direct naar inhoud van Regels
Plan: Parapluherziening (fiets)parkeren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0330ZFietspark-50VA

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepaling

1.1 plan:

het bestemmingsplan Parapluherziening (fiets)parkeren met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0330ZFietspark-50VA van de gemeente 's-Gravenhage.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 parkeren:
  • het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
  • het neerzetten of laten staan van een fiets of bromfiets.
1.4 specifieke parkeerregeling:

regeling opgenomen in hoofdstuk 2 van de in bijlage 2 opgenomen bestemmingsplannen waarin een van de Nota parkeernormen Den Haag afwijkende parkeernorm is opgenomen.

1.5 verbeelding:

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Parapluherziening (fiets)parkeren (voorheen: plankaart).

1.6 voertuig:

alle voertuigen met uitzondering van treinen en trams, fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen en rolstoelen.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Dit bestemmingsplan is van toepassing op alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen die in bijlage 1 bij deze regels zijn opgenomen.

Artikel 3 Te vervallen artikelen

De in bijlage 1 bij deze regels opgenomen (onderdelen van) artikelen en bijlagen komen op het moment van de inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan te vervallen en worden per gelijke datum vervangen door de regels die zijn opgenomen in artikel 5 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouw- en gebruiksregels

5.1 Algemeen
  • a. Indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw of functie daartoe aanleiding geeft, mag een gebouw of functie alleen worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren van voertuigen en (brom)fietsen, met dien verstande dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort;
  • b. of sprake is van voldoende (fiets)parkeergelegenheid, zoals genoemd onder a wordt bepaald op basis van de (fiets)parkeernormen, (fiets)parkeereisen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in:
    • 1. voor motorvoertuigen: de Nota parkeernormen Den Haag, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
    • 2. voor fietsen: de beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  • c. burgemeester en wethouders passen de Nota parkeernormen Den Haag en beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016 toe zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning;
5.2 Afmetingen ruimte voor parkeren
  • a. Een ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • 1. Indien de afmetingen van een voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3.50 meter bij 5.00 meter bedraagt;
    • 2. Indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1.80 meter bij 5.50 meter en ten hoogste 3.25 bij 6.00 meter bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2.50 bij 5.00 meter bedraagt.
5.3 Specifieke parkeerregelingen
  • a. In uitzondering op het gestelde in artikel 5.1 onder a:
    • 1. mogen parkeerplaatsen die op grond van een specifieke parkeerregeling in hoofdstuk 2 van de regels van de bestemmingsplannen die zijn opgenomen in bijlage 1, zijn voorzien, worden gerealiseerd en/of gehandhaafd;
    • 2. mag het aantal parkeerplaatsen in het plangebied niet meer of minder bedragen dan het maximaal of minimaal toegestane aantal parkeerplaatsen dat op grond van een specifieke parkeerregeling in hoofdstuk 2 van de regels van de bestemmingsplannen die zijn opgenomen in bijlage 1 is toegestaan;
  • b. de bestemmingsplannen waarin een specifieke parkeerregeling als bedoeld onder a is opgenomen, zijn opgenomen in bijlage 2.
5.4 Verwijzingen
  • a. Indien in hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan of de beheersverordening als opgenomen in bijlage 1 ten aanzien van het parkeren wordt verwezen naar de Nota parkeernormen, wordt geacht verwezen te worden naar de vigerende Nota parkeernormen, met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota;
  • b. in bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. wordt in artikel 21.1 sub i onder 3 geacht verwezen te worden naar het bepaalde in artikel 5.2 van dit bestemmingsplan Parapluherziening (fiets)parkeren.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de (fiets)parkeernormen als bedoeld in artikel 5.1 onder b die worden gehanteerd voor het parkeren van voertuigen, fietsen en bromfietsen alsmede de bepaling dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort de indien:
    • 1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien conform de voorwaarden zoals opgenomen in:
      • voor motorvoertuigen: de Nota parkeernormen Den Haag, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
      • voor fietsen: de beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016, met dien verstande dat indien voornoemde nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
    • 2. het voldoen aan de (fiets)parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw of functie.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het gestelde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het gestelde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Parapluherziening (fiets)parkeren.