Plan: | Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0364AMV3hDeel2-50VA |
Samenvatting
Het hoofddoel van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 is om de ontwikkeling van Zuid II mogelijk te maken. Er zijn hiervoor een aantal wijzigingen ten opzichte van het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan Madestein - Vroondaal noodzakelijk.
Zo zijn in Zuid II de bestemming van enkele percelen gewijzigd van Wonen-1 en Woongebied 1 in Woongebied-2, en is de waterkering van de boezemdijk verplaatst. Hierdoor wordt de locatiekwaliteit en de verkavelingsmogelijkheden in dit deelgebied verbeterd.
Verder maakt het bestemmingsplan de inpassing van de Centrale As (een groen en verkeerszone) in Zuid II mogelijk. De introductie van de Centrale As en de verplaatsing van de waterkering van de boezemdijk zijn onderdeel van het Plan Openbare Ruimte (POR) en borduren voort op het eerder vastgesteld bestemmingplan Madestein Vroondaal 3e herziening.
In 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het Stedenbouwkundig plan Vroondaal: Aangenaam Haags vertaald in een juridisch-planologische regeling.
Bij de uitwerking van bouwplannen blijkt de planologische regeling op onderdelen aangepast te moeten worden, om de bouwplannen mogelijk te kunnen maken. Daarvoor is op 16 april 2020 het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal 3e herziening vastgesteld, gevolgd door een herstelbesluit op 15 april 2021. Met het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening is slechts een deel van deelplan Zuid II bestemd. Met voorliggend bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2, wordt het resterende deel van deelplan Zuid II bestemd.
Zie ook onderstaande afbeelding.
Afbeelding 1.1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Madestein Vroondaal plus deelgebieden 3e
herziening & 3e herziening deel 2
Het doel van het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 is om verdere ontwikkeling van het gebied Madestein-Vroondaal deelplan Zuid II mogelijk te maken. Hiervoor voorziet het bestemmingsplan in de volgende wijzigingen en aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal:
Het plangebied ligt in het stadsdeel Loosduinen van de gemeente Den Haag en beslaat een deel van het plangebied van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal. Voor de exacte plangrenzen wordt verwezen naar de verbeelding.
Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 herziet het volgende bestemmingsplan op onderdelen:
bestemmingsplan | vastgesteld | onherroepelijk | |
Madestein - Vroondaal | 21 mei 2015 | 27 juli 2015 |
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het doel voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. Voor de verduidelijking van een deel van de doelen is in de hoofdstukken 2 en 3 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 2 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 3 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. In hoofdstuk 4 wordt de planherziening uitgebreider beschreven en is aangeven voor welke bestemmingen en bestemmingsregelingen is gekozen. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 5 ingegaan.
In hoofdstuk 6 wordt op de economische uitvoerbaarheid in gegeaan. Hoofdstuk 7 gaat over overleg en inspraak.
Het hoofddoel voor onderhavige herziening van het bestemmingsplan is om de ontwikkeling van het tweede deel van Vroondaal Zuid II mogelijk te maken. Voor de deelgebieden in Vroondaal Zuid II is een Plan Openbare Ruimte (POR) en een Beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Voor de realisatie van deze plannen zijn een aantal wijzigingen van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Voor Zuid II wordt voorgesteld om de waterkering van de boezemdijk te verplaatsen van de rand naar het midden van het deelgebied. Hierdoor worden de kwaliteit van de locatie en van de verkavelingen verbeterd.
Afbeelding 2.1: Stedenbouwkundig plan Vroondaal
De ruimtelijke hoofdstructuur van Vroondaal bestaat uit het centrale groengebied Park Madestein, de groene dragers van de vier deelgebieden (evenwijdig met het park) en de groene verbindingen tussen de deelgebieden en het park (haaks op het park). De ruimtelijke hoofdstructuur is in het moederplan bestemd als groengebied met daarnaast een verkeers- en verblijfsgebied. In Zuid II is geen hoofdstructuur opgenomen, omdat ten tijde van het moederplan de groene drager binnen de toenmalige eigendomssituatie niet realiseerbaar was. Inmiddels is dat wel het geval.
In het Plan Openbare Ruimte Vroondaal Zuid II (POR) en het Beeldkwaliteitsplan Vroondaal Zuid II is een groene drager opgenomen, de Parklaan. De Parklaan ontsluit het hele deelgebied in de lengterichting parallel aan de Madepolderweg. De Parklaan sluit aan de oostelijke zijde aan op de Boomaweg en aan de westelijke zijde op de Madepolderweg.
De Parklaan heeft een groene inrichting met boombeplanting en aan één zijde een lang gerekt plantsoen en aan de andere zijde een weg met langsparkeren. De Parklaan heeft geen continu profiel maar varieert in breedte en richting. Dit draagt bij aan de 'tuindorp-achtige' opzet van het deelgebied. De Parklaan heeft een plantsoen variërend in breedte tussen de 4 en 11 meter.
De groene as/ groene drager is bestemd als Groen en Verkeer- verblijfsgebied.
Voor het deelgebied Zuid II is een Plan Openbare Ruimte gemaakt dat het kader vormt voor de verkavelingsplannen van de ontwikkelaars. Om de gewenste stedenbouwkundige inrichting van Vroondaal Zuid II mogelijk te maken is de boezemkade langs de Boomawatering verlegd.
Vroondaal Zuid II ligt in het poldergebied met een boezemkade direct langs de Boomawatering. In de toekomstige situatie komt een groot deel van Vroondaal Zuid II in boezemgebied te liggen. Hierdoor neemt het grondoppervlak dat afwatert op de boezem toe. Het is daardoor wenselijk dat de waterbergingscapaciteit van de boezem vergroot wordt. Dat is het geval bij de Witte Vlek in park Madestein. In Zuid II wordt veel verhard oppervlak aan de polder onttrokken waardoor de waterbergingscapaciteit niet verslechtert. Haaks op de Boomawatering steken drie inprikkers diep het plangebied in. Op en aan de boezemkade mag niet gebouwd worden.
Op basis van de Keur Delfland geldt dat het verboden is om zonder vergunning van het bestuur waterstaatswerken (waaronder de boezemkade) te wijzigen (artikel 3.1 lid 1 keur Delfland). Daarnaast is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone, door daarin voorwerpen te laten staan (artikel 3.1 lid 2 Keur Delfland).
De boezemkade direct langs de Boomawatering vormt met de inprikkers een barrière in het plangebied. Doordat er niet gebouwd mag worden kan de kwaliteit van wonen aan het water niet benut worden. Door het dijklichaam te verplaatsen naar het midden van het plangebied kan er aan het water gewoond worden en is een efficiëntere verkaveling mogelijk. De inprikkers kunnen daarbij verbreed worden, wat het water in het plangebied vergroot en het beter ervaarbaar maakt. Bijkomend voordeel is dat de boezemkade aanzienlijk ingekort wordt, wat minder beheer met zich meebrengt.
Er heeft hierover afstemming plaatsgevonden met Hoogheemraadschap Delfland, zie ook paragraaf 6.1.
In het stedenbouwkundig plan is een centrale as opgenomen van oost naar west, min of meer evenwijdig aan de Boomawatering. Deze as is drager van de groenstructuur en is de tevens buurtontsluitingweg. De as is in maatvoering en ligging een geschikt alternatief voor de huidige boezemkade en kan aangesloten worden op de bestaande waterkering. Zie ook afbeelding 2.2.
Afbeelding 2.2: Hoofd groen- en verkeersstructuur Vroondaal Zuid II
De as is in maatvoering en ligging een geschikt alternatief voor de huidige boezemkade en kan makkelijk aangesloten worden op de bestaande waterkering, zie afbeelding 2.3.
Afbeelding 2.3: Stedenbouwkundig plan Zuid II (POR) met de huidige en toekomstige ligging van de boezemkade (bron GEM Vroondaal)
De waterkering is (deels) al verplaatst naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening. Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk dat het afgemaakt wordt.
Naast de Exporteursbaan liggen gronden die op dit moment ingericht zijn als opvanggebieden voor water en als groene bermen.
Afbeelding 2.4.1: natuur naast de Exporteutsbaan (bron: Aqua-Terre Nova BV)
Deze gronden, die in het bestemmingsplan Madestein Vroondaal (2015) een Groen en Water bestemming hebben, worden uitgegeven en in dit bestemmingsplan bestemd voor woningbouw. Ze krijgen de bestemming Woongebied- 2 (WG-2).
De reden voor deze omzetting is dat de Exporteursbaan als entree van Vroondaal stedenbouwkundig een belangrijke drager is. Mede door de de omzetting wordt de as stedenbouwkundig optimaal begeleid met woningen langs voorkanten langs de Exporteursbaan.
De voorgenomen verkaveling maakt de bouw van woningen in dit deelgebied mogelijk. Hierbij de opmerking dat het totaal aantal te bouwen in Vroondaal hierdoor niet toeneemt.
Compensatie van de voorgenomen herinrichting van dit deelgebied heeft al plaatsgevonden. Op de hoek Madesteinweg - Nieuweweg (de Witte Vlek) is nieuw water gegraven en nieuwe natuur aangelegd. De compensatie is in overleg met Hoogheemraadschap Delfland tot stand gekomen.
Afbeelding 2.4.2: ligging compensatiemaatregelen (bron: Webgis, gemeente Den Haag)
Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.
De eerste paragraaf gaat in op het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting 1 juli 2023) hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 vervangt. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's. De NOVI raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan "Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2" worden afgewogen.
De NOVI kent een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan. Er is geen strijdigheid met de NOVI.
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden. Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
In artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor bestemmingsplannen die een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, de treden van de ladder doorlopen moet worden, met als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Deze herziening van het bestemmingsplan voorziet in de volgende aanpassingen:
De voorgestelde wijzigingen die met de herziening mogelijk gemaakt worden, zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Verdere toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend. Doordat er geen sprake is van de een nieuwe stedelijke ontwikkeling (er wordt geen nieuwe woningbouwlocaties mogelijk gemaakt, het bestemmingsplan wordt voornamelijk opgesteld om de gebiedsuitwerking en stedenbouwkundige uitgangspunten vast te leggen) is artikel 2.1.1 lid 1 (ladder voor duurzame verstedelijking) niet van toepassing. Artikel 2.2.1. lid 1 is wel relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2.2.1 Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit. De voorgenomen woningbouw die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt past binnen de aard en schaal van het gebied. Het betreft voornamelijk de bouw van eengezinswoningen van twee lagen met kap.
De Structuurvisie Den Haag 2020 'Wereldstad aan Zee' (vastgesteld 17 november 2005) legt de ambitie vast om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie. Ter versterking van de positie van Den Haag als internationale stad wordt er in de structuurvisie van uit gegaan dat in het Haagse deel van de Westlandse Zoom woonmilieus in het hoge marktsegment en in lage dichtheden moeten worden toegevoegd.
Vooruitlopend op de Omgevingsvisie heeft de gemeente Den Haag de Agenda Ruimte voor de Stad als onderlegger opgesteld (RIS 295016). De ruimtelijke opgaven in de Zuidwestflank zijn onder andere de ontwikkeling van een doorgaand landschapspark met groen wonen en een sterke verweving tussen het landschapspark en de bestaande stad.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt passen hierbinnen.
In 2012 is het stedenbouwkundig plan vastgesteld voor Vroondaal: Aangenaam Haags. Doelstelling van dit plan is om een verruiming van het woningbouwprogramma (kwalitatief en kwantitatief) mogelijk te maken, een nieuwe ruimtelijke hoofdstructuur vast te stellen en flexibiliteit in de planontwikkeling mogelijk te maken.
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Het gemotoriseerde verkeer dient zo veel als mogelijk geordend en geconcentreerd te worden op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen. Goed functionerende hoofdwegen zorgen ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken vermindert. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De vormgeving en inpassing van hoofdwegen zijn overeenkomstig de vigerende leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer ongewenst. De wijkontsluitingswegen transformeren daarom naar verloop van tijd steeds meer naar een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting overeenkomstig 30km/h-zones. De “Nota Straten, Wegen en Lanen (SWL)” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat inrichtingsvoorschriften voor de wegen in de gemeente. Deze nota schrijft de functionele eisen voor van de wegenstructuur, gebaseerd op een duidelijke hiërarchie en de ambitie om voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten te garanderen. De wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.
Plangebied
De plangebieden worden door wijkontsluitingswegen Oorberlaan, Madepolderweg, Exporteursbaan (voorheen Van Elswijkbaan) ontsloten. De Exporteursbaan ligt op Haags grondgebied en gaat over in de Van Elswijklaan uit de gemeente Westland die uiteindelijk aansluit op de regionale hoofdweg N211. De N211 heeft een directe aansluiting op de A4. De woonbuurten worden ontsloten door erftoegangswegen die aan de randen aansluiten op de wijkontsluitingswegen.
Reconstructie Madepolderweg
De Madepolderweg tussen de Exporteursbaan en de Madesteinweg wordt afgewaardeerd naar een erftoegangsweg 30km/uur.
Reconstructie Vroonhoevelaan en Nederhoflaan
De Vroonhoevelaan en Nederhoflaan worden afgewaardeerd naar een erftoegangsweg 30km/uur en heringericht.
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Over de doorgaande wegen ten noorden en ten zuiden van Vroondaal rijden de buslijnen 35/36 en 31 van Connexxion. In de vervoerplannen 2019 van Connexxion wordt voor deze buslijnen voorgesteld, om tijdens de spitsuren de frequenties zo te verhogen, dat aan weerszijden van de wijk elke tien minuten een bus beschikbaar is. Om de gebruiksmogelijkheden van deze lijnen te verbeteren zal in samenwerking met de MRDH worden besproken op welke wijze de bereikbaarheid van de halten voor fietsers en voetgangers vanuit Vroondaal kan worden verbeterd en hoe de voorzieningen voor het stallen van fietsen op de halten uitgebreid kunnen worden. Daarnaast zal MRDH bezien hoe de OV-bereikbaarheid van Vroondaal verder kan worden verbeterd.
Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit (RIS 180762).
Er is in De Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd)fietsroutes. Deze fietsroutes sluiten buiten de wijk aan op fietsroutes richting belangrijke bestemmingen in Den Haag. De fietsroutes zijn of worden geschikt gemaakt voor het fietsverkeer soms door fietsstroken langs de doorgaande wegen of door vrijliggende fietspaden aan te leggen.
De fietsroutes binnen dit plangebied zijn:
Onderstaande kaart over het fietsnetwerk laat het streefbeeld zien van het fietsnetwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
In de Nota Kiezen voor verkeersveiligheid (RIS 305029) worden de fietsers en voetgangers centraal gesteld in het verkeersveiligheidsbeleid.
De gemeentelijke verkeersveiligheidsstrategie ondersteunt die transitie. In het nieuwe denken over mobiliteit krijgen fietsers en voetgangers voorrang in de stad. Daarna komen openbaar vervoer en de auto. Door fietsers en voetgangers de ruimte te geven gaan ze zich veilger voelen.
Mede vanwege de ligging van het plangebied in Vroondaal, aan de rand van de stad, is het autobezit relatief hoog. Parkeren is daarmee een aandachtspunt.
Binnen de ontwikkelvelden vindt het parkeren grotendeels plaats op eigen terrein. Alle vrijstaande woningen, 2-onder-1 kapwoningen en hoekwoningen realiseren de parkeerplaatsen op eigen terrein. Afhankelijk van de kavelbreedte worden deze parkeerplaatsen, indien mogelijk naast elkaar gerealiseerd.
In Vroondaal Zuid II geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsper woning, inclusief 0,3 parkeerplaats voor het bezoekersparkeren. De 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren moet gerealiseerd worden in de openbare ruimte.
Een deel van het parkeren is voorzien in de hoofdstructuur. Langs de gehele hoofdstructuur is eenzijdig langsparkeren gesitueerd. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd in parkeerhoven of in parkeerkoffers in uitgeefbaar gebied.
Het parkeren wordt verder uitgewerkt bij het opstellen van verkavelingsplannen voor ontwikkelvelden.
Fietsparkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen.Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2015 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. In de Metropolitan Review Rotterdam The Hague (OESO) wordt gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen.
De Haaglandgemeenten hebben de Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 opgesteld. Daarin zijn verschillende uitdagingen en opgaven beschreven. De regionale ambities zijn het opstellen van een regionaal woningbouwprogramma, voeldoende betaalbare wonignen aanbieden, duurzaam bouwen, levensloopgeschikt bouwen en het werken aan leefbare en prettige woonwijken.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met ambities uit de regionale woonvisie.
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'.
Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaand wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad:
Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.
Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.
Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad:
Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.
Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad:
Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is in lijn met deze uitgangspunten.
Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.
Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:
De cultuurhistorische,aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:
Voor dit bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 is geen van de aspecten van belang. Met deze herziening wordt langs de exporteursbaan een wijziging van de bestemming Water en Groen in Woongebied - 2 mogelijk gemaakt.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.
In heel Madestein - Vroondaal komen drie zones met een archeologische verwachting voor. Het eerste is het gebied ingesloten tussen de Oorberlaan, Monsterseweg, Madesteinweg en de sloot tussen Vroondaal en het terrein van Parnassia. Het tweede gebied bevindt zich tussen de Monsterseweg, Lozerlaan, Nieuweweg en Madesteinweg. Tenslotte heeft een relatief klein gebied tussen de Madepolderweg, Boomaweg, Boomawatering en Madeweg een archeologische verwachting.
Deze gebieden, voor zover gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn onderzocht. Gebied 49-51 kende geen vindplaatsen.
In opdracht van Gem Vroondaal is in de gebieden 41-43 en 45 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, met als doel een uitspraak te doen over de behoudenswaardigheid van vindplaatsen. In gebied 53 is in 2011 archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Gebied 55-57, is eveneens onderzocht, maar ligt buiten het plangebied, waardoor dit gebied hier verder buiten beschouwing wordt gelaten.
De locaties 41-43 (brieven 8 juni 2021 en 8 augustus 2021) en 45 (brief 6 mei 2019) zijn door de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag vrijgegeven voor verdere bodemingrepen.
Voor gebied 53 is geconcludeerd dat archeologische indicatoren, vegetatie-horizonten, vuile lagen of sporen van bodemvorming volledig ontbreken. Het uitvoeren van vervolgonderzoek werd niet noodzakelijk gevonden.
In de afgelopen jaren is langs de Madepolderweg dus veel archeologisch onderzoek uitgevoerd, waardoor de archeologische verwachting en de dubbelbestemming waarde-archeologie ten opzichte van het bestemmingsplan Madesten-Vroondaal aanzienlijk zijn gewijzigd. Voor enkele niet-onderzochte percelen is op basis van de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart Den Haag 2021 nog een dubbelbestemming waarde-archeologie opgenomen.
Archeologische waarden ter plaatse van het plangebied
Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees en Rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021 bestaat uit:
Hoogheemraadschap van Delfland: Waterbeheerplan 2016-2021
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 waarin de zorg voor water en veiligheid, een integrale aanpak en de toekomstbestendigheid van het watersysteem centraal staat. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels veranderen het waterbeheer de komende decennia ingrijpend. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van het Hoogheemraadschap Delfland in de komende planperiode. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten.
In het Waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen het algemene beleidskader aangegeven voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. De doelen voor de komende planperiode onderscheiden zich in twee hoofdrichtingen. Allereerst is er een bestaand fysiek systeem met een uitgebreide infrastructuur. Deze infrastructuur moet zo efficiënt en effectief mogelijk in stand worden gehouden. Daarnaast moeten delen van dit fysieke systeem worden aangepast en verder ontwikkeld.
Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. Voor Delfland is de watertoets hét instrument om aan de voorkant van de planprocessen met gemeenten de waterbelangen af te wegen. Door in het watertoetsproces pro-actiefer te handelen wordt eerder aangeven welke alternatieven vanuit het water de voorkeur genieten, ook bij grote (infrastructurele) projecten.
In de steden is de nadruk steeds meer op het beheer van de openbare ruimte komen te liggen. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen. Gemeenten en Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.
Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (07-07-2016 www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda Den Haag 2021-2025 (RIS 311901)
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig, klimaatbestendig en gezond watersysteem, dat nu, en in de toekomst bijdraagt aan een aantrekkelijke (leef)omgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.
Samengevat zijn de vier belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Op grond van de Wet milieubeheer is het voor projecten die mogelijk grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) te doorlopen. De m.e.r.-procedure is bedoeld om ten aanzien van bepaalde plannen en besluiten de milieubelangen expliciet mee te wegen bij besluitvorming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij in de vorm van een m.e.r.-beoordeling moet worden afgewogen of significante negatieve gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien deze niet kunnen worden uitgesloten dan dient alsnog een MER opgesteld te worden.
In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke plannen en projecten het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)-procedure verplicht is. Conform wet en regelgeving en jurisprudentie dient bij de beoordeling of sprake is van een plan-m.e.r.-plicht ook rekening te worden gehouden met eventuele afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden die in de bestemmingsplannen worden opgenomen.
Op 7 juli 2017 is een gewijzigde versie van het Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet m.e.r-plichtig zijn). Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten onder de drempelwaarde nader gemotiveerd worden dat geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij de m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. wordt de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet allereerst door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld. Vervolgens dient het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
In het geval er geconcludeerd wordt dat er geen MER benodigd is zijn er geen verdere procedurele verplichtingen. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient het feit dat er geen MER nodig is gemotiveerd te worden.
Met bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die genoemd worden in Onderdeel C en D van de bijlagen Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan maakt langs de Exporteursbaan het wijzigen van de bestemming Groen en Water in Woongebied 2 (WG-2) mogelijk en voorziet in het verleggen van een waterkering. Het bestemmingsplan voorziet hiermee in een juridisch kader waarbinnen de gebiedsuitwerking voor Vroondaal Noord II en Zuid past. Er wordt niet meer woningbouw mogelijk gemaakt dan al was toegestaan op basis van het moederplan.
Dit bestemmingsplan voorziet dan ook niet in ontwikkelingen waarvoor afgewogen dient te worden of er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Met voorliggend bestemmingsplan wijzigt aan weerszijden van de Exporteursbaan de bestemming van gronden met de bestemming Groen en Water in Woongebied 2 om zo woningbouw mogelijk te maken.
Afbeelding 4.1: te wijzigen gronden
Door DGMR is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van de omliggende wegen. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 opgenomen.
Wanneeer geluidsgevoelige gebouwen zoals woningen langs een weg mogelijk gemaakt worden is onderzoek nodig naar de geluidbelastingen ten gevolge van deze weg. De berekende waarden worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. In de berekening hoeven alleen wegen meegenomen te worden als de ontwikkeling in het invloedsgebied van die wegen ligt, en de snelheid van de weg 50 km/u of hoger bedraagt.
De ontwikkeling aan weerzijde van de Exporteursbaan ligt binnen het invloedsgebied van de Exporteursbaan en de Madepolderweg.
Geluidebelastingen tot de voorkeursgrenswaarde (48 dB) zijn zonder meer toegestaan. Als er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde maar geen overschrijding van de maximale ontheffingswaard (63 dB) is een hogere waarde procedure noodzakelijk om een ontheffing mogelijk te maken.
Voor het afgeven van een hogere waarde is het gemeentelijk beleid van belang. De voornaamste voorwaarden uit het beleid zijn:
Er moet altijd sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor vindt naast de toetsing van wegen met een snelheid van 50 km/u of hoger ook een toetsing plaats aan wegen met een lagere snelheid. Om die reden wordt ook het oostelijk deel van de Madeploderweg en de Boomaweg beschouwd. De n211 is vanwege de hoge verkeersintensiteit ook beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ondanks dat de planlocatie buiten de zone van deze weg ligt.
Bij vaststelling van het bestemmingsplan Madestein-Vroondaal in 2015 zijn hogere waarden verleend, respectievelijk 62 dB aan de westzijde en 63 dB aan de oostzijde. Zie ook onderstaande afbeelding
Afbeelding 4.2: eerder verleende hogere waarden
Op basis van het vigerende bestemmingsplan Madestein-Vroondaal (2015) geldt dat de afstand van de voorgevelrooilijn van hoofdgebouwen tot de voorste perceelsgrens ten minste 6 meter moet bedragen en de hoogte van de hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan twee bouwlagen en een kapverdieping.
Voor de mogelijke verkavelingen in de planlocatie ligt de afstand tussen de perceelsgrens en de voorgevelrooilijn nog niet vast. Om deze reden is bij de berekeningen uitgegaan van een afstand van 3 of 6 meter.
De in het onderzoek betrokken wegen zijn de Exporteursbaan en de Madepolderweg evenals het oostelijk deel van de Madeploderweg, de Boomaweg en de N211.
De verkeersgevens komen uit het meest recente verkeersmodel (aangeleverd door de gemeente Den Haag op 28 december 2021).
Afbeelding 4.3: deel van het plangebied reeds bestemd als WG-2, maar waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld (rood omkaderd)
Het perceel dat in het bestemmingsplan Madestein Vroondaal (2015) al bestemd is voor woningbouw (WG-2), maar waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld, zie ook afbeelding 4.3, wordt alsnog in het akoestisch onderzoek betrokken.
Afbeelding 4.4: overig deel van het plangebied waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld
Het perceel groen dat in het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal 1e herziening is bestemd voor woningbouw (WG-2) maar waarvoor nog geen hogere waarden zijn vastgesteld, zie ook afbeelding 4.4, wordt eveneens betrokken in het onderzoek.
Uit het onderzoek is gebleken dat bij enkele toetspunten sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zowel door de Madepolderweg als door de Exporteursbaan.
Afbeelding 4.5: resultaten Madepolderweg (bron: DGMR)
Bij de bovenste 5 toetspunten is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Binnen een gebied tot 55 meter afstand van de Madepolderweg, zijn hogere waarden nodig (maximaal 53 Lden, na aftrek), zowel bij 3 als bij 6 meter.
Afbeelding 4.6: resultaten Exporteursbaan (bron: DGMR)
De hoogste geluidbelasting als gevolg van de Exporteursbaan bedraagt 65 dB zonder aftrek of 60 dB na afrrek bij een afstand van 3 meter. Voor de afstand van 6 meter bedraagt de geluidbelasting maximaal 63 dB zonder aftrek en 58 dB na aftrek. Voor beide afstanden is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar wordt de maximale ontheffingswaarde (63 dB na aftrek) niet overschreden.
Doordat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is het noodzakelijk een hogere waarde aan te vragen. Ook is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk.
Het toepassen van stil asfalt op de Exporteursbaan geeft een reductie van 2-3 dB. Dit is niet voldoende om de geluibelasting te verminderen tot de voorkeursgrenswaarde. Het plaatsen van schermen langs de Exporteursbaan is vanuit stedenbouwkundig oogpunt en vanuit kostenperspectie niet wenselijk.
Het is niet mogelijk om bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen.
Een ontheffing hogere grenswaarden is alleen mogelijk onder bepaalde voorwaaden uit het gemeentelijk hogere waardenbeleid.
Cumulatieve geluidbelasting
De maximale cumulatieve geluidbelasting bedraagt 69,5 dB zonder aftrek. Uit figuur 4.7 blijkt dat nergens sprake is van een overschrijding van deze geluidbelasting.
Afbeelding 4.7: cumulatieve geluidbelasting (bron: DGMR)
Geluidluwe zijde
Woningen met een hogere waarde dienen te beschikken over een geluidluwe zijde. Bij aanvraag van de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat aan deze eis wordt voldaan. De maximale geluidbelasting op de geluidluwe zijnde mag maximaal 53 dB bedragen na aftrek, waarbij uitgegaan wordt van de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen.
Uit figuur 4.8 volgt dat het mogelijk is dat om bij alle woningen een of meerdere geluidluwe gevels te realiseren.
Afbeelding 4.8: gevels waar sprake is van een geluidluwe zijde (bron: DGMR)
Binnenwaarde
Het bouwbesluit geeft aan dat indien er sprake is van een hogere waarde het binnenniveau bij de woning maximaal 33 dB is, waarbij de gecumuleerde waarde gebruikt moet worden voor de geluidwerende eigenschappen van de gevel. Bij een maximale gecumuleerde geluidbelasting van 66 dB moet de geluidwering van de gevel minimaal 33 dB bedragen.
Hogere waarden
Met een waarde tot 60 dB (na aftrek 5 dB art. 110 Wgh) wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare hogere waarde. Tussen de geluidbelastingen op 3 meter van de kavelgrens of 6 meter van de kavelgrens zit maximaal 1 dB verschil. Voor eventuele woningen in het noordelijke deel van het plangebied (tot 55 meter afstand van de Madepolderweg) zijn hogere waarden tot 53 dB (na aftrek 5 dB art. 110 Wgh) vanwege de Madepolderweg noodzakelijk.
Uit de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting blijkt dat deze maximaal 64 dB bedraagt. Dit is lager dan de plandrempel van 68 die de gemeente hanteert. Op de achtergevels van eventueel te realiseren woningen zal de cumulatieve geluidbelasting lager zijn als het gevolg van afscherming. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is. de overschrijding bedraagt niet meer dan 59 dB. Omdat het niet mogelijk is om bron- of overdracht maatregelen te treffen worden hogere waarden verleend.
Het ontwerp hogere waardenbesluit wordt gelijktijdig met met ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen toont de ontwikkelaar aan dat voor iedere woning voldaan worden aan de eis van het binnenniveau van 33 dB.
Rondom de manege aan de Madepolderweg is in het moederplan een aanduiding milieuzone - geurzone opgenomen, zie ook afbeelding 4.9. Doordat de manege ondertussen is gesloopt, komt de aanduiding te vervallen. De aanduiding is daardoor niet meer opgenomen in dit bestemmingsplan.
Afbeelding 4.9: aanduiding milieuzone-geurzone bestemmingsplan Madestein - Vroondaal (bron: gemeente Den Haag)
In en in de directe omgeving van Madestein Vroondaal hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vesting gehad. Hierbij ging het om (glas)tuinbouw, een rioolzuiveringsinrichting, gasdrukregel-en meetstations, autoreparatiebedrijven, kunststoffen ver-en bewerkingsbedrijven, ontsmettingsbedrijf, houtbewerkingsinrichting, petroleum en benzine bewaarplaatsen. Ook waren er verschillende ondergrondse tanks aanwezig.
Deze zijn vrijwel allemaal verwijderd, buiten gebruik gesteld of onklaar gemaakt.
Er zijn in Madestein Vroondaal diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Met dit bestemmingsplan worden op percelen aan weerszijden van de Exporteursbaan gronden met de bestemming Water en Groen gewijzigd in een bestemming die woningbouw mogelijk maakt.Zodoende wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan op de onderzoeken uitgevoerd in dit deel van Madestein Vroondaal.
In opdracht van GEM Vroondaal is door Buro S/L actualiserend en verkennend bodemondezoek uitgevoerd op de locatie Vroondaal Zuid II. Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. In deze paragraaf is een samenvatting van de voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen uit het onderzoek opgenomen.
Afbeelding 4.10. geeft de onderzoekslocaties uit dit onderzoek weer. Deellocaties 2 en 3 zijn voor dit bestemmingsplan van belang.
Afbeelding 4.10: onderzoekslocatie Vroondaal Zuid II (bron Buro S/L)
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er in deze deelgebieden een aantal verdachte activiteiten/ verontreinigingen zijn die nog niet voldoende waren onderzocht. Hierbij gaat het om olietanks/ ketelhuis, een gedempte sloot en opslag van bestrijdingsmiddelen/ meststoffen. Zodoende zijn grondboringen uitgevoerd en is de grond bemonsterd.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van deellocatie 2 in de bovengrond lichte verontreinigingen zijn vastgesteld met zware metalen, PAK, PCB en bestrijdingsmiddelen. In de ondergrond zijn drins in licht verhoogde concentraties aangetroffen. De (licht) verhoogde concentraties aan zware metalen en bestrijdingsmiddelen zijn niet uitzonderlijk in (voormalige) tuinbouwgebieden. De bovengrond voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie, de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen. Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen. Dit kan worden toegeschreven aan de voormalige aanmaak en gebruik van meststoffen die in het tuinbouwgebied hebben plaatsgevonden. Na beindiging van de bedrijfsactiviteiten herstelt het bodemevenwicht zich over het algemeen weer en neemt het gehalte zware metalen in het grondwater doorgaans af.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van deellocatie 3 in de bovengrond lichte verontreinigingen zijn vastgesteld met zware metalen en bestrijdingsmiddelen. In de ondergrond zijn zware metalen, minerale olie, PAK, PCB en bestrijdingsmiddelen in licht verhoogde concentraties aangetroffen. Zowel de bovengrond als de ondergrond voldoen aan de kwaliteitsklassen industrie.
Nader onderzoek naar grondwater is nodig ter hoogte van peilbuizen 201, 221 en 302. Deze staan in onderstaande afbeelding rood omcirkeld.
Afbeelding 4.11: locatie peilbuizen (bron: Buro S/L)
Ook wordt geadviseerd om grond uit gedempte sloten te onderzoeken op asbest.
Uit het onderzoek blijkt dat op alle vier de deellocaties zowel de bovengrond als de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie (met uitzondering van de ondegrond ter plaatse van deelgebied 2, die voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen).
In opdracht van Gem Vroondaal is door Buro S/L een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan weerszijden van de Elswijkbaan. De onderzoekslocatie is weergegeven in afbeelding 4.12.
In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Afbeelding 4.12: onderzoekslocatie weerszijden Van Elswijkbaan (bron: Buro S/L)
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van boring 1 in de bovengrond lichte verontreiniging met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB zijn vastgesteld. In de ondergrond is sprake van een lichte verontreiniging met PCB en drins. Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen. In de opgegraven en opgeboorde grond (ter plaatse van de gedempte sloot) zijn geen verontreinigingen met asbest aangetroffen.
Alle locaties die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn gesaneerd.
Uit het verkennend onderzoek weerszijden Van Elswijkbaan is gebleken dat er ter plaatse van de gedempte sloot geen verontreinigingen met asbest zijn aangetroffen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat zowel de onder- als bovengrond, op een enkele plek na, de klasse-indeling industrie heeft.
Voor de toets op geschiktheid voor Wonen is de klasse-indeling (achtergrondwaarde, wonen, industrie) niet een criterium. Alleen als sprake is van sterk verontreinigde grond of grondwater is er een belemmering. Daar is hier geen sprake van. De bodem is geschikt voor wonen met tuin.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transport risico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grond roer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
In en nabij het plangebied bevind zich de hogedruk aardgastransportleiding W-509-02. Om de verdere ontwikkeling van Madestein - Vroondaal mogelijk te maken is een gedeelte van deze leiding verlegd.
Bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 voorziet niet in meer woningbouw of andere nieuwe ontwikkelingen die meer of andere kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. Het bestemmingsplan is opgesteld om de uitgewerkte stedenbouwkundige verkaveling in deelplan Zuid II in te passen. Ten opzichte van wat al is mogelijk gemaakt in bestemmingsplan Madestein-Vroondaal en de 1e herziening (de tweede herziening voorziet niet in de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) zijn er geen veranderingen voor wat betreft het aspect Groepsrisico & het aspect Plaatsgebonden risico. Zodoende wordt teruggevallen op de groepsrisicoberekening met bijbehorende verantwoording, uitgevoerd in het kader van het moederplan en de 1e herziening. De groepsrisicoberekening en de plaatsgebondenrisicoberekening zijn integraal overgenomen in dit bestemmingsplan.
Via onderzoek, zie verder het bijgesloten rapport 'Milieutechnisch onderzoek bestemmingsplan Vroondaal d.d. 23 januari 2014', Bijlage 9 bij deze toelichting is de mate waarin het groepsrisico de oriëntatiewaarde nadert weergegeven als functie van de plaats langs segmenten van respectievelijk de buisleidingen A-617, A-617-01, W-509-02 en W-509-04. Uit de risico-screening kan worden opgemaakt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de maatgevende leidingkilometer voor alle buisleidingen in de huidige situatie niet wordt overschreden. Het quotiënt van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde voor de maatgevende leidingkilometer bedraagt voor de buisleidingen respectievelijk 0,217; 0; 0,041 en 0,000312. Verder blijkt dat uit deze risico-screening dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de maatgevende leidingkilometer voor alle buisleidingen in de toekomstige situatie niet wordt overschreden.
Door de toename van het aantal inwoners door planontwikkeling verandert het quotient van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde niet. Dit komt doordat de geplande nieuwbouw met bijbehorende bevolkingstoename niet in de buurt van de maatgevende kilometer ligt. Op grond van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat met het bestemmingsplan voldoende waarborgen voor de externe veiligheid worden geboden.
Uit de berekening voor het groepsrisico in het kader van bestemmingsplan Madestein Vroondaal 1e herziening bleek dat na verlegging van de leiding het groepsrisico 0.45 de orientatiewaarde zou gaan bedragen. Uit de berekeningen van het plaatsgebonden risico bleek dat er geen sprake zou zijn van een plaatsgebonden risicocontour. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Aangezien er geen wijziging van het groepsrisico is, en de orientatiewaarde onder de 1 blijft is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
Algemeen
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Gebiedsbescherming
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
•alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
•het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
•de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
•soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
•soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
•overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Om de effecten op beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is eerder, in 2013, ten behoeve van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal, een zogenaamde natuurtoets uitgevoerd waarin de effecten van de voorgenomen bouw van 2150 woningen, de verkeersaantrekkende werking van de woningen en het amoveren van de glastuinbouw onderzocht zijn.
Met betrekking tot het aspect gebiedsbescherming werd geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapendal uitgesloten zijn.
Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 3e herziening - Deel 2 maakt geen extra woningbouw mogelijk. Het doel van dit bestemmingsplan is om verdere ontwikkeling van deelplan Zuid II mogelijk te maken. Er zijn inrichtingsplannen voor de openbare ruimte en verkavelingsplannen gemaakt die worden ingepast in het bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken zijn enkele wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal uit 2015 nodig.
Het aantal te realiseren woningen neemt niet toe ten opzichte van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal, waardoor de conclusies uit de natuurtoets ook voor dit bestemmingsplan gelden. Voor de volledigheid is het onderzoek uit 2013 als bijlage bij de toelichting opgenomen, zie Bijlage 5.
Om inzichtelijk te krijgen of de voorgenomen woningbouw langs de Exporteursbaan, zie afbeelding 4.13 voor de ligging van dit gebied, gevolgen voor de aanwezige flora en fauna heeft, is door Aqua-Terra Nova BV, in opdracht van de Gem Vroondaal een eco-effectscan uitgevoerd.
Afbeelding 4.13: onderzoeksgebied eco-effectscan Aqua-Terra Nova BV
In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting bijgesloten.
Het onderzoeksgebied beslaat de twee groenstroken aan beide zijden van de Exporteursbaan en heeft een oppervlakte van ongeveer 5.340 m2. De groenstrook aan de westzijde van de weg bestaat aan de noordkant uit een waterlichaam met stijl oplopende oevers met begroeiing. De groenstrook aan de oostkant van de weg bestaat uit grasland. In de noordoosthoek van het onderzoeksgebied ligt een gebied met water en riet. Langs de Exporteursbaan bevinden zich lantarenpalen van circa 8 meter hoog. In het onderzoeksgebied is geen bebouwing aanwezig.
Gebiedsbescherming
Het onderzoeksgebied ligt op ongeveer 1,4 km van Natura 2000-gebied 'Solleveld en Kapittelduinen en op ongeveer 3,8 km afstand van Natura 2000-gebied 'Westduinpark en Wapendal'.
Het onderzoeksgebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), waardoor negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten.
Het onderzoeksgebied maakt ook geen onderdeel uit van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) van Den Haag, waardoor negatieve effecten op de SGH kunnen worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van beschermde soorten (vaatplanten, volgels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieen, reptielen, vissen) is uitgesloten.
Voor wat betreft algemeen voorkomende soorten vogels wordt geadviseerd, wanneer er werkzaamheden in de periode maart t/m oktober moeten worden uitgevoerd, voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren op broedende vogels. Indien vogelnesten of broedende vogels aangetroffen worden dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden of dient er een verstoringsvrije zone rond de broedplaats opgesteld te worden.
Voorgesteld wordt maatregelen te nemen ter voorkoming van de vestiging van de rugstreeppad, door het plaatsen van paddenschermen in de periode december t/m maart.
Om overvliegende en fouragerende vleermuizen niet te verstoren wordt geadviseerd werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren of te werken wanneer vleermuizen in winterslaap zijn (november t/m maart).
De werkzaamheden aan de watergang moeten buiten de kwetsbare periode voor aquatische fauna uitgevoerd worden. Bij het dempen van de watergang moet het water in een richting uitgedreven worden richting een naastgelegen sloot, zodat soorten zich daarnaartoe kunnen verplaatsen.
Te allen tijde dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming.
Stikstofdepositie
Om te bepalen of de voorgenomen woningbouw ter plaatse van het onderzoeksgebied leidt tot een onaanvaardbare toename van stikstofdepositie heeft Aqua-Terra Nova, in opdracht van de GEM Vroondaal een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, zie Bijlage 7.
Uitgangspunten stikstofdepositieberekening
Er komen in het onderzoeksgebied in totaal 16 woningen. Hiervan komen er 6 aan de linkerkant van de Exporteursbaan en 10 aan de rechterkant van de Exporteursbaan. De inschatting is dat de 6 woningen aan de linkerkant worden gerealiseerd in 2024 en de woningen aan de rechterkant in 2026 en 2027.
Tijdens de bouwfase wordt de volgende inzet van machines en het volgende aantal verkeersbewegingen verwacht:
Verkeersbewegingen bouw
- Lichtverkeer: 50 per woning per jaar, geeft 300 verkeersbewegingen per jaar
- Zwaar vrachtverkeer: 18 per woning per jaar, 108 verkeersbewegingen per jaar
Verkeersbewegingen bouw
- Lichtverkeer: 50 per woning per jaar, geeft 500 verkeersbewegingen per jaar
- Zwaar vrachtverkeer: 18 per woning per jaar, 180 verkeersbewegingen per jaar
Verkeersbewegingen woningen
De woningen aan de rechterkant zullen (deels) in gebruik genomen worden wanneer de woningen aan de linkerkant nog gerealiseerd worden. Daarom worden de verkeersbewegingen van de woningen aan de linkerkant meegenomen tijdens de bouwfase van de rechterkant. Voor de verkeersbewegingen van en naar de woningen wordt het kengetal van 7,5 per woning aangehouden. Dit geeft 45 verkeersbewegingen per dag (6 woningen x 7,5).
Voor de gebruiksfase is er mee gerekend dat er geen gas wordt gebruikt voor het verwarmen van woningen. De stikstofuitstoot in de gebruiksfase bestaat enkel uit verkeersbewegingen van- en naar de woningen.
Verkeersbewegingen:
- 16 woningen
- 7,5 verkeersbewegingen per dag per woning
- 120 verkeersbewegingen per dag totaal (16x7,5)
Resultaten AERIUSberekening
Bovenstaande gegevens zijn op 2 maart 2023 ingevierd in de AERIUS calculator. Berekend is dat zowel de bouwfase als de gebruiksfase niet leidt tot stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied.
Conclusie
Uit het rapport van 13 maart 2023 en de in het kader daarvan ingevoerde AERIUSberekening d.d. 2 maart 2023 blijkt dat er zowel in de bouwfase als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.
De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1500.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||
Wonen | ||||
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creeren en de woonkwaliteit verhogen | Binnen het moederplan Madestein-Vroondaal zijn 2150 woningen mogelijk gemaakt. Door onderhavige bestemmingsplanherziening wijzigt dit aantal niet. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten die moet worden gehanteerd.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 t/m 11) bevatten, voor zover er geen wijzigingen zijn alleen een verwijzing naar de gebruik- en bouwregels van het moederplan Madestein-Vroondaal. In artikel 11, Waterstaat - waterkering, is een bepaling opgenomen, waarbij het mogelijk is te bouwen ter plaatse van de waterkering, onder voorwaarde van een positief advies van het Hoogheemraadschap Delfland.
Hoofdstuk 3: Algemene regels. De algemene regels (artikel 13 t/m 16) bevatten naast de Algemene bouwregels (artikel 13), Algemene gebruiksregels (artikel 14) de Algemene aanduidingsregels (artikel 15) en de16 Algemene afwijkingsregels (artikel 16).
In artikel 15 Algemene aanduidingsregels wordt, in afwijking van het moederplan, het bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering mogelijk gemaakt, onder voorwaarde van een positief advies van Hoogheemraadschap Delfland en alleen ter plaatse van de in de bijlage opgenomen gebieden.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 17, de slotregel in artikel 18.
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
De gemeente Den Haag en de Ontwikkelingscombinatie Madestein VOF (bestaande uit Bouwfonds Ontwikkeling en Synchroon) hebben in december 2008 een samenwerkingsovereenkomst getekend ten behoeve van de ontwikkeling van het project Vroondaal. Deze partijen werken na ondertekening van de overeenkomst samen onder de naam 'PPS Vroondaal Ontwikkeling'. De gemeente is voor 50% aandeelhouder. In 2012 heeft de PPS Vroondaal Ontwikkeling in samenwerking met de gemeente Den Haag een nieuw stedenbouwkundig plan uitgewerkt, inclusief vertrouwelijke grondexploitatie (RIS 256696). De uitvoering van het stedenbouwkundig plan wordt mogelijk gemaakt door een herziening van onderhavig bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Afdeling 6.4 Grondexploitatie) verplicht gemeenten om tegelijkertijd met een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het primaire doel van een exploitatieplan is om kosten te kunnen verhalen bij alle eigenaren in het exploitatieplangebied, zodat zij bij zelfrealisatie een evenredige bijdrage betalen in de exploitatiekosten. Dat betekent dat de gemeente, ten aanzien van situaties waarin eigenaren de ontwikkeling zelf realiseren, geen verlies lijdt op de exploitatiekosten.
Binnen het bestemmingsplangebied van het moederplan bevinden zich grondeigenaren die niet binnen de samenwerkingsovereenkomst vallen en waarmee de gemeente Den Haag nog geen overeenkomst heeft gesloten. Voor het moederplan geldt daarom dat het kostenverhaal niet voor alle bouwplannen als bedoeld in art. 6.12 Wro anderszins verzekerd is. De gemeente voldoet daarom aan de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Blijkens paragraaf 6.3 van het exploitatieplan zijn de geraamde opbrengsten hoger dan de geraamde kosten in het plan. De exploitatiebijdragen zoals opgenomen in het exploitatieplan komen ten gunste aan de grondexploitatie.
De vertrouwelijke grondexploitatie van de PPS behorend bij het nieuwe stedenbouwkundig plan is financieel sluitend (zie: RIS 256697). Hierbij is het uitgangspunt van actief grondbeleid gehanteerd, waarbij de gemeente en PPS besluiten tot actief aankopen van gronden ten behoeve van realisatie van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moederplan is financieel uitvoerbaar.
De wijzigingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen gevolgen voor het exploitatiegebied en het exploitatieplan, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan of omdat er een overeenkomst is afgesloten.
Gem Vroondaal en ROM hebben een overeenkomst gesloten onder meer over kostenverhaal. Gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen GEM Vroondaal en Gemeente Den Haag met betrekking tot de gehele ontwikkeling van Vroondaal is kostenverhaal daarmee anderszins verzekerd.
Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Voor de ontwikkelingen die deze herziening mogelijk gemaakt worden, is geen exploitatieplan vereist. Het kostenverhaal alsmede de economische uitvoerbaarheid zijn verzekerd.
Dit bestemmingsplan betreft het tweede deel van het bestemmingsplan Madestein Vroondaal 3e herziening. Bro overeleg heeft plaatsgevonden voor het eerste deel van dit bestemmingsplan.
In het kader van dit bestemmingsplan heeft er overleg en afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland over de wijze van bestemmen van de waterkeringen.