direct naar inhoud van 3.1 Beleid rijksniveau
Plan: Buitengebied Hellevoetsluis
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0530.BPBuitengebied2011-vo01

3.1 Beleid rijksniveau

Het nationaal ruimtelijk beleid is sterk in beweging. De Vijfde Nota is vervangen door de Nota Ruimte, die tevens de plaats inneemt van het Structuurschema Groene Ruimte.

Nota Ruimte (2006)

In de Nota Ruimte (Ministerie van VROM 2006) zijn op rijksniveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

In de nota zijn de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een belangrijke rol speelt. De Nota Ruimte heeft 4 hoofddoelen:

  • 1. het versterken van de economie;
  • 2. krachtige steden;
  • 3. een vitaal platteland;
  • 4. een waarborging van waardevolle groengebieden en veiligheid.

Op de kaart met de 'Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: economie, infrastructuur, verstedelijking' in de Nota Ruimte is de gemeente Hellevoetsluis niet binnen een specifieke aanduiding gelegen. Ten noorden van het plangebied is een economisch kerngebied en nationaal stedelijk netwerk met mainport gelegen (de Randstad). Op de kaart met de Nationale Ruimtelijke hoofdstructuur: water, natuur, landschap is het Haringvliet aangeduid als grote wateren en grote rivieren.

Buitengebied

De Nota Ruimte biedt meer kansen voor het buitengebied om het economisch draagvlak en de vitaliteit van het landelijk gebied te vergroten. Daarom wil het kabinet de mogelijkheid voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid.

Soms kan nieuwbouw wenselijk zijn. Denk hierbij aan woningbouw in de vorm van nieuwe landgoederen (rood voor groen/rood voor blauw).

Het kabinet acht economisch vitale, grondgebonden landbouw van belang voor het beheer van het buitengebied en verwacht dat de provincies in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het Rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw, onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken.

Ontwerp AMvB Ruimte (2009)

De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. De AMvB Ruimte bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten. De AMvB Ruimte bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Bij de AMvB Ruimte zijn kaarten van onder andere de rijksbufferzones gevoegd.

In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden) en de grote rivieren.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wro heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Beleidslijn grote rivieren

Het Haringvliet valt onder het toepassingsgebied van de Beleidslijn grote rivieren. De doelstelling van de Beleidslijn grote rivieren is het behoud van de ruimte die de rivieren nodig hebben voor een veilige afvoer en berging van rivierwater en het tegengaan van ontwikkelingen die de mogelijkheid voor rivierverruiming in de toekomst bemoeilijken of onmogelijk maken. De bijbehorende beleidsregels vormen het kader waarmee wordt beoordeeld of ontwikkelingen in het buitendijkse gebied van de grote rivieren kunnen worden toegestaan. De Beleidslijn grote rivieren is in 2006 in werking getreden en vervangt de Beleidslijn Ruimte voor de rivier.

Kierbesluit

Door de aanleg van de Haringvlietsluizen in 1970, is het getij op het Haringvliet en de natuurlijke overgang tussen zout en zoet water verdwenen. Samen met de vervuiling van de rivieren heeft dat geleid tot het verdwijnen van veel planten en dieren. Voor trekvissen als zalm en forel zijn de Haringvlietsluizen een grote barrière op hun tocht naar de paaiplaatsen in de Europese rivieren. De regering heeft in 2000 het Kierbesluit genomen, met als doel de passeerbaarheid van de Haringvlietsluizen voor trekvissen te verbeteren. Het Kierbesluit houdt in dat de Haringvlietsluizen niet alleen bij eb, maar ook bij vloed beperkt open staan. Op die manier kan zeewater het Haringvliet instromen, waardoor er een natuurlijker overgangsgebied van zeewater en rivierwater ontstaat en trekvissen de sluizen kunnen passeren. In het Kierbesluit zijn diverse randvoorwaarden opgenomen waaraan de Haringvlietsluizen na de maatregelen moeten voldoen:

  • veiligheid tegen overstromingen is en blijft ook in de nieuwe situatie het belangrijkste doel van de Haringvlietsluizen;
  • de aanvoer van zoet water voor landbouw en drinkwater mag niet in gevaar komen;
  • het zoute water mag niet verder het Haringvliet instromen dan tot de denkbeeldige lijn Middelharnis-monding Spui. Een meetnet van palen en boeien – voorzien van apparatuur om het zoutgehalte te meten – controleert dit;
  • voor de scheepvaart wordt gestreefd naar een waterstand (bij Moerdijk) die hoger is dan 0 m NAP.

Het is nu nog niet bekend wanneer de Haringvlietsluizen op een 'kier' worden gezet. Allereerst dienen compenserende maatregelen voor de zoetwatervoorziening (landbouw en drinkwater) te zijn getroffen. De invloed van het Kierbesluit op de waterhuishouding in het plangebied wordt beschreven in paragraaf 4.3.

Agenda Vitaal Platteland

De Agenda Vitaal Platteland (AVP) is een integrale rijksvisie op het platteland. De nota is tegelijkertijd met de Nota Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. Daar waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid beschrijft, gaat de AVP uit van een integraal perspectief en gaat het in op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw, leefbaarheid, natuur en landschap en milieukwaliteit wordt de rijksvisie geformuleerd. In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het Rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig Nationale Landschappen. Degemeente Hellevoetsluis ligt niet binnen een Nationaal Landschap.

Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden. De overheid wil ruimte scheppen voor investeringen in groen en groene diensten door vermindering van regelgeving.

Ten aanzien van natuur en landschap wil het kabinet de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. Hiertoe dient de toegankelijkheid en bereikbaarheid voor recreatie en toerisme in het agrarisch cultuurlandschap te worden verbeterd.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen zodanig te worden begeleid dat kwaliteit ontstaat, gebaseerd op een goed evenwicht tussen ecologische, economische en esthetische aspecten van het landschap.

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee is de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (habitats en soorten) in Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.

De externe werking van Natura 2000-gebieden kan gevolgen hebben voor het buitengebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Haringvliet en Voornes Duin (Vogel- en Habitatrichtlijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPBuitengebied2011-vo01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0530.BPBuitengebied2011-vo01_0006.png"

Figuur 3.1 Natura 2000-gebieden

In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de consequenties voor het plangebied.

Flora- en faunawet

Naast de gebiedsgerichte natuurwetgeving is ook soortgerichte natuurwetgeving van belang. Sinds 1 april 2002 is in dit kader de Flora- en faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld binnen en buiten natuurgebieden en vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten alsmede de implementatie van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Milieubeleid

Voor het milieubeleid zijn de Wet geluidhinder (2007) en de Wet milieubeheer belangrijke wetten. De Wet geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. De Wet milieubeheer richt zich op verschillende milieuvergunningen, met name voor bedrijven. Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen zoals opgenomen in de Geurwet.