direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brasserskade 2023
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De landelijke eenheid van de Nationale Politie, die belast is met het bewaken en beveiligen van leden van het Koninklijk Huis, politici en vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen dient op korte termijn de huidige locatie, waarop zij gevestigd is te verlaten. Voor deze eenheid is het van groot belang, dat zij op een strategische locatie wordt gehuisvest waarbij zij zal beschikken over op hun taakstelling afgestemde trainingsmogelijkheden, waaronder een schietbaan van 50 m. Voorts is hierbij van belang, dat adequate stallingsruimte voor het materieel van deze eenheid beschikbaar is en de locatie optimaal beveiligd kan worden. Aan de keuze is een locatiestudie vooraf gegaan. Daaruit is gebleken, dat slechts het terrein aan de Brasserskade volledig voldoet aan deze eisen. Door de ligging nabij het rijkswegennet is zowel naar het centrum van Den Haag, als ook naar de Rotterdamse haven en de vliegvelden Rotterdam-The Haguw en Schiphol sprake van een goede en snelle bereikbaarheid. Tevens biedt de locatie voldoende ruimte voor het realiseren van de noodzakelijke inpandige stallingsruimte en biedt het voldoende ruimte voor de trainingsfaciliteiten. Voorts kan voldaan worden aan de hoge beveiligingseisen die aan de vestiging gesteld moetenc worden. Dit laatste is mede vanwege het feit, dat het terrein thans onderdeel uitmaakt van het Majoor Jan Linzel complex van Defensie, waardoor het ook thans reeds extra beveiligd is en niet voor het publiek toegankelijk. In dit verband wordt nog opgemerkt, dat vanwege deze specifieke eisen aan terrein en de bebouwing daarop het niet mogelijk is bestaande (kantoor)gebouwen geschikt te maken voor dit specifieke gebruik. Omgekeerd geldt evenzeer, dat naar de toekomst toe een zelfstandig gebruik van het op te richten bedrijfsgebouw als kantoor evenzeer niet mogelijk is. In de door de Nationale Politie gesloten huurovereenkomst zijn dan ook dwingende afspraken opgenomen, die een dergelijk gebruik verbieden.

De bebouwing voorziet met name in de genoemde trainingsruimten, overdekte stalling van het materieel, alsmede slaapgelegenheid en in ondergeschikte mate administratieve werkplekken ten behoeve van de medewerkers van de eenheid. Verder zal een open parkeerterrein aanwezig zijn voor reguliere motorvoertuigen. Daarnaast zijn er ondersteunende functies.

Het bouwplan wordt opgericht op het terrein van Defensie aan de Brasserskade. Het wordt niet apart toegankelijk, maar wordt via het terrein van Defensie ontsloten. Daarnaast wordt de mogelijkheid open gehouden om in de toekomstige situatie gebruik te gaan maken van de bestaande in- en uitrit aan de zuidoostkant van het terrein.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van dit bestemmingsplan is medewerking te kunnen verlenen aan het vestigen van de landelijke eenheid van de Nationale Politie, die belast is met het bewaken en beveiligen van leden van het Koninklijk Huis, politici en vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen. Uit door de politie verrichte verkenningen is gebleken, dat de locatie aan de Brasserskade zich bij uitstek leent als vestigingsplaats voor deze eenheid, die bij calamiteiten snel moet kunnen uitrukken. Door de ligging nabij het rijkswegennet is zowel naar het centrum van Den Haag, als ook naar de Rotterdamse haven en de vliegvelden Rotterdam-The Hague en Schiphol sprake van een goede en snelle bereikbaarheid. Daarbij biedt de locatie voldoende ruimte voor de vanwege hun taak noodzakelijke omvangrijke stallingsvoorzieningen en biedt het voldoende mogelijkheden voor de noodzakelijke trainingsfaciliteiten. Tevens kan voldaan worden aan de hoge beveiligingseisen die aan de vestiging gesteld moeten worden. In het voorgaande bestemmingsplan Ypenburg heeft het gehele perceel een Maatschappelijke bestemming met de functieaanduiding 'militaire zaken'.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt op het defensieterrein aan de Brasserskade. De locatie van Defensie ligt aan de Zuidzijde van Den Haag, tegen de grens met de gemeente Delft. Ten noorden en oosten ligt de woonwijk Ypenburg, ten zuiden het sportpark Brasserskade. De ligging van het plangebied in is in kaart 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0001.png"

kaart 1: ligging van het plangebied

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Brasserskade vervangt (gedeeltelijk) het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Ypenburg   17 oktober 2013   n.v.t.   22 oktober 2015  
       
       

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0002.png"

kaart 2: vigerende stedenbouwkundige regelingen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening (fiets)parkeren (vastgesteld 20 september 2018) . Dit bestemmingsplan regelt, dat overal in de stad bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik dezelfde eisen voor het (fiets)parkeren kunnen worden gesteld.
  • b. Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten (vastgesteld 20 december 2018). Dit bestemmingsplan regelt, dat functies, waarvan de vestiging op een bedrijfsterrein niet gewenst is, daarvan ook daadwerkelijk worden uitgesloten.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 Inleiding is de reden voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Brasserskade aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Wet en Regelgeving een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid de te ontwikkelen situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 7 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed en de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven. 2.2 Ontstaansgeschiedenis

2.2 Ontstaansgeschiedenis

De Brasserskade is een oude dijk, welke van oudsher de grens vormt van de Vrijenbanse polder in het zuiden en de Broekpolder in het noorden. Omstreeks 1957 waren beide polders nog vrijwel onbebouwd waardoor de verkavelingsrichting van beide polders nog goed zichtbaar is op de kaart. Na sluiting van het vliegveld Ypenburg werd in 1992 nabij de voormalige zuidpoort van het vliegveld aan de Brasserskade een defensieterrein gebouwd. Het defensieterrein lag ingeklemd tussen de Henricuskade in het noorden en de Brasserskade in het zuiden. In 1995 werd met de bouw van de VINEX-wijk Ypenburg het open polderlandschap bebouwd. Ypenburg is een wijk van Den Haag, ontwikkeld op de locatie waar zich sinds 1936 het Vliegveld Ypenburg bevond. Nadat het vliegveld op 20 september 1992 werd gesloten, werd vanaf 1997 op deze locatie een nieuwe Vinex-wijk ontwikkeld voor circa 30.000 bewoners. Ondanks de grote transformatie van open polderlandschap naar woonwijk zijn de Henricuskade en de oude dijk Brasserskade nog goed zichtbaar. Met de ontwikkeling van de VINEX-wijk heeft het defensieterrein haar huidige omvang gekregen en werd het terrein ook voorzien van een directe aansluiting op de aansluitingsweg van de Ypenburgse ringweg op de A13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0003.png"

Plangebied omstreeks 1957. De locatie van het plangebied is geprojecteerd op de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0004.png"

Plangebied omstreeks 1991. De locatie van het plangebied is geprojecteerd op de kaart. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0005.png"

Plangebied omstreeks 2017. De locatie van het plangebied is geprojecteerd op de kaart. 

2.3 Cultureel erfgoed

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

2.3.1.1 Beplanting

Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken moeten bomen worden gekapt waardoor bestaande groene waarden aangetast worden.

Om het groene karakter van het plangebied te behouden is het bouwvlak zo gepositioneerd dat de 11 centraal op het terrein staande bomen welke in de bomeninventarisatie (zie bijlage) als behoudenswaardig zijn aangewezen buiten het bouwvlak staan.

Ten behoeve van een robuuste groenstructuur, welke zowel in de winter als in de zomer een groene uitstraling heeft, worden waar mogelijk bestaande bomen gehandhaafd en aangevuld met nieuwe aanplant zodat een dicht beplante groenstructuur ontstaat, bestaande uit diverse soorten. De soorten worden dusdanig gekozen dat deze een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Inzicht van buitenaf op het terrein kan voorkomen worden door het toepassen van groenblijvende beplanting.

2.3.1.2 Beschermd stadsgezicht en monumenten

Het plangebied Ypenburg maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht. In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig.

2.3.2 Archeologie

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Chr. afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijde geulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef.

Tot in de middeleeuwen bleef het veen doorgroeien, maar werd daarna geëxploiteerd als bron voor brandstof. In een groot deel van het gebied, voornamelijk de oostelijke helft, tussen de Rijswijkse Landingslaan en de Brasserskade, is het veen gedolven. De uitgeveende gedeelten kwamen al snel onder water te staan. Tot het midden van de 19de eeuw was op die plaatsen sprake van een groot merengebied. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werden deze gebieden echter drooggelegd om ruimte voor weilanden te creëren. Die situatie bleef tot ruim in de 20ste eeuw gehandhaafd. Bij de overdracht van het gebied aan de gemeente Den Haag is de bestemming gewijzigd en hebben de drooggelegde polders een woonfunctie gekregen. De geologische opbouw geeft al aan dat het door Hollandveen gekenmerkte plangebied in het verleden meestal te drassig geweest is voor intensieve bewoning. In droge perioden zou op het veen wel gewoond kunnen zijn, maar de sporen daarvan zijn bij de veenwinning verdwenen.

In de westelijke helft van het plangebied, tussen de A4 en de Rijswijkse Landingslaan lag een vliegveld. In de Tweede Wereldoorlog was dit een belangrijk militair vliegveld. De aanleg van o.a. startbanen, opstelplaatsen en bunkers heeft in een groot deel van het plangebied voor verstoringen gezorgd, evenals bombardementen door zowel Duitsers als de geallieerden. Door deze verstoringen is ook in dit deel van het plangebied de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen klein.

Bovenstaande maakt duidelijk dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Dat betekent dat er geen beperkingen aan bodemingrepen in het plangebied gelden, met uitzondering van de meldingsplicht bij het aantreffen van archeologische resten.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige context

Het plangebied ligt op het terrein van defensie aan de Brasserskade.

Het defensieterrein ligt ingeklemd tussen de Henricuskade in het noorden, de verbindingsweg tussen de Ypenburgse rondweg en de A13 in het westen en de Brasserskade in het zuiden. Ten oosten van het defensieterrein ligt een fietspad welke de Brasserskade met de Henricuskade verbindt.

Het defensieterrein is onderdeel van een grotere langgerekte zone tussen de Ypenburgse woonvelden Waterwijk in het noorden en de Bras in het zuiden. Deze zone vormt een overgangsgebied tussen verschillende woonmilieus. De zone is duidelijk begrensd door de Brasserskade in het zuiden, de Henricuskade in het noorden, de verbindingsweg tussen de Ypenburgse rondweg en de A13 in het westen en de Rijswijkse Waterweg in het oosten.

De zone is onderdeel van het stedenbouwkundig raamwerk van Ypenburg met de Brasserskade als belangrijke groene drager.

2.4.2 Stedenbouwkundige structuur

Voor de beschrijving van de stedenbouwkundige structuur is onderscheid gemaakt tussen drie schaalniveaus, te weten:

  • Zone tussen Brasserskade en Henricuskade;
  • het defensieterrein;
  • het plangebied.

Zone tussen Brasserskade en Henricuskade

De langgerekte strook tussen Brasserskade en Henricuskade heeft een lage bebouwingsdichtheid Verspreid langs de Henricuskade en de Brasserskade staan een aantal boerderijen en vrijstaande woningen die ouder zijn dan de omliggende woonwijk Ypenburg. Deze kleinschalige bebouwing contrasteert met de grootschalige gebouwen op het defensieterrein.

Direct rondom het plangebied liggen een aantal woningen. De woning met huisnummer Brasserskade 233 ligt ingeklemd tussen het plangebied en het defensieterrein. Direct ten oosten van het plangebied ligt een langhuisboerderij met huisnummer Brasserskade 237. Ten noorden van het plangebied, aan de andere zijde van de Henricuskade, staan zes woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0007.png"

bebouwingsstructuur in en rondom het plangebied

Het defensieterrein

Het defensieterrein heeft een heldere ruimtelijke opbouw. Op de noordgrens van het terrein aan de Henricuskade staat het legeringsgebouw (5 bouwlagen) en het stafgebouw (3 bouwlagen). De gebouwen vormen een vrijwel ononderbroken bebouwingswand aan de Henricuskade.

Het binnendeel van het terrein oogt dankzij de losse ordening van gebouwen en de aanwezigheid van gebouwen groen en minder stenig. Een interne ontsluitingsroute doorkruist het defensieterrein in de lengterichting en heeft een entree direct aan de verbindingsweg tussen de Ypenburgse rondweg en de A13. Deze route verbindt de gebouwen op het terrein met de verspreid op het terrein liggende parkeerplaatsen. Het zuidelijk deel van het terrein is bomenrijk, waarbij het keukengebouw tussen de bomen staat verscholen.

Het plangebied

Het plangebied ligt in het noordoostelijk deel van het defensieterrein. De interne ontsluitingsroute van het defensieterrein eindigt ter plaatse van het plangebied. Het plangebied is onbebouwd en is voor het merendeel begroeid met bomen. Tussen de bomen ligt een open plek waar een parkeerterrein en twee tennisbanen liggen. Door de dichte beplanting is deze open plek vanaf de omgeving niet of nauwelijks zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0009.png"

Afbeelding: Ruimtelijke opbouw defensieterrein met in de noordoostzijde van het defensieterrein het plangebied.

2.4.3 Verkeer en infrastructuur

Het defensieterrein ligt direct aan de aansluitingsweg van de Ypenburgse ringweg op de A13. Het terrein heeft een directe aansluiting op deze route, waardoor de autobereikbaarheid goed is. Vanaf de entree van het defensieterrein slingert een interne ontsluitingsroute over het defensieterrein welke de verspreid op het terrein liggende parkeerplaatsen onderling verbindt.

Ten zuiden van het defensieterrein ligt de Brasserskade, welke vooral fungeert als recreatieve fietsverbinding tussen Delft en Nootdorp en is tevens de ontsluitingsweg voor bestemmingsverkeer en ten behoeve van het in Delft gelegen sportcomplex. Ten noorden van het defensieterrein ligt de Henricuskade, welke fungeert als fietsroute en als ontsluitingsweg voor aanliggende woningen en bedrijven. Het defensieterrein heeft twee calamiteiteningangen. Een aan de Brasserskade en een aan de Henricuskade.

Tegen de oostgrens van het defensieterrein ligt een fietspad welke de Brasserskade en de Henricuskade onderling verbindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0011.png"

Afbeelding: verkeersstructuur

2.4.4 Groen

De langgerekte strook tussen Brasserskade en Henricuskade heeft een overwegend groen karakter, waarbij het oostelijk deel van de strook wordt gekenmerkt door veelal graslanden en weilanden met daarin verspreid staande bebouwing en een manege. In het zuidwestelijk deel van de strook, ter plaatse van het defensieterrein, raakt het groen meer versnipperd en neemt de bebouwingsdichtheid toe.

De Brasserskade vormt een duidelijke begrenzing, welke met een dubbele bomenrij en naastgelegen waterlopen onderdeel uitmaakt van het groene raamwerk van Ypenburg. De noordzijde van de strook wordt begrensd door de Henricuskade met naastgelegen waterloop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0012.png"

Afbeelding: groen en water

Het plangebied is onbebouwd en is voor het merendeel begroeid met bomen. Tussen de bomen staan onder andere haagbeuken en paardenkastanjes. Het bosplantsoen aan de randen van het terrein bestaat voornamelijk uit berken, elzen en essen.

2.4.5 Water

In het plangebied ligt geen open water. Wel liggen er rondom het plangebied watergangen. In het noorden grenst het gebied aan een primaire watergang. In het oosten ligt een secundaire watergang aan de overzijde van het fietspad. Zuidelijk grenst het plangebied aan een secundaire watergang. De primaire watergangen hebben een beschermingszone van 4 meter. De secundaire polderwatergangen hebben een onderhoudsstrook van 2 meter.

Aan de zuidzijde ligt de Brasserskade. Deze is aangewezen als Waterstaatswerk, welke ten dele in het plangebied ligt. Rondom het Waterstaatswerk ligt een beschermingszone waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

2.4.6 Bodem

In opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf is door Arnicon in november 2018 een bodemonderzoek uitgevoerd. In vervolg hierop is in december 2019 een nader onderzoek uitgevoerd.

Geconstateerd is dat de bodem ten zuiden van de op de locatie aanwezige tennisvelden plaatselijk sterk verontreinigd is met lood.

De hoeveelheid sterk met lood verontreinigde grond wordt op basis van de onderzoeksresultaten geschat op ± 200 m3. Op basis van deze inschatting is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De sanering is inmiddels uitgevoerd. Door het Rijks Vastgoed Bedrijf is als opdrachtgever daarbij gekozen voor een ontgravingsvariant. Als terugsaneerwaarde is uitgegaan van de maximale waarde voor industrie. De totale hoeveelheid ontgraven grond bedraagt ± 300 m3 (circa 500 ton). De ontgraving is in den droge uitgevoerd.

2.4.7 Kabels en leidingen

In de omgeving van het plangebied liggen kabels en leidingen waaronder distributie gasleidingen en 25 kV elektriciteitsleidingen. In het plangebied ligt een distributie gasleiding welke de woning met huisnummer Brasserskade 233 aansluit.

2.5 Functionele structuur

In de huidige situatie bevinden zich 2 tennisvelden en een aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied. De tennisvelden worden niet of niet intensief gebruikt.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Brasserskade vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op alles omvattend ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 15 september 2020 is de Nationale Omgevingvisie (verder NOVI) in werking getreden. Het is de visie op de leefomgeving vanuit het Rijk. NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. NOVI is een structuurvisie in de zin van de Wro. NOVI benoemt 21 nationale belangen en opgaven en onderscheidt daarbij de volgende 4 prioriteiten:

1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • afwentelen wordt voorkomen.


Aan de hand van de NOVI wil het rijk samen met de regio's samenwerkingsafspraken maken en deze opnemen in Gebiedsagenda's.


Ladder voor de duurzame verstedelijking

De 'ladder voor de duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting bij bestemmingsplannen dient verantwoord te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Dit bestemmingsplan omvat een nieuwe ontwikkeling van een politiegebouw op een locatie die nu nog niet bebouwd is waardoor verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor deze vestiging op deze locatie.
Het politiegebouw beoogd de vestiging van een speciale eenheid van de Nationale polituie en kan aangemerkt worden als een specifieke functie. Belangrijke voorwaarde is dat het centraal in het verzorgingsgebied (de veiligheidsregio Den Haag) ligt, en dat de aanrijtijden klein zijn. Op deze manier kan de inzet van de politie in de regio goed worden gefaciliteerd en kan een bijdrage worden geleverd aan de veiligheid. Een ligging dichtbij de afslag van de snelweg A13 is daarom van belang voor het goed functioneren van de vestiging.

Ook is een goede beveiliging van belang. Doordat de beoogde locatie deel uit maakt van een bestaand defensieterrein is al voor een belangrijk deel voorzien in de voorwaarden voor een adequate beveiliging van het terrein. Zo wordt de entree van het terrein gedeeld met de entree van het defensieterrein. Ook heeft de speciale eenheid, vanwege de aard van de werkzaamheden, een grote parkeerbehoefte.

Alternatieve locaties die in deze mate voorzien in deze specifieke voorwaarden zijn niet beschikbaar in het verzorgingsgebied.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wro geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen. Op 30 december 2011 is daartoe het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391).

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, het Kustfundament en het Natuurnetwerk Nederland (verder Netwerk) van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Wat betreft het Netwerk legt het Barro vast dat provincies deze verder vorm moeten geven via hun provinciale verordening. Onderdeel hiervan is dat de provincie voor elk Netwerk-gebied een natuurdoel moet vastleggen. Dit beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied of bij de totstandkoming van een gebied dat tot het natuurnetwerk behoort.

Gemeenten moeten bij vaststelling van bestemmingsplannen de regels met betrekking tot het Netwerk, zoals deze voortvloeien uit de provinciale verordening, naleven.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.


De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden. Nadien plaatsgevonde aanpassingen van de provincuiale Omgevingsverordening hebben geen betrekking op het voor dit bestemmingsplan relevante provinciale kantorenbeleid.

 

Op grond van artikel 6.9 (Ruimtelijke kwaliteit) van de provinciale verordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

- De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

- Als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

    • 1. Zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. Het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van de gemeente en de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, waarbij voldaan wordt aan de daarbij gestelde voorwaarden.

6.34 Omgevingsverordening

Bij het eerder voor het plangebied vastgestelde bestemmingsplan Brasserskade is door de Raad van State geconcludeerd in zijn uitspraak 202105899/1/R3 dat vanwege het daarin mogelijk gemaakte kantoorgebouw een strijdigheid ontstaat ten opzichte van hetgeen artikel 6.11 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland inzake de vestigingsmogelijkheden van kantoren bepaalt.

In relatie tot deze uitspraak heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met provincie, als ook met de Nationale politie. Daarbij is ook uitvoerig stilgestaan bij de gebruiksmogelijkheden van het op te richten bedrijfspand. Onderkend wordt hierbij dat in het vorige plan de bebouwing werd aangeduid als een kantoorpand zonder baliefunctie. Hierbij werd beoogd duidelijk te maken, dat er geen sprake zou zijn van een publieksaantrekkende werking. De aard van de werkzaamheden van de te vestigen eenheid van de Nationale Politie ligt echter met name op operationele inzetbaarheid. De hiervoor benodigde kantoorfunctie is zowel qua aard als qua omvang ondergeschikt aan en ten dienste van de operationele taken, die niet van administratieve aard zijn.

De bebouwing voorziet dan ook met name in trainingsruimten, overdekte stalling van het materieel, alsmede slaapgelegenheid en in ondergeschikte mate in vergader- en ingeval van calamiteiten coördinatieruimtes, alsmede administratieve werkplekken ten behoeve van de medewerkers van de eenheid. De omvang van de ruimtes voor administratieve werkplekken bedragen ten hoogste 40% van de bruto vloeroppervlakte van de te realiseren bebouwing.

Naar de letter van artikel 6.11 van de Omgevingsverordening valt het bedrijfspand, gelet op de administratieve werkplekken die ook binnen de bestemming mogelijk worden gemaakt, onder het toepassingsbereik van artikel 6.11, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Eveneens naar de letter van artikel 6.11, tweede lid van de Omgevingsverordening, zijn de daar genoemde uitzonderingen niet van toepassing. Tegelijkertijd staat vast dat de betreffende bebouwing niet strekt tot het realiseren van een 'regulier kantoor'. Door de aard en inrichting van de bebouwing en ook als gevolg van de maatschappelijke bestemming zal deze ontwikkeling als zodanig niet concurreren met dan wel afbreuk aan doen aan de vestigingsmogelijkheden voor kantoren in de regio. De bestemming Maatschappelijk maakt immers al duidelijk dat hier, nog afgezien van de specifieke kenmerken van de bebouwing zoals hiervoor geschetst, niet zondermeer reguliere kantoren mogelijk zijn wanneer de politie-eenheid bijvoorbeeld zou verhuizen Daarenboven geldt dat het essentieel is dat deze speciale dienst van de Nationale Politie gevestigd moet zijn in de directe nabijheid van goede uitvalswegen zowel naar Den Haag, de vliegvelden Rotterdam-The Hague Airport en Schiphol en naar het Rotterdams Havengebied.

Vanwege de hierbovenstaande omschreven omstandigheden wordt geenszins afbreuk gedaan aan de doelstelling, die de regels van artikel 6.11 beogen te behartigen en is het gerechtvaardigd om met toepassing vanartikel 6.34 hiervan af te wijken.

Zulks is door de provincie bevestigd in haar reactie op het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.

Deze reactie is als Bijlage 18 bij de toelichting opgenomen.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's:de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk (verder Agenda) en de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit. Voorts is het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio richtinggevend. MRDH heeft het Investeringsprogramma samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld. Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.

In 2016 is de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals het stoppen van CO2-uitstoot, hergebruiken van afval, permanent leren en een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen. Deze ambities zijn inmiddels in de Agenda verwerkt.

Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:

  • 1. verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. economische vernieuwing;
  • 3. transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • 4. attractiviteit van de regio.

Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.

Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.

Het bestemmingsplan Brasserskade 2023 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in de Agenda.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wereldstad aan Zee, Structuurvisie 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

3.2.4.2 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.

Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.

3.2.4.3 Masterplan Ypenburg

In het masterplan Ypenburg is een groen raamwerk aangewezen dat opgebouwd is uit lanen en linten die de woonwijk verbinden met de omgeving. De Brasserskade maakt onderdeel uit van dit groene raamwerk en verbindt Delft met het centrum van Nootdorp.

De Brasserskade ligt ingeklemd tussen de woonvelden de Bras in het zuiden en Waterveld in het noorden, en vormt daarmee in ruimtelijk opzicht een onderscheidende zone.

3.2.4.4 Stedenbouwkundig plan

Het initiatief betreft de vestiging van een speciale eenheid van de Nationale politie. De daarbij benodigde parkeergelegenheid zal geheel op eigen terrein worden aangelegd. Daarnaast beschikt het hoofdgebouw over een stallingsvoorziening welke is bedoeld voor dienstmaterieel Daarnaast zijn er functies zoals een fietsenstalling, overnachtingsmogelijkheden, vergader- en werkruimtes en een inpandige schietbaan opgenomen.

3.3 Cultureel erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Rijksbeschermd stadsgezicht

Een beschermd stadsgezicht is omschreven als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang en als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Brasserskade maakt geen deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht.

3.3.1.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.

Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en uitgewerkt in de provinciale Omgevingsverordening. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie (zie paragraaf 4.3.5).
3.3.1.3 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

Het plangebied van het bestemmingsplan Brasserskade is geen rijk- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht.

3.3.1.4 Monumentale gebouwen

Het plangebied kent geen monumentale gebouwen.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Erfgoedwet 2016). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

3.3.2.1 De archeologie van het plangebied

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor onze jaartelling afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef. Het plangebied is daardoor lange tijd te drassig geweest voor intensieve bewoning. Pas in de 19de eeuw werden de veengebieden drooggelegd en in gebruik genomen als weidegrond of voor tuinderijen. Ten noorden en evenwijdig aan de Brasserskade liep in die tijd een afvoerkanaal (nu een sloot) met een aansluiting op de Vliet.

Bovenstaande maakt duidelijk dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Er is daarom op de plankaart geen sprake van een dubbelbestemming archeologie. Dat betekent dat er vanuit de archeologische monumentenzorg geen voorwaarden worden verbonden aan vergunningaanvragen voor activiteiten waarbij bodemverstoringen optreden.

Wel blijft de wettelijke meldingsplicht voor bodemvondsten van kracht.

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de Stad

In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.

De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.

We streven er naar dat elke (vastgoed)ontwikkeling bijdraagt aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.

Stedelijke Groene Hoofdstructuur
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0013.png"

Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur (RIS300506)

Het plangebied maakt geen deel uit de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Wel moet beplanting deels worden verwijderd waardoor bestaande groene waarden aangetast worden. Om het groene karakter van het gebied te behouden en het verlies aan groene waarden te compenseren is het bouwvlak zo gepositioneerd dat de randen van het terrein groen blijven en worden maatregelen getroffen om het groen op en rondom het gebouw terug te brengen ondermeer door de aanplant van bomen. Ook zal een viertal bomen moeten worden verplaatst.

3.4.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.

Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.

Het plangebied maakt geen deel uit van het netwerk aan ecologische verbindingszones.

3.4.3 Nota Stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. Dit netwerk is uiteraard voor planten en dieren belangrijk. Maar het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van een ieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Als je aan toekomstbestendigheid denkt dan is het allereerst van belang om de basis goed te behouden en deze basis daarnaast te versterken. Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad.

Stadsbomen zorgen met hun ecosysteemdiensten voor leefkwaliteit in de stad. Stadsbomen spelen ook een belangrijke rol bij en zijn een oplossing voor grootstedelijke uitdagingen zoals klimaatadaptatie en verdichting. Het verhogen van de ecosysteemdiensten van bomen door in te zetten op meer kroonoppervlak en het werken aan een toekomstbestendig Haags stadsbomennetwerk zijn dan ook twee hoofddoelen. Dit is opgenomen in de Nota Stadsbomen (15 april 2021 RIS 307827).


Voor het verbeteren van ecologische verbinding, het activeren van recreatie en de verbetering van gezondheid in de stad is het oplossen van onderbrekingen in het netwerk gewenst. De eerste focus ligt hierbij op de Hoofdboomstructuur, het verbeteren en uitbreiden van de Haagse groene middenbermen en het planten van bomen op boomloze plekken in de stad. Wanneer we ontwerpen met bomen, dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad.


Voor de Hoofdboomstructuur zijn ambities verwoord voor toekomstige projecten en gebieden.


De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. In 2030 willen we 5% meer kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren en kan overlast veroorzaken. Investeren in goede bestaande en nieuwe groeiplaatsen is een methode om meer kroonoppervlak te krijgen. Specifiek geldt extra aandacht voor het realiseren van goede groeiplaatsen bij daktuinen op straat- en gebouwniveau. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.


In alle (herinrichting)projecten wordt gewerkt aan het behalen van de doelen. Het gaat dan om projecten van ontwikkeling, herinrichting en groot onderhoud in de stad. Hoe omgaan met bestaande en nieuwe stadsbomen is een vast onderwerp van gesprek in deze projecten.

Extra aandacht gaat uit naar het realiseren van goede groeiplaats voor bomen voor daktuinen op straatniveau. Hiervoor moet een zo natuurlijk mogelijke situatie kunstmatig worden gesimuleerd. Tijdens de initiatieffase zal hierover al goed moeten worden nagedacht. Nieuwe daktuinen op straatniveau moeten standaard voldoen aan de eisen voor een goede doorwortelbare ruimte (zie figuur). Afhankelijk van de gewenste inrichting en de gewenste grootte van een boom is maatwerk nodig en bestaan hiervoor minimale maten. Het is daarbij belangrijk vooraf rekening te houden met de benodigde draagkracht.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0014.png"

De inzet van groen vraagt om maatwerk en het bepalen van de gewenste functies. Het vooraf bepalen van de ambitie voor de ecosysteemdiensten is een basisopgave voor elke herinrichting in het gebied.


Stadsbomen zien we als dragers van het groen. Voor het realiseren van de twee hoofddoelen, een toekomstbestendig Haags bomennetwerk en 5% meer kroonoppervlak in 2030, hebben we concrete maatregelen benoemd.


Voor het realiseren van een toekomstbestendig Haags Stadsbomennetwerk bestaan verschillende opgaven:

  • Uitbreiden en versterken van de Hoofdboomstructuur. Een Hoofdboomstructuur verbindt direct of indirect belangrijke groengebieden met elkaar, begeleidt over het algemeen hoofd- en ontsluitingswegen en bestaat vooral uit lanen (met of zonder middenberm) en voldoet aan gestelde voorwaarden
  • Versterken en uitbreiden van Haagse groene middenbermen
  • Grootschalige uitval voorkomen door te kiezen voor diversiteit in geslacht, soort en cultivar i.p.v. monoculturen
  • Kiezen voor biodiversiteit en te ontwerpen met het ecologisch passend principe. Het stedelijke doel is dat in 2030 75% van de bomen ecologisch passend is.
  • Werken aan goede microklimaten in de stad met behulp van bomen. Houdt hierbij wel rekening dat bomen een slecht windklimaat niet kunnen oplossen.


Voor het realiseren van meer kroonoppervlak in de stad bestaan de volgende opgaven:

  • Actief verbeteren van bestaande groeiplaatsen door te ontstenen , zoveel mogelijk 'open
  • groeiplaatsen' te realiseren en groeiplaatsverbeteringen toe te passen
  • Aanplant van extra bomen (let op! In beperkte mate in ecologische verbindingszones)
  • Nieuwe aanplant met toekomstbestendige groeiplaatsen (zoveel mogelijk in 'open' groeiplaatsen)
  • Bij kabels en leidingen maatwerk toepassen, vooraf ondergronds ontwerp maken
  • Zorgvuldig omgaan met bestaande bomen
  • Stadsbreed denken over meer kroonoppervlak: stimuleren meer bomen en struiken op privaat terrein

Bomenbalans

Bij besluit van 18 juni 2019 (RIS 298921) heeft de gemeenteraad een motie aangenomen omtrent de inhoud van de toelichting bij het ontwerp van een bestemmingsplan. De motie bepaalt dat dan een paragraaftitel 'bomenbalans' moet worden opgenomen. In de paragraaf moet bij grote herinrichtingen en bouwplannen worden toegelicht hoeveel bomen verdwijnen dan wel er bijkomen. Dit in het licht van de uitvoering van het klimaatakkoord van Parijs. Verder wordt daarmee inzicht geboden in de groenambities van Burgemeester en Wethouders. 
Ter voldoening aan dit besluit is een bomen-inventarisatie uitgevoerd die als Bijlage 11 aan deze toelichting is toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0015.png"

Tekening opgenomen als bijlage bij de bomen-inventarisatie

In deze inventarisatie zijn 94 solitaire bomen geïnventariseerd.

Per boom afzonderlijk zijn de gegevens opgenomen in bijlage 4 van de bomen-inventarisatie. Van alle geïnventariseerde bomen is de soort, de diameter, de boomhoogte, het eindbeeld, de structurele opbouw, aantastingen, de kwaliteit en de mogelijke verplantbaarheid en de behoudenswaardigheid opgenomen. Voor de bosplantsoenbomen zijn de boomsoort, de stamdiameterklasse en hoeveelheden opgenomen. Hierbij zijn alleen bomen opgenomen die een stamdiameter hebben van 10 cm (omtrek 31,4 cm) of dikker.

In het opgestelde rapport wordt geconcludeerd, dat van de 94 geínventariseerde bomen voor 13 daarvan geldt, dat zij behoudenswaardig zijn. Voor 33 bomen is dit twijfelachtig en bij 48 bomen is daarvan geen sprake.

Met de uitkomsten van deze inventarisatie is bij het opgestelde beplantingsplan (opgenomen als bijlagen 15 en 16 van deze toelichting) rekening gehouden.

In het plan is zoveel mogelijk van het groen gehandhaafd en is, in lijn met de motie ‘maak werk van de groenstrook’, aangenomen d.d. 1 juli 2021, als planregel opgenomen dat omwonenden inspraak hebben op het landschapsplan. Het landschapsplan is twee keer aan appellanten toegezonden.

Het doel van het compensatieplan is een duurzaam en gezond bomenbestand in de nieuwe situatie, waarbij zoveel als mogelijk bomen worden gecompenseerd. Hierbij worden gekapte bomen vervangen voor nieuwe bomen. Echter veel te kappen bomen in de huidige situatie zijn zaailingen die dicht op elkaar groeien. Deze bomen groeien zo dicht op elkaar dat er niet voldoende ruimte is voor elke boom om volwassen te worden. Dit maakt dat in het nieuwe plan niet alle bomen één op één kunnen worden vervangen.

Voor het compensatieplan wordt daarom gekeken naar de waarde van de bomen en de mogelijkheden die het terrein biedt. Uitgangspunt is dat het groene karakter van de locatie behouden blijft. Daarnaast is het uitgangspunt dat de verdwenen bomen dubbel worden gecompenseerd.

Ook het functioneel in te richten terreindeel ten behoeve van parkerenwordt optimaal groen ingericht. Er wordt op drie niveaus groen ingepast. Om te beginnen worden er bomen geplant, hiermee wordt een deel van dit terrein straks bedekt door groen middels de kroonbedekking van de bomen. Op het parkeerterrein voor het gebouw zijn in totaal tien bomen voorzien. Het betreft bomen die bestand zijn tegen groei in verharding, te weten Japanse honingboom en de Westerse netelboom. Ook de vier haagbeuken die verplant kunnen worden vinden hier hun plek. Om bomen op parkeerplaatsen duurzaam te kunnen laten groeien worden ondergrondse groeiplaatsvoorzieningen aangebracht. Daarnaast worden de auto’s aan het zicht onttrokken doormiddel van hagen van Spaanse aak. Zo wordt er ook op ooghoogte een groen aanzicht gecreëerd. Ook dragen de hagen bij aan een lijnvormige structuur die voor o.a. fauna interessant is. Tot slot wordt ook op maaiveldniveau een groene inrichting verkozen door het inrichten van parkeervakken middels een ‘groene verharding’.

Rondom het terrein wordt nieuw bosplantsoen aangeplant binnen de contouren van het reeds aanwezige bosplantsoen. Het primaire doel van deze aanplant is het creëren van een groene afscherming. Ook over secundaire functies is bij het opstellen van het compensatieplan zorgvuldig nagedacht. Zo is het sortiment afgestemd op de lokale bodemomstandigheden en herbergt het een meerwaarde t.a.v. de biodiversiteit. Zo is er in verschillende perioden in het jaar aanbod van o.a. nectar en bes-/vruchtdracht en een variatie in structuur en wintergroen/bladverziend t.b.v. schuilgelegenheid. Om verdere invulling te geven aan het beschermen van de aanwezige natuurwaarden wordt het bosplantsoen voorzien van een dichte struiklaag van inheemse beplanting. In de struiklaag zijn groenblijvende soorten opgenomen om ook in de winter het zicht op het gebouw te verminderen.

Om het zicht op het gebouw groener te maken komt aan de noordzijde van het gebouw, en een deel aan de oostzijde een begroeiing met klimplanten. Het sortiment moet nog worden bepaald maar er zal rekening worden gehouden de ligging op het noorden, de groenblijvende klimop en wilde wingerd maken onderdeel uit van de begroeiing. De begroeiing staat in de vollegrond en reikt tot de volledige hoogte van het bouwdeel.

3.4.4 Bomen

In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. In het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig, wel veel andere bomen.

3.4.5 Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag bevordert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 288182). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de toenemende stedelijke verdichting is deze opgave extra actueel. Extra natuur op en aan gebouwen levert een bijdrage aan de instandhouding van soorten, aan het reduceren van hittestress en wateroverlast, aan de natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen.

Door natuurinclusief bouwen (bijv. groen dak) te combineren met duurzame energievoorziening (bijv. PV-panelen) is extra winst te behalen door een betere isolatie voor de gebouwen en hogere opbrengst van PV-panelen.

3.5 Water

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld

3.5.1 Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

  • Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
3.5.2 Provincie

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).
3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap” [7] In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werken wij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werken we aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

Ambities:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van lauwalgen en bacteriën.
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaart. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

3.5.4 Beleid en ambities gemeente Den Haag

Om te zorgen dat de hierna beschreven Haagse ambities en eisen gerealiseerd worden, is er een stappenplan voor klimaatbestendig ontwerpen ontwikkeld. Het stappenplan biedt projectleiders, ontwerpers en beheerders van de gemeente en van externe partijen een handreiking voor acties en afwegingen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft Den Haag in 2012 een Uitvoeringsplan Klimaatbestendig gelanceerd (RIS252427).

In de Haagse Nota Duurzaamheid 'Schone energie in een groene stad' (RIS301829) zijn de kaders voor duurzaamheid opgenomen. Deze Wegwijzer Den Haag klimaatbestendig is een uitwerking van het thema klimaatadaptatie.

Haagse ambities en eisen extreme neerslag 

Korte, hevige buien zullen naar verwachting steeds vaker voorkomen. Dit klimaateffect heeft een grote impact in stedelijk gebied. Wateroverlast is bij deze extreme buien niet te voorkomen. Het is daarom niet de vraag of, maar vooral waar de wateroverlast zal optreden, en welke gevolgen te verwachten zijn. Zie 'Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig' en denhaag.nl/klimaatbestendig.

Om de effecten van klimaatverandering voor Den Haag en mogelijke kwetsbaarheden inzichtelijk te maken werkt te gemeente met zogenaamde stresstestenkaarten voor extreme neerslag (inclusief begaanbaarheid wegen en waterschade), hitte en droogte. Deze stresstestkaarten zijn te vinden op https://denhaag.klimaatatlas.net/

Hoewel de stresstesten een goede indicatie geven van de kwetsbaarheden in de stad is het altijd van belang om per plek nader in te zoomen op de precieze problematiek en de mate van urgentie ervan.

Extreme neerslag

Als algemene ambitie streeft de gemeente ernaar dat in 2050 in Den Haag bij een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur (eens in 100 jaar in 2050 volgens huidig klimaatscenario KNMI/STOWA):

  • 1. • Er geen schade vanuit de openbare ruimte ontstaat aan gebouwen;
  • 2. • Vitale infrastructuur en nutsvoorzieningen blijven functioneren;
  • 3. • Routes en locaties voor hulpdiensten beschikbaar blijven.

Klimaatatlas

De gemeente heeft met deze klimaatatlas de verwachte effecten van de klimaatverandering inzichtelijk gemaakt. Deze effecten zijn op hoog detailniveau bepaald met de meest recente gegevens en berekeningsmethoden. Hiermee biedt deze atlas geen pasklare oplossingen, maar wel een basis voor beleidsmakers, beheerders, inwoners, bedrijven, instellingen en belangengroeperingen om te bespreken welke problemen we verwachten en wie daarmee aan de slag kan.

Modelinfo wateroverlast: Integraal model met riolering Dit betekent dat in de modellering de stroming over maaiveld (inclusief frictie en infiltratie) en de afvoer via riolering en open water is meegenomen.

Voor nieuwe ontwikkelingen en herinrichtingen geldt daarnaast:

  • a. Bij nieuwbouw stelt de gemeente de eis dat 50 mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is.
  • b. Bij nieuwe ontwikkelingen is de ambitie dat gebouwen waterrobuust worden gerealiseerd: Een waterrobuust ontwerp op het niveau van het gebouw voorkomt/ beperkt waterschade bij extreme neerslag (bijvoorbeeld geen vitale of kwetsbare functies in kelders). We wijzen ontwikkelende partijen in de stad op de uitgevoerde stresstesten, zodat ze zelf aanvullende maatregelen kunnen nemen (om bijvoorbeeld schade bij een nog extreem heviger bui van 100 mm/2 uur te voorkomen).
  • c. Via de herinrichting van de openbare ruimte in de bestaande stad treft de gemeente maatregelen om voor 2050 de bekende knelpunten in de openbare ruimte bij een bui van 70 mm te verhelpen.

De volgorde in waterrobuust ontwerpen is eerst vasthouden, bergen en gebruiken en dan afvoeren. Het is wenselijk om dit te combineren met groene ontwikkeling van de openbare ruimte.

Hitte

In Nederland zullen hittegolven vaker en langduriger voorkomen als gevolg van klimaatverandering. In 2050 is het aantal zomerse dagen in Den Haag bijna verdubbeld en het aantal tropische dagen is meer dan verdrievoudigd (RIVM, Wh scenario). Dat betekent dat het bijna twee maanden lang (in totaal 60 dagen) zomers en tropisch warm is in 2050 (ten opzichte van 30 dagen in 2000). Daarnaast is het ook nu al in iedere stad in Nederland, groot en klein, warmer dan in de minder dicht bebouwde omgeving.

Als algemene ambitie streeft de gemeente ernaar dat Den Haag in 2050 beter bestand is tegen hitte. Hierbij draagt het toepassen van water in het ruimte plan van de openbare ruimte en gebouwen bij aan het hittebestendiger maken van de leefomgeving.

Bij herinrichting/ nieuwrealisatie van stedelijk groen dienen maatregelen voor aanvullende watervoorziening onderzocht te worden. Daarnaast bieden waterfonteinen, verneveling en stromend water verkoeling. Doorspoelbare of voldoende diepe watergangen zijn belangrijk om opwarming/uitstraling van het water op de omgeving te voorkomen.

Zie verder ook Nota Haagse hoogbouw (RIS 298448).

Droogte

De klimaatmodellen geven aan dat er in de toekomst vaker langere perioden van droogte zullen optreden. De afgelopen jaren heeft Den Haag meerdere droge zomers gehad, met een uitschieter in 2018. Algemene ambitie is in Den Haag dat droogte in 2050:

  • Wordt beperkt door maximale sponswerking in de stad via oplossingen in groen en bodembuffers en door wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem;
  • Niet leidt tot onomkeerbare schade aan kwetsbare gebouwen, infrastructuur, groen en ecologische waarden.

Voor nieuwe ontwikkelingen/herinrichtingen geldt daarnaast:

  • a. In het plangebied is de ambitie om 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag te infiltreren en/of te hergebruiken.
  • b. Bij de herinrichting van de openbare ruimte in de bestaande stad treft de gemeente maatregelen om de gevolgen van droogte structureel te beperken

Hierbij dient voldaan te worden aan de Richtlijnen voor vasthoudmaatregelen. Deze richtlijnen gelden als kader voor het toetsen op instandhouding en werking in de volgende fase.

De ontwerpprincipes voor Ontwerpprincipes verminderen extreme droogte: vasthouden water/ infiltreren, bergen en gebruiken en accepteren/ adapteren.

Groen

Het vergroenen heeft verschillende voordelen:

  • Een groene leefomgeving draagt bij aan de gezondheid, omdat mensen zich in groene omgevingen prettiger voelen en meer geneigd zijn te bewegen, te sporten en te recreëren;
  • Een groene leefomgeving bestrijdt hittestress in de zomer;
  • Groenvoorzieningen zijn belangrijk voor de infiltratie van regenwater in de grond, de zogenaamde 'sponswerking' van de stad;
  • Groen aanleggen is goedkoper dan het uitbreiden van het rioleringsstelsel;
  • Infiltreren van meer regenwater in plaats van afvoeren is een goede maatregel tegen droogte, omdat het regenwater het grondwater aanvult;
  • Een groene, natuurvriendelijke inrichting biedt veel kansen voor de stadsnatuur.
3.5.5 Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0017.png"

   
Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 20121-2025)  

De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.

Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.

3.5.6 Betekenis van het beleid voor het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie. Kansen om de waterhuishouding te verbeteren worden beschreven en overlegd en zo mogelijk benut.

Waterveiligheid.

De locatie ligt deels op een waterkering. Daarom is, naast de watertoets voor de wijziging van de bestemming, ook een watervergunning vereist voor werkzaamheden in de leggerzonering. Bouwen in de kernzone van het waterstaatswerk is in principe niet toegestaan, bouwen in de beschermingszone is onder voorwaarden wel toegestaan. Meer informatie hierover is te vinden op de website: https://www.hhdelfland.nl/overheid/beleid-en-regelgeving/bijbehorendedocumenten/documentenbeleidsregels/beleidsregel-medegebruik-regionale-waterkeringen.

Waterkwantiteit

Voor deze ontwikkeling geldt een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen.

Vóórafgaand aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer nader uit te werken, op welke manier de wateropgave wordt ingevuld en aan het tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen wordt voldaan.

Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.

Afvalwater en riolering 

De planlocatie ligt niet op of nabij een rioolpersleiding die door Delfland / Delfluent wordt beheerd.

Klimaatadaptatie

De gemeente Den Haag heeft de ambitie om klimaat-adaptief te ontwikkelen. Dit houdt in dat met de ontwikkeling rekening wordt gehouden met de gevolgen van klimaatverandering ten aanzien van wateroverlast, hitte en droogte.

In het door Den Haag vastgesteld document 'Toekomstbestendig Haags water, visie op het voorkomen van wateroverlast' staat beschreven, dat, aanvullend op het standstill- principe, kansen voor verbetering van de waterhuishouding worden benut. Verzocht wordt om kansen de waterhuishouding om de waterhuishouding te verbeteren – dus ook klimaatadaptiever te maken – zoveel mogelijk met deze ontwikkeling te benutten. Gezien de maatschappelijke functie ligt het voor de hand hier een voorbeeld van klimaatadaptief bouwen te geven.

Het waterschap ziet er op toe dat bij het bebouwen van een terrein de waterhuishouding niet verslechterd wordt ten opzichte van de huidige situatie. Voor dit project is al in een vroeg stadium overleg geweest met het Hoogheemraadschap voor te treffen maatregelen. Daarbij is gekeken naar het huidige terrein en verharding. Dit is vergeleken met de bebouwing en verharding in de nieuwe situatie. Het doel van het Hoogheemraadschap is om de situatie te verbeteren en water zo veel mogelijk op locatie vast te houden en te bergen. Het hoogheemraadschap heeft hiervoor een watersleutel ontwikkeld waarin maatregelen getoetst worden die ook door hen beoordeeld en goedgekeurd worden, zodat water niet sneller en in grotere hoeveelheden dan eerst richting het oppervlaktewater stroomt.

Het zorgpunt over wateroverlast zou terecht zijn als er geen maatregelen genomen worden. Echter is bij dit project sprake van:

  • Daken met groen waardoor regenwater vastgehouden wordt
  • Het terrein wordt niet geheel verhard, maar zo veel mogelijk half verhard zodat regenwater op locatie kan infiltreren
  • Er wordt een grote regenwater buffer toegepast die gedimensioneerd wordt conform de watertoets waardoor regen opgevangen wordt en gereduceerd afgevoerd wordt.
  • Wanneer nodig zal extra oppervlaktewater aangelegd worden.

Deze maatregelen maken dat in de nieuwe situatie er geen verslechtering optreedt bij een zelfde weerssituatie. Klimaatverandering leidt echter tot hevigere regenval en zou kunnen leiden tot meer overlast. Hiervoor moeten overal extra maatregelen genomen worden, maar dit wordt niet veroorzaakt door deze ontwikkeling.

3.5.7 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een project van de Uitvoeringsagenda.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0018.png"

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0019.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.

In 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.

Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0020.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de parkeerstrategie Den Haag 2021-2030 (RIS 308711) Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (RIS309940) en is in oktober 2021 vastgesteld. Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

3.7 Economie

Algemeen: Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota "de Kracht van Kwaliteit" (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

  • 1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;
  • 2. een veerkrachtige economische structuur;
  • 3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;
  • 4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.


Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.


Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.

3.7.1 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.

Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.

Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, startups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.

Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1500 m2 bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.

Toetsing

De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Voor het betreffende plangebied Brasserskade wordt ingezet op de dienstverlenende functie. De bestemming is 'maatschappelijk' met een specifiek benoemde gebruiker. Deze gebruiker is het onderdeel van de Nationale Politie, dat belast is met het bewaken en beveiligen van personen. De kantoorfunctie daarbij is ondergeschikt aan de operationele taak van deze speciale politie-eenheid.

3.8 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)

Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit doet de gemeente in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld.


Energie

Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen wordt beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie warmte (RIS310442) vastgesteld is voor dit deel van de stad. Omdat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden is het gebruik van hoge temperatuur stadsverwarming onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande woningen en gebouwen.

Platte daken op de locatie dienen optimaal gebruikt te worden voor energievoorziening (elektriciteit, warm water) in combinatie met groene, blauwe en/of witte daken.

Den Haag voert duurzaambouwenbeleid met de integrale prestatie-instrumenten GPR of BREEAM. De ambitie voor GPR is minimaal een 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en 9 voor energie. Wordt gekozen voor BREEAM dan is de norm minimaal vier sterren. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat ziet dat dit gangbaar is. Deze instrumenten helpen om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelende partijen. Bij een hogere prestatie kan korting gegeven worden op legeskosten.


Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en een sterke vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud. Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).

Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangenaam omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Het behalen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond wordt steeds belangrijker.

Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS 305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur. Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte stellen we een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur. Natuurinclusief denken én werken wordt zo steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel van het ontwerpproces. De Natuurkansenscan is opgenomen in bijlage 6 van de Nota Stadsnatuur.

Stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. Dit netwerk is uiteraard voor planten en dieren belangrijk. Maar het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van een ieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Als je aan toekomstbestendigheid denkt dan is het allereerst van belang om de basis goed te behouden en deze basis daarnaast te versterken. Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren, sterker nog, hij kan overlast veroorzaken. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag bevordert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 288182). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de toenemende stedelijke verdichting is deze opgave extra actueel. Extra natuur op en aan gebouwen levert een bijdrage aan de instandhouding van soorten, aan het reduceren van hittestress en wateroverlast, aan de natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen.

Het besluit over het Puntensysteem Groen- en Natuurinclusief bouwen (RIS301953) beschrijft het aantal punten dat op een locatie behaald moet worden. Dit is afhankelijk van de footprint, hoogte en het soort stedelijk gebied. Het puntensysteem beschrijft de maatregelen waar uit gekozen kan worden. De herontwikkeling van De Venen geldt als grootschalige ontwikkeling.

Door natuurinclusief bouwen (bijv. groen dak) te combineren met duurzame energievoorziening (bijv. PV-panelen) is extra winst te behalen door een betere isolatie voor de gebouwen en hogere opbrengst van PV-panelen.


Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement. De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.

Circulair bouwen 

Het Rijk heeft een forse ambitie: Nederland 100% circulair in 2050 (met als tussenstap 50% circulair in 2030). Den Haag zet in het Grondstoffenplan (RIS310284) stappen uiteen om te komen van afval tot grondstof, o.a. op het gebied van bouw- en sloopafval. Alles wat we nu weggooien kan de grondstof zijn voor iets nieuws. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Gemeente Den Haag doet daarnaast mee in het Programma Samen Versnellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, en is één van de mede-ondertekenaars van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. Er wordt daarbij o.a. ingezet op biobased bouwen (gebruik maken van materiaal dat CO2 opslaat en hernieuwbaar is) en geïndustrialiseerd conceptueel bouwen (bouwproductie versnellen en milieu-impact verlagen). 

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

Ten behoeve van de in dit bestemmingsplan beoorgde ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd. Deze beoordeling is onder nr.DSB_SB/2019.3505 vastgesteld. Uit de beoordeling blijkt dat het plangebied niet gelegen is in Natuurnetwerk Nederland of een Natura-2000 gebied. Ook is het plangebied niet gelegen in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en beperkte omvang van het plan leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.

Natura 2000 gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0021.png"

deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Meijendel & Berkheide) ligt op circa 9 km afstand. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebied ligt op een afstand van 800 meter.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.

Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.

Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijdsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden.

Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluiten-lijst RIS302538 onder G.10). De wijziging treedt op 1 oktober 2019 in werking. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is dan niet meer mogelijk. Voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) is dan een ontheffing vereist.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 5. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 6. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 7. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 8. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 9. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau - Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau - Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: - Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

Risicovolle inrichtingen 

Ten oosten van het plangebied ligt de risicovolle inrichting 'Vuurwerkhandel Auto Ypenburg B.V.' met een veiligheidsafstand van 8 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 200 meter. Verder liggen geen relevante risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op circa 500 meter ten noorden van het plangebied ligt de gasleiding W-514-01 met een invloedsgebied van 140 meter waar het plangebied buiten valt. Verder ligt op circa 600 meter ten westen van het gebied de snelweg A12. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied valt buiten het maatgevende invloedsgebied van 355 meter. Verder vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor en water. Door de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. De beoogde ontwikkeling zelf betreft geen risicobron en zal dan ook geen negatief effect hebben op omliggende (beperkt) kwetsbare objecten.

Risico's op rampen door klimaatverandering

De beoogde ontwikkelingen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen nemen risico's op rampen door klimaatverandering niet toe. Risico's voor de menselijke gezondheid Uit toetsing van de verschillende milieuthema's op het gebied van leefomgevingskwaliteit en verkeer blijkt dat de beoogde ontwikkelingen niet leiden tot belangrijke toename van risico's voor de menselijke gezondheid. Er wordt voldaan aan de normen voor geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Het beoogde bedrijfspand is geen geluidgevoelig object. Dat betekent dat het pand niet getoetst hoeft te worden op weg- of industrielawaai. Er worden ook geen nieuwe wegen of inritten gerealiseerd. Reconstructieonderzoek is dus ook niet nodig. Het aspect wegverkeers- en industrielawaai is derhalve niet van toepassing.

Inrichtingslawaai

De schietbaan wordt volledig inpandig gerealiseerd zodat er geen uitstralingseffecten zijn naar de omgeving, daarbij wordt vanuit het projectgebied niet met sirenes uitgereden. Voor de functie geldt daarom een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een 'rustige woonwijk'. Aan de zuid-, oost- en noordzijde van het plangebied ligt een aantal woningen. In het ruimtelijk ontwerp wordt rekening gehouden met een bufferzone tot deze woningen. Met name vanuit visuele optiek. Bovendien wordt hiermee een afstand van minimaal 30 meter tot de woningen Brasserskade 227 en 237 gecreëerd. Daarmee kan een negatief geluidseffect uitgesloten worden.

Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat bij een toename van de verkeersomvang met meer dan 40% sprake is van een geluidstoename van meer dan 1,5 dB (wat voor het menselijk oor hoorbaar is). Voor de ontsluiting van het perceel is bewust gekozen voor een aansluiting op de Brasserskade. De verwachtte verkeersgeneratie vanwege deze ontwikkeling bedraagt naar boven afgerond circa 600 motoroertuigen per etmaal. Gezien de ontsluitende functie van de Brasserskade is de verkeerstoename minder dan 40%, waardoor geen sprake is van een significante verkeerstoename. Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 5 Vormvrije M.E.R.-beoordeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Om te bepalen of de ontwikkeling leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit, is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Uit de NIBM-tool blijkt dat bij een dergelijke verkeers generatie de maximale bijdrage NO2 0,44 ìg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,09 ìg/m³ (figuur 4.2). Dit effect is ruimschoots

minder dan 1,2 ìg/m³ (= 3 %). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer

als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Jaar van realisatie   2023  
Extra verkeer als gevolg van het plan
Extra vervoersbewegingen (weekdaggemiddelde)
Aandeel vrachtverkeer  

500
2,0%  
Maximale bijdrage extra verkeer NO2 in ug/m3
PM10in ug/m3  
0,48
0,08  
Grens voor “Niet in Betekenende Mate” in ug/m3   1,2  
Conclusie  
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate;
Geen nader onderzoek nodig  

NIBM tool beoogde ontwikkeling 

Ter plaatse van het plangebied wordt een bedrijfspand zonder productie gebouwd. Deze ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.6 Natuurbescherming

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het bijbehorende besluit in werking getreden.


Op 1 juli 2021 is de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden. Hierbij is vrijstelling gegeven aan bouw-, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. De stikstofemissie tijdens de bouwfase hoeft daarom niet meer doorgerekend te worden. Op 2 november 2022 is deze vrijstelling echter komen te vervallen.


Ten behoeve van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is zowel onderzoek als gevolg van het toekomstig gebruik als (aanvullend)naar de stikstofemissie tijdens de bouw verricht.

Deze onderzoeken zijn in de bijlagen van deze toelichting opgenomen.

Uit deze onderzoeken blijkt dat als gevolg van het gebruik en ook tijdens de bouw er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jaar stikstofdepostiebijdrage op omliggende Natura 2000-gebieden. Hieruit volgt dat, met betrekking tot het aspect stikstofdepositie er geen verplichting bestaat tot het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming.


 

Wettekst

Zie voor de wettekst: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-140.html

Lees ook deze blog voor meer achtergrond: https://www.omgevingsweb.nl/nieuws/wet-en-besluit-stikstofreductie-en-natuurverbetering-een-verlichting-voor-de-bouwsector/


4.6 Groene waarden

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

De kortste afstand tussen het plangebied en een Natura2000-gebied bedraagt circa 9 kilometer.

4.6.2 Natuurnetwerk Nederland

Om de nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 , geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

Het plangebied is niet aangewezen tot onderdeel van het natuurnetwerk Nederland.

4.6.3 Soortenbescherming

Verder heeft de Wnb de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De wet gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.6.4 Bescherming bossen

De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

4.6.5 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

4.6.6 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 -in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.

4.6.7 Bomenbescherming

In de op grond van de Gemeentewet door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de APV van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het meerendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Toetsing.

In 2019 is de grond gesaneerd en de grond schoon verklaard. De schone grond verklaring is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen

4.8 Windhinder en bezonning

Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

4.8.1 Algemeen

Indien het project niet voldoet aan de normen dan kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid et cetera.

Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.

4.8.2 Windhinder

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan

Door de situering en hoogte van het te realiseren kantoorgebouw is van een windhinderonderzoek afgezien.

4.8.3 Bezonning

De realisatie bouwwerken kunnen gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw tenminste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.

Uit een verricht bezonningsonderzoek is gebleken dat aan de Haagse bezonningsnorm wordt voldaan. Dit onderzoek is als Bijlage 17 bij deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 en 5.3 wordt het plan en de ontwikkelingen beschreven en in paragraaf 5.4 worden de duurzaamheidsaspecten beschreven.

Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.5. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.6 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

Het bestemmingsplan is ontwikkelend van aard. De ontwikkelingen worden in paragraaf 5.3 beschreven.

5.3 Ontwikkelingen

5.3.1 Beschrijving van het programma

Het initiatief betreft een bedrijfspand voor de politie. waarin meerdere voorzieningen zijn opgenomen die direct verband houden met de taken van de te vestigen eenheid van de Nationale Politie. Daarnaast wordt op open terrein een parkeergelegenheid gerealiseerd.

5.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Dit bestemmingsplan omvat een nieuwe ontwikkeling van een bedrijfspand op een locatie die nu nog niet bebouwd is waardoor verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor dit bedrijfspand op deze locatie.

Het bedrijfspand voor de nationale politie heeft een specifieke functie. Belangrijke voorwaarde voor het bedrijfspand is dat het centraal in het verzorgingsgebied (de veiligheidsregio Den Haag) ligt, en dat de aanrijtijden klein zijn. Op deze manier kan de inzet van de politie in de regio goed worden gefaciliteerd en kan een bijdrage worden geleverd aan de veiligheid. Een ligging dichtbij de afslag van de snelweg A13 is daarom van belang voor het goed functioneren van deze eenheid van de Nationale politie.

Ook is een goede beveiliging van de locatie van belang. Doordat de beoogde locatie deel uit maakt van een bestaand defensieterrein is al voor een belangrijk deel voorzien in de voorwaarden voor een adequate beveiliging van het terrein. Zo wordt de entree van het terrein van de Nationale Politie gedeeld met de entree van het defensieterrein. Ook heeft het bedrijfspand voor de politie, vanwege de aard van de werkzaamheden, een grote stallingbehoefte en moet voldoende ruimte aanwezig zijn voor het realiseren van een 50 meter schietbaan.

Alternatieve locaties die in deze mate voorzien in deze specifieke voorwaarden van het bedrijfspand zijn niet beschikbaar in het verzorgingsgebied.

5.3.3 Stedenbouwkundige opzet van het plan

Het plan is zo opgezet dat het nieuw in te richten terrein van de politie in ruimtelijk opzicht samenhang vertoond met het naastgelegen defensieterrein. Zo wordt voorkomen dat de langgerekte strook tussen Brasserskade en Henricuskade versnipperd raakt.

Het programma is centraal op het plot gesitueerd waardoor er aan de buitenranden van het perceel ruimte overblijft voor een robuuste groene rand waardoor het terrein de groene uitstraling naar buiten toe behoudt. Het 'interieur' van deze groene kamer wordt gevormd door het bedrijfspand en een parkeerterrein. Het gebouw is aan de oostzijde van het plangebied gesitueerd.

Voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van de bestaande interne ontsluitingsroute welke centraal over het defensieterrein loopt. Het nieuwe bedrijfspand is gepositioneerd op het einde van deze route waardoor het gebouw een beëindiging vormt van het defensieterrein.

Het gebouw heeft een heldere, eenvoudige volumeopbouw dat bestaat uit een samengesteld volume; een inpandige stalling voor het materieel en verder een schietbaan en trainingsruimten, alsmede slaapgelegenheid en in ondergeschikte mate vergader- en ingeval van calamiteiten coördinatieruimtes, alsmede administratieve werkplekken ten behoeve van de medewerkers van de eenheid die niet onderweg zijn.

Het bouwplan is alzijdig ontworpen, waarbij alle zijden worden beschouwd als voorkanten. Het basement wordt aan de zijde van het parkeerterrein voorzien van transparante plint met daarin de entree van de andere functies.

5.3.4 Ontsluiting en parkeren

Voor de ontsluiting van het bedrijfspand wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluitingsroute van het defensieterrein. Deze route sluit direct aan op de aansluitingsweg van de Ypenburgse ringweg op de A13.

De twee bestaande calamiteiteningangen van het defensieterrein aan de Brasserskade en Henricuskade worden gehandhaafd. Het stedenbouwkundige plan is zo opgezet dat het niet onmogelijk wordt gemaakt dat de locatie in de toekomst een eigen entree kan krijgen door de calamiteiteningang aan de Brasserskade op te waarderen tot ingang van het terrein.

In het bedrijfspand is een stallingsruimte opgenomen ten behoeve van het materieel, benodigd voor de uitvoering van de werkzaamheden. Daarnaast is bij het bedrijfspand een open terrein voor reguliere motorvoertuigen voorzien.

5.3.5 Groen

Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet beplanting deels worden verwijderd waardoor bestaande groene waarden aangetast worden.

Om het groene karakter van het plangebied te behouden is het bouwvlak zo gepositioneerd dat de randen van het terrein groen blijven. Het bouwvlak is dusdanig gepositioneerd het zich deels bevindt ter plaatse van een op de locatie aanwezige tennisbaan en dat de centraal op het terrein staande bomen welke in de bomeninventarisatie (zie bijlage) als behoudenswaardig zijn aangewezen buiten het bouwvlak staan. Een viertal bomen zal op het terrein worden verplaatst.

Ten behoeve van een robuuste groenstructuur, welke zowel in de winter als in de zomer een robuuste groene uitstraling heeft, worden waar mogelijk bestaande bomen gehandhaafd en aangevuld met nieuwe aanplant zodat een dicht beplante groenstructuur ontstaat, bestaande uit diverse soorten. De soorten worden dusdanig gekozen dat deze een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Inzicht van buitenaf op het terrein kan voorkomen worden door het toepassen van groenblijvende beplanting.

De naar de Henricuskade gekeerde zijwand van de te realiseren schietbaan en oefencentrum zal als een groene wand worden uitgevoerd.

5.3.6 Water

Het plangebied ligt ingeklemd tussen twee waterlopen. Het bouwvlak is op afstand van deze waterlopen geprojecteerd zodat de continuïteit van de waterlopen geborgd wordt. Behoudens twee tennisbanen en een parkeerterrein is het plangebied onverhard. De realisatie van een bedrijfspand met bijbehorend parkeerterrein betekent dat de verharding toeneemt waardoor er maatregelen getroffen moeten worden om het verlies aan infiltratiemogelijkheden te compenseren.

Op 26-07-2019 heeft over het bouwplan overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap kan met de voorgenomen ontwikkeling instemmen indien aan de volgende eisen en voorwaarden wordt voldaan:

1. De werkzaamheden (o.a. funderingsbalk en ophogen polderkade) liggen volgens de leggerkaart Delfland in het waterstaatswerk (roze gedeelte) en beschermingszone (lichtgroene gedeelte)van de langs liggende polderkade van de Lage Broekpolder. Het leggen van de funderingsbalk in het waterstaatswerk is akkoord indien het binnentalud van het waterstaatswerk niet wordt doorsneden met de betreffende funderingsbalk. (Heipalen mogen deze wel doorsnijden)

Aan deze voorwaarden wordt als volgt voldaan:

Er dient een aanvraag voor een watervergunning te worden gedaan via omgevingsloket met de volgende documenten:

- Een overzichtstekening met waar de werkzaamheden plaatsvinden;

- Een dwarsprofiel met daarop de fundering met eventueel relevante details(waterkering relatie).

- Eventueel een stabiliteitsberekening van de polderkade indien dit nodig is .

5.3.7 Projectbesluiten en omgevingsvergunningen

In het plangebied zijn in het verleden geen projectbesluiten en (ontwerp)omgevingsvergunningen verleend.

5.3.8 Functiewijzigingen

In het plangebied hebben zich geen functiewijzigingen voorgedaan.

5.4 Duurzaamheid

5.4.1 Duurzaamheid in dit bestemmingsplan

De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld aan de ladder van duurzame verstedelijking. In de stedenbouwkundige configuratie van het plan is rekening gehouden met de duurzaamheidsambities zoals verwoord in het duurzaamheidsbeleid in hoofdstuk 3 van deze toelichting.

Conform Agenda Ruimte voor de Stad dient verdichting van de stad gepaard te gaan met vergroening en verduurzaming. Omdat de oprichting van een politiekantoor op deze locatie een verdichting is, is bij de opzet van het stedenbouwkundig plan rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten en vergroening. Concreet zijn de volgende maatregelen getroffen:

  • 1. De oppervlakte van het bouwvlak is beperkt zodat het beoogde programma gestapeld uitgevoerd moet worden in plaats van dat het programma uitgesmeerd wordt over het gehele plangebied. Hierdoor is er ruimte overgebleven voor een groenstructuur rondom.
  • 2. Het bouwvlak en bijbehorend parkeerterrein zijn gepositioneerd op een open plek midden in het bomenrijke plangebied. Hierdoor blijft het aantal te kappen bomen enigszins beperkt.
  • 3. Het bouwvlak en het parkeerterrein zijn in het midden van het plangebied gepositioneerd waardoor de waterlopen aan weerszijden van het plangebied onbebouwde groene oevers houden.

Daarnaast zijn voorwaarden geformuleerd welke bijdragen aan een vergroening en verduurzaming van het plangebied. Het betreft de volgende maatregelen:

  • Het buitenterrein moet klimaatbestendig ingericht worden waarbij de waterbergingsopgave moet worden meegenomen in het buitenruimteontwerp.
  • De zijgevels en achtergevel van het basement worden landschappelijk ingepast door toepassing van groene gevels zodat het gebouw zich harmonieus in de groene omgeving voegt.
  • In de groene rand rondom het politiekantoor worden bestaande waardevolle bomen gehandhaafd en aangevuld met nieuwe aanplant zodat een stevige groenstructuur ontstaat, bestaande uit diverse soorten. De soorten worden dusdanig gekozen dat deze een bijdrage leveren aan de biodiversiteit.
5.4.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005).

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Het plangebied Brasserskade behoort tot het gebiedstype Wonen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Welk ambitietype?   Wordt de ambitie in het plangebied gerealiseerd?   Kwalitatieve uitwerking  
Bodem   Extra   gedeeltelijk   bijvoorbeeld: Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Vanuit het aspect bodem is er geen verschil in het gebruik van een gebied voor defensiedoeleinden of politiedoeleinden  
Externe veiligheid   Maximaal   ja   Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Bedrijven met een extern veiligheidsrisico mogen niet worden gevestigd.  
Geluid   Maximaal   ja   Het plangebied wordt niet omsloten door drukke doorgaande wegen.  
Lucht   Maximaal   ja   De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.  
Mobiliteit   Extra   ja   Parkeernorm volgens de Nota Parkeernormen  
Schoon   ExtraExtra   nee/ja   Het plangebied is privaat terrein. De eigenaar van het terrein moet het terrein schoon houden conform de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.  
Water   Ambities per poldereenheid   ja   Binnen het thema water zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, veiligheid en waterkering en afvalwater en riolering. Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit.  
Natuur   Extra   ja   In of op korte afstand van het plangebied is geen
Natura-2000 gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszones zijn voor het grootste deel beschermd met een groen bestemming.  
Klimaat   Maximaal   ja   De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015.  

5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.5.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan Brasserskade behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of het bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.

5.5.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   Deze politievestiging betreft een specifieke functie, die niet te vergelijken is met bijvoorbeeld een kantoor.
Belangrijke voorwaarde is dat de vestiging
centraal in het verzorgingsgebied (de
veiligheidsregio Den Haag) ligt. Op deze manier
kan de inzet van de politie in de regio goed
worden gefaciliteerd en kan een bijdrage worden
geleverd aan de veiligheid. Bovendien heeft deze speciale eenheid behoefte aan een bepaalde mate
van beveiliging.
Er is vanuit de maatschappij behoefte aan een goede bereikbaarheid, om de inzet van deze eenheid goed te kunnen faciliteren. Deze locatie voldoet daaraan. Derhalve voldoet de
ontwikkeling aan het gestelde in de ladder voor
duurzame verstedelijking.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het plangebied ligt in het gebied 'Beter benutten
bebouwde ruimte' en wordt gezien als onderdeel
van de bestaande stad. Het toevoegen van
bebouwing past binnen het gevoerde beleid.


 
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Niet van toepassing op het plangebied.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting / Agenda Ruimte voor de Stad houdt voor toelichting Bestemmingsplan Brasserskade in dat invulling wordt gegeven aan:  
dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen.
 
Niet van toepassing op het plangebied.  
optoppen (dakopbouwen)   Niet van toepassing op het plangebied.  
verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;   Niet van toepassing op het plangebied.  
functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);   Niet van toepassing op het plangebied.  
dubbel grondgebruik.   Niet van toepassing op het plangebied.  
Plangebied toelichting Brasserskade  
Masterplan
 
Masterplan Ypenburg  
Stedenbouwkundig plan
 
Stedenbouwkundige randvoorwaarden nieuwbouw
Nationale Politie, Brasserskade'  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   Voor de ontsluiting van de locatie wordt
gebruik gemaakt van de bestaande
ontsluitingsroute van het defensieterrein welke
direct aantakt op de aansluitingsweg van de
Ypenburgse ringweg op de A13.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren
op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens
de Nota Parkeernormen.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Niet van toepassing op het plangebied.  
Economie  
Bedrijven
 
Niet van toepassing op het plangebied.  
Detailhandel en Dienstverlening
 
Niet van toepassing op het plangebied.  
Horeca
 
Niet van toepassing op het plangebied.  
Kantoren
 
Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van een operationele eenheid van de Nationale Politie. Gelet op het specifieke karakter, de beperking van de omvang van het kantoordeel (max. 40% van de op te richten bebouwing en de maatschappelijke bestemming is het bepaalde in artikel 6.34 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland van toepassing  
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van een operationele eenheid van de Nationale Politie. Een dergelijke functie behoeft geen milieuzonering  

5.6 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De Inleidende regels (Artikel 1en Artikel 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De Bestemmingsregels (artikel 3, 4 en 5) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen. Daarbij is vanwege de aanwezige waterkeringszone langs de Brasserskade een dubbelbestemming opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De Algemene regels (artikel 6 tot en met 11) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het Overgangsrecht is opgenomen in Artikel 12, de Slotregel in Artikel 13.

5.6.1 Inleidende regels


In Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.6.2 Bestemmingsregels

Groen 

Deze bestemming is opgenomen om een brede groenstrook rondom de bestemming Maatschappelijk te waarborgen, waardoor een goede ruimtelijke inpassing van het bedrijfspand en het parkeerterrein verzekerd is.

Maatschappelijk

Deze bestemming heeft betrekking op het op te richten bedrijfspand en de daarbij behorende parkeergelegenheid.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

Met deze dubbelbestemming wordt de aanwezige waterkering evenwijdig aan de Brasserskade beschermd.

5.6.3 Algemene Regels

Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Afwijken van de in het plan opgenomen bouwregels

Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan.

In de Algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen, die betrekking hebben op de bescherming van de waterstaatsbescherminsgszone, die over een strook evenwijdig aan de Brasserskade loopt.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Algemene afwijkingsregels. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Brasserskade'

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Een voorloper van dit ontwerp-bestemmingsplan is op 1 april 2019 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden.

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. GGD Haaglanden
  • 6. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 7. Gemeente Delft
  • 8. Politie Eenheid Den Haag
  • 9. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 10. HTM Personenvervoer NV
  • 11. Tennet Regio West
  • 12. NV Nederlandse Gasunie
  • 13. Stedin B.V.
  • 14. Bewonersplatform Ypenburg

Aangezien het inrichtingsplan voor het plangebied en de mate van bebouwing daaraan gelijk is heeft voor het voorliggend ontwerp geen vooroverleg plaatsgevonden, met dien verstande dat wel vooroverleg met de provincie Zuid-Holland over de toetsing van de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkeling aan de provinciale omgevingsverordening heeft plaatsgevonden.
1. Provincie Zuid-Holland.

Inhoud:

Geacht college,

Op 17 februari 2023 hebt u het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het provinciaal ruimtelijk beoordelingskader is vastgelegd in het Omgevingsbeleid, bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Programma(s) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (met name Afdeling 3.2, 6.2 en artikel 6.40).

In de visie, Programma(s) en de verordening zijn beleid respectievelijk regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale ruimtelijke belangen.

Afwijkingsmogelijkheid artikel 6.34 Omgevingsverordening

In het zogenoemde e-formulier voor indiening van onderhavig plan vraagt u ons te reageren op de toepassing van artikel 6.34 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Wij hebben het bestemmingsplan beoordeeld en zien in het algemeen geen strijdigheden met het provinciale beleid.

Specifiek ten aanzien van de afwijking van het 'kantorenbeleid' zijn wij het met u eens dat de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van de beoogde dienst van de Nationale Politie van dien aard is dat dit niet is te beschouwen als een bestemming dat concurreert met de belangen van concentratielocaties voor reguliere kantoren in de regio, nu deze 'reguliere' kantoren hier niet zondermeer kunnen worden gevestigd op basis van deze bestemming. Voor zover het dan volgens de letter nog steeds niet zou passen binnen de gestelde regels in de Omgevingsverordening, stemmen wij in met afwijking van deze verordening op basis van artikel 6.34 van deze Omgevingsverordening. Het provinciaal belang (sterke kantorenconcentraties) wordt immers niet (onevenredig) benadeeld als gevolg van dit plan. Daarnaast hebben wij begrip voor de specifieke eisen van deze dienst nabij uitvalswegen richting Den Haag waar de locatie zich goed voor leent.

Reactie:

Wij onderschrijven de inhoud van deze brief.

De op het voorgaande bestemmingsplan ingekomen reacties en ons daarop gegeven antwoord zijn onderstaand integraal overgenomen.

Van de volgende instanties is op het eerdere bestemmingsplan een reactie ontvangen:

3. Hoogheemraadschap van Delfland

Inhoud:

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Politiekantoor Brasserskade in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Ons advies is gebaseerd op de concepttekst "20190417 Waterparagraaf politiekantoor Brasserskade", zoals wij die per mail op 17 april jl. als aanvullende informatie hebben ontvangen.

Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan.

In de waterparagraaf worden de verschillende aspecten van de waterhuishouding besproken. Onze reactie betreft de aspecten "Waterkwantiteit", "Riolering en afvalwater", "Waterveiligheid" en "Klimaatadaptatie".

Waterkwantiteit

Zoals beschreven, is compensatie voor de toename van verharding vereist, om aan het standstill-principe te voldoen. De berekeningen met de watersleutel geven een te lage opgave aan waterberging weer, omdat de toelaatbare peilstijging kleiner is. Deze bedraagt 0,3 meter. De opgave voor waterberging zal dus groter zijn dan beschreven.

Het voorstel is de invulling van de opgave te koppelen aan en te toetsen bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hiermee kunnen wij instemmen, indien hiervoor passende regels in het bestemmingsplan opgenomen worden. Hierbij treft u een voorzet voor een dergelijke voorwaardelijke verplichting aan:

"Een bouwvergunning binnen deze bestemming ("Maatschappelijk") is uitsluitend toegestaan, indien de ontwikkeling geen negatieve effecten op de waterhuishouding heeft en hierover vóórafgaand aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning een positief advies van het waterschap is ontvangen dan wel hiervoor een watervergunning is verleend".

Dit betekend, dat de te nemen maatregelen, de inpassing en de kosten daarvan, pas in een later stadium bekend zullen zijn.

Om de initiatiefnemer duidelijk te maken, wat een vervolgstap inhoudt, verzoeken wij u onderstaande tekst in de toelichting op te nemen.

"Voor deze ontwikkeling geldt een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/richtlijn-vasthoudmaatregelen. Vóórafgaand aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer nader uit te werken, op welke manier de wateropgave wordt ingevuld en aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen wordt voldaan. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening."

Riolering en afvalwater.

Wij verzoeken u hier te beschrijven, of er rioolpersleidingen in het plangebied liggen en als dat zo is, de beschermingszone daarvan in de toelichting en de regels en op de verbeelding te vermelden.

Waterveiligheid.

Zoals te zien is op onderstaande uitsnede, ligt over een deel van het plangebied een waterkering. Wij verzoeken u de dubbelbestemming op de verbeelding weer te geven en in de regels te borgen. Indien er werkzaamheden in deze zone plaatsvinden, is hiervoor een watervergunning vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0378HBras23-50VA_0022.png"  

Klimaatadaptatie

Op bladzijde 40 en 41 staat het Haagse beleid ten aanzien van klimaatverandering beschreven. In de paragraaf van het beleidsdocument "Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie" staat het volgende:

Uitvoeringsplan Klimaatbestendig Den Haag

Het uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd. Een klimaatbestendige stad houdt in dat bij de inrichting en het bouwen in de stad rekening wordt gehouden met de (toekomstige) effecten van klimaatverandering. Kort samengevat krijgt Den Haag te maken met grotere extremen in neerslag (teveel en te weinig), zeespiegelstijging en meer hete zomerse dagen. Ontwikkelingen en ingrepen in de stad moeten waterneutraal worden gerealiseerd en mogen niet leiden tot een grotere kans op wateroverlast of droogte. Deze effecten zijn ook van invloed op de ontwikkeling in plangebied.

In het door Den Haag vastgestelde document "Toekomstbestendig Haags water, visie op het voorkomen van wateroverlast" staat beschreven, dat, aanvullend op het standstill-principe, kansen voor verbetering van de waterhuishouding worden benut.

Wij verzoeken u dan ook in de ruimtelijke onderbouwing toe te voegen, dat kansen om de waterhuishouding te verbeteren - dus ook klimaatadaptiever te maken - zo mogelijk met deze ontwikkeling worden benut.

Gezien de maatschappelijke functie ligt het voor de hand hier een voorbeeld van klimaatadaptief bouwen te geven.

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning.

Reactie:

Wij kunnen ons met de aanbevelingen en voorstellen van het Hoogheemraadschap verenigen. De tekst van de toelichting en van artikel 4 van de regels is hierop aangepast. Voorts is een artikel toegevoegd waarin als dubbelbestemming de waterkering beschermd wordt. Deze waterkering is op de verbeelding aangegeven. Inmiddels heeft tussen iniatiefnemer en het Hoogheemraadschap overleg plaatsgevonden. De tekst van hoofdstuk 5.3.6 is op de uitkomst van dit overleg aangepast.

6. Omgevingsdienst Haaglanden

Inhoud:

Het plan is beoordeeld op de volgende thema's.

Geluid-industrielawaai:

Gelet op de activiteit binnenschietbaan wordt geadviseerd een akoestisch rapport op te laten stellen.

Een en ander in lijn met de VNG brochure bedrijven en milieuzonering. De planregel geen geluid hoorbaar buiten het gebouw lijkt duidelijk, maar er dient te kunnen worden afgewogen of dit haalbaar is. Hiertoe is een akoestisch rapport nodig. Daarbij dienen dan ook de overige activiteiten (kantoor en verkeer van en naar de bestemming) te worden meegenomen. Akoestische rapportage binnenschietbaan is overigens al een vereiste vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Geluid-verkeerslawaai:

O.i. kan paragraaf 4.4. worden ingekort. Een kantoor is geen geluidsgevoelig gebouw voor de Wet geluidhinder en dus is er geen onderzoeksverplichting. En voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van een bestaande ontsluitingsweg. Dus een reconstructie-onderzoek is niet aan de orde.

Verder behoort de verkeer aantrekkende werking thuis onder het kopje industrielawaai.

Externe veiligheid:

In paragraaf 4.3. staat de volgende tekst: Uit toetsing van de verschillende milieuthema's op het gebied van leefomgevingskwaliteit en verkeer blijkt dat de beoogde ontwikkelingen niet leiden tot belangrijke toename van risico's voor de menselijke gezondheid. Er wordt voldaan aan de normen voor geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

Het klopt dat voldaan wordt aan de normen voor externe veiligheid. Dat blijkt uit de tekst in paragraaf 4.3. Er zijn geen opmerkingen over de tekst in paragraaf 4.3 voor het aspect externe veiligheid.

Geluid en luchtkwaliteit worden echter in de paragrafen 4.4 en 4.5 getoetst. Het is logischer om een conclusie t.a.v. deze onderwerpen op te nemen in de desbetreffende paragrafen.

De huidige tekst is correct maar onvolledig. Wij stellen voor om de bodempassage (paragraaf 4.7) te vervangen door de navolgende tekst.

4.7 Bodemkwaliteit

4.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

4.7.2 Wet bodembescherming

De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb Is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatle. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;

b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;

c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico‘s die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

4.7.3 Situatie in het plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als onderdeel van het defensiecomplex.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving hebben geen bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Ook zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend. Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Het plangebied ligt in stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg. De bodem van het plangebied is op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag (2013—2023) schoon (klasse AW2000).

Op de locatie is in 2018 en 2019 bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de onderzoeken is gebleken dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood. Op 18 januari 2019 hebben wij een BUS-melding ontvangen. Hierin is opgenomen dat de sterk verontreinigde grond, vanaf maaiveld tot 1,2 m-maaiveld wordt gesaneerd door middel van ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde (klasse wonen).

Op 29 januari 2019 hebben wij vastgesteld, dat deze melding voldoet aan de daaraan gestelde vereisten, bij brief met kenmerk CDH-2019-00010161.

De sanering is momenteel nog niet gestart. Nadat de locatie is gesaneerd en het bevoegd gezag heeft ingestemd met het BUS-evaluatieverslag middels een beschikking, is de locatie geschikt voor de beoogde bestemming.

Wet natuurbescherming: 

Een berekening van het rekeninstrument AERIUS geeft inzicht in de effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden.

Conclusie:

De behandelde thema's vormen deels een belemmering voor een verdere planvorming. Geadviseerd wordt de aanbevelingen over te nemen.

Reactie:

Het ligt meer in de rede, dat een akoestisch rapport met betrekking tot de inpandige schietbaan onderdeel uitmaakt van de hiervoor in te dienen omgevingsvergunning. Hiertoe is artikel 4.2.1 een voorschrift toegevoegd.

Wat betreft Geluid-verkeerslawaai en externe veiligheid zijn de teksten in de toelichting aangepast.

Inzake de opmerking met betrekking tot de Wet natuurbescherming is een berekening met het rekeninstrument AERIUS aan de toelichting als bijlage toegevoegd. De uitkomst van deze berekening is de beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de Natura 2000-gebieden.

9. Veiligheidsregio Haaglanden

Inhoud:

U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 1 april 2019 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerp bestemmingsplan Brasserskade te Den Haag. Hierbij treft u onze reactie aan.

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuw kantoorpand ten behoeve van de Politie aan de Brasserskade mogelijk gemaakt.

Risicobronnen

Het plangebied ligt op circa 640 meter ten oosten van de Rijksweg A13 en op circa 1600 meter ten zuidoosten van het Knooppunt Ypenburg. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen.

Gezien de afstand van het plangebied tot aan de Rijksweg A13 en het Knooppunt Ypenburg zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet significant toe- of afnemen.

Geadviseerde maatregelen en Restrisico

Gezien de afstand van deze risicobronnen tot aan het plangebied worden de volgende maatregelen geadviseerd:

    • 1. Afschakelbare ventilatie;
    • 2. Voorbereiding interne organisatie;
    • 3. Risicocommunicatie.


In de bijlage van deze e-mail worden de bovenstaande geadviseerde maatregelen uitgebreid beschreven met aansluitend een tabel met daarin de effectiviteit van de geadviseerde maatregelen.

Daarnaast wordt in de bijlage het risico beschouwd dat overblijft na het treffen van de geadviseerde maatregelen.

Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied, zoals bouwplannen ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn.

Voor vragen met betrekking tot brandveiligheid kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl. In het kader van brandveiligheid wordt tevens aandacht besteed aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voor de specifieke objecten.

Tot slot

Niet alle geadviseerde maatregelen kunnen worden opgenomen in dit bestemmingsplan, maar zijn bedoeld voor andere afdelingen binnen de gemeente.

Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd.

Ik ga ervan uit, dat na de bestuurlijke besluitvorming, de overgenomen maatregelen bij de juiste afdeling(en) van de gemeente bekend worden gemaakt.

Reactie:

De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. De aanbevelingen met betrekking tot het bouwplan zullen onder de aandacht van de aanvrager gebracht worden en het in te dienen bouwplan zal mede daarop getoetst worden.

10. HTM Personenvervoer NV

Inhoud:

In het kader van het vooroverleg ex. art. 3.1.1 Bro betreffende het ontwerpbestemmingsplan Brasserskade, kan ik u melden dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

11. TenneT Regio West

Inhoud:

Hartelijk dank voor de toezending van bovengenoemd plan.

Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.

Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

12. NV Nederlandse Gasunie

Inhoud:

Bij e-mailbericht van 1 april 2019 hebben wij het bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

6.2 Inspraak- en participatieverordening

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de vestiging van een operationele eenheid van de Landelijke politie, alsmede in de aanleg van de daarvoor benodigde parkeergelegenheid.

In dit kader dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd; de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m²

Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro 

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexplotatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Het onderhavige plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro.

Daartoe wordt het volgende overwogen.

Voorliggend plan omvat het mogelijk maken van een vestiging van een operationele eenheid van de nationale politie.

De gemeente Den Haag sluit een anterieure overeenkomst als bedoeld in Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro met de initiatiefnemer, waarin de gemeentelijke kosten van medewerking volledig ten laste komen van de initiatiefnemer.

Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.