direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steenzicht en Ruimzicht
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied "Steenzicht en Ruimzicht" op. Het bestemmingsplan Steenzicht en Ruimzicht betreft een postzegelbestemmingsplan voor kleinschalige herontwikkeling op de betreffende locatie. Bij het opstellen van dit plan wordt rekening gehouden met het ambitiedocument Dreven, Gaarden, Zichten en de Nota van Uitgangspunten Zichten. Het project is gelegen in het stadsdeel Escamp (Den Haag Zuidwest), in het geldende bestemmingsplan Bouwlust. Het geldende bestemmingsplan is niet toereikend om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. In het voorliggende bestemmingsplan wordt het kader voor de ontwikkeling vastgelegd.

Het plan

Het stedenbouwkundig plan voor dit bestemmingsplan bestaat uit twee onderdelen, namelijk Ruimzicht en de bouwblokken langs Steenzicht. De gebieden zijn verschillend in programmering.

Ruimzicht

In het hart van de Zichten liggen twee woonblokken aan de straten Ruimzicht en Het Zicht. Deze blokken hebben woningen boven winkel- en bedrijfsruimtes. De ambitie is deze twee blokken middels een casco-renovatie weer toekomstbestendig te maken. Daarnaast is het uitgangspunt de blokken ter plaatse van de begane grond uit te breiden in het middengebied, waardoor de hoeveelheid bedrijfs- en maatschappelijke ruimte in de buurt toeneemt. Dat is gunstig voor de buurteconomie, de levendigheid op straat en de mobiliteitstransitie. Mensen krijgen dan immers de kans in de eigen buurt werk te vinden zonder dat ze daar met de auto heen hoeven.

Steenzicht

Binnen de ontwikkelingen rond het Steenzicht vormt het bestaande stratenpatroon met volwassen bomen het uitgangspunt voor de verdichtingsopgave. Binnen het stratenpatroon wordt de strokenverkaveling getransformeerd naar halfopen bouwblokken. Uitgangspunt is het organiseren van de diverse woningtypes en bijbehorende functies in orthogonale of haakvormingen gebouwen rondom een groene collectieve binnentuin: een ontmoetingsplaats voor bewoners en een veilige speelplek voor kinderen. Onder de binnentuin liggen de parkeerplaatsen en gezamenlijke fietsenstaling. Deze bouwblokken vormen de ruimtelijke eenheid in de buurt.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht"is de hierboven geschetste ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.3 Ligging van het plangebied

Het project is gelegen in het stadsdeel Escamp (Den Haag Zuidwest), in het geldende bestemmingsplan Bouwlust.

Het projectgebied ligt binnen het ruimtelijke raamwerk van Bouwlust, namelijk de Hengelolaan en de Vrederustlaan.

De Hengelolaan is een belangrijke infrastructurele ontsluitingsweg, maar kent naast een hoge verkeersintensiteit ook een groene uitstraling. Het verbindt het gebied zowel richting de belangrijke ontsluitingsweg, de Lozerlaan, als richting het centrum van Den Haag. De Vrederustlaan verbindt de Hengelolaan met de Melis Stokelaan en is daarmee een belangrijke verbinding binnen Zuidwest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0002.png"

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Bouwlust   01-10-2015   nvt   04-12-2015  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0003.png"

Kaart van huidig bestemmingsplan met daarin de plangrenzen (rode lijnen) voor het bestemmingsplan Steenzicht en Ruimzicht.

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening (fiets) parkeren, vastgesteld 20 september 2018, geheel onherroepelijk 16 december 2018, waardoor actuele (fiets)parkeernormen in vigerende plannen worden gehanteerd.
  • b. Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten, vastgesteld op 20 december 2018, geheel onherroepelijk op 17 april 2019.


De wijze waarop het nieuwe bestemmingsplan het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied "Steenzicht en Ruimzicht" aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk Beschrijving van de bestaande situatie de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Wet en regelgeving een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Wet en regelgeving ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 7 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Den Haag Zuidwest

De structuur van Den Haag Zuidwest is geïnspireerd op de geomorfologische ondergrond van Den Haag met lange ontginningslijnen parallel aan de kust en dwars daarop gelegen verbindingen loodrecht op de kust. Tezamen vormen die de voor Zuidwest kenmerkende gridstructuur. Binnen deze herkenbare structuur werd het stedenbouwkundige gedachtengoed van de 'wijkgedachte' in de praktijk gebracht. Herkenbare woonwijken met een heldere hiërarchie in buurt-, wijk- en stadsdeelvoorzieningen. Naast de wijkgedachte is Den Haag Zuidwest na de Tweede Wereldoorlog opgezet als een stadswijk met 'licht, lucht en ruimte' voor de middenklasse. De nieuwe wijken moesten voldoen aan nieuwe inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijken werd ruimer, opener en groener in vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met grote sprongen vooruit.

Bouwlust-Vrederust

Stadsplanner Willem Dudok ging in zijn structuurplan voor Groot 's-Gravenhage uit 1949/1959 uit van vier woonwijken: Morgenstond, Bouwlust, Berestein en Vrederust. Deze wijken kwamen ten westen van Moerwijk te liggen. Om voldoende ruimte tussen het Westland en Den Haag te houden is de wijk Berestein gehalveerd en later toegevoegd aan Bouwlust. De Beresteinlaan werd niet volgens Dudoks plan doorgetrokken tot Loosduinen maar tot de Meppelweg. Hiermee verviel Dudoks opzet van vier gelijkwaardige buurten met de Hengelolaan-Beresteinlaan als hart van dit deel van Den Haag Zuidwest. Het uitgewerkte ontwerp voor Bouwlust is van Frits van der Sluys uit 1952, dat is gebaseerd op een rechthoek waarbij verkeerswegen de wijk in negen buurten verdeelt.

In 1953 startte de aanleg van de straten binnen Bouwlust-Vrederust. Vanwege de kritiek op het monotone Morgenstond besloot de gemeente de uitwerking van de buurten in handen te geven van een werkgroep van architecten. De wijk is door de verschillende individuele ontwerpen opgebouwd uit vele kleine ruimtelijke eenheden, die zich in opbouw en architectuur van elkaar onderscheiden. Bouwlust-Vrederust is daardoor gevarieerder dan Morgenstond. De eerste woningen in de wijk zijn omstreeks 1956 opgeleverd. Ruim 10 jaar later was de wijk voltooid.

Bouwlust heeft door de samenvoeging van Berestein en Bouwlust een onduidelijk en langgerekt centrum gekregen, dat zich uitstrekt van het winkelcentrum De Stede tot aan het winkelcentrum aan de Beresteinlaan. De buurtwinkels liggen op pleintjes midden in de buurten. Tussen Morgenstond en Bouwlust-Vrederust is een brede strook met sportvelden en moestuinen te herkennen. Deze strook was gereserveerd voor een toekomstige spoorweg en autosnelweg, die er nooit zijn gekomen.

Plangebied - De Zichten en ontwikkel locatie Ruimzicht Steenzicht

De buurt De Zichten is gebouwd tussen 1956 – 1959 en is als een stedenbouwkundige eenheid opgezet. De buurt bestaat uit hoofdzakelijk vierlaagse portiekwoningen langs de randen met daarbinnen laagbouw in korte strokenverkaveling. Centraal in de buurt ligt een cluster van wijkvoorzieningen, drie vierlaagse portiekflats met winkels, bedrijfsruimten en enkele garageboxen op de begane grond, een kerk en een verzorgingstehuis.

Het verzorgingstehuis Vijverzicht heeft 10 jaar leeg gestaan voordat het in 2009 een tweede leven kreeg als hotel. Op dit moment voornamelijk bewoond door Oost-Europese arbeidsmigranten.

Langs de Vrederustlaan staat de Shalomkerk: een gemeentelijk monument. De kerk is iets achter de rooilijn geplaatst en opgetild boven het maaiveld waardoor de monumentaliteit van het gebouw wordt benadrukt en voor voetgangers een entree van de buurt vormt. Deze kerk markeert de hoek die de singel hier maakt.

2.3 Ruimtelijke structuur

In de Zichten vormt het bestaande stratenpatroon met volwassen bomen het uitgangspunt voor de ontwikkeling. Het streven is zoveel mogelijk bomen te behouden en dit openbare ruimte patroon te versterken tot een 'groen grid' als samenbindend element voor de daartussen gelegen bouwblokken. Het renoveren van de twee flats met voorzieningen in de plint tussen Ruimzicht en Het Zicht en het behoud van een viertal vve-flats langs de randen van de buurt leidt samen met de nieuwbouw en het groene grid met te behouden bomen tot een 'gelaagd stadsbeeld'.

2.3.1 Stedenbouwkundige structuur

De Zichten ligt op loopafstand van het winkelcentrum de Stede en de tramhaltes van lijn 9. Het aandeel grondgebonden woningen in De Zichten is relatief hoog, waardoor de woningdichtheid momenteel laag is. De potentie om te verdichten is hier groot. De openbare groenstructuur in de Zichten ligt met name aan de randen, waar ook het meeste collectieve groen op uitkomt. Deze randen hebben, mede door aangrenzende achterkanten van de woningen, weinig verblijfskwaliteit. Aan één zijde ligt De Zichten aan een strook met sportvelden, het 'groene assenkruis'. Deze grote groenstructuur van Zuidwest is vanuit De Zichten nu niet direct bereikbaar door de ligging van een sloot en een hek.

Winkelcentrum De Stede is nabij, maar er zijn geen goede aantrekkelijke routes richting het winkelcentrum. De achterzijde van het winkelcentrum ligt richting de Zichten en de Vrederustlaan. Het interne netwerk van bomenlanen binnen de Zichten is duidelijk aanwezig. Veel bomen zijn nog in goede staat.

In het midden van het buurtje ligt een karakteristiek bouwblok met winkels, voorzieningen en werkruimtes in de plinten. Dit bouwblok is de locatie Ruimzicht. Een aantal van deze functies heeft meerwaarde voor de buurt en brengen enige levendigheid.

De eengezinswoningen in De Zichten zijn op een uitzondering na georganiseerd in strokenverkavelingen, met kopgevels en hier en daar schuttingen van tuinen aan de straatkant. De 48 woningen van deze eengezinswoningen verspreid over zes bouwstroken aan Steenzicht, Ruimzicht en Het Zicht vormen de ontwikkellocatie Steenzicht.

2.3.2 Verkeer en infrastructuur
2.3.2.1 Gemotoriseerd verkeer

De wijk De Zichten is globaal gelegen tussen de Melis Stokelaan, Vrederustlaan, Hengelolaan en het Sportpark Escamp. Binnen de wijk zijn alleen erftoegangswegen (woonstraten) aanwezig met gemengd verkeer. Via Het Zicht is de wijk ontsloten op de Hengelolaan, daarnaast sluiten het Steenzicht, Vijverzicht en Veldzicht aan op de Vrederustlaan. De Hengelolaan en Vrederustlaan zijn gebiedsontsluitingswegen, via deze wegen is de wijk goed verbonden met de andere wijken en voorzieningen in Escamp en daarbuiten.

2.3.2.2 Openbaar vervoer

Langs de Melis Stokelaan rijdt tramlijn 9, deze verbindt De Dreven (via het Zuiderpark en het centrum) en Scheveningen. Op de Hengelolaan rijden buslijnen 21 en 25. Buslijn 21 rijdt ook over de Vrederustlaan en rijdt tussen De Dreven (via Loosduinen en Segbroek) en Scheveningen. Lijn 25 rijdt tussen De Dreven (via Haagse Markt) naar het centrum van Den Haag.

2.3.2.3 Langzaam verkeer

De wijk is ingericht conform Duurzaam Veilig als een 30 km/uur zone. Langs de straten zijn veelal aan beide zijden stoepen aanwezig, plaatselijk zijn deze soms smal vanwege bijvoorbeeld bomen in het trottoir. Vanaf het Ruimzicht zijn ook enkele voetgangersdoorsteken naar het Sportzicht aanwezig. Hier ligt ook een speelvoorziening voor kinderen. Parallel aan het Veldzicht ligt ook een looproute langs het water, deze sluit aan op het Sportzicht.

Binnen de woonwijk zijn geen vrijliggende fietspaden aanwezig, de fietser maakt gebruik van de rijbanen voor het autoverkeer. Bij de hoofdwegen langs het plangebied zijn deze fietspaden wel aanwezig.

2.3.2.4 Parkeren

Het parkeren in en in de omgeving van het plangebied vindt grotendeels plaats op de openbare weg.

2.3.3 Groen

Groen en water bepalen in belangrijke mate het beeld van Zuidwest. Er zijn royaal gedimensioneerde straatprofielen met veel ruimte voor bomenrijen en singels met groene oevers. Het plangebied ligt aan één van de kenmerkende straatprofielen voor Zuidwest, namelijk de Hengelolaan.

De openbare groenstructuur in De Zichten ligt met name aan de randen, waar ook het meeste collectieve groen op uitkomt. Deze randen hebben, mede door aangrenzende achterkanten van de woningen weinig verblijfskwaliteit. Aan één zijde ligt De Zichten aan het eerder genoemde groene assenkruis. Deze grote groenstructuur van Zuidwest is vanuit De Zichten nu niet direct bereikbaar door de liggen van een sloot en een hek.

Het interne netwerk van bomenlanen binnen De Zichten duidelijk aanwezig. Veel bomen zijn nog in goede staat.

2.3.4 Water

Het projectgebied ligt in de Eshofpolder. De Eshofpolder is één van de lager gelegen gebieden van Den Haag en is qua hoogteligging grofweg te verdelen in vier gebieden, waarvan één het bebouwde gebied van Bouwlust is.

Bouwlust heeft op diverse plaatsen waterpartijen. Het meeste open water ligt langs de Lozerlaan en het winkelcentrum De Stede. Rond de Zichten loopt verder een watergang die aansluit op de grotere waterpartij bij het winkelcentrum.

2.3.5 Bodem

Uit de bodemonderzoeken in het projectgebied blijkt dat het plangebied verdacht is voor lichte bodemverontreiniging met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB in de (toplaag van de) bodem. Het betreft ten hoogste lichte verontreinigingen waardoor sanerende maatregelen of nader onderzoek niet nodig zijn.

Met betrekking tot asbest blijkt uit de bodemonderzoeken dat de bovenste halve meter van de bodem over het algemeen niet verontreinigd is met asbest. Op enkele plekken is een licht verhoogde concentratie van asbest vastgesteld (maximaal 35,9 mg/kg). Hiermee is het plangebied verdacht voor verontreiniging met asbest in de grond. Aangezien het aangetroffen gehalte minder dan de helft van de interventiewaarde (50 mg/kg) betreft is geen nader onderzoek naar asbest in de grond nodig.

Uit onderzoek naar PFAS is gebleken dat de grond licht verontreinigd is met PFAS. De grond voldoet over het algemeen indicatief aan de kwaliteitsklasse wonen. Plaatselijk voldoet de grond indicatief niet aan de klasse wonen. Dit betreffen maximaal licht verhoogde gehalten, waardoor sanerende maatregelen of nader onderzoek niet nodig is.

Ter plekke van Steenzicht zijn geen lokale verontreinigingen als gevolg van potentieel verdachte activiteiten uit het verleden vastgesteld. Deze lokale verontreinigingen zijn wel ter plekke van Ruimzicht aangetroffen. Het gaat om Ruimzicht 9-29 (autoreparatiebedrijf en benzine-service-station), Het Zicht 42 (schoenenherstelinrichting) en Het Zicht 96 (bedrijf voor grafische toepassingen). Hier zijn ten hoogste lichte verontreinigingen (lood, zink en PCB) aangetroffen. Omdat het ten hoogste lichte verontreinigingen betreffen, zijn sanerende maatregelen of nader onderzoek niet nodig.

2.3.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich de reguliere kabels en leidingen.

2.4 Functionele structuur

2.4.1 Gemengd

In de te handhaven bebouwing aan Ruimzicht en Het Zicht geldt in de plint een gemengde bestemming, die de volgende activiteiten toestaat:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' als opgenomen in bijlage 2 van de regels met uitzondering van garagebedrijven tenzij in dit artikel anders is bepaald;
  • b. dienstverlening;
  • c. maatschappelijk, waaronder wordt begrepen:
  • d. bibliotheek;
  • e. medische en paramedische voorzieningen, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan functies die niet kunnen worden aangemerkt als 'andere geluidgevoelige gebouwen' als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  • f. openbare dienstverlening;
  • g. religie;
  • h. verenigingsleven;
  • i. welzijnsvoorzieningen, gericht op sport, cultuur en maatschappelijk welzijn.
2.4.2 Wonen

Het plangebied is voornamelijk in gebruik voor woningen. In totaal gaat het om 114 sociale huurwoningen in eigendom van Staedion.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk beschrijft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie, regio en de gemeente. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 1 juli 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft vervangen. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende vier prioriteiten worden onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling is in de NOVI ook een uitvoeringsagenda opgenomen. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.

Het abstractieniveau van de NOVI is van een andere orde dan de thema's die in het plangebied spelen. Toch kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan aansluit bij de uitgangspunten uit de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.


De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving


Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.


De ontwikkeling op deze locatie is een stedelijke ontwikkeling als genoemd in artikel 6.10 van de verordening. Voor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 5.3.1.

Op grond van artikel 6.9 (Ruimtelijke kwaliteit) van de provinciale verordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

- De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

- Als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

1. Zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

2. Het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1. Een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
2. Het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan is onderdeel b van toepassing. De ruimtelijke kwaliteit blijft ten minste gelijk door een zorgvuldige inpassing. Dit blijkt uit hoofdstuk 5.

Ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsbeleid

De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening bevat de provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Het betreft grotendeels de regels die nu nog zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, die in werking is getreden op 1 april 2019. Van 11 mei tot en met 22 juni 2020 heeft het ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Momenteel worden de ingediende zienswijzen verwerkt. De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. Nu de Provinciale Staten een besluit heeft genomen over de nieuwe ZHOV, zal de huidige omgevingsverordening worden ingetrokken. Met de ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn geen grote inhoudelijke veranderingen beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Wel is zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie en structuur van de Omgevingswet.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's: de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk (verder Agenda) en de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit. Voorts is het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio richtinggevend. MRDH heeft het Investeringsprogramma samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld. Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.

In 2016 is de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals het stoppen van CO2-uitstoot, hergebruiken van afval, permanent leren en een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen. Deze ambities zijn inmiddels in de Agenda verwerkt.

Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:

  • 1. verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. economische vernieuwing;
  • 3. transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • 4. attractiviteit van de regio.

Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.

Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro)regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.

Het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in de Agenda.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" ligt langs de kansenzone Lozerlaan. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt. Het plangebied valt buiten deze zone.

3.2.4.2 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:.

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Scheveningen, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.

Voor het plangebied is het hoofdstuk "Zuidwestflank" van belang. Het plangebied ligt in een gebied waar:

  • de vernieuwing van stadswijken in gang gezet wordt
  • kansen voor verdichting liggen
  • de relatie tussen de stad en het landschap verbeterd kan worden.

Met dit bestemmingsplan wordt vooral invulling gegeven aan de eerste twee genoemde punten.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

In het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig.

3.3.1.1 Monumentale gebouwen

In het plangebied bevinden zich geen monumentale gebouwen.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

1.   Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;

2.   Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.

3.   Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Deze verwachtingen zijn verwerkt in de Haagse bestemmingsplannen door dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie” met verschillende gradaties op te nemen. Het plangebied kent in het geldende bestemmingsplan Bouwlust geen dubbelbestemming voor archeologie. Hiermee is het thema archeologie in dit plangebied niet van toepassing.

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad.2016 (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.

De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.

Elke (vastgoed)ontwikkeling draagt bij aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.

Stedelijke Groene Hoofdstructuur
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.

3.4.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (vastgesteld 16 december 2020, RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. De Nota stadsnatuur is de opvolger van de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (RIS 159450) en vormt een uitwerking van de Agenda Groen voor de Stad (RIS 294705).

Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.

Het plangebied maakt geen deel uit van het netwerk van ecologische verbindingszones. Buiten het plangebied ligt een ecologische verbindingszone langs de rand van sportpark Escamp I. De hoofdboomstructuur ligt langs de Hengelolaan (zie onderstaande afbeelding) ook buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0004.jpg"

Uitsnede kaart Nota Stadsnatuur met rode pijl naar rood omcirkeld plangebied

3.4.3 Bomen

Op 15 april 2021 is de Nota Stadsbomen “Leefkwaliteit voor de stad” (RIS 307827) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het verbeteren van de leefkwaliteit in de stad is een hoofdambitie, die genoemd is in de "Agenda Groen voor de Stad" (RIS 294705). Met het nieuwe beleid voor de stadsbomen wordt deze ambitie concreet ingevuld door twee doelen te stellen:

  • we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk;
  • we willen meer kroonoppervlak in onze stad

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

In hoofdstguk 4.6.8 van deze toelichting is een overizht opgenomen van de bomenbalans in het plangebied,

3.4.4 Natuurinclusief bouwen

De gemeente wil natuurinclusief bouwen in de stad bevorderen (2019, RIS 301953). Bij de evaluatie van juni 2021 (RIS 309253) wordt dit nogmaals bevestigd. Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de verdere stedelijke verdichting die door de verwachte bevolkingsgroei zal plaatsvinden is deze opgave extra actueel. Daarom wil de gemeente Den Haag aandacht voor het toevoegen van groen (met natuurwaarden) op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte.


Met bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij het Puntensysteem voor groen- en natuurinclusief bouwen van toepassing is. Het gaat aan het Steenzicht om nieuwbouw gelegen in de stadszone-woonwijken. Hierdoor dient het te behalen aantal punten voor daken en gevels, verblijf/nestkasten en direct omgeving van het gebouw minimaal resp. 6, 4 en 6 punten te zijn. Deze punten kunnen behaald worden met het toepassen van maatregelen uit de tabel in Bijlage 6 Puntensysteem Natuurinclusief bouwen.

3.5 Water

Diverse beleidsstukken op verschillende schaalniveaus zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

3.5.1 Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

3.5.2 Provincie

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).
3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 2016-2021 Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap” [7] In het Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten werken wij aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en werken we aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.

Ambities:

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft.
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden.
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt.
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën.
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaard. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

3.5.4 Toekomstbestendig Haags water!

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: zorgen dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: Als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf ) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

3.5.5 Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0006.png"  
Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 20121-2025)  

De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.

Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.

3.5.6 Betekenis van het beleid voorhet plangebied


Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Kansen om de waterhuishouding te verbeteren worden beschreven en overlegd en zo mogelijk benut.


Veiligheid en waterkeringen

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

In het gebied zijn geen waterkeringen aanwezig

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt binnen de Eschhofpolder, peil -1.75 m NAP / de boezem van Delfland (-0,43 m NAP). Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen waterbergingsopgave voor het plangebied, maar wel voor het gebied van De Zichten.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen.

3.5.7 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

In de bijlagen bij deze toelichting is als Bijlage 7 toegevoegd een door Antea op 4 november 2021 opgestelde watertoets voor het plangebied.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.3.2 Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0007.png"

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0008.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.

in 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.

Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0009.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in paarkeerstrategie Den Haag 2021-2030 (RIS 308711) Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (RIS309940) en is in oktober 2021 vastgesteld. Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.



Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).

De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio.
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen.
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad.
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen zijn, zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving.
  • Regionaal is de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting.
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.
3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad;
  • 20% middeldure huurwoningen;
  • en een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

Woonagenda 2020-2023

Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. "Haags samen wonen, daar geloven we in".

De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m²) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.7.5);
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.


In de woonagenda zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4.000 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In de woonagenda zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

  • De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw voor de hele stad groeit hierbij mee.
  • Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw.
  • Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
  • Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
  • Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
  • Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

3.8 Economie

Algemeen: Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota "de Kracht van Kwaliteit" (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

  • 1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;
  • 2. een veerkrachtige economische structuur;
  • 3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;
  • 4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.


Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.


Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.


Conclusie
Dit bestemmingsplan is in lijn met de economische visie.

3.8.1 Bedrijven
3.8.1.1 Regionaal en provinciaal bedrijventerreinenbeleid

De regionale productie en werkgelegenheid is voor ruim een kwart aangewezen op bedrijventerrein. Behoud en uitbouw van dit segment van de economie van Haaglanden vraagt dus ook voor de toekomst om een gevarieerd aanbod aan ruimte.

De regionale bedrijventerreinenstrategie bevat naast de ruimtelijk-economische programmering van de regionale bedrijventerreinen ook een afspraak over compensatie van verlies van binnenstedelijk bedrijventerrein. De Haagse bedrijventerreinen Fruitweg, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Uitenhagestraat zijn opgenomen in de categorie “Herstructurering ten behoeve van behoud van bedrijventerreinfunctie”. Binckhorst is opgenomen in de categorie “Transformatie naar gemengd gebied” (p. 148). Transformatie kan alleen plaatsvinden bij voldoende compensatie van bedrijfsruimte elders in de gemeente en/of regio. Aantasting van het huidige areaal bedrijventerrein wordt onderworpen aan een “nut-en noodzaakanalyse” met als insteek “nee, tenzij”. (p. 145)

Deze aanvullingen zijn opgenomen in het regionaal structuur plan (RSP). Over Scheveningen Haven is in de tekst van het RSP opgenomen dat gezien het specifieke karakter het te transformeren zeehaventerrein in Scheveningen Haven gecompenseerd kan worden in de Rijnmond.
Het RSP geldt als een structuurvisie, zoals is omschreven in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Het provinciale bedrijventerreinenbeleid is er via de Omgevingsvisie op gericht:

  • 1. Het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen.
  • 2. Het beter benutten van bestaande, kwalitatief goede bedrijventerreinen en het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.
  • 3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen.

1. Een deel van de bedrijventerreinen sluit niet goed aan op de vraag van bedrijven, terwijl zachte, mogelijk gewenste plannen onbenut blijven. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 schept de provincie de mogelijkheid van transformatie en functiemenging om te transformeren, om beter te kunnen inspelen op de vraag, onder andere naar gemengde woon-werkmilieus en vestigingsplaatsen voor 'new economy'. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet onevenredig worden geschaad.

Bedrijventerreinen waar bedrijven gevestigd zijn van categorie 3 en hoger (HMC) en watergebonden bedrijven, mogen onder voorwaarden worden getransformeerd naar een andere functie. Het aantal hectare dat wordt getransformeerd, moet door de gemeente wel worden gecompenseerd, tenzij aangetoond kan worden dat er geen behoefte is. Deze behoefte moet zijn afgestemd in regionaal verband en aangegeven moet worden waar de eventuele compensatie zal plaatsvinden (artikel 6.12 Omgevingsverordening).

Bij het beoordelen van nieuwe plannen kijkt de provincie, de Ladder voor duurzame verstedelijking indachtig, naar kwantiteit en kwaliteit.

2. Het beter benutten van bestaande, kwalitatief goede bedrijventerreinen en het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad. Om bedrijventerreinen nu en in de toekomst optimaal te kunnen benutten is aandacht voor de volgende aspecten nodig:

  • Zorgvuldig ruimtegebruik: voorrang geven aan het opvullen van leegstand en leegstaande kavels d.m.v. het toepassen van de Ladder als er nieuwe niet bedrijfsmatige functies worden voorgesteld.
  • Vestigingsklimaat: behouden en verbeteren van de kwaliteit conform de eisen van de ondernemers en sectoren.
  • Voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen en verduurzamen.
  • Transformatie en functiemenging.

3. Bedrijventerreinen kunnen een bijdrage leveren aan energie- en klimaatopgaven. Maatregelen voor een toekomstbestendig bedrijventerrein, het verduurzamen, zoals collectieve energie (besparing en opwekking) en een collectief glasvezelnetwerk, kunnen efficiënter gezamenlijk worden uitgevoerd. Deze zaken kunnen via de BIZ gefinancierd worden als dat van te voren in het programma is opgenomen. Als er geen BIZ aanwezig is op het terrein zijn er aparte draagvlakonderzoeken nodig om dit gezamenlijk te kunnen bereiken. Bedrijven maken samen gebruik van voorzieningen en de openbare ruimte, daar is veel winst te behalen.

3.8.1.2 Stedelijk bedrijventerreinenbeleid

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de werkgelegenheid binnen de gemeente Den Haag. Van de ruim 255.000 arbeidsplaatsen in de stad bevinden er zich ruim 34.000 op de bedrijventerreinen, hetgeen neerkomt op ruim 13% van de totale werkgelegenheid (op 1 januari 2014).

Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om de ondernemers die gebonden zijn aan de stad in de stad zelf te faciliteren. Hiervoor zijn de bedrijventerreinen Uitenhagestraat, Laakhaven-Centraal en een gedeelte van de Binckhorst (tot 2020) aangewezen. Voor de niet direct aan de stad gebonden bedrijvigheid zijn de bedrijventerreinen Forepark-Middenweg, de bedrijfslocaties in de wijk Ypenburg, Westvlietweg I, II en III, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Scheveningen-Haven aangewezen. Deze gebieden fungeren als opvang voor bedrijven die niet makkelijk zijn te mengen met andere functies zoals wonen.

De toenemende leegstand van vooral kantoorpanden op de bedrijventerreinen zorgt voor minder activiteiten en voor troosteloze plekken op de bedrijventerreinen. Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om op de bedrijventerreinen te komen tot meer menging van functies. Het mengen moet wel op een dusdanige wijze gebeuren dat de verschillende functies elkaar niet in de weg staan. Om de bestaande bedrijventerreinen vitaal te houden wordt niet alleen aandacht besteed aan functiewijziging, maar ook aan herstructurering ten behoeve van het behoud van de bedrijvenbestemming.

3.8.1.3 Bedrijfshuisvestingsstrategie

In de Bedrijfshuisvestingsstrategie Den Haag (RIS303177, vastgesteld op 17 oktober 2019) wordt geconstateerd dat Den Haag een tekort heeft aan bedrijfsruimte en dat het bestaande aanbod verouderd is. Meer ruimte voor bedrijvigheid is belangrijk voor de werkgelegenheid en levendigheid voor de huidige en de toekomstige inwoners van de stad. Belangrijke elementen van de bedrijfshuisvestingstrategie zijn:

  • 1. Economische groei stimuleren door behoud van bestaande bedrijvigheid en het toevoegen van geschikte bedrijfshuisvesting;
    • a. Tot 175.000 m² op bestaande bedrijventerreinen
    • b. 50.000 m² in de wijken
    • c. Onderzoek naar mogelijkheden op de Vlietzone
    • d. Regionale samenwerking op het gebied van gezamenlijke marketing, promotie, schuifruimte en programmering;
  • 2. Bijdragen aan de verstedelijkingsopgave door functiemenging, in de stad;
  • 3. Bijdragen aan de duurzaamheidsopgave van de stad door het verduurzamen van bedrijfshuisvesting te stimuleren.


In de nota is beleidsmatig vastgelegd dat de gemeente op locaties met bestemming bedrijf en gemengd zeer terughoudend omgaat met transformatie van panden of delen van panden die geschikt zijn voor bedrijfsfuncties naar andere bestemmingen.

Deze nota behandelt bedrijfshuisvesting. Daarvan zijn detailhandel, kantoren en leisure uitgesloten.

3.8.1.4 Kleinschalige bedrijvigheid

Het ondersteunen en faciliteren van beginnende en kleinschalige bedrijvigheid vormt de kern van het economische beleid in de wijken. Vergroting van het aanbod aan kleinschalige bedrijfsruimte vormt daarbij een prioriteit. Daarvoor is het Actieprogramma Kleinschalige Bedrijfsruimte opgesteld (RIS181978).

Met dit actieprogramma wordt ingezet op de realisatie van kleinschalige bedrijfshuisvesting. Om de ondernemers die actief zijn in de ambachtelijke bedrijfsactiviteiten zo goed als mogelijk te faciliteren, ligt de focus op de categorieën verzamelgebouw, bedrijvenhof en solitaire panden. Gestreefd wordt naar het toevoegen van bedrijfsruimte in de stadsdelen Escamp, Scheveningen, Segbroek, Loosduinen en Centrum. Uit onderzoek van de Stec Groep naar de behoefte aan kleinschalige bedrijfsruimte in Den Haag (2016) blijkt dat zij op basis van een aanbodanalyse en vraagraming een uitbreidingsvraag verwachten van ca. 30.000 tot 50.000 m2 in de periode tot en met 2026. Kleinschalige bedrijfsruimte in dit soort panden is van belang omdat nabijheid van de eigen woning en het verzorgingsgebied belangrijke locatie-eisen zijn van gebruikers van dit type bedrijfsruimte.

Onder kleinschalige bedrijfsruimte wordt verstaan een verblijfsruimte, waarin werkzaamheden overwegend zijn gericht op vervaardiging, verwerking en/of opslag en distributie van goederen. Te denken valt aan ruimten voor aannemers, loodgieters, ambachten, drukkerijen, bouw, groothandel, kleine industrie, reparatie etc. Kantoren en panden waar kantoorachtige activiteiten plaats vinden, behoren niet tot de definitie van bedrijfsruimte. Ook winkels en horecapanden, showrooms met verkoop aan particulieren en andere bebouwing met een commerciële functie ten behoeve van de finale consument vallen buiten deze categorie.

Bedrijfsverzamelgebouwen zijn belangrijk voor startende ondernemers als betaalbaar onderkomen. De gemeente brengt mogelijke locaties voor nieuwe kantoren en bedrijven in kaart en stimuleert de ontwikkeling er van. Voor bedrijven in de maakindustrie denkt de gemeente mee in de huisvestingsmogelijkheden.

Mogelijkheid van bedrijfsruimten in de wijken gaat conform de locatietypologie in de functiemengingstrategie (RIS 127027). De typologie komt er op neer dat bedrijfsruimte groter dan +/-500 m2 zich alleen op een bedrijventerreinen kan vestigen. De bedrijvigheid tussen 100 en 500 m2 moet zich kunnen vestigen langs de doorgaande wegen in Den Haag. Kleinschalige bedrijvigheid met minder dan +/-100 m2 moet zich kunnen vestigen in de woonstraten in de buurt.

Conclusie

Het doel van dit bestemmingsplan is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur en een actueel juridisch-planologisch kader te bieden. In het plangebied zijn diverse bedrijfsmatige activiteiten bestemd via bedrijfsbestemmingen en gemengde bestemmingen. Als bijlage bij de regels is de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging opgenomen waarin toegestane bedrijven in de categorieën A en B genoemd zijn.

3.8.1.5 Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Zie hiervoor ook de bijlagen bij de regels.

3.8.2 Detailhandel
3.8.2.1 Provinciaal beleid

Het provinciale detailhandelsbeleid is verwoord in de provinciale Omgevingsvisie. De kern van het beleid ligt in de concentratie van detailhandel in de centra van dorpen en steden, uitgezonderd goederen van een aard en omvang die fysiek niet in te passen zijn in centra. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve versterking een doorlopende opgave is.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te versterken centra', 'te optimaliseren centra' en 'overige centra'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te versterken centra

Het toekomstperspectief voor de 'te versterken centra' is over het algemeen goed. Het provinciale beleid richt zich op behoud en versterking van de (boven)regionale positie van deze centra. Kwantitatieve uitbreiding is in deze centra mogelijk, maar dient altijd weloverwogen plaats te vinden. De Ladder voor duurzame verstedelijking blijft hiervoor een belangrijk instrument. Ontwikkelingen in deze centra moeten niet leiden tot onaanvaardbare leegstandseffecten in andere centra. Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich ten op zichte van de andere centra. Ook hebben deze twee centra een grote aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. De andere centra in deze categorie vervullen vooral een regionale functie. Nieuwe ontwikkelingen zouden ook bij dat profiel moeten passen. Te versterken centra van de provinciale hoofdstructuur bestaat op dit moment uit elf locaties:

    • 1. Internationale centra: Den Haag binnenstad en Rotterdam binnenstad;
    • 2. Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
    • 3. Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De 'te optimaliseren centra' nemen een prominente positie binnen de structuur in en zijn van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De omvang van het winkelareaal in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen te veel in omvang toegenomen in relatie tot hun verzorgingsfunctie maar missen een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van niet-dagelijkse artikelen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra.

Het winkelbestand in deze centra zou bij voorkeur niet moeten uitbreiden en zich primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities moeten nastreven. Een belangrijke opgave ligt in het terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave per centrum, waarbij de provincie via het Actieplan detailhandel Zuid-Holland en het Actieprogramma Slim Ruimtegebruik ondersteuning kan bieden.

Overige centra

De overige centra vervullen een lokale functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben een meerwaarde voor de leefbaarheid van de kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging.

Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen

Ruimtelijke ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard gaan, worden in de toelichting op het bestemmingsplan onderbouwd via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit in het verzorgingsgebied, alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel primair binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland en wordt zo nodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. Voor de binnensteden van Rotterdam en Den Haag ligt de grens voor het aanvragen van advies bij de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland vanwege eerdergenoemde redenen op 4000 m2 bvo.

Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, beoordeelt de provincie de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

In de Verordening Ruimte zijn PDV-locaties (Perifere Detailhandelsvestigingen) aangeduid voor grootschalige woongerelateerde detailhandel. Tuincentra en bouwmarkten kunnen onder voorwaarden op bedrijventerreinen gehuisvest worden. Binnen Zuid-Holland zijn 2 Grootschalige Detailhandelsvestingen (GDV) aangewezen: Alexandrium II en een deel van de Haagse Megastores.

3.8.2.2 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.

Het door het Stadsgewest Haaglanden in november 2013 vastgestelde Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 blijft uitgangspunt voor het beleid in de regio.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'.

3.8.2.3 Gemeentelijk beleid

In lijn met het provinciale en regionale beleid is de Kadernota detailhandel Den Haag “De Haagse hoofdwinkelstructuur centraal” (RIS 300626) is in 2018 vastgesteld. Met de Kadernota Detailhandel worden de ruimtelijke (juridisch-planologische) beleidskaders aangegeven voor de vestiging en ontwikkeling van de detailhandel in Den Haag in de toekomst. Daarbij staat de hoofdwinkelstructuur centraal. Alle inspanningen zijn erop gericht om de winkelstraten in deze hoofdwinkelstructuur te versterken en vestiging van nieuwe winkels zoveel mogelijk te concentreren in deze hoofdwinkelstructuur.

Onderdeel van de beleidscyclus voor detailhandel zijn de detailhandelsmonitor Den Haag en het actieprogramma Den Haag Winkelstad. De monitor analyseert periodiek alle winkelgebieden. Hiermee worden trends en ontwikkelingen in de Haagse winkelgebieden gesignaleerd, waarmee de hoofdwinkelstructuur herijkt kan worden. Het actieprogramma legt de inzet ten aanzien van de versterking van de winkelgebieden periodiek vast.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het hoofdwinkelstructuur. De winkelruimte die in de bestaande toestand aanwezig is, zal gehandhaaft blijven.

Ambulante handel

In de nota Markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 “De straat verdient het: handel in de buitenruimte” (RIS283882) heeft de gemeente de ambitie uitgesproken meer ruimte te willen bieden aan ambulante handel. Straathandel zorgt voor reuring en dynamiek op straat, verhoogt de aantrekkelijkheid van de stad voor bewoners en bezoekers en schept werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De uitwerking van deze nota is in de Straathandelsverordening Den Haag 2017 (RIS295091) vastgelegd.

Doel van de Straathandelsverordening Den Haag 2017 is het stimuleren van economische activiteiten, het bieden van een gelijk speelveld, kansen aan zittende en nieuwe ondernemers, het garanderen van de leefbaarheid voor bewoners, het corrigeren van in het verleden ontstane scheefgroei en het realiseren van een straatbeeld dat past bij de dynamiek van een grote stad.

In het plangebied is geen ambulante handel aanwezig.

3.8.3 Horeca
3.8.3.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2021-2023

Het Uitwerkingsplan 2021-2023 (RIS 308628) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan is geen de volgende passage reelvant voor het plangebied.

Daghoreca op aantrekkelijke plekken

Koffietenten, lunchzaken en terrassen kunnen met hun wijkverzorgende karakter de leefbaarheid van de directe woonomgeving vergroten. Bij kleinschalige daghoreca initiatieven (categorie licht en max. 250 m2) in niet-woon panden op locaties die inwoners van Den Haag zelf graag bezoeken, zoals parken en landgoederen, recreatiegebieden, pleinen en speeltuinen, die een positief effect hebben op de leefbaarheid, zal met de initiatiefnemer worden meegedacht of realisatie mogelijk is.

In het betreffende plangebied "Steenzicht en Ruimzicht" wordt voldaan op het horecabeleid zoals verwoord in de horecavisie.Het bestemmingsplan maakt conform de feitelijke situatie 400 m² horeca in de categorie Licht mogelijk.

3.8.4 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.

Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.

Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.

Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1500 m2 bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.

Toetsing

De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Voor het betreffende plangebied "Steenzicht en Ruimzicht" is niet in de vestiging van zelfstandige kantoren voorzien.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Welzijn en zorg

Beleidsplan Zorg, Jeugd en Volksgezondheid ''Gezond en Veerkrachtig'' Den Haag 2019-2022 (RIS303812)

Den Haag is de stad waar iedereen erbij hoort en zelfstandig mee kan doen in de eigen wijk en in de stad. De juiste ondersteuning en hulp is toegankelijk, betaalbaar, dicht bij huis en tijdig. Informatie, advies, hulp en ondersteuning vinden zoveel mogelijk in de wijk plaats. We zetten in op een verschuiving van (gespecialiseerde) hulp en ondersteuning bij een instelling, naar brede passende ondersteuning in de eigen leefomgeving.

In 2018 zijn het Centrum Jeugd en Gezin, de Wmo-uitvoeringsorganisatie en het Centraal Coördinatiepunt samengevoegd tot één wijkgerichte organisatie Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning (JMO). Inwoners van alle leeftijden kunnen hier terecht voor alle hulp en ondersteuning, inclusief de periodieke onderzoeken voor kinderen, voor vragen over jeugdgezondheidszorg, opvoeding en jeugdhulp.

Voor inwoners in een kwetsbare positie komt er een basisinfrastructuur van het Haagse welzijn, waar zij terechtkunnen voor informatie over alle voorzieningen in de wijk, voor vragen over welzijn en ondersteuning. Deze ondersteuning wordt geboden vanuit de Servicepunten XL. Aan de hand van de kenmerken van de wijk wordt een aantal Servicepunten XL doorontwikkeld.

Het brede kader van dit nieuwe beleidsplan maakt het mogelijk om het Beleidsplan Jeugd 2018-2020 'Haagse jeugd samen aan zet' (RIS298573) hieraan te verbinden. Met dit beleidsplan wordt voldaan aan de wettelijke verplichting zoals die is verwoord in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet én de Wet publieke gezondheid.

In "Steenzicht en Ruimzicht" worden functies die dienen ter ondersteuning en hulp van wijk- en buurtbewoners mogelijk gemaakt in Ruimzicht.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

Met het programma Creatieve Stad Den Haag (Rv 32 - 2010; RIS 170136) stimuleert de gemeente de creatieve sector in de stad. Voor de creatieve industrie zijn gebieden met gemengde 'rommelige' milieus en voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijke omgeving favoriet als vestigingsplaats. In dit bestemmingsplangebied is een geschikt milieu voor de creatieve sector aanwezig. Dat moet gekoesterd worden. Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor welzijnsvoorzieningen gericht op sport, cultuur en maatschappelijk welzijn. Daarnaast zijn binnen de bestemming Gemengd tentoonstellingsruimten en presentatieruimten mogelijk.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Sportnota 2015-2030 (RIS 283153)

De Haagse sport is aantrekkelijk, toegankelijk en bereikbaar voor alle Hagenaars. De Hagenaar moet een leven lang kunnen sporten. Om dat te bereiken is het van belang aan te sluiten op de wensen, behoeften en mogelijkheden van alle inwoners. Dit betekent dat drempels, die sommige groepen ervaren om te sporten, moeten worden weggenomen. En ook dat er aansluiting wordt gezocht met andere terreinen, organisaties en maatschappelijke doelen.

Om dit mogelijk te maken, moeten inspanningen geleverd worden door:

  • Sport-inclusief denken: het besef dat sport en bewegen kan helpen bij tal van maatschappelijke vraagstukken dient breed omarmd te worden, zowel in de sport als in andere sectoren.
  • Maatwerk en innovatie: de huidige samenleving - die zich kenmerkt door complexiteit, diversiteit en snelle veranderingen - vraagt om de inzet op slimme verbindingen en passende methoden die aansluiten bij de stad, bij specifieke organisaties en bij de wijk en zijn bewoners.
  • Eigentijdse sportvoorzieningen: de verwachte bevolkingstoename in Den Haag vraagt om effici‘nt ruimtegebruik. Dat betekent nadrukkelijke inzet op multifunctionele, duurzame en laagdrempelige sportvoorzieningen, op medegebruik en op sportief gebruik van buitenruimte.
  • Verenigingssport benadrukken: de sportverenigingen vormen ht fundament van de Haagse sport en moeten worden gekoesterd en ondersteund, zonder daarbij andere sportverbanden (de zogeheten anders en niet georganiseerde sport) en sportbehoeften te veronachtzamen.

Het aantal inwoners van Den Haag stijgt de komende jaren verder en de gemeente wil dat de sportdeelname (aanzienlijk) toeneemt terwijl de daadwerkelijke behoefte in het algemeen afneemt . Dit betekent dat de beschikbare sportruimte behouden moet blijven en voor zover mogelijk effici‘nter worden gebruikt. Hiervoor zijn diverse maatregelen te treffen, zoals herontwikkelingen van bestaande terreinen, aanleg van kunstgras, realiseren van tijdelijke sportvoorzieningen e.d. Voor wat betreft de fysieke situatie dient er aandacht te worden besteed aan:

  • Het optimaliseren van de toegankelijkheid van de sportaccommodaties voor Hagenaars met een beperking;
  • efficient gebruik van sportaccommodaties bevorderen;
  • Verbetering kwaliteit (verenigings)accommodaties door stimuleren van onderhoud en energiebesparende maatregelen:
    • 1. Stimuleren van de aanpak van het onderhoud van verenigingsopstallen.
    • 2. Stimuleren voor het aanbrengen van energiebesparende maatregelen op/aan verenigingsaccommodaties.
  • Verbeteren van de toegankelijkheid van sportparken door het wegnemen van hekken;
  • Voortzetten van de lijn om laagdrempelige sportieve mogelijkheden in de buitenruimte te realiseren;
  • Het ondersteunen van de maatschappelijke wijkfunctie van sportverenigingen.

In "Steenzicht en Ruimzicht" biedt binnen de bestemming Gemengd mogelijkheden voor de vestiging van bijvoorbeeld sportscholen.

3.11.2 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)

Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96

Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.]

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


In dit bestemmingsplan worden binnen diverse bestemmingen speelvoorzieningen toegestaan.

3.12 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)

Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit doet de gemeente in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld.

Energie 

Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen wordt beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen en zonneboilers heeft, groen is of anders wit.

De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie warmte (RIS310442) vastgesteld is voor dit deel van de stad. Omdat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden is het gebruik van hoge temperatuur stadsverwarming onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande woningen en gebouwen.

Platte daken op de locatie dienen optimaal gebruikt te worden voor energievoorziening (elektriciteit, warm water) in combinatie met groene, blauwe en/of witte daken.

Den Haag voert duurzaambouwenbeleid met de integrale prestatie-instrumenten GPR of BREEAM. De ambitie voor GPR is minimaal een 8 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en 9 voor energie. Wordt gekozen voor BREEAM dan is de norm minimaal vier sterren. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat ziet dat dit gangbaar is. Deze instrumenten helpen om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelende partijen. Bij een hogere prestatie kan korting gegeven worden op legeskosten.

Leefomgeving

Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en een sterke vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud. Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning). Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangenaam omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Het behalen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond wordt steeds belangrijker.

Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS 305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.

Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur. Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte stellen we een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur. Natuurinclusief denken én werken wordt zo steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel van het ontwerpproces. De Natuurkansenscan is opgenomen in bijlage 6 van de Nota Stadsnatuur.

Stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. Dit netwerk is uiteraard voor planten en dieren belangrijk. Maar het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van een ieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Als je aan toekomstbestendigheid denkt dan is het allereerst van belang om de basis goed te behouden en deze basis daarnaast te versterken. Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. De bijdrage van bomen aan de leefkwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Dit is te meten met het kroonoppervlak. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. De boom groeit anders niet goed, kan niet goed presteren, sterker nog, hij kan overlast veroorzaken. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren. Ook op particulier terrein liggen hiervoor kansen.

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag bevordert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 288182). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de toenemende stedelijke verdichting is deze opgave extra actueel. Extra natuur op en aan gebouwen levert een bijdrage aan de instandhouding van soorten, aan het reduceren van hittestress en wateroverlast, aan de natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen.

Het besluit over het Puntensysteem Groen- en Natuurinclusief bouwen (RIS301953) beschrijft het aantal punten dat op een locatie behaald moet worden. Dit is afhankelijk van de footprint, hoogte en het soort stedelijk gebied. Het puntensysteem beschrijft de maatregelen waar uit gekozen kan worden. De herontwikkeling van De Venen geldt als grootschalige ontwikkeling.

Door natuurinclusief bouwen (bijv. groen dak) te combineren met duurzame energievoorziening (bijv. PV-panelen) is extra winst te behalen door een betere isolatie voor de gebouwen en hogere opbrengst van PV-panelen.

Mobiliteit

Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking. Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad. De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de 48 bestemmingsplan Steenzicht en Ruimzicht (concept) omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.

Den Haag zet in op actieve en duurzame mobiliteit, zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). Dat betekent o.a. dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-Ov-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte en de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, OV en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, Hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, (bak)fiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag. 

De bestaande voet- en fietspaden zijn niet altijd optimaal. Soms is er onderhoud nodig, of een verbetering van de verkeersveiligheid. De aandacht ligt daarom op het verbeteren en versterken van de loop- en fietsverbindingen maar ook op een logische ontsluiting van het autoverkeer.

We verbeteren met name de verbindingen naar bestemmingen als winkels, scholen, groen, zorg en OV-haltes. Een aantrekkelijk netwerk maakt de wijk makkelijk 'beloopbaar en 'befietsbaar'. We maken waar mogelijk bredere stoepen, en er komen doorsteken, bruggen en verbindingen om het netwerk compleet te maken. Het oversteken van drukke wegen moet makkelijker en veiliger worden. Routes worden aantrekkelijker ingericht, met meer voorzieningen (bankjes, fietsenstallingen). Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de groenstructuren in de buurten.  

Belangrijke voorwaarde voor het fietsen is om goede, toegankelijke en veilige fietsenstallingen te hebben zowel bij woningen als bij OV-haltes en voorzieningen. Ook is het belangrijk om mensen meer vertrouwd met fietsen te maken, omdat niet iedereen er bekend mee is of ervaring mee heeft.

Bij gemotoriseerd vervoer zetten we versneld in op schonere alternatieven. Met deze maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit na.

Grondstoffen

Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement. De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.

Duurzaam bouwen in Den Haag

Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatie Deze energieprestatie is de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 1 januari 2021 dient alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, te voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

Circulair bouwen 

Het Rijk heeft een forse ambitie: Nederland 100% circulair in 2050 (met als tussenstap 50% circulair in 2030). Den Haag zet in het Grondstoffenplan (RIS310284) stappen uiteen om te komen van afval tot grondstof, o.a. op het gebied van bouw- en sloopafval. Alles wat we nu weggooien kan de grondstof zijn voor iets nieuws. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Gemeente Den Haag doet daarnaast mee in het Programma Samen Versnellen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, en is één van de mede-ondertekenaars van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen. Er wordt daarbij o.a. ingezet op biobased bouwen (gebruik maken van materiaal dat CO2 opslaat en hernieuwbaar is) en geïndustrialiseerd conceptueel bouwen (bouwproductie versnellen en milieu-impact verlagen). 

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het duurzaamheidsbeleid.Bij de uitwerking naar bouwplannen kan nog een verdiepingsslag plaatsvinden,

Hoofdstuk 4 Wet en regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.

Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.

De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.

Er is een vormvrije - m.e.r.-beoordeling gemaakt, omdat de herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw en commerciële functies valt te kwalificeren als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. De aanmeldnotitie is als Bijlage 2 aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.

De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling en planologisch worden vastgelegd met dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiele effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Met deze conclusie hebben wij besluit van 15 april 2022, onder nummer DSB 10301114 ingestemd

Natura 2000 gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0010.png"

Afbeelding: deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal

In het plangebied is de locatie [Westduinpark inclusief Bosjes van Poot Wapendal/ Meijendel & Berkheide gelegen/Solleveld & Kapittelduinen] welke onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied.

Conclusie

Het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" betreft een ontwikkelingsplan waarin een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied, waardoor er geen effect is op de Natura 2000-gebieden door de voorgestane planologische ontwikkeling.

Er is een vormvrije - m.e.r.-beoordeling gemaakt, omdat de herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw en commerciële functies valt te kwalificeren als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.. De aanmeldnotitie is als Bijlage 2 aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.

De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling en planologisch worden vastgelegd met dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiele effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Met deze conclusie hebben wij besluit van 15 april 2022, onder nummer DSB 10301114 ingestemd

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.

Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.

Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijdsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.

Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in

werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluiten-lijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.

Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Ook zijn er binnen het plangebied of in de directe omgeving geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan daarom eveneens achterwege blijven.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, waarbij in artikel 1.2 lid 1 van het Besluit geluidhinder de geluidgevoeligre gebouwen worden benoemd.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Procedure hogere waarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Uit onderzoek is overigens gebleken, dat in het plangebied geen locaties zijn, waar mogelijk nieuwbouw in geluidsbelaste situaties voorkomen.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

Ruimzicht

In het hart van de Zichten liggen twee woonblokken aan de straten Ruimzicht en Het Zicht. Deze blokken hebben woningen boven winkel- en bedrijfsruimtes. De ambitie is deze twee blokken middels een casco-transformatie weer toekomstbestendig te maken. Daarnaast is het uitgangspunt om de blokken onderling te koppelen waardoor de hoeveelheid bedrijfs- en maatschappelijke ruimte in de buurt toeneemt.

Steenzicht

Binnen het stratenpatroon wordt de strokenverkaveling getransformeerd naar half open bouwblokken. Uitgangspunt is het organiseren van de diverse woningtypes en bijbehorende functies in orthogonale of haakvormingen gebouwen rondom een groene collectieve binnentuin: de ontmoetingsplaats voor de blokgemeenschap en een veilige speelplek voor kleine kinderen. Onder de binnentuin liggen de parkeerplaatsen en gezamenlijke fietsenstaling. Deze bouwblokken vormen de ruimtelijke eenheid in de buurt.

De voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een beperkte wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen (zie paragraaf 4.2) en daarmee tot wijzigingen in de concentraties luchtverontreinigende stoffen.

De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit betreft de Wet milieubeheer (Wm). Hierin zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd voor verschillende luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) de belangrijkste zijn. De wettelijke grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen.

Onder de Wm valt de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In deze regeling zijn activiteiten opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen of de ontwikkeling van kantoorruimte met een bruto vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2. Deze ontwikkelingen hoeven niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 305 woningen. Daarmee valt de ontwikkeling binnen de regeling NIMB en is geen toetsing aan de grenswaarden van luchtkwaliteit nodig, omdat er geen significante verandering in de achtergrondconcentraties wordt verwacht.

De Wereldgezondheidsorganisatie (of WHO) adviseert strengere normen dan de Europese Unie. De maximale normen voor fijnstof volgens de Wereldgezondheidsorganisatie bedragen 20 ìg/m³ voor PM10 en 10 ìg/m³ voor PM2,5. Aan deze normen wordt ter plaatse van het plangebied in 2030 voldaan. De verwachte oplevering van het bouwplan zal hmedio 2024 plaatsvinden waarbij de fijnstofconcentraties al richting de adviesnormen van de Wereldgezondheidsorganisatie verschuiven.

Met betrekking tot fijn stof PM10 blijkt uit dit rapport dat de ontwikkeling ten gevolge van het bestemmingsplan ten opzicht van de autonome ontwikkeling op alle plaatsten in het gebied een niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft. De planbijdrage is kleiner of gelijk aan [1,2] µg/m3. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven.

Met betrekking tot stikstofdioxide NO2 blijkt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan voorstaat een niet in betekenende mate invloed heeft op de concentratie. De bijdrage is overal kleiner [1,2] µg/m3. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (zie ook bijlage 2 van de Wet Milieubeheer) vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de toenames in stikstofdioxide en fijn stof zeer beperkt zijn en in 2030 voldoen aan de WHO normen. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit

Door het adviesbureau Antea is op 11 januari 2022 een stikstofonderzoek uitgevoerd. De daarvan opgestelde memo is als Stikstofonderzoek toegevoegd aan deze toelichting. Uit de met gebruik van de Aerius Calculator uitgevoerde berekening blijkt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunning noodzakelijk. De AERIUS-berekeningen maken deel uit van de in de bijlagen van deze toelichting opgenomen memo.

4.6 Natuurbescherming

4.6 Groene waarden

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk van deze aspecten wordt hierna ingegaan.

4.6.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

De kortste afstand tussen het plangebied en een Natura2000-gebiedbedraagt circa 3,5 kilometer.

4.6.2 Natuurnetwerk Nederland

Om de nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 , geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0011.png"

Het plangebied is op geruime afstand van het dichtsbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gelegen, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het Natuurnetwerk Nederland.

4.6.3 Soortenbescherming

Verder heeft de Wnb de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De wet gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.

Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

4.6.4 Bescherming bossen

De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

4.6.5 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

Het plangebied is in 1998 onder de werking van de Boswet geplaatst.

4.6.6 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 -in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.

4.6.7 Bescherming bomen

In de op grond van de Gemeentewet door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de APV van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

4.6.8 Bomenbalans in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0012.png"

  • Donkergroen: te handhaven bomen
  • Rood: te kappen bomen
  • Lichtgroen: te planten nieuwe bomen (compensatie voor de te kappen bomen)

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Door het adviesbureau SL is een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd De conclusies van dit onderzoek zijn in hoofdstuk 3.5 van de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen m.e.r. en luiden als volgt: In de huidige situatie is de functie wonen aanwezig en deze functie blijft in de plansituatie gehandhaafd. Binnen het plangebied komen ten hoogste lichte verontreinigingen met verschillende stoffen voor. Aangezien het beperkte verontreinigen betreffen en de functie (wonen) van het plangebied gehandhaafd blijft, zijn sanerende maatregelen of nader onderzoek niet nodig. Daarmee worden geen belangrijk negatieve gevolgen ten aanzien van het aspect bodem verwacht.

4.8 Wind en bezonning

Onderdeel van de toetsing van stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de normen voor wind en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

4.8.1 Wind

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. De gemeente sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van wind aan bij de NEN 8100.

In deze norm is een beslismodel weergeven wanneer een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn:

  • gebouwen hoger dan 30 meter: windonderzoek nodig
  • beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is
  • onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is.

De vraag of windonderzoek voor Steenzicht nodig is, is voorgelegd aan de specialist van de gemeente. In de NEN norm wordt onder '5.2 beschutting' het volgende vermeld:

  • Het oppervlak dat obstakels als bomen (kruinen) en gebouwen beslaan, bedraagt 20% of meer van het totale oppervlak binnen een straal van 300 m.
  • het bouwwerk steekt niet meer dan 50% uit boven de gemiddelde hoogte van de obstakels binnen een straal van 300 meter.

De nieuwbouw van maximaal 23 meter (één bouwblok langs de groenstrook) steekt ongeveer 11 meter boven zijn omgeving uit. Hiermee wordt voldaan aan het tweede punt en kan gesteld worden dat de nieuwbouw beschut ligt. Dit gegeven samen met het feit dat de nieuwbouw op voldoende afstand van de kust ligt, maakt dat de gemeentelijke specialist stelt dat windonderzoek niet noodzakelijk is.

4.8.2 Bezonning

De realisatie bouwwerken kunnen gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van eer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning op gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving. De realiseren nieuwbouw is weliswaar met maximaal 23 meter lager dan 25 meter, maar omwille van een goede ruimtelijke ordening is toch onderzoek uitgevoerd.

Voor de te realiseren nieuwbouw (Steenzicht) is door Peutz een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 10 Bezonningsonderzoek deze toelichting toegevoegd. Dit onderzoek toont aan dat aan de Haagse bezonningsnormen wordt voldaan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.4 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.5 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

5.2.1 Beschrijving van het plan

Het college heeft op 07-05-2021 ingestemd met de Nota van Uitgangspunten (NvU) voor de ontwikkeling van De Zichten (RIS308508). Daarna heeft het college de commissie per brief geïnformeerd en is de NvU besproken in de commissie Ruimte van 13-07-2021. De volledige NvU is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Daarnaast is het projectdocument voor Dreven-Gaarden-Zichten fase 1 is door het college, onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van de bijbehorende grondexploitatie Dreven-Gaarden-Zichten fase 1 (SBK nummer ES-156), op 21 december 2021 vastgesteld (RIS311092) Dit is een uitvoeringsbesluit voor de eerste 10 jaar van de totale gebiedsontwikkeling Dreven-Gaarden-Zichten en de realisatie van ruim 50% van het beoogde programma.

Op basis van de randvoorwaarden uit de NvU zijn regels voor het plangebied opgesteld in dit bestemmingsplan. De randvoorwaarden kaart uit de NvU is hieronder opgenomen, daarna volgt een toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0013.png"

 

Randvoorwaardenkaart uit de NvU

Randvoorwaardenkaart uit de NvU waarop de woonblokken in dit bestremmingsplan staan aangeduid.

5.2.2 Functionele hoofdopzet

De stedenbouwkundige randvoorwaarden van de NvU maken een transformatie mogelijk van de huidige strokenverkaveling naar orthogonale of haakvormige woongebouwen rondom groene, collectieve binnentuinen. De bouwblokken binnen het plangebied bestaan na oplevering uit 285 tot 310 woningen alsmede bedrijfsruimte in de plint en binnentuin van de twee te transformeren portiekflats, samen het complex Ruimzicht. Uitgangspunt zoals geformuleerd in de NvU voor de plintfuncties in het complex Ruimzicht is dat deze voor het gebouw en de directe omgeving een toegevoegde waarde moeten hebben. Onder de groene, collectieve binnentuinen van de nieuwe woongebouwen worden parkeergarages gerealiseerd.

5.2.3 Stedenbouwkundige opzet

Stedelijke rand langs het sportpark van de wijk

De randen van het gebied worden aantrekkelijke groene verblijfsgebieden en worden meer geïntegreerd met het sportpark Escamp met de huidige sportverenigingen, nieuwe sportactiviteiten en ecologie. De Zichten krijgt stevige stedelijke wanden aan dit sportpark. Langs de Hengelolaan wordt de singel doorgetrokken tot aan De Stede.

Groene verbinding tussen sportpark en het Marinipark

Een groene wig koppelt het vernieuwde sportpark via de singel van de Vrederustlaan aan het Marinipark. Deze wig krijgt ook een fietsroute. Een tweede groene wig verbindt het sportpark via een looproute met het winkelcentrum de Stede langs de Shalomkerk. Een interne groene kwaliteit van een woonbuurt met hoge dichtheden.

Grotendeels behouden van het stratenpatroon

Voor een belangrijk deel borduurt het ontwerp voort op het huidige stratenpatroon, waardoor fasering makkelijker wordt en volwassen bomenlanen zoveel mogelijk behouden kunnen worden.

Bouwblokken

Binnen de bovenstaande structuur voor de Zichten zijn bouwvelden zichtbaar.Binnen deze bouwvelden is het organiseren van de diverse woningtypes en bijbehorende functies in orthogonale of haakvormige woongebouwen rondom groene, collectieve binnentuinen: de ontmoetingsplaats voor de blokgemeenschap en een veilige speelplek voor kleine kinderen. Onder de binnentuin liggen parkeerplaatsen en een gezamenlijke fietsenstalling. Deze bouwblokken vormen de ruimtelijke eenheden in de buurt.

Uitgangspunt is dat elk bouwblok minimaal twee openingen of opengewerkte hoeken heeft naar de collectieve binnenwereld: het collectieve binnenterrein is via deze openingen openbaar toegankelijk of 'doorwaadbaar' en draagt zo bij aan ontmoetingen en interactie. De openingen in een bouwblokken zijn feitelijk de 'entrees' van het bouwblok en worden dan ook als zodanig vormgegeven: als uitnodigend stedenbouwkundig gebaar naar de openbare ruimte en uitnodigende toegangen naar de binnenwereld. Dat wordt ondersteund door de daar aan gelegen functies en/of de architectonische uitstraling: open, uitnodigend en vriendelijk.

Ter verlevendiging van de groene wiggen, de langzaam verkeersroutes door de buurt, moeten er expressieve, aantrekkelijke overhoekse ruimtes op de hoeken worden gerealiseerd. Dit is in principe een representatieve entreehal, maar kan ook een aantrekkelijk alternatief niet-woonprogramma (koffiebar, buurthuiskamer, etc.) worden.

De bouwblokken kennen altijd een mix van woningtypes, gezinswoningen, appartementen, maisonettes, ect. De mix van woningen in de bouwblokken levert een afwisseling in hoogtes: een laag tot 13 meter, een 'stedelijke laag' van 13-23 meter en daar bovenop 'optoppingen' tot 35 meter en hoogteaccenten tot 50-70 meter. De stedelijke laag is herkenbaar in de massaopbouw.

Steenzicht (Op de verbeelding met een woonbestemming aangeduid)
Binnen de ontwikkellocatie Steenzicht worden 48 eengezinswoningen gesloopt. Uitgangspunt is op deze locatie tussen de 215 en 230 appartementen in diverse woningtypes en segmenten te combineren in 2 halfopen stedelijke bouwblokken met groene, collectieve binnenterreinen met een hoge kwaliteit. Onder de binnentuin liggen parkeerplaatsen en een gezamenlijke fietsenstalling. De bouwblokken krijgen een mix van woningtypes, gezinswoningen, appartementen, maisonnettes, etc. Gevels aan de openbare ruimte zijn altijd 'voorkanten': er liggen in principe geen galerijen aan de openbare ruimte en er is geen sprake van volledig gesloten kopgevels. Zowel aan de openbare ruimte als ook rond de binnentuinen dient er een prettige mix te zijn van gevels met slaapkamers en gevels met woonkamers.
De mix van woningtypes in de bouwblokken levert een afwisseling in hoogtes van 13 - 23 meter.

Eenzijdig georiënteerde woningen krijgen een kwalitatief uitzicht; op een aantrekkelijk stuk openbare ruimte of op een kwalitatief hoogwaardig ingerichte binnentuin, met voldoende afstand (ten minste circa 20m) tot een tegenoverliggende woning.

Op de begane grond kunnen, op de representatieve hoeken van de bouwblokken, ontmoetingsruimtes voor de bewoners van het bouwblok komen.

Ruimzicht (Op de verbeelding met een gemengde bestemming aangheduid)
De twee flats op de ontwikkellocatie Ruimzicht worden getransformeerd . De 66 bestaande appartementen worden heringedeeld tot circa 81 nieuwe appartementen. Op het binnenterrein op de begane grond wordt, gefaseerd, extra bedrijfsruimte ontwikkeld ten behoeve van de kleinschalige maakindustrie, bewegen en ontmoeten. Het binnenterrein kan 's avonds mogelijk worden afgesloten, overdag is het open voor publiek.

De ontwikkeling van de woongebouwen Steenzicht en de renovatie van het complex Ruimzicht zijn de eerste stap in de transformatie van De Zichten naar een compact, stedelijk en levendig woonmilieu zoals bedoeld in de NvU. Een woonmilieu dat bepaald wordt door de ligging nabij het winkelcentrum de Stede, de ligging aan het sportpark, de nabijheid van het OV richting Den haag centrum en de collectieve groene ruimtes binnen de bouwblokken. Door de verdichting groeit het draagvlak voor de voorzieningen binnen De Zichten en in De Stede.

5.2.4 Ontsluiting en parkeren

Een verdichtende stad betekent meer mobiliteit en logistieke bewegingen (woon-werkverkeer, bevoorrading, pakketbezorging, bouw, etc.). Om de luchtkwaliteit en de verkeersveiligheid in de wijk te verbeteren wordt gekozen voor een andere inrichting van zowel de bouwblokken als de buurt. Uitgangspunt is om entrees naar parkeergebouwen en parkeergarages van woonblokken zo dicht mogelijk bij de ontsluiting van de buurt te leggen. Op wijkniveau ontstaat hierdoor meer exclusieve verkeersruimte voor langzaam verkeer en voor openbaar groen, speel- en ontmoetingsruimte. De bouwblokken zijn in de meeste gevallen slechts vanaf één zijde bereikbaar met de auto. Aan die kant bevindt zich dan de entree naar de parkeergarage maar ook een afvalpunt waar de vuilniswagen haar afval ophaalt en mogelijk een pakketpunt waar de pakketbezorgers hun pakketjes kunnen achterlaten. Zware spullen zoals een wasmachine etc. zullen met een steekwagen o.i.d. tot aan de voordeur moeten worden gereden.

De bouwblokken zijn altijd rondom bereikbaar via brede, autovrije woonpaden (in geval van nood bereikbaar voor de nood- en hulpdiensten via een verwijderbaar paaltje. Een uitzondering kan worden gemaakt voor verhuiswagens.

Parkeren van auto's van bewoners gebeurt deels onder de collectieve binnentuinen, deels in een centraal gesitueerd parkeergebouw en deels op straat. De parkeerplaatsen onder de bouwblokken zijn in principe niet zichtbaar in de gevels aan de openbare ruimte met uitzondering van een garage-entree.

5.2.5 Groen

Openbare ruimte

Het handboek openbare ruimte geeft principes voor wegprofielen. Belangrijker is echter welke functie de openbare ruimte heeft. Bij het ontwerpen van de openbare ruimte gaan we meer uit van de voetganger en fietsers en wordt de auto minder dominant. Elk bouwblok is in elk geval aan één zijde bereikbaar per auto, vuilniswagen, pakketbezorger, et cetera. De overige zijden worden in principe ingericht als autovrije woonpaden, slechts toegankelijk voor nood- en hulpdiensten.


De nadruk komt meer te liggen op verblijven dan op ontsluiten. Dit sluit ook aan bij de principes van Duurzaam Veilig.Voetpaden hebben minstens 2,5 meter vrije doorloopruimte zodat wandelen, spelen, bewegen en ontmoeten wordt gestimuleerd zonder dat men last heeft van elkaar en een eventuele lichtmast of boom de doorgang niet direct belemmerd.

Binnentuinen

De collectieve binnentuinen vormen de gemeenschappelijke buitenruimte van de bouwblokgemeenschap in combinatie met langs de gevels van de woningen semi-private zones als veranda of voortuintjes. Eventuele grenzen collectief – privé moeten worden mee ontworpen,

Uitgangspunt voor de binnenruimten is een groene inrichting. De collectieve, groene binnenruimtes zorgen er samen met het openbare groen voor dat de totale hoeveelheid groen in de buurten op peil blijft: een aspect wat het meest genoemd en gewaardeerd wordt tijdens participatiegesprekken met bewoners.
De ruimtelijke verbinding tussen de binnenruimtes en het openbaar gebied ontstaat door openingen in de bouwblokkenstructuur. Uitgangspunt is dat elk bouwblok minimaal twee openingen of opengewerkte hoeken heeft naar de collectieve binnenwereld: het collectieve binnenterrein is via deze openingen toegankelijk of 'doorwaadbaar' en draagt zo bij aan ontmoeting en interactie. De openingen in de bouwblokken zijn feitelijk de 'entrees' van het blok en worden dan ook als zodanig vormgegeven. De positie van bouwblokopeningen dient altijd in onderlinge samenhang met de andere entrees naar de woongebouwen en in de ruimere stedenbouwkundige context te worden gezien.

5.2.6 Water

Binnen het plangebied en de grotere uitgangspunten vanuit de NvU wordt geen extra wateroppervlak in hetv plangebied mogelijk gemaakt. Wel worden er oppervlakkige waterberging in het openbare groen, binnentuinen en daken voorgeschreven. Deze moeten ervoor zorgen dat een piekbui van 70mm opgehangen kunnen worden en niet tot overlast zullen leiden.

5.3 Duurzaamheid

5.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De structuurvisie bevat geen belangen die voor dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in dit bestemmingsplan geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 1 januari 2023 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. In de ontwerp-NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende vier prioriteiten worden onderscheiden:

  • Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.

Het abstractieniveau van de ontwerp-NOVI is van een andere orde dan de thema's die in het plangebied spelen. Toch kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan aansluit bij de uitgangspunten uit de ontwerp-NOVI.

5.3.2 Waterhuishouding

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

5.3.3 Duurzaamheidsbeleid

Verwezen wordt naar hoofdstuk 3.12 van deze toelichting.

5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.4.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht" behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.4.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf .
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk. De bestaande detailhandel ter grootte van 400m2 wordt gehandhaafd. Daarnaast wordt lichte horeca mogelijk gemaakt met een maximale oppervlakte van 400 m².  
Cultureel erfgoed    
Cultuur historische waarde    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   Op basis van onderzoeken is de archeologische verwachting voor het plangebied laag, waardoor in het onderhavig plangebied geen archeologische waarde aanwezig is.  
Water  
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (ook wel WBP 5) is het strategisch werkplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. het Hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van grondwater   Over deze ontwikkeling heeft vooroverleg met het waterschaop plaatsgevonden.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Natuurbescherming) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   Het plan is hiermede in overeenstemming.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: De bestemming Verkeer-Straat ziet op alle straten in het plangebied: Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat. Verblijfsgebieden zijn als Verkeer-Verblijfsgebied aangegeven.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren deels op eigen terrein en deels op de openbare weg met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2017-2030 is dat als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, de stad zich moet versterken door telkens meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   In het plan wordt ingezet op de stedelijk gewenste verdichting.Het plan behelst circa 310 woningen, waarvan circa 60 %in de sociale woningbouw.  
Economie  
Bedrijven
 
De bestaande bedrijven kunnen binnen het plangebied gevestigd blijven  
Detailhandel en Dienstverlening
 
De bestaande detailhandelsmetrage tot maximaal 400 m2 wordt gehandhaafd. De bestemming dienstverlening biedt ruimte voor nieuwvestiging van dienstverlenende bedrijven  
Horeca
 
In het plangebied is de vestiging van horeca in de categorie licht toegestaan tot maximaal 400 m2  
Milieuzonering (paragraaf Keuze en verantwoording van bestemmingen) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Gemengd mogelijk Hier zijn bedrijfsactiviteiten in de categorieën A en B toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.
 
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Dit bestemmingsplan maakt welzijnsvoorzieningen gericht op sport, cultuur en maatschappelijk welzijn, alsmede tentoonstellingsruimten en presentatieruimten mogelijk  
Sport en recreatie  
Sport   De bestaande (binnen)sportvoorzieningen zijn in het bestemmingsplan opgenomen.  
Recreatie   Het bestemmingsplan maakt het realiseren van speelvoorzieningen mogelijk  
Overig  
De in de parapluherzieningen opgenomen functies (verkoop van vuurwerk, seksinrichtingen)
zijn niet aanwezig in het plangebied. Wel is het algemene beleid ten aanzien van deze functies in de algemene regels van dit plan verwerkt.
Op de parapluherziening ten aanzien van archeologie wordt in de tabel “cultureel erfgoed” nader ingegaan.  
 

5.5 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikelen 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 6) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 7 tot en met 10) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 12 en de slotregel in artikel 13.
5.5.1 Inleidende regels


In ' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Deze bestemming heeft betrekking op de te handhaven bebouwing aan Ruimzicht en Het Zicht, inclusief het daartussen gelegen binnenterrein, waarop de bestemming met name bebouwing ten behoeve van ondergeschikte horeca en tentoonstellingsruimten en presentatieruimten toelaat.

Artikel 4 Groen

In deze bestemming is het aanwezige groen met een openbare functie opgenomen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsstraat

Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied opgenomen straten, die alle een verblijfsfunctie hebben.

Artikel 6 Wonen

Met deze bestemming wordt de beoogde nieuwbouw van appartementen mogelijk genmaakt. In het artikel is de verplichting opgenomen dat in totaal 54% van de woningen als sociale huurwoningen zullen worden geëxploiteerd door een toegelaten instelling.

5.5.3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in .

Artikel 9 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 10 Algemene afwijkingsregels . Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan "Steenzicht en Ruimzicht"'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt planologisch de ontwikkeling van maximaal 310 woningen mogelijk .

De bouw is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Het bouwplan vindt plaats op percelen welke door de gemeente Den Haag in erfpacht zijn uitgegeven. Bij aanpassing van de erfpachtvoorwaarden ten behoeve van het nieuwe bouwplan wordt door de afdeling Erfpacht suppletie in rekening gebracht.

Kostenverhaal voor apparaatskosten en eventuele ingrepen in het openbare gebied dienen nog anderszins te worden verzekerd door het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.

Kostenverhaal wordt hier verzekerd via een te sluiten anterieure overeenkomst tussen gemeente en initatiefnemer.

Het betreft het kostenverhaal voor apparaatskosten en de aanleg van openbare ingrepen.

Conclusie

Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkelingen anderszins verzekerd is middels een getekende samenwerkingsovereenkomst en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn, wordt – op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro – besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 7 februari 2022 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat West-Nederland
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. GGD Haaglanden
  • 6. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 7. Politie Eenheid Den Haag
  • 8. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 9. HTM Personenvervoer NV
  • 10. Tennet Regio West
  • 11. NV Nederlandse Gasunie
  • 12. Stedin B.V

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

  • 1. Provincie Zuid-Holland

Inhoud:

Geacht college,

Inleiding

Op 8 februari 2022 hebt u het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het provinciaal ruimtelijk beoordelingskader is vastgelegd in het Omgevingsbeleid, bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Programma(s) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (met name Afdeling 3.2, 6.2 en artikel 6.40).

In de visie, Programma(s) en de verordening zijn beleid respectievelijk regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale ruimtelijke belangen.

Opmerkingen 

De reactie heeft betrekking op de volgende onderdelen.

Detailhandel 

In het provinciaal ruimtelijk beleid voor detailhandel geldt als uitgangspunt dat nieuwe detailhandelsontwikkelingen plaatsvinden binnen of aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken. In het provinciaal detailhandelsbeleid zijn er enkele uitzonderingen opgenomen voor de vestiging buiten de centra van vormen van kleinschalige detailhandel (zoals gemakswinkels), ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen.

Het betreffende plangebied beschouwen wij niet als bestaande winkelconcentratie. In het plangebied zijn een kleine supermarkt en een kringloopwinkel gevestigd, beide zouden onder de uitzonderingscategorieën uit de verordening geschaard kunnen worden die buiten een centrum gevestigd mogen worden. Voor de bestaande detailhandel vragen wij een expliciete maatbestemming op te nemen in het plan en de planregels, zodat hiermee voldaan wordt aan de bepalingen voor detailhandel in het provinciaal beleid.

Conclusie

Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale ruimtelijke belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.

Reactie:

De conclusie dat geen sprake is van een winkelconcentratie wordt gedeeld. Dit wordt ook niet beoogd. Het bestemmingsplan continueert de in het vigerende bestemmingsplan voor deze locatie opgenomen detailshandelsbestemming. Hiertoe is in de regels een oppervlaktebeperking opgenomen voor detailhandel van in totaal 400m2, welke overeenkomt met de huidige - beperkte -omvang. Daarmede kan van een, zoals door de provincie voorgestelde expliciete maatbestemming, die mogelijk tot planschadeaanspraken kan leiden, worden afgezien.

3. Hoogheemraadschap van Delfland

Inhoud:

Geacht college,

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Steenzicht en Ruimzicht in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Advies 

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's 'Algemeen', 'Grondwater, 'Waterkwantiteit, 'Juridische borging', 'Klimaatadaptatie' en 'Watervergunning'.

Algemeen

De beschrijving van het watersysteem in paragraaf 2.3.4 Water is erg summier. In de bijlage bij de Visie toekomstbestendig Haags water is per polder een beschrijving te vinden waarmee de beschrijving kan worden aangevuld. Graag het waterpeil, een kaart van de watergangen, de grondwaterstanden en de drooglegging vermelden.

In paragraaf 3.5. Water mag de Wegwijzer Den Haag klimaatbestendig niet ontbreken. De Wegwijzer gaat in op het waterbelang middels de koppeling aan de klimaateffecten extreme neerslag, droogte, hitte en het afgeleide effect bodemdaling. Daarbij heeft het gehanteerde principe 'groen-tenzij' een positief effect voor het waterbelang.

Wij verzoeken u om in deze paragraaf ook de kaders voor de waterhuishouding uit de Nota van Uitgangspunten te benoemen.

In het document Watertoets door Antea staat in paragraaf 3.3. 'gemeente Delft' waar 'gemeente Den Haag' wordt bedoeld.

Grondwater 

In de watertoets van Antea staat in paragraaf 2.4 Grondwater (blz. 251 e.v. van het pdf) dat er veenlagen in de bodem aanwezig zijn. Wij verzoeken u een beschrijving toe te voegen van de zettingsgevoeligheid van het gebied en de effecten daarvan op het watersysteem voor de periode tot 2050 en de periode 2050-2100.

In de watertoets van Antea, paragraaf 5.2 Grondwater (blz. 267 van het pdf). Wat zijn de effecten van de klimaatverandering met name bij extreme neerslag en droogte? Ook in relatie tot mogelijke bodemdaling.

Waterkwantiteit

De berekende hoeveelheid waterberging is nog niet akkoord en de compensatie is nog niet voldoende geborgd. In onderstaande reactie wordt dit toegelicht.

In de watertoets van Antea, paragraaf 5.1 Oppervlakteverdeling graag onderstaande geel gemarkeerde regel onderbouwen. Wordt het binnenterrein een groen dak op een parkeergarage, dan geldt het als 100% verhard. Is dit volle grond, dan lijkt me de hoeveelheid verharding te laag.

Dit graag ook nader uitwerken in paragraaf 5.2 en 5.3. voor de waterbergingsopgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-40ON_0014.png"

In de watertoets van Antea, paragraaf 5.3 Waterbergingsopgave (blz. 267 e.v. van het pdf) graag het volgende verwerken:

Voor deze ontwikkeling geldt een wateropgave ter compensatie van toenemende verharding. Hierbij heeft Delfland een duidelijke voorkeur voor compensatie door het graven van extra oppervlaktewater. Indien compensatie in oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is, kan als alternatief voor vasthoudmaatregelen gekozen worden. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/over-ons/beleid/beleid/.

Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in standhouden van de voorziening.

Voor de berekening van de waterbergingsopgave conform de Wegwijzer dient het totaal oppervlak van de kavel gehanteerd te worden, 20.000 m2. Daarmee zal de opgave veranderen.

Juridische borging

In dit geval is nog geen duidelijke keuze gemaakt hoe de wateropgave wordt ingevuld. De compensatie ligt mogelijk buiten de grenzen van dit planologische kader. Het is daarmee terecht dat er een voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 8 Algemene bouwregels.

Wij verzoeken u om in de regels ook de onderstaande 3 overwegingen te verwerken:

- De grootte van de waterbergingsopgave is echter nog niet juist berekend en zal wijzigen.

- Indien gekozen wordt voor vasthoudmaatregelen, dan dient in de betreffende bestemming deze waterberging te worden opgenomen, inclusief de prestatie-eisen, de instandhoudingsplicht, het beheer en het onderhoud.

- voor toetsing op de invulling van de wateropgave dient advies te worden gevraagd aan het waterschap.

Daarmee lijkt een getrapte formulering wellicht een optie: in het bouwvlak dient waterberging in de bestemming te worden opgenomen. Daarvan kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de waterberging wordt ingevuld door open water.

Klimaatadaptatie 

Zoals benoemd in het document Watertoets van Antea, hebben Delfland en gemeente Den Haag zich met ondertekening van het "Convenant klimaatadaptief bouwen" gecommitteerd om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit, zie ook https://bouwadaptief.nl/.

Uit de daarvoor opgestelde Minimale Eisen hebben de volgende aspecten een directe relatie met de waterhuishouding. Deze zijn ook verwerkt in de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig. Wij verzoeken u in de onderbouwing toe te lichten hoe onderstaande aspecten in het plan worden verwerkt:

Hevige neerslag leidt niet tot schade aan infrastructuur, gebouw, eigendommen of groen in de bebouwde omgeving:

• In het plangebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (90 mm 1/250 jaar).

Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de bebouwde omgeving:

  • 2. • De inrichting van het gebied is afgestemd op de verwachte grondwaterstanden en de beschikbaarheid van zoetwater tijdens droogte.
  • 3. • Er wordt naar gestreefd, dat 50% van de jaarlijks gemiddelde neerslag in het plangebied geïnfiltreerd wordt.

Watervergunning 

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan is een watervergunning nodig voor de aanleg van open water. Gezien de onduidelijkheid over de onderbemaling rondom de sportvelden, adviseer ik u hierover contact op te nemen met de afdeling Regulering en Planadvisering als vooroverleg over de watervergunning via deze link: www.hhdelfland.nl/regelen/vergunning-aanvragen/.

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.

Reactie: 

Naar aanleiding van deze brief heeft nader overleg plaatsgevonden tussen Hoogheemraadsschap, initiatiefnemer en namens de gemeente de Antea-group, die de Watertoets heeft opgesteld. Dit overleg heeft geleid tot overeenstemming over tekstuele aanpassingen..Deze aanpassingen zijn in voorliggend ontwerpbestemmingspan en de daarbij als bijlage opgenomen Watertoets verwerkt.

6. Omgevingsdienst Haaglanden

Inhoud:

Uw heeft verzocht ons te adviseren in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat om het wettelijke vooroverleg omtrent het concept- bestemmingsplan 'Steenzicht en Ruimzicht' met IMRO code NL.IMRO.0518.BP0367BRuimzicht-20CO.

Wij hebben in het kader van externe veiligheid en geluid naar uw plan gekeken.

Hoofdstuk 4.3 (Externe veiligheid) van de toelichting geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

In de Toelichting H4.4 (Geluid) worden de geluidgevoelige objecten opgesomd met verwijzing naar de Wet geluidhinder. De geluidregelgeving is echter gewijzigd. De in artikel 1 van de Wet bedoelde 'andere geluidgevoelige gebouwen' worden nu aangewezen in het Besluit geluidhinder, artikel 1.2 lid 1, die we volledigheidshalve hieronder vermelden:

a. een onderwijsgebouw;

b. een ziekenhuis;

c. een verpleeghuis;

d. een verzorgingstehuis;

e. een psychiatrische inrichting;

f. een kinderdagverblijf.

De uitzondering voor bijvoorbeeld een gymnastieklokaal is nu geregeld in art. 1.1, onderdeel d van dit Besluit, waarin de geluidgevoelige verblijfsruimten zijn benoemd.

In lid 3 worden als geluidgevoelig terrein aangewezen:

a. een standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag*, en

b. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

*In artikel 1 lid j van de Wet op de huurtoeslag staat (voor de volledigheid):

j. standplaats: kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten

Wij adviseren om de tekst aan te passen met vermelding van de te beschermen 'andere geluidgevoelige objecten' zoals die in de huidige regeling worden opgesomd.

Voor het onderdeel wegverkeerslawaai wordt in de Toelichting in H4.4 niet specifiek op de ontwikkeling ingegaan. De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidzone van één of meerdere wegen in de omgeving. Vanwege de ontwikkeling van nieuwe woningen binnen het gedeelte "Steenzicht" en een toename van het aantal woningen binnen het plan "Ruimzicht" betreft het plan een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder.

Het is derhalve noodzakelijk dat er een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op het plan.

Reactie:

De tekst van Hoofdstuk 4.4 van de toelichting is aangepast.

Het akoetisch onderzoek is verricht en opgenomen in de van de bijlage deeluitmakende aanmeldnotitie M.E.R.-beoordeling. Op basis van dat onderzoek wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige effecten ten aanzien van geluid zijn uitgesloten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

8. Veiligheidsregio Haaglanden

Inhoud:

Geacht College,

U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 7 februari 2022 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerp bestemmingsplan Steenzicht en Ruimzicht te Den Haag. In deze brief treft u het advies aan.

Het stedenbouwkundig plan voor dit bestemmingsplan bestaat uit twee onderdelen, namelijk Ruimzicht en de bouwblokken langs Steenzicht. De gebieden zijn verschillend in programmering.

Ruimzicht

In het hart van de Zichten liggen twee woonblokken aan de straten Ruimzicht en Het Zicht. Deze blokken hebben woningen boven winkel- en bedrijfsruimtes. De ambitie is deze twee blokken middels een casco-renovatie weer toekomstbestendig te maken. Daarnaast is het uitgangspunt de blokken ter plaatse van de begane grond uit te breiden in het middengebied, waardoor de hoeveelheid bedrijfs- en maatschappelijke ruimte in de buurt toeneemt.

Steenzicht

Binnen het stratenpatroon wordt de strokenverkaveling getransformeerd naar halfopen bouwblokken. Uitgangspunt is het organiseren van de diverse woningtypes en bijbehorende functies in orthogonale of haakvormingen gebouwen rondom een groene collectieve binnentuin: een ontmoetingsplaats voor bewoners en een veilige speelplek voor kinderen. Onder de binnentuin liggen de parkeerplaatsen en gezamenlijke fietsenstalling.

Risicobronnen

In het kader van fysieke en externe veiligheid zijn het plangebied en de directe omgeving beschouwd op de aanwezigheid van risicobronnen met de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Geconstateerd is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen of andere relevante externe veiligheid wet- of regelgeving van toepassing is.

De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt daarom niet tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico's. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis hiervan besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan.

Incidentbestrijding door hulpdiensten

In verband met de ruimtelijke inrichting van het plangebied is het voor de hulpdiensten van belang dat voor de bereikbaarheid (1) en bestrijdbaarheid (2) van incidenten, de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn.

Voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten zijn de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorziening(en) nu voldoende, dit dient wel geborgd te worden in de toekomst. Om dit te borgen wordt geadviseerd om tijdig contact op te nemen met de risicobeheerder(s) in de wijk.Aandachtspunten zijn de bereikbaarheid van de binnentuinen en bouwblokken voor de hulpdiensten en de afstand van de bebouwing tot de bluswatervoorziening(en).

Tot slot.

Het is belangrijk dat bij de verdere uitwerking van het plangebied, zoals bij (vervangende) nieuwbouw, ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.

Reactie:

Onder dankzegging voor de inhoudelijke reactie wordt opgemerkt, dat bij de verdere bouwplanuitwerking en inrichting van het openbaar gebied met de geadviseerde maatregelen rekening zal worden gehouden.

10. Tennet Regio West

Inhoud:

Geachte heer, mevrouw,

Hartelijk dank voor de toezending van bovengenoemd plan.

Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.

Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

11. NV Nederlandse Gasunie

Inhoud:

Geachte heer / mevrouw,

Bij e-mailbericht van dd 7 februari 2022 heeft Gasunie, namens u, het bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Onder dankzegging voor de toezending verblijven wij.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

7.2 Inspraak- en participatieverordening