Plan: | Wittebrug Rudolf Steinerkliniek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BV0009DRudolfst-50VA |
De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw beheersverordening voor het plangebied Wittebrug Rudolf Steinerkliniek op.
Het doel van de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek is:
c. voor het omringende gebied is op 27 april 2011 de beheersverordening Wittebrug en Westbroekpark vastgesteld. Het terrein van de Rudolf Steinerkliniek is destijds niet in die beheersverordening opgenomen, omdat er mogelijk sprake was van in voorbereiding zijnde ontwikkelingen. Daar deze mogelijke ontwikkelingen niet zijn uitgekristallisseerd, en het ter plaatse geldende bestemmingsplan Wittebrug uit 1978 dateert, wordt gelet op de hierboven genoemde wettelijke actualiseringsplicht het gebied alsnog van een actuele juridisch-planologische regeling voorzien.
Het terrein van de Rudolf Steinerkliniek ligt in de wijk Wittebrug tegen het Westbroekpark aan. De wijk Wittebrug wordt gevormd door villabebouwing daterend uit het begin van de 20ste eeuw; het Westbroekpark is een stadspark met een recreatieve en landschappelijke functie. Het gebied ligt in het stadsdeel Scheveningen. Voor het bepalen van de plangrenzen is aansloten op de plangrenzen van de beheersverordening Wittebrug en Westbroekpark (vastgesteld 27 april 2011).
De beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek vervangt het volgende bestemmingsplan:
bestemmingsplan | raadsbesluit | GS-besluit | |||
Wittebrug | 28-8-1978 | 11-3-1980 |
Naast bestemmingsplannen en beheersverordeningen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
Bovenstaande regelingen worden door de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek vervangen en komen daarmee te vervallen.
De opbouw van de toelichting bij de beheersverordening is als volgt. Hoofdstuk 2 geeft een kenschets van het plangebied, met een beschrijving van de verschillende ruimtelijke en functionele aspecten. In Hoofdstuk 3 worden de landelijke, regionale en lokale uitgangspunten en ambities van ruimtelijk en sectoraal beleid in relatie tot het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuregelgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten van deze beheersverordening. In dat hoofdstuk is ook een artikelsgewijze toelichting op de regels behorende bij de beheersverordening opgenomen. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
Het plangebied ligt aan de rand van de wijk Wittebrug en naast het Westbroekpark. Onderstaande tekst is overeenkomstig de beschrijving van het totale gebied in de beheersverordening Wittebrug en Westbroekpark.
Wittebrug
Omstreeks 1830 is de wijk 'De Witte Brug' ontstaan. De tussen Den Haag en Scheveningen gelegen Oostduinen vormden vroeger een uitgestrekt woest duinlandschap met kale duintoppen. Slechts hier en daar hadden Scheveningse vissers akkers aangelegd waarop aardappels werden verbouwd. Tot eind 18e eeuw was dit een vrijwel ongerept natuurgebied, waarin alleen het lusthof Zorgvliet van Cats (1643) en de Scheveningseweg (1665) lagen.
In 1830 werd begonnen met de aanleg van het kanaal naar Scheveningen, de waterloop die het plangebied aan de zuidkant begrenst. Hierdoor konden de Haagse grachten beter worden ververst, het boezemwater kon beter worden afgevoerd en een betere zeehaven zou kunnen worden aangelegd. Het eindpunt van het kanaal werd pas in 1863 aan de huidige Gevers Deynootweg bereikt. Het zand dat bij de aanleg van het kanaal werd afgegraven werd gebruikt bij de vele bouwactiviteiten in Den Haag. Ook grote delen van het oorspronkelijke duingebied in de buurt van het kanaal werd afgegraven voor deze bouwactiviteiten.
De ontwikkeling van Scheveningen tot zeebad leidde in 1835 tot het aanleggen van de Badhuisweg, die het nieuwe Badhuis moest verbinden met Den Haag. De nieuwe Badhuisweg, die via een brug over het kanaal verbonden was met de Koninginnegracht, werd hierop aangelegd. Deze Koninginnebrug was een wit geschilderde hoge gesloten houten pijlerbrug en stond bekend als de 'De Witte Brug'. In de bocht van de Badhuisweg, nabij de korenmolen 'De Vier Winden' en brouwerij 'Het Anker', ontstond een gehucht van een tiental huizen. Dit gehucht werd De Wittebrug genoemd.
Pas aan het eind van de 19e eeuw zouden de omliggende wijken ontstaan. Het huidige beeld is hoofdzakelijk in de periode 1890-1930 gerealiseerd. Nadat de afgegraven duingronden aanvankelijk als weiland en tuingrond waren verpacht, werden er door particulieren plannen ingediend voor een villabebouwing in het gebied tussen het Kanaal en de Badhuisweg: de huidige wijk Wittebrug. De ruïne van een afgebrande korenmolen en een bierbrouwerij werden voor de aanleg van het villaparkje gesloopt. Enkele huizen en een café aan de Badhuisweg, die in de tweede helft van de 19e eeuw het gehucht Wittebrug vormden, werden gehandhaafd; het café heeft inmiddels een woonfunctie gekregen. Deze behoren tot de oudste bebouwing die nog resteert binnen het plangebied: Badhuisweg 237-243 uit 1866.
De raad van Den Haag had in 1891 aan de uitgifte van de gronden de voorwaarde verbonden dat alleen vrijstaande woonhuizen mochten worden gebouwd met een gevelbreedte van maximaal 25 meter, die niet dichter dan 8 meter bij de openbare weg mochten komen en 5 meter bij de erfscheiding. De huizen moesten er binnen 5 jaar na gronduitgifte bewoond uitzien en binnen 2 jaar moesten de onbebouwde gedeelten van het terrein worden beplant. Er mochten geen schuttingen worden gebouwd; alleen open ijzeren hekken waren toegestaan. Globaal bezien voldoet de vrijstaande bebouwing in het gebied, met uitzondering van de aaneengesloten bebouwing aan de Van Lennepweg en de Wagenaarweg, nog steeds aan deze voorwaarden.
De bouwgrond werd zowel aan particulieren als aan ontwikkelaars verkocht. Het wandelparkje tussen de Nieuwe Parklaan en de Badhuisweg is het resultaat van een afspraak met een ontwikkelaar. Deze kocht van de gemeente in 1904 2,5 ha grond voor de bouw van negen enkele en drie dubbele villa's. Hiervan werd 1,5 ha grond weer aan de gemeente teruggeleverd, nadat hier 6 meter brede wandelpaden en een overdekte bank op de duintop waren aangelegd. Door uitgekiende kavels werden in dit gebied 22 huizen en het appartementengebouw 'Dennehove' gebouwd.
In de Tweede Wereldoorlog werd het gebied onderdeel van de Atlantikwall. Eind 1941 had het Duitse opperbevel besloten deze verdedigingslinie langs de Europese Westkust aan te leggen. Den Haag/Scheveningen werd als een potentieel doelwit van een invasie beschouwd. Daarom werd van Scheveningen een soort vesting gemaakt. Aan weerszijden van de Badhuisweg was het complex voor de verdedigingsstaf gevestigd. Deze voerde het militaire commando over de vesting. Het grootste deel van de werken ligt in de Nieuwe Scheveningse Bosjes. Een drietal werken ligt tussen de bebouwing aan de andere zijde van de Badhuisweg. Het complex is een verzameling solitaire bunkers ten behoeve van de onderbrenging van de staf, die ten tijde van relatieve rust in de omliggende bebouwing verbleef. De werken in de Nieuwe Scheveningse Bosjes liggen geheel of gedeeltelijk ondergronds. De munitiebunker aan de Badhuisweg 139 had tot enkele jaren geleden nog een militaire functie. Recent werd hij verkocht en vormt nu het souterrain van een moderne bungalow.
De 'Wittebrug' over de Koninginnegracht werd in 1903 door een nieuwe brug in neorenaissancestijl vervangen, die in 1943 bij de aanleg van de Vesting Scheveningen werd afgebroken. De huidige brug dateert uit 1948. Enkele villa's en onbebouwd gebleven stukken grond hebben de laatste jaren plaats gemaakt voor kantoren, appartementengebouwen en serviceflats.
Westbroekpark
Het gebied waar nu het Westbroekpark ligt was in het midden van de 19e eeuw een bebost duinterrein. In 1860 besloot het gemeentebestuur het terrein af te graven en te bestemmen voor weiland en tuinbouwbedrijfjes. Rond de eeuwwisseling maakte Berlage een plan voor bebouwing van het door afgraving ontstane weidegebied tussen het kanaal en de Nieuwe Parklaan. Tegelijkertijd ontstond de gedachte op deze locatie een park aan te leggen; het zogenaamde Nieuwe Park. Het heeft echter nog tot 1925 geduurd voordat een start werd gemaakt met de aanleg. De lange aanloopperiode tot de besluitvorming vond mede zijn oorzaak in de verschillende visies die over de inrichting bestonden. De gemeentelijke dienst Stadsontwikkeling was voor de aanleg van een park op basis van strakke lijnen; de zogenaamde geometrische stijl. De dienst der Gemeenteplantsoenen, onder leiding van directeur Westbroek, bepleitte aanleg in de Engelse landschapsstijl. Men baseerde zich hierbij op een reeds eerder verschenen ontwerp van de architect Zocher jr. In het ontwerp van directeur Westbroek voor het 'Nieuwe Park' zijn de oorspronkelijke ideeën van Zocher jr. duidelijk herkenbaar. Voorbeelden zijn o.a. de vormgeving van het park en de situering van de waterpartijen. De gemeenteraad heeft uiteindelijk gekozen voor de aanleg van een park in landschappelijke stijl, omdat het plan van Westbroek goedkoper zou zijn in aanleg en onderhoud. Tot in 1929 werd hard gewerkt aan de aanleg van het Nieuwe Park. De voltooiing van het Nieuwe park heeft Westbroek niet meer meegemaakt. Hij overleed op 23 april 1926. De naam 'Nieuwe Park' is in 1926 gewijzigd in Westbroekpark.
Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.
In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Wittebrug Rudolf Steinerkliniek aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn belangrijk instrumenten om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het karakter van de wijk wordt voor een belangrijk deel bepaald door de ligging in het oude duingebied. Het natuurlijke duinlandschap is herkenbaar in de Nieuwe Scheveningse Bosjes en de afgraving van de duinen in het vlakke terrein van het Westbroekpark. Voor het gebied als geheel kan gezegd worden dat het gekenmerkt wordt door een overvloedige begroeiing en door een harmonieuze, regelmatige bebouwing.
De Nieuwe Parklaan slingert over duintoppen en langs het Westbroekpark en biedt weidse vergezichten. Het kronkelende verloop van de Nieuwe Parklaan vormt een interessant contrast met de rechte as van de Badhuisweg. De bebouwing aan het begin van de Nieuwe Parklaan, die de westelijke begrenzing vormt van de wijk Wittebrug, bestaat, voor zover deze niet door nieuwbouw is vervangen, voornamelijk uit villa's en herenhuizen in neorenaissance of in overgangsarchitectuur.
Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen.
Op 6 september 1996 is het plangebied als onderdeel van het Belgisch Park/Westbroek door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen als beschermd stadsgezicht . Het aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop zijn als bijlagen bij de regels behorende bij deze beheersverordening opgenomen (Bijlage 1, 2 en 3).
Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.
Binnen het plangebied is een gebouw met monumentale waarden aanwezig. Dit gebouw is aangewezen als rijksmonument.
Adres | Beschrijving |
Nieuwe Parklaan 58 | Rudolf Steiner Kliniek, Antroposofische architectuur, bouwjaar 1924-1927 |
De ligging van het als zodanig aangewezen rijksmonument binnen het plangebied is weergegeven in Bijlage 1 bij de toelichting. In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.
Op onregelmatige grondslag gebouwd ziekenhuis ter hoogte van drie bouwlagen onder hoogopgaande a-symmetrische kap, gedekt met roestkleurige daktegels, totstandgekomen in 1924-'27 naar ontwerp van J.W.E. Buijs en J.B. Lursen, in een volgens opdracht - van de Antroposofische Vereniging Nederland - door de antroposofie ingegeven bouwtrant.
De in baksteen opgetrokken onderbouw bevat twee bouwlagen, terwijl de veel kleinere derde bouwlaag is opgenomen in de kap. De meeste vensters bezitten stalen kozijnen met horizontale roedenverdeling in donkergroene kleur. Door de situering van de gemeenschappelijke ruimten aan de uitersten van het gebouw en van de ziekenkamers in het midden - alle te weerszijden van een centrale gang of hal - is een soort driedeling in het gebouw ontstaan die echter in het uitwendige vrijwel teniet wordt gedaan door de alles overhuivende, de duintop waarop het gebouw is opgetrokken, navolgende, kap.
Aan de zuidzijde bevindt zich de ingangsportiek met schuine muren en luifel en met de gebeeldhouwde deur met afgeschuinde hoek uit de bouwtijd als hoofdtoegang; aan de Z.W.-zijde is een driezijdige erker uitgebouwd over de eerste en tweede bouwlaag waar in oorsprong respectievelijk de eetzaal en een conversatiekamer waren ondergebracht en waarbij op de verdieping een hoekbalkon is aangebracht met uitkragende houten borstwering en waarbij het gebouw een verspringing vertoont en een afgeronde hoekpartij die beide in de kap worden gemarkeerd; hieromheen is een terras met lage tuinmuur gesitueerd, met een trap aan het westelijk eind. De vertrekken aan de oostzijde zijn minder geprononceerd, zij het dat ook hier afgeschuinde zijden en een ingangsportiek voorkomen alsmede een lage tuinmuur. De gehele partij, waarin het centrale trappenhuis is ondergebracht, krijgt uitwendig nog een extra accent doordat de kap hier het hoogste punt - met schoorsteen - bereikt langs een steile helling.
Het gedeelte met de ziekenkamers bevat aan de op het Westbroekpark uitziende Z.W.-zijde een withouten serre ter breedte van zes vertrekken, die op de verdieping overgaat in een in zes compartimenten verdeeld balcon met houten borstwering. De horizontale gootlijst wordt herhaald in de lijst tussen de eerste en tweede bouwlaag van de partij met de erker. De derde bouwlaag bevat een langgerekte dakkapel met gepotdekselde dammen tussen de vensters, die ook in het verbindingsgedeelte met de erkerpartij wordt voortgezet. Aan de N.O.-zijde zijn de vensters aan de bovenzijde met elkaar verbonden door middel van een horizontale lijst die bij de eerste bouwlaag van beton is en bij de tweede van hout, in aansluiting op de ver uitstekende gootlijst. De vensters in de kapverdieping zijn evenals aan de andere zijde samengebracht in een langgerekte dakkapel met gepotdekselde dammen doch de kapel golft aan de rechterzijde omhoog. De kap over dit gedeelte bezit een flauwe helling, bevat aan beide zijden vier kleine dakvensters die als het ware met de kap meegolven, en is tenslotte laagdoorgetrokken over het nauwelijks twee bouwlagen hoge gedeelte waar in oorsprong een conversatiekamer was ondergebracht.
Dit gedeelte vertoont een lichte knik met de rest van het gebouw en bezit een bijna wigvormige plattegrondvorm met een smal balcon aan het uiteinde, waarboven een schuine oplopende luifel is aangebracht, in aansluiting op de kap; voorts een hoekige aanbouw aan de noordzijde waarop een uitgebouwde ingangspartij met stoep aansluit. De vormgeving is verder verwant aan de overige gedeelten van het gebouw, zoals ook blijkt uit de zij-ingang waarvan de deur een afgeschuinde hoek heeft.
Zeldzaam en voor Nederland vrij vroeg voorbeeld van toepassing van de antroposofische principes op de architectuur in het algemeen en op de ziekenhuisbouw in het bijzonder, met kenmerkend gebruik van een organische plattegrond - en kapvorm - waarbij de kapvorm is geinspireerd op de situering boven op een duintop - en van sculpturaal uitgewerkte details, en beperking van haakse hoeken, alsook een inrichting met veel gemeenschappelijke ruimten, naast individuele kamers.
http://www.monumentenzorgdenhaag.nl circa 1935
http://www.monumentenzorgdenhaag.nl 2009 (foto D. Valentijn)
Op het terrein, behorende bij Nieuwe Parklaan 58 en de kliniek, is nog een gebouw aanwezig, het zogenaamde Tobiashuis, welke van recentere datum (1987) is en geen bijzondere kenmerkende status bezit.
Het plangebied bevindt zich volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in het langs de kust gelegen strandwallenlandschap. Strandwallen zijn grofweg evenwijdig aan de kustlijn gelegen zandruggen die enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen zijn gevormd. De lage gebieden tussen deze ruggen worden strandvlaktes genoemd. Deze gebieden bleven nat en drassig; hierdoor kon zich er in de loop der tijd veen ontwikkelen.
Het plangebied ligt in een lager gelegen strandvlakte tussen twee strandwallen. De hoger gelegen strandwallen waren vanaf hun ontstaan in de bronstijd aantrekkelijke plaatsen voor bewoning, de strandvlakte werd gebruikt als akker- en weidegebied. Hoewel er uit het plangebied tot nu toe geen archeologische vindplaatsen bekend zijn, zijn er verder oostelijk wel bewoningssporen uit de late ijzertijd bekend ter hoogte van de Nieuwe Parklaan. Ten westen, ter hoogte van de Scheveningseweg, liggen enkele vindplaatsen die gerelateerd zij aan Romeinse bewoning in de derde eeuw na Christus en aan vroegmiddeleeuwse akkerbouw.
Vanaf de 11e eeuw werd door kustafslag grote hoeveelheden zand door de wind landinwaarts verstoven. Op die manier raakte de kuststrook bedolven onder een steeds dikker worden zandpakket (Laag van Den Haag of Jong Duin). Het is onwaarschijnlijk dat tijdens de genoemde stuiffasen bewoning ter plekke goed mogelijk was. Het gebied heeft daarom geen hoge verwachting voor archeologische sporen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Wel zal in die perioden het gebied kleinschalig gebruikt zijn voor landbouw en begrazing.
Hoewel tot nu toe binnen het plangebied geen daadwerkelijke vondsten zijn gedaan maakt bovenstaande duidelijk dat het een archeologische verwachting heeft voor de periode bronstijd tot en met vroege middeleeuwen. Voor de pre- en vroeghistorische periodes geldt dat door de overstuivingen van de Laag van Den Haag de betreffende archeologische niveaus bedekt zijn geraakt met een dikke laag zand. Dat is de conservering daarvan ten goede gekomen, zoals blijkt uit opgravingen die in dezelfde geologische setting buiten het plangebied zijn uitgevoerd en een schat aan archeologische gegevens hebben opgeleverd.
Bovenstaande houdt in dat voor het gehele plangebied een archeologische verwachting geldt. Deze verwachting is op de plankaart aangegeven als een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
De landschapsstijl in het Westbroekpark wordt gekenmerkt door de weloverwogen inpassing in de glooiende omgeving. Grote open ruimten worden afgewisseld door bomen en boomgroepen waardoor verrassende doorzichten ontstaan. Doorzichten en zichtlijnen zowel van buitenaf naar het park als van binnenuit naar de omgeving zijn kenmerkend en geven een hoge belevingswaarde aan het park. Ook de vormgeving van de waterpartijen bepaalt de schoonheid en waarde van het park. Het park is in alle opzichten een geslaagd voorbeeld van de "landschapsstijl" en vindt alom waardering.
Het plangebied wordt ontsloten door de Nieuwe Parklaan. De belangrijkste aanvoerroute naar het gebied vanuit het zuiden (vanaf rijksweg A12) is de route Koningskade - Raamweg - Plesmanweg - Nieuwe Parklaan. De Nieuwe Parklaan heeft een gebiedsontsluitende functie. Langs het plangebied rijdt tram 9 over de Nieuwe Parklaan. Er is in Den Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd) fietsroutes. Langs het plangebied loopt een hoofdfietsroute over de Nieuwe Parklaan. In het plangebied is geen betaald parkeren ingevoerd.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Evenmin is het aangewezen tot beschermd natuurmonument. Het Westbroekpark en de bomenrij aan de Nieuwe Parklaan maken deel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Tevens maken zij - tezamen met de groenstructuren aan de Nieuwe Parklaan - deel uit van de ecologische verbindingszone Scheveningse Zone en vormen daarmee onderdeel van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.
tekst: Wittebrug-Westbroekpark
Het gebied bevindt zich in de waterstaatkundige eenheid Boezemland. In of in de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen primaire waterkeringen (duinen) of secundaire waterkeringen, boezem- of polderkaden. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het oppervlakte water dat voorkomt in het gebied is een primaire boezemwatergang. Het peil in het gebied is 0,43 m – NAP.
Buiten het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad), te weten een autoreparatiebedrijf, een chemische wasserij, benzine-service-stations, een brandstofdetailhandel, brandstofgroothandels en een schildersbedrijf. Tevens zijn er verscheidene ondergrondse tanks bekend. Deze zijn merendeels verwijderd of onklaar gemaakt.
In de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. In het plangebied zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume).
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in bodemkwaliteitszone 7. In deze zone is de bovengrond (0,0-0,5 m-maaiveld) gemiddeld licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen). De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik.
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
De bebouwing binnen het plangebied is in gebruik ten behoeve van ouderenzorg. Personen die door ouderdom beperkingen ondervinden, waardoor men (al dan niet tijdelijk) niet meer in staat is zelfstandig thuis te blijven wonen, kunnen terecht op deze locatie van Rudolf Steiner Zorg.
Bij Rudolf Steiner Zorg wordt gewerkt volgens de inzichten vanuit de antroposofie.
De beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit plan van toepassing is weer.
De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
De structuurvisie raakt geen van de belangen die in de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek worden afgewogen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.
Volgens het Barro zijn er in de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de gewijzigde Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op 1 augustus 2014 in werking is getreden. Zij geldt ook als een structuurvisie.
De provincie stelt vast, dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven is veranderd als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar kantoren en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De documenten vervangen de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan. De visie is ook een verkeer- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
1. Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
2. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
3. Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
4. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
2. vergroten van de agglomeratiekracht;
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiewijze om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiewijze uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
In het Programma Mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
In de Verordening ruimte 2014 worden gelet op het provinciaal belang regels gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels vanuit Rijksbelang opgenomen waar provinciale verordeningen aan moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur.
Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma's ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.
De beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:
Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.
Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:
Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor Kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.
De beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
Sinds 1 januari 2015 is het Stadsgewest opgeheven; een aantal de beleidstaken zijn overgenomen door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).
Het plangebied maakt met het omringende gebied, waarvoor de beheersverordening Wittebrug-Westbroekpark is vastgesteld, een onderdeel uit van de kansenzone Internationale kustzone. De parken, van Westduinpark tot Westbroekpark, worden gekoesterd. Zo blijft er, naast ruimte voor dynamiek, volop ruimte voor rust en natuur. Het Westbroekpark vormt een onderdeel van het ontwikkelingsgebied Kijkduin-Westbroekpark. De nadruk ligt op verbetering van de recreatieve kwaliteiten van de parken, verbetering van de bereikbaarheid en van de openbare ruimte en het bieden van ruimten voor wonen en internationale instellingen.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Het betreft:
Het plangebied Wittebrug Rudolf Steinerkliniek maakt deel uit van het Rijksbeschermde stadsgezicht Westbroekpark/Belgisch Park. Op basis van het overgangsrecht van de Erfgoedwet is de gemeente verplicht een bestemmingsplan of beheersverordening vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit plan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. De beheersverordening voorziet daarin.
Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken en verkavelingspatronen getuigen daarvan.
Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.
De provincie Zuid-Holland heeft, vanwege de grote betekenis van cultuurhistorie voor onze leefomgeving, vanaf 1997 de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) opgesteld: een kaart met overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland.
De provincie wil deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit mogelijk te maken heeft de provincie zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld.
De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie (paragraaf 5.7.4). Zo zijn op de Kwaliteitskaart van de structuurvisie de topgebieden en kroonjuwelen voor cultureel erfgoed aangegeven. Daarnaast geeft de Provinciale Structuurvisie ook algemene richtlijnen voor molenbiotopen en landgoederen. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening.
De oude binnenstad van Den Haag maakt onderdeel uit van 'topgebied 4'.
Daarnaast zijn er voor de thema's molens en landgoederen specifieke provinciale richtlijnen.
Voor de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek zijn de volgende kenmerkende structuren en elementen van belang:
Het plangebied behoort evenals de overige Haagse beschermde stadsgezichten wel tot een van de zestien topgebieden.
De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.
Het college van B&W heeft in 2011 de erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” (Cb- 2011; RIS 181127) uitgebracht. Het college noemt in deze nota de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Er dient te worden vastgelegd hoe we willen omgaan met nieuwbouw in een waardevolle omgeving, het thema 'nieuw tussen oud'. Dat vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.
In paragraaf 2.3.1.4 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 3.3. van de Erfgoedwet als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven. Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (paragraaf 5.4. van de Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het plan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (bescherming bossen). Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie Zuid-Holland, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffing verlening soortbescherming.
Gebiedsbescherming
In de wet is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura
2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998.
Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het plan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.
Toetsing plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van, en grenst niet aan, een Natura 2000-gebied. Wel ligt het plangebied binnen een radius van 3 kilometer van Natura 2000-gebieden. Er worden met de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet
overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.
De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:
1) soorten van de Vogelrichtlijn;
2) soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
3) 'andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.
Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust.
Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
Bescherming bossen
In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" (Rv 57 - 1998, RIS 021312) en daarmee onder de werking van de Boswet geplaatst. Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.
De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht
Gezien het goed functionerende systeem onder de Boswet, is ook in de Wet natuurbescherming gekozen voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.
Houtopstanden
Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wet natuurbescherming grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 (in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet) wél beschermd.
Bebouwde kom
De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. De grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van de Wet natuurbescherming heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wet natuurbescherming de komgrens zoals die is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).
Betekenis voor het plan
Het Westbroekpark -waar een deel van het plangebied onderdeel van uit maakt- en de bomenrij aan de Nieuwe Parklaan maken deel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Tevens maken zij - tezamen met de groenstructuren aan de Nieuwe Parklaan - deel uit van de ecologische verbindingszone Scheveningse Zone en vormen daarmee onderdeel van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.
Op 15 december 2016 is de Agenda groen voor de stad 2016 vastgesteld. Voorafgaand aan deze Agenda Groen was het groenbeleid al stevig verankerd in het beleidsplan ‘Groen kleurt de stad’ en de bijbehorende Stedelijke Groene Hoofdstructuur, maar doorlopende inzet is nodig om de kwaliteit van het groen te behouden en aan te laten sluiten op de wensen en ontwikkelingen voor de stad van morgen.
Den Haag groeit en de wensen en behoeften van mensen en bedrijven veranderen. Door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag komt de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren. Het gaat hierbij om de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.
Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit.
Het Haagse groen wordt gezien als een vorm van kapitaal met ecologische, maatschappelijke en economische waarde. Deze waarden zijn verder uitgewerkt in de volgende zes thema's:
De ambities, thema's en kaarten in de Agenda vormen een richtinggevend toetsingskader voor de toekomst van het groen van de gemeente Den Haag. Ze geven aan wat waar belangrijk is en niet wat het precies moet zijn of worden. In plaats van een blauwdruk gaat het om het benoemen van waarden en procesvoorwaarden, waarmee de kwaliteit van het groen in Den Haag voor de langere termijn is geborgd. In de Agenda zijn de hoofdzaken vastgelegd en geven daarnaast ruimte voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen.
Terugkijkend is bepaald wat er goed is aan het huidige groen en groenbeleid en wat voor de toekomst zeker moet worden doorgezet. Op basis hiervan worden de kernkwaliteiten bepaald van het huidige Haagse groen. Kernkwaliteiten zijn de groenelementen en –structuren, die de identiteit van Den Haag nu en in de toekomst bepalen. Om de kernkwaliteiten te duiden hebben een herijking van de stedelijke groene hoofdstructuur (SGH) en een actualisatie van de beleidsthema's uit 'Groen kleurt de stad' plaatsgevonden.
De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.
In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
De groenstructuren in het plangebied maken deel uit van de ecologische verbindingszone Scheveningse Zone. Ook de bomenrij langs de Nieuwe Parklaan maakt daar deel vanuit. Relevante doelsoorten voor de evz zijn: watervleermuis, meervleermuis, eekhoorn, bunzing, rosse woelmuis, boomklever, bosuil, nachtegaal, bruin blauwtje, grote bonte specht en ransuil.
De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat er geen sprake is van effecten op de flora en fauna van dit plangebied.
In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.
Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. www.denhaag.nl/bomen. Er staan geen monumentale bomen in het plangebied.
Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.
In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging.
De rijksoverheid heeft echter per algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht bepaald dat vergunningsvrij bouwen in rijksbeschermde stadsgezichten niet zondermeer toegestaan is. Vergunningsvrij bouwen is slechts mogelijk, wanneer er aangesloten wordt op de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan/de beheersverordening en voor zover het een bouwwerk op een erf aan de achterkant van de woning betreft.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van deze beheersverordening is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2.2 )
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers. Dit aspect is echter in het onderhavige plangebied niet aan de orde.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.
Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.
Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.
In het gebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in het boezemgebied van Delfland. Er geldt geen waterbergingsopgave voor het plangebied.Wel verandert het klimaat: er komen vaker periodes met langdurige hevige regen, hetzelfde geldt voor droogte en hitte. Dit gebied ligt op een zanderige ondergrond en biedt kansen op hemelwater in de bodem te infiltreren. Dit heeft effect op de waterhuishouding van de boezem, die daardoor wordt ontlast. Binnen het plangebied zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig, welke in de regels en op de verbeelding als 'Water' zouden moeten worden opgenomen. Met deze beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaak, het is een consoliderend plan. De invloed op de waterhuishouding verandert dus niet.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van de KRW-wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen.
Het plangebied ligt in een stedelijke ecologische verbindingszone. Bij de inrichting van het gebied dient extra rekening gehouden te worden met ecologische factoren.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.
De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) uit 2005 van het Stadsgewest Haaglanden bevat de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De nota geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.
Het uitvoeringsprogramma dat behoort bij de RNM, laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van het stadsgewest Haaglanden voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
In de paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV nabij het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.
De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.
In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van die informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in deze beheersverordening. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in de beheersverordening in Bijlage 4 en Bijlage 5 van de regels opgenomen.
In artikel 12.2, algemene afwijkingsregels, is bepaald dat het mogelijk is om af te wijken van de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
Fiets parkeren
De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. In bijlage Bijlage 6 van de regels zijn fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.
Er zijn geen woningen en ook geen woningbouwontwikkelingen voorzien in het plangebied.
Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit
De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.
De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:
Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.
Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.
Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.
De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.
In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het plan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.
Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.
Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.
Den Haag maakt het duurzaam
De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.
Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.
Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'
Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)
De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.
In het plangebied zijn geen ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen.
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.
Wet- en regelgeving en beleid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van risico's voor de omgeving (de kans op sterfgevallen) die ontstaan door opslag en transport van gevaarlijke stoffen zoals LPG, chloor, vuurwerk en munitie. Het transport kan zijn over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Het gaat om twee verschillende soorten risico's. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico geeft de kans aan dat een hele groep personen overlijdt door een ongeval met een risicovolle activiteit. In het groepsrisico wordt rekening gehouden met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn.
Binnen het plangebied is geen sprake van opslag of transport van gevaarlijke stoffen.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze beheersverordening geen situaties kent of mogelijk maakt die strijdig zijn met regelgeving en beleid op het gebied van externe veiligheid.
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van de beheersverordening. Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan daarom eveneens achterwege blijven.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De onderhavige beheersverordening biedt geen mogelijkheid voor het realiseren van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming. De reconstructie van een weg en/of spoorweg is ook niet aan de orde. Een geluidsonderzoek voor deze beheersverordening is daarom niet noodzakelijk.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De voorliggende beheersverordening staat geen ruimtelijk relevante ontwikkelingen toe die een negatieve invloed op de luchtkwaliteit hebben. Omdat er geen sprake is van de realisatie van nieuwe veroorzakende bestemmingen, verkeerskundige wijzigingen, die een negatieve beïnvloeding van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben of van het realiseren van gevoelige bestemmingen, is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.
Het plangebied is volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag gelegen in bodemkwaliteitszone 7. In deze zone is de bovengrond (0,0-0,5 m-maaiveld) gemiddeld licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen). De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik. Daarnaast is het plangebied gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), beleidskaders (hoofdstuk 3) en de wet en regelgeving (hoofdstuk 4) uiteengezet. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de voorliggende beheersverordening, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking en een globale beschrijving van de bestemmingen.
De beheersverordening bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge verbeelding is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.
Voorts is in onderstaande tabellen (beslissingstabel) aangegeven op welke onderdelen de in de beheersverordening beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting en de daarbij behorende regels en plankaart.
Beleidskader | Vertaling in de beheersverordening | |||||||||||||||
Archeologie | ||||||||||||||||
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen/beheersverordeningen en bij wijziging van bestaande plannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen/beheersverordeningen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2 Archeologie). De archeologische waarden worden in de beheersverordening beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld. | |||||||||||||||
Groen | ||||||||||||||||
Inzet is de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (paragraaf 3.4) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. | In de beheersverordneing zijn de bestemmingen Groen en Tuin opgenomen, alsmede een gebiedsanduiding Overige zone - ecologische verbindingszone ter plaatse van de ecologische verbindingszone Scheveningse Zone (noordelijk deel). | |||||||||||||||
Verkeer en parkeren | ||||||||||||||||
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie | In het plangebied is alleen de bestemming Verkeer -
Verblijfsstraat opgenomen. |
|||||||||||||||
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte | In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag | |||||||||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | ||||||||||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | De bestemming Maatschappelijk is gericht op de Rudolf Steinerkliniek. |
TABEL CULTUREEL ERFGOED | ||||||||||||||||
Typering te beschermen culturele waarden en archeologie | Vertaling in de beheersverordening | |||||||||||||||
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse. | De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de plankaart overgenomen. Het historische patroon is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen. De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven. |
|||||||||||||||
De profilering en inrichting van de openbare ruimte | De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het plan om). | |||||||||||||||
De verkavelings- en bebouwingsstructuur | De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd. | |||||||||||||||
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels | De vormgeving van de bebouwing wordt gereguleerd door de Welstandsnota. Daarnaast is de kap ook beschreven in de bouwregels van de bestemming Maatschappelijk, in artikel 4.2.1. Voor wat betreft de beschrijving van het rijksmonument wordt verwezen naar paragraaf 2.3.1.4 van de toelichting. Er zijn geen als zodanig aangewezen karakteristieke panden in het gebied (het andere pand, het Tobiashuis, dateert uit de jaren 90 van de vorige eeuw). | |||||||||||||||
Het bebouwingsbeeld wordt sterk gedomineerd door de geprononceerde lijstgevels en minder door kappen. | De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het plan opgenomen vangnetregeling (Artikel 8 van de planregels). | |||||||||||||||
De gevels zijn overwegend in baksteen, soms pleisterwerk. Kroonlijsten, kozijnen, deuren en eventuele balkons in hout. | De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het plan opgenomen vangnetregeling (Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie van de planregels). | |||||||||||||||
Op basis van het overgangsrecht van de Erfgoedwet is de gemeente verplicht een bestemmingsplan of beheersverordening vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. | De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit plan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. De beheersverordening voorziet daarin. De stukken behorend bij de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht zijn als bijlagen bij de regels opgenomen. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden en verwijst naar de bijlagen. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In Artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Artikel 3 Groen: onder deze bestemming vallen onder andere (openbare) groen(voorzieningen) en plantsoen.
Artikel 4 Maatschappelijk: ziet op de twee gebouwen van de Rudolf Steinerkliniek. In het voorgaande plan was deze bestemming benoemd als: Bijzondere doeleinden-ziekenhuis. Dit is in het voorliggende plan omschreven als: medische en paramedische voorzieningen.
Voor wat betreft het rijksmonument Nieuwe Parklaan 58 -dat als gevolg daarvan een eigen bescherming geniet- de volgende kanttekening over de uitwendige vorm. Voor wat betreft de bijzondere kapvorm en opgenomen hoogtematen wordt hier onder verwijzing naar paragraaf 2.3.1.4 opgemerkt, dat het gebouw een op onregelmatige grondslag (te weten duinen) gebouwd ziekenhuis betreft ter hoogte van drie bouwlagen onder hoogopgaande a-symmetrische kap. De in baksteen opgetrokken onderbouw bevat twee bouwlagen, terwijl de veel kleinere derde bouwlaag is opgenomen in de alles overhuivende, de duintop waarop het gebouw is opgetrokken, navolgende, kap. Uitwendig heeft het gebouw nog een extra accent doordat de kap hier het hoogste punt - met schoorsteen - bereikt langs een steile helling.
Dit hoofdgebouw van de Rudolf Steinerkliniek kent derhalve een zeer bijzondere dakvorm. Deze is monumentaal en dient in zijn huidige vorm behouden te blijven. In de regels is dit ook als zodanig opgenomen. Qua nok- (of bouw-) en goothoogte is het hoogste punt van respectievelijk het dak (de nok) en de hoogst gelegen goot (ook de goot kent variaties) opgenomen. Daarbij wordt aangetekend dat het hoogste punt van het dak tevens de schoorsteen omvat.
De op de verbeelding opgenomen hoogtes zijn hoger dan de hoogtes in het vorige bestemmingsplan (Wittebrug 1978). Het pand de kenmerkende kapvorm is tot op heden nooit gewijzigd, dus vermoedelijk is als gevolg van de beperktere meetmethodes het plan in 1978 net niet volledig bepaald geweest. Door de bouwregel dat de bestaande kapvorm behouden dient te blijven, is het verloop in diverse hoogtes beschermd.
De eigen gronden van de kliniek om de gebouwen heen hebben de bestemming:
Artikel 5 Tuin: De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, gazons en erven.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsstraat: Aan de 30 km straten in het plangebied is de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat toegekend. Binnen de bestemming zijn ook de aan de Cremerweg gelegen bestaande bergingen opgenomen. Deze bergingen zijn op de verbeelding aangeduid met bouwvlak met een functieaanduiding "garagebox"(gab) en bestemd ten behoeve van de stalling van voertuigen of het gebruik als berging. De bouwregels hiervoor zijn overgenomen uit het voorgaande plan. De regels van het voorgaande plan geven een maximale goothoogte van 4 meter aan.
Verder zijn er 3 dubbelbestemmingen:
Artikel 7 Waarde - Archeologie: Deze dubbelbestemming heeft betrekking op het archeologisch waardevol deel van het plangebied. Dit artikel bepaalt dat de gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie: Deze dubbelbestemming heeft betrekking op het rijksbeschermd stadsgezicht. Dit artikel bepaalt dat de gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 12.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels: Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels: De hierin opgenomen gebiedsaanduiding Overige zone - ecologische verbindingszone heeft betrekking op het feit dat het noordelijke deel van het plangebied onderdeel is van een ecologische verbindingszone. Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied maar maakt - tezamen met de groenstructuren aan de Nieuwe Parklaan - deel uit van verbindingszone Scheveningse Zone en vormt daarmee onderdeel van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan c.q. beheersverordening de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit plan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van de beheersverordening moeten worden aangehaald: 'Regels beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek'
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
In het plangebied Wittebrug Rudolf Steinerkliniek zijn geen ontwikkelingen opgenomen.
Aangezien de beheersverordening conserverend van aard is, zijn aan de uitvoering ervan geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien staat de beheersverordening geen bouwplannen toe waar kostenverhaal mogelijk is. De economische uitvoerbaarheid van de beheersverordening is daarmee gewaarborgd.
Het concept van de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek is op 21 december 2016 in het kader van vooroverleg aan de volgende instanties toegezonden:
De Provincie Zuid-Holland heeft op 10 januari 2017 te kennen gegeven dat het ruimtelijke plan niet hoeft te worden toegezonden.
Nr. 1 Rijkswaterstaat
d.d. 27-12-2016
Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, zie ik geen aanleiding voor een reactie op dit plan.
Gemeente: de reactie wordt met instemming voor kennisgeving aangenomen.
Nr. 2 Hoogheemraadschap
mails d.d. 26-1-2017 en 30-1-201:
Dank voor het toesturen van het voorontwerp beheersverordening van het plan Wittebrug Rudolf Steinerkliniek.
Doordat wij dit vroegtijdig kunnen bekijken kunnen we het waterbelang goed afstemmen.
Advies:
Er verandert in de ruimtelijke situatie niets. Dus de waterhuishouding wordt hierdoor niet beïnvloed.
Wel is ons verzoek om in de toelichting onder het kopje 'waterkwantiteit' het volgende toe te voegen:
De waterhuishouding kan worden verbetert door het hemelwater te laten infiltreren in de bodem. Deze locatie is door de hoge ligging en zandige bodem daar waarschijnlijk geschikt voor.
Gemeente: Zowel bovenstaande reactie als de aanvullende tekstuele bijdrage aan de toelichting d.d. 30-1-2017 van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in de beheersverordening.
Nr. 6 Omgevingsdienst Haaglanden
d.d. 2 februari 2017
De Omgevingsdienst Haaglanden heeft aangegeven dat het plan is beoordeeld op de thema's geluid, externe veiligheid en lucht. De opgenomen teksten hierover zijn juist. Het is niet nodig hier onderzoek over te doen, dan wel er zijn geen risicobronnen in de omgeving van het plangebied. De drie thema's vormen geen belemmering.
Gemeente: de reactie wordt met instemming voor kennisgeving aangenomen.
Nr. 8 Veiligheidsregio Haaglanden
d.d. 30-1-2017
Naar aanleiding van uw verzoek van 21 december 2016 om een advies uit te brengen in het kader van externe veiligheid over de beheersverordening Wittebrug Rudolf Steiner kliniek, te Den Haag kan ik het volgende berichten.
De beheersverordening zorgt voor een actueel juridisch-planologische kader waarbij de bestaande ruimtelijke structuur wordt vastgelegd. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Risicobronnen
In het kader van fysieke en externe veiligheid is het plangebied, van de Rudolf Steinerkliniek, en de directe omgeving beschouwd op de aanwezigheid van risicobronnen met de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Geconstateerd is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is.
De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt daarom niet tot verandering van de bestaande risico's. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis van bovenstaande besloten in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan.
Incidentbestrijding door hulpdiensten
In verband met de ruimtelijke inrichting van het plangebied is het voor de hulpdiensten van belang dat voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten, de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn.
Voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten blijken de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorziening(en) nu voldoende te zijn, dit dient wel geborgd te worden voor de toekomst.
Gemeente: de reactie wordt met instemming voor kennisgeving aangenomen.
Nr. 10 HTM
d.d. 3-1-2017
In het kader van het vooroverleg over de ontwerp-beheersverordening Wittebrug Rudolf Steinerkliniek, kan ik u melden dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Gemeente: de reactie wordt met instemming voor kennisgeving aangenomen.
Nr. 13 Gasunie
d.d. 3-1-2017
Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.
Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Gemeente: de reactie wordt met instemming voor kennisgeving aangenomen.
Nr.17 Raphaëlstichting (o.a. Rudolf Steiner Zorg)
per mail d.d. 26-1-2017
In aansluiting op hetgeen zojuist met u besproken zullen wij komende week onze schriftelijke reactie op de beheersverordening van de Rudolf Steiner Kliniek aan u doen toekomen.
Inhoudelijk zijn wij van mening dat de huidige concept beheersverordening d.d. 21 december 2016 op dit moment een juiste weergave is van de huidige situatie en daarmee aansluit op de doelstelling van deze beheersverordening.
Over de toekomstige plannen zijn wij nog in de verkenningsfase en is mede-afhankelijk van de realisatie van onze nieuwe verpleegvoorzieningen op de locatie elders binnen de gemeente Den Haag.
Zoals ik van u begreep zal de definitieve beheersverordening nog in procedure (ter inzage) worden gelegd. Over die procedure worden wij t.z.t. uiteraard graag nader geïnformeerd.
Onze formele reactie kunt u binnenkort tegemoet zien.
per brief d.d. 26-1-2017
Op 22 december jl. ontvingen wij van u de concept beheersverordening Wittebrug-Rudolf Steinerkliniek, versie d.d. 21 december 2016. Deze beheersverordening heeft tot primaire doel het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader.
Gezien de leeftijd van het vigerende bestemmingsplan voor deze locatie en de verplichting deze periodiek te actualiseren, zien wij de noodzaak van deze beheersverordening in. Het geeft ons daarbij duidelijkheid over de actuele planologische kaders en voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. Het voorliggend document heeft als status concept. Wij herkennen in de teksten ook nog diverse "nader in te vullen" en "uit te werken" paragrafen. Zodra het document gereed voor publicatie is willen wij deze nogmaals integraal beoordelen of de bestaande rechten op juiste wijze in het bestemmingsplan zijn geborgd.
Gemeente: Met instemming is kennis genomen van de reacties namens de Raphaëlstichting. De beheersverordening heeft inderdaad tot primair doel het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een actueel en juridisch-planologisch kader. Het borgen van bestaande rechten is van groot belang. Mocht in de toekomst toch sprake zijn van ander -niet binnen de beheersverordening passend- gebruik van de gebouwen, hetgeen nooit uitgesloten kan worden, ligt het in de rede hiervoor een gepaste procedure te doorlopen.
Uiteraard zal de Raphaelstichting ook in de verdere procedure van de beheersverordening betrokken worden.