deze soorten is niet aanwezig in het plangebied, het plangebied vormt derhalve geen geschikt leefgebied voor deze soorten.

Overige soorten

Op basis van verspreiding en/of het ontbreken van geschikt leefgebied zijn overige beschermde soorten, waaronder beschermde ongewervelden, niet te verwachten in het plangebied.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied naar verwachting aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

Wet Natuurbescherming   Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten
 
nee, werken buiten broedseizoen  
Habitatrichtlijn bijlage IV     gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rugstreeppad   nee  
Overige soorten   Algemeen
Vrijstellingsregeling provincie Zuid-Holland  
mol, haas, egel, veldmuis en konijn bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad   Nee  

Het bestemmingsplan maakt diverse functies mogelijk. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van het terrein kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkeling rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt in provincie Zuid-Holland, wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Er wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • Bij grondwerkzaamheden dienen voorzorgsmaatregelen genomen te worden om het vestigen van beschermde diersoorten tegen te gaan. Door werkzaamheden naadloos op elkaar aan te laten sluiten en/of het plangebied voorafgaand af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond), kan het vestigen van de rugstreeppad (die aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) voorkomen worden. Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Door het treffen van enkele maatregelen wordt tijdens de uitvoering rekening gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad, en algemene broedvogels om effecten te voorkomen.

4.11 Archeologie

Beleidskader

De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Erfgoedwet. Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in de wijdere omgeving van het plangebied worden gevormd door enkele honderden benen spitsen met weerhaken en enkele benen harpoenpunten; het waren onderdelen van jacht- en visgerei. Ze dateren uit het vroeg-mesolithicum (9000-7000 voor Christus), en zijn gevonden in het opgespoten zand van de Maasvlakte en langs de kust van Westvoorne. De werktuigen moeten afkomstig zijn van rivierduinen die aan het eind van het pleistoceen zijn gevormd of uit vroeg holocene rivierafzettingen op een diepte van circa 20-22 m beneden NAP. De vondsten dateren uit een tijd dat de zeespiegel nog veel lager stond dan nu het geval is. Ook in het plangebied zouden, in theorie, dergelijke vindplaatsen op grote diepte (circa 20 m), aanwezig kunnen zijn.

Vanaf ruwweg 7000 voor Christus kreeg de zee ten gevolge van de stijging van de zeespiegel greep op het gebied, en veranderde de riviervlakte in een waddengebied met mariene sedimentatie. Uit de periode van het verschuiven van het mondingsgebied van Rijn- en Maas naar het noorden, waardoor de oude monding verzandde, stammen de Afzettingen van het Hellevoeterzand (kwelderafzettingen), die in de ondergrond van het gebied aanwezig zijn. Het landschap van het Hellevoeterzand is door de mens geëxploiteerd. Een in 1977 dicht bij het plangebied aan de Fazantenlaan gevonden bijlfragment getuigt van de menselijke aanwezigheid. Iets verder weg –  in Ossenhoek –  is een deel van een nederzettingsterrein van de Vlaardingen-cultuur opgegraven. Een deel van een (later opgevulde) geul van waaruit het Hellevoeterzand is gevormd, loopt door het plangebied.

Vanaf circa 3100 voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen, waarachter zich veen ging vormen. Dit geldt ook voor het plangebied, waar het Hellevoeterzand uiteindelijk volledig onder het veen verdween. Er wordt van uitgegaan dat zich rond circa 400 jaar voor Christus ten westen en ten noorden van het plangebied krekensystemen vormden die het veengebied ontwaterden. Hierdoor ontstonden er in de midden-ijzertijd en in de late ijzertijd – gelet op de aanwezigheid van nederzettingsterreinen uit die perioden in Rockanje en Nieuwenhoorn – zonder twijfel mogelijkheden voor bewoning van het veen in de omgeving van het plangebied en wellicht ook in het gebied zelf. In de Romeinse tijd werd de veenondergrond van het plangebied zeker bewoond. Nabij de Haringvlietweg zijn in het resort Citta Romana namelijk resten van een nederzetting uit de Romeinse tijd aangetroffen. Noordelijker op Voorne werd er kort voor de Romeinse tijd een kleidek op het veen afgezet. Ook hierop werd in de Romeinse tijd gewoond.

Na de Romeinse tijd wordt het gebied verlaten en treedt er (plaatselijk) weer veengroei op. De veengebieden van Voorne werden ruwweg vanaf circa 1000 ontgonnen. Het Haringvliet bestond toen nog niet. Over de precieze aard en omvang van de vroege ontginningen is weinig bekend. Voor het zuidelijke deel van Voorne was het ontstaan van het Haringvliet vanaf het begin van de 13e eeuw van groot belang. Een groot deel van Voorne was in de 13e eeuw waarschijnlijk nog onbedijkt en men woonde voornamelijk op veen. In het begin van de 14e eeuw breekt de bewoning af ten gevolge van overstromingen. Er werd een in dikte wisselend pakket zandige klei afgezet. Dit pakket is steeds ten minste 80 cm dik, zo blijkt uit een bureauanalyse in 2006 van beschikbare geologische boringen. In 1368 werd de Polder Nieuwenhoorn bedijkt. Kort daarna, in 1395, werd hier tegenaan de Polder Nieuw-Helvoet gevormd. Een deel van deze polder ligt binnen het plangebied, namelijk het areaal tussen de Zuiddijk en de Haringvlietweg. Na de inpolderingen concentreerde de bewoning zich vooral langs dijken.

Er zijn enkele vindplaatsen uit de tijd van circa 1000 tot 1500 uit de directe omgeving van het plangebied bekend.

Archeologische waarden in het plangebied

Op grote diepte (circa 20 m NAP) kunnen zich bewoningssporen uit het vroeg-mesolithicum bevinden. Op het Hellevoeterzand kunnen archeologische waarden uit het neolithicum aanwezig zijn. In het gehele plangebied moet rekening gehouden worden met resten uit de periode van de midden-ijzertijd tot en met de Romeinse tijd, die aangetroffen kunnen worden op of in de (soms kleiige) bovenkant van het veen. In het plangebied worden ook bewoningssporen uit de periode tussen circa 1000-1300 op het veen en van na 1395 vooral langs de Zuiddijk verwacht. In een strook langs de binnenzijde van de Zuiddijk liggen onder meer de resten van de 'Zuidbatterij'.

In het plangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m². Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m²), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. De kosten en administratieve handelingen die een dergelijk onderzoek met zich meebrengt staan niet in verhouding tot de relatief kleine (en dus minder kostbare) bodemingreep, die vaak door een particulier wordt uitgevoerd en betaald. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering. Uiteindelijk is de diepte van de bodemverstoring (in combinatie met de specifieke bodemopbouw) belangrijker dan de oppervlakte; die bepaalt of archeologische waarden bedreigd worden of niet.

Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord de Erfgoedwet.

Archeologische bescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-ON02_0034.jpg"

Figuur 4.3 Archeologische regimes

Voor het plangebied, waar het laatmiddeleeuwse overstromingsdek ten minste 80 cm dik is geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan. Deze regeling is verankerd in het bestemmingsplan met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wijziging van het bestemmingsplan zal met deze dubbelbestemming rekening moeten worden gehouden. Daarbij kan worden opgemerkt dat voor deelgebied A in eerste instantie wordt uitgegaan van een aanleg waarbij nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is (zie bijlage 1).

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden en bouwwerken en bouwregels. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (BOR) in werking getreden. Bij de Wabo gaat het om de integratie van een aantal vergunningen (onder andere bouw-, milieu-, monumenten-, sloop-, kap- en uitritvergunning) in de omgevingsvergunning. Met de komst van de Wabo zijn andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Wro, Woningwet en de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud van de regels van een bestemmingsplan. Het betreft hier onder andere de terminologie die gebruikt wordt. In het bestemmingsplan 'Haringvlietweg' is uiteraard rekening gehouden met de gevolgen van de Wabo.

5.2 Wijze van bestemmen

In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een bestemmingsplansystematiek met min of meer globale bestemmingsvlakken en daar waar nodig op de huidige situatie afgestemde bouwvlakken, waarbij de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is.

Voor deelgebied A is daarom gekozen voor een flexibele regeling zodat de inrichting van het terrein niet op voorhand vastligt. Voor het camping deel is gebruik gemaakt van de regeling zoals die ook voor de bestaande camping is opgenomen in het bestemmingsplan 'Recreatie'. Voor deelgebied B is de huidige situatie in hoge mate richtinggevend voor de wijze waarop de bestemmingen zijn gelegd.

5.3 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de uit te werken bestemming en dubbelbestemming(en) (artikel 3 en 4). Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 5 t/m 9) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 10 en 11).

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De groenstroken rondom camping 't Weergors en het dagrecreatieve terrein ten noorden daarvan zijn bestemd als Groen. Ten behoeve van de inrichting van deze gronden is in de bestemmingen Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Verblijfsrecreatie een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de recreatieterreinen landschappelijk worden ingepast zoals omschreven in het 'Landschapsplan camping 't Weergors' (bijlage 3 bij de regels). Pas nadat dit is gerealiseerd mogen de recreatiewoningen en horeca worden gebouwd.

Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie

Deelgebied B en het noordelijke deel van deelgebied A zijn bestemd voor Recreatie - Dagrecreatie. Op basis van deze bestemming zijn verschillende recreatieve functies, zoals beschreven in de bestemmingsomschrijving toegestaan. Maximaal 6% van het oppervlak van deelgebied B mag worden bebouwd. Het maximum oppervlak van aaneengesloten bebouwing bedraagt ten hoogste 600m², met een maximum goothoogte van 4 meter. Agrarische bebouwing is uitgesloten. Ter plaatse van deelgebied A is maximaal 350 m2 aan bebouwing toegestaan: ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is een horecavoorziening toegestaan uit ten hoogste categorie 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten met een maximum oppervlakte van 250m2. Daarnaast kan 100 m2 aan gebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'. De bestaande minimanege is vastgelegd met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minimanege'.

Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie is opgenomen voor de uitbreiding van camping 't Weergors. Binnen deze bestemming is met een aanduiding aangegeven hoeveel eenheden zijn toegestaan. Onder eenheden worden zowel stacaravans, kampeermiddelen als recreatiewoningen verstaan. De plaatsing van de eenheden is vrijgelaten. Wel dient rekening te worden gehouden met onderlinge afstanden. Bij iedere eenheid is één vrijstaand bijbehorend bouwwerk toegestaan van ten hoogste 6 m².

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 legt naast de geldende regels voor de bestemming Recreatie - Dagrecreatie extra regels op aan de bestemde gronden. In paragraaf 4.11 van de toelichting is de regeling voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 beschreven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de keur van het waterschap.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen, deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan. Ook is in dit artikel een parkeerregeling opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor vergunde bestaande bouwwerken en vergunde bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

5.4 Verbeelding

Algemeen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Groen', 'Recreatie - Dagrecreatie' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' opgenomen. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, specifieke gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Dubbelbestemming

Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

IMRO2012 en SVBP2012

De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens IMRO2012 en SVBP2012. IMRO2012 staat voor Informatie-Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijk ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP2012 staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen gedurende deze periode een zienswijzen op het plan geven. Eventuele zienswijzen worden vervolgens beantwoord in een Nota zienswijzen.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Ten behoeve hiervan dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (Amvb) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Deze bouwplannen zijn aangewezen in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Hiervan kan worden afgeweken indien de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd zijn.

Deelgebied A

De gronden binnen deelgebied A zijn in particulier eigendom. Bij de initiatiefnemer zijn voldoende financiële middelen aanwezig om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Ook is vanuit de huidige bedrijfsvoering voldoende kennis en kunde aanwezig voor een duurzame exploitatie van de nieuwe kampeerplaatsen. Met de gemeente is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin afspraken over de gemeentelijke kosten zijn vastgelegd.

Deelgebied B

Binnen deelgebied B worden de bestaande bouwmogelijkheden gecontinueerd en deels beperkt, zowel voor wat betreft functies als de bouwmogelijkheden. De gronden zijn in privaat bezit en worden, in voorkomend geval, door externe partijen ontwikkeld. Er is geen sprake van verhaalbare plankosten. De kosten van het amtelijk apparaat worden gedekt via het heffen van leges bij de begeleiding en toetsing van vergunningaanvragen. Bij ieder initiatief wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat het kostenverhaal, voor zover daarvan sprake is, anderszins is verzekerd. Op basis hiervan besluit de gemeenteraad om geen exploitatieplan vast te stellen.