Plan: | Forepark - Rhône |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0281HFprkRhone-50VA |
Iedere gemeente in Nederland is verplicht om bestemmingsplannen vast te stellen. In de bestemmingsplannen van de gemeente staat waar mag worden gebouwd en waarvoor een gebouw gebruikt mag worden. Als een wenselijk plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
De zogeheten 'Rijkswaterstaatkavel' (RWS-kavel) ligt langs de A4, Noordelijke Randweg, Rhône en Donau. Voor dit kavel is een nieuw plan gemaakt: '100% Energie'. Dit is een plan waarbij sport en gezondheid centraal staan. Voorbeelden hiervan zijn: sportbeoefening, sportshoppen, sportonderwijs, sportverzorging, horeca en food en natuurlijk plezier. Den Haag wordt de eerste stad waar een dit unieke concept wordt gerealiseerd.
Met dit plan krijgen meer inwoners van Den Haag de kans om te gaan sporten en veel verschillende sporten uit te proberen. Door een groot assortiment betaalbare sportartikelen wordt sporten toegankelijker voor alle lagen van de bevolking. Daarnaast is het doel van het plan om de betrokkenheid van sportverenigingen en scholen te vergroten door het gezamenlijk organiseren van sportactiviteiten en sportevenementen. Ook levert het plan veel werkgelegenheid op voor de inwoners van Den Haag en directe omgeving.
Dit plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan: Forepark-A4-A12. Daarom hebben we een nieuw bestemmingsplan gemaakt: Forepark - Rhône.
Het bestemmingsplan Forepark - Rhône bestaat uit regels en een verbeelding (kaart). Op de verbeelding geven we aan welk gebruik is toegestaan op de RWS-kavel. In de regels staat bijvoorbeeld hoe hoog de ontwikkelaar van de grond mag bouwen.
Bij het bestemmingsplan hebben we ook een toelichting geschreven. Deze samenvatting is het eerste deel van de toelichting. In de toelichting geven wij onder andere:
Op 20 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' vastgesteld. In dit bestemmingsplan was ook de zogeheten 'Rijkswaterstaatkavel' (RWS-kavel), begrensd door de A4, Noordelijke Randweg, Rhône en Donau opgenomen. In paragraaf 5.3 van de toelichting op het bestemmingsplan was al opgenomen dat voor dit kavel in mei 2013 een Europese aanbesteding is afgerond.
Het winnende concept '100% Energie' staat primair in het teken van “aan het sporten krijgen”, “aan het sporten houden” en “bij het sporten verzorgen” van mensen, passend bij de gemeentelijke sportambities. Het concept kent een unieke samenstelling van verschillende functies die zich elk op hun eigen manier richten op sport en gezondheid. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere sportbeoefening, sportshoppen, sporteducatie, sportverzorging, horeca en food en natuurlijk plezier.
De strategisch gelegen RWS-kavel voorziet in goede bereikbaarheid en unieke zichtbaarheid. Daarmee speelt de locatie een belangrijke rol in de marketing van het sport-leisure-concept '100% Energie'. Den Haag wordt de eerste stad waar een dergelijk uniek concept wordt gerealiseerd en waar de verschillende gebruikers van het concept de handen in één slaan en zich gezamenlijk richten op de toekomst van de regio en haar inwoners.
Meer inwoners krijgen de kans zich te ontwikkelen in tientallen verschillende sporten. De combinatie van functies zorgt voor een regionale uitstraling met een breed publiek als doelgroep en anderzijds voor een boost in de werkgelegenheid voor de inwoners van Den Haag en directe omgeving. Het concept levert een belangrijke bijdrage aan het in standhouden en versterken van de steeds belangrijkere maatschappelijke verbanden als sportclubs en verenigingen.
De planontwikkeling was eind 2013 nog niet geheel afgerond en daarom is de ontwikkeling niet opgenomen in het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12'. Inmiddels is de planontwikkeling voldoende concreet om te kunnen vertalen in een bestemmingsplan.
In het verleden was de RWS-kavel in beeld voor de eventuele vestiging van een afvalbrengstation. In het huidige bestemmingsplan blijft dit mogelijk.
Het doel van bestemmingsplan Forepark - Rhône is het mogelijk maken van de ontwikkeling van de zogeheten 'RWS-kavel' op bedrijventerrein Forepark. Het gaat om de juridisch-planologische vertaling van het concept '100% Energie'.
Het plangebied is onderdeel van bedrijventerrein Forepark en is gelegen aan de oostzijde van Den Haag, ter hoogte van de afrit Leidschendam (afrit 8) op de A4. Het plangebied wordt begrensd door:
De ligging van het plangebied is op afbeelding 1 weergegeven.
Afbeelding 1: ligging van het plangebied
Het bestemmingsplan Forepark - Rhône vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0259HForepark dat door de gemeenteraad van Den Haag op 20 februari 2014 is vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 23 mei 2014 in werking getreden.
In dit eerste hoofdstuk is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied aangegeven. Ook zijn de doelen, die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 4 en 5 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 4 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 5 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid.
Vervolgens is in hoofdstuk 6 allereerst het plan voor de RWS-kavel beschreven. Voor dit plan wordt in paragraaf 6.3 de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen, waarna de ontwikkeling in paragraaf 6.4 getoetst wordt aan de beleidsnota's die in hoofdstuk 4 zijn beschreven. Daarna wordt in paragraaf 6.5 aangeven welke bestemming en bestemmingsregelingen worden opgenomen. Ten slotte worden de bestemmingsregels in paragraaf 6.6 toegelicht.
Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 7 ingegaan. In hoofdstuk 8 wordt de procedure van het bestemmingsplan beschreven.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Christus afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdengeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef.
Vanaf de middeleeuwen werd het veen afgegraven om in de vorm van turf als brandstof te worden gebruikt in huishoudens en werkplaatsen. De turf werd over land vervoerd via de Veenweg en over water, richting Leidschendam, via de Vliet. De uitgeveende gedeelten kwamen al snel onder water te staan. Dit was vooral het geval in het noordoostelijke deel van het plangebied. Hier lag een groot veenmeer. De rest van het plangebied was in gebruik als weidegrond. Vanaf het midden van de 15de eeuw stond dit natte gebied bekend als de Tedingerboekpolder of Lage Polder.
In 1873 werd het veenmeer drooggelegd, verkaveld en als weidegrond in gebruik genomen. Die situatie bleef tot in de 19de eeuw gehandhaafd. In 1870 werd de spoorlijn Den Haag – Utrecht dwars door de polder aangelegd, gevolgd door de spoorlijn Rotterdam-Scheveningen in 1907/08. Door de ontsluiting van het gebied (aanleg van rijkswegen en het Prins Clausplein) ging het agrarische karakter van het plangebied steeds meer verloren.
In de jaren '80 van de twintigste eeuw werd het gebied, in het Streekplan Zuid-Holland West, dat door Provinciale Staten van Zuid Holland op 23 januari 1987 is vastgesteld, voor het eerst benoemd als mogelijke uitbreiding van de Haagse agglomeratie. Het gebied zou moeten voorzien in tenminste 8.500 woningen, in 1993 bijgesteld tot circa 7.000 woningen.
De gemeente Leidschendam heeft in 1985 opdracht gegeven voor het maken van de structuurschets Leizo. De ontwikkeling van het bedrijventerrein geschiedde in een samenwerkingsverband op grond van de “Wet gemeenschappelijke regelingen” tussen de gemeente Leidschendam en Den Haag. Voor het beoogde bedrijventerrein Forepark werd in 1994 het adviesbureau voor stedenbouwkundige ontwikkeling en management BDR gevraagd om een masterplan voor het gebied te ontwikkelen. Dit masterplan werd 20 februari 1995 door de gemeenteraad van Leidschendam vastgesteld. In de daarop volgende jaren is het bedrijventerrein ontwikkeld en uitgegeven.
Tot 2002 maakte Forepark deel uit van de gemeente Leidschendam, evenals de naburige in aanbouw zijnde woonwijk Leidschenveen. In het jaar 2002 is het bedrijventerrein overgegaan naar de gemeente Den Haag en maakt sindsdien deel uit van het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg.
Tot 2006 was binnen onderhavig plangebied een kantoor van Rijkswaterstaat gevestigd.
Het plangebied en de directe omgeving hebben in de loop der tijd grote wijzigingen ondergaan. Het gebied is van een polderlandschap getransformeerd tot een gebied met als kernfuncties werken en verkeer. Er is geen sprake van een samenhangend en hoogwaardig stadsbeeld uit een bepaalde periode. De cultuurhistorische waarde van dit gebied is dan ook gering.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ook zijn er geen monumentale gebouwen aanwezig die zijn opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.
De lage ligging en geologische opbouw geven aan dat het plangebied tot ver in de moderne tijd te drassig was voor intensief gebruik of bewoning. De kans op het aantreffen van betekenisvolle resten uit het verleden is dus laag. Mocht het veen in droge perioden wel voor bewoning geschikt zijn geweest, dan is de kans groot dat eventuele resten daarvan tijdens de veenwinning of bij moderne bouw- en aanlegactiviteiten zijn verdwenen. Met het oog daarop heeft het plangebied op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente Den Haag een lage archeologische verwachting.
Het plangebied is gelegen nabij afrit Leidschendam op de A4 (afrit 8) en wordt ontsloten via deze afrit, de Noordelijke Randweg (N14), Donau en Rhône. De Donau heeft een stedelijke ontsluitingsfunctie, de Rhône vormt een ontsluiting voor de aangelegen bedrijven.
Het plangebied is per openbaar vervoer goed ontsloten. RandstadRail halteert op de halte Forepark, gelegen op circa 250 meter van het plangebied. Ook tram 19 halteert in de nabijheid van het plangebied. De halte Den Haag, Oude Middenweg is gelegen op circa 400 meter van het plangebied.
Er is in Den Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd) fietsroutes. De Donau, gelegen direct naast het plangebied, is aangewezen als hoofdfietsroute. In en rondom het plangebied is geen betaald parkeren ingevoerd.
Het plangebied grenst aan het begeleidend groen langs de A4, Noordelijke Randweg, Donau en Rhone. In dit groen bevindt zich een lange, aaneengesloten waterpartij die alleen wordt onderbroken ter plaatse van de ontsluiting van het terrein. De watergangen zijn ca. 2 tot 6 meter breed en hebben steile en veelal beschoeide oevers. In de watergangen is enige water- en oevervegetatie aanwezig.
Het plangebied is grotendeels onverhard. De verharding in het projectgebied bestaat uit asfalt ten behoeve van voormalig opslagterrein van Rijkswaterstaat. Het groen bestaat uit een coniferenbomenrij, een bosschage, enkele solitaire populieren en verruigde natte kruidenrijke graslanden.
In het plangebied bevinden zich twee planologisch relevante leidingen. Het gaat om twee regionale hoofdgastransportleidingen aan de noordwestzijde van het plangebied.
Nadat in 2006 het kantoor en opslagterrein van Rijkswaterstaat zijn gesloopt, vormt het plangebied een braakliggend terrein.
Het bestemmingsplan Forepark - Rhône vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.
De eerste paragraaf gaat in op het beleid ten aanzien van de cultuurhistorische waarden en archeologie. De paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Forepark - Rhône worden afgewogen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.
Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Forepark - Rhône geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de gewijzigde Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op 1 augustus 2014 in werking is getreden. Zij geldt ook als een structuurvisie.
De provincie stelt vast, dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven is veranderd als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar kantoren en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De documenten vervangen de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan. De visie is ook een verkeer- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiewijze om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiewijze uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
In het Programma Mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
In de Verordening ruimte 2014 worden gelet op het provinciaal belang regels gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels vanuit Rijksbelang opgenomen waar provinciale verordeningen aan moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur.
Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma's ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.
In paragraaf 6.4 wordt beschreven hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot dit provinciale beleid.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:
Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.
Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:
Het bestemmingsplan Forepark - Rhône is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
Per 1 januari 2015 zijn de beleidstaken van het Stadsgewest Haaglanden overgegaan naar de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).
Het bestemmingsplan Forepark - Rhône is gelegen in de kansenzone 'de Vliet/A4-zone'. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt. Door de economische situatie in het algemeen en de financiële situatie van de gemeente in het bijzonder, was het college in 2010 genoodzaakt de ambities rond de masterplangebieden bij te stellen of uit te stellen. Voor de A4/Vlietzone betekent dit uitstel voor in ieder geval tien tot vijftien jaar.
De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit”. Deze nota is door de Raad vastgesteld op 6 oktober 2011 (RV 126_2011, RIS 181227).
De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.
De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:
Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.
Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.
Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.
De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.
Het provinciale detailhandelsbeleid, opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, is gericht op een gezonde detailhandelsmarkt, waarbij leegstand wordt voorkomen. Ook wordt gestreefd naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. In het algemeen spoort het planaanbod niet met de gewijzigde maatschappelijke vraag en neemt de leegstand toe. Haaglanden is hierin een uitzondering.
Digitale ontwikkelingen hebben een enorme, blijvende impact op detailhandel. De omvang van het winkeloppervlak zal teruglopen. De gezamenlijke inspanning van de provincie en andere partijen is gericht op het terugbrengen van het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad op die plaatsen waar ruimtelijk gezien de minste vraag is. Toevoeging van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn. Veel locaties met perifere detailhandelsvestigingen (PDV-locaties) functioneren ondermaats. Op provinciaal niveau zal hun aantal vanuit ruimtelijke overwegingen verminderd worden.
Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege hun schaalgrootte of de aard van de goederen niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn de perifere branches die in het Programma Ruimte nader worden omschreven.
In paragraaf 6.4 wordt beschreven hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot dit provinciale beleid.
De gemeenteraad heeft de Detailhandelsnota Den Haag op 23 juni 2005 vastgesteld (RIS127850) . De nota geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.
Hoofdwinkelstructuur
Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (RIS 270670 maart 2014) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2.
Perifere detailhandel en grootschalige solitaire winkels
In de Haagse Detailhandelsnota is ook het beleid voor PDV-locaties en grootschalige solitaire winkels opgenomen. Ten aanzien van grootschalige solitaire winkels wordt in de Detailhandelsnota aangegeven dat veel grootschalige PDV-formules in onder andere de woninginrichtingsfeer door het grote showroom-aandeel in de winkeloppervlakte behoefte hebben aan goedkope huisvesting op bijvoorbeeld bedrijfslocaties. Door het ontbreken van 'goedkope' locaties hebben deze formules weinig vestigingsmogelijkheden in Den Haag en/of kunnen ze niet doorgroeien. Deze nota wil hieraan in beperkte mate toch ruimte geven.
Den Haag heeft met de Megastores alleen een zogenaamde 4e generatie woonmall. In andere grote en kleinere steden zijn echter ook 1e t/m 3e generatie pdv-locaties te vinden. In de regio Haaglanden zijn de 3e generatie (meubelboulevards) voldoende aanwezig, deze zijn expliciet uitgesloten in het detailhandelsbeleid. Vooral voor de 1e en 2e generatie pdv-vestigingen, met name solitair op bedrijfsterreinen gelegen pdv-formules met een stadsdeel of hoogstens stedelijke verzorgingsfunctie, kent Den Haag een incomplete winkelstructuur. Deze formules hebben vaak een ander imago en kwaliteitsniveau dan formules die onderdeel uitmaken van een meubelboulevard of een centrum zoals de Megastores. Voor deze formules worden onder voorwaarden mogelijkheden gecreëerd om deze initiatieven voor dergelijke vestigingen te faciliteren.
In paragraaf 6.4 wordt beschreven hoe de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, zich verhoudt tot dit detailhandelsbeleid. Vervolgens wordt in paragraaf 6.5 beschreven hoe met dit beleid in het bestemmingsplan is omgegaan.
Toekomstvisie Horeca 2010-2015
De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RIS 168865) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen.
Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen.
Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de zgn. horecaconcentratiegebieden.
Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter en is er ruimte voor terrassen.
Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.
In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel – horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30% horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is. Daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal 20%.
In paragraaf 6.4 wordt beschreven hoe de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, zich verhoudt tot dit horecabeleid. Vervolgens wordt in paragraaf 6.5 beschreven hoe met dit beleid in het bestemmingsplan is omgegaan.
In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Deze nota is de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.
Het uitvoeringsprogramma dat behoort bij de RNM, laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit”. De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol. Het openbaar vervoer dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaar vervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van het stadsgewest Haaglanden voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
In paragraaf 3.3.3 zijn de tramroutes voor het gebruik van OV rondom het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.
De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.
In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
De Donau en het fiets/tramviaduct over de A4, beiden net buiten het plangebied gelegen, maken deel uit van het hoofdfietsroutenetwerk.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” (RIS 168473 nov. 2009). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (RIS 181571 vastgesteld 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zijn recent ingetrokken. Om die reden zijn de parkeernormen in dit bestemmingsplan (in bijlage 3) opgenomen en zijn in de bestemmingsplanregels regels over parkeren opgenomen.
In paragraaf 6.5 is beschreven hoe met dit beleid in het bestemmingsplan is omgegaan.
Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.
Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen en van belang is voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.
Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.
In paragraaf 6.5 is aangegeven hoe de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdraagt aan de invulling van dit leisurebeleid.
De gemeente Den Haag wil met sport toegroeien naar Olympisch niveau. ''Olympisch niveau'' is een metafoor voor een zo hoog mogelijk niveau van de Haagse sport in de breedste zin van het woord. Het gaat om de totale sport in Den Haag op een hoger niveau te tillen: van naschoolse sport tot Regionale Trainingscentra, van bedrijfssporttoernooien tot de North Sea Regatta en van de Haagse Sporttuin tot het beachstadion. Toegroeien naar een stad van Olympisch niveau is een inspirerend perspectief, dat volop kansen biedt voor zowel de Haagse sport als de Haagse samenleving als geheel.
Van de Olympische ambitie een sportstad te worden, gaat een economische, ruimtelijke en sociale impuls uit waar heel Den Haag van kan profiteren. Het gaat op sportgebied om meer dan alleen topsport. Het gaat juist ook om sport voor alle Hagenaars. Want sport is van grote maatschappelijke betekenis. Het levert een bijdrage aan de gezondheid, aan persoonlijke ontwikkeling, aan participatie, aan opvoeding en wat al niet meer. Sportverenigingen zijn het voorbeeld van de kracht van de Haagse burgers zelf. De inzet van de vele vrijwilligers, de 'civil society' in verenigingen creëert onderlinge betrokkenheid. (Top)sportevenementen genereren bovendien grote economische spin-off. Maar bovenal is sport vooral leuk om te doen. Aan die intrinsieke waarde ontleent de sport haar grote aantrekkingskracht.
In dit beleidskader geeft de gemeente Den Haag aan welke stappen zij zal zetten om de Haagse sport op Olympisch niveau te brengen.
Ten aanzien van sport heeft Den Haag de volgende vijf ambities geformuleerd:
Sportief Den Haag
Door sport voelen mensen zich mentaal en fysiek gezonder. Daarnaast levert sport sociale contacten op. Maar het belangrijkste is dat sport leuk is om te doen. Plezier is dé voorwaarde voor structurele en duurzame sportdeelname. De gemeente Den Haag wil er dan ook voor zorgen dat zoveel mogelijk Hagenaars plezier in de sport vinden en houden, zodat ze mee gaan en blijven doen aan sport. Met voldoende regelmaat en een leven lang.
Vitaal Den Haag
Den Haag wil met sport een bijdrage leveren aan de ambitie om een actieve en gezonde leefstijl onder al haar inwoners te verbreiden. Regelmatig en intensief sporten, op een prettige, verantwoorde manier en bij voorkeur in georganiseerd verband, is bij uitstek de manier om de gezondheid te verbeteren. Bovendien kan door sport het zelfvertrouwen en de mentale weerbaarheid toenemen. Tot slot activeert sport mensen en brengt het mensen bij elkaar.
In paragraaf 6.5 is aangegeven hoe de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdraagt aan de invulling van dit sportbeleid.
Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem, archeologie, en gebiedsgericht mlieubeleid.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.
In deze paragraaf wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling in het kader van de zogenoemde vergewisplicht ingevuld. Daarbij worden de selectiecriteria aangehouden zoals beschreven in bijlage III bij de Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 13 december 2011 (2011/92/EU).
Onderhavig bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling een sport-leisure-concept. Daarmee valt dit bestemmingsplan in de categorie 'Aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) in de D-lijst van het besluit. De drempelwaarden bij deze categorie worden met dit bestemmingsplan niet overschreden. Derhalve dient een beoordeling te worden gemaakt van het project aan de hand van de criteria (kenmerken van de activiteit, de plaats en de gevolgen van de van activiteit) in bijlage III van de Europese richtlijn (vormvrije mer-beoordeling).
Natuur
De dichtstbijzijnde beschermde gebieden in de Natuurbeschermingswet zijn gelegen op een afstand van meer dan 3 km van het projectgebied. Vanaf ca. 2 kilometer van het projectgebied zijn EHS-gebieden gelegen. Uit de eco-effectscan blijkt dat effecten op gebieden in de EHS niet worden verwacht, vanwege de beperkte reikwijdte van het projectgebied en de voorgenomen activiteiten. Uit deze scan blijkt ook dat de ontwikkeling geen significant negatieve gevolgen heeft voor vaatplanten, vogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen en overige beschermde soorten.
Geluid
Het bestemmingsplan 'Forepark - Rhône' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk.
Lucht
Uit onderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat door de ontwikkeling van de RWS-kavel de de jaargemiddelde NO2 concentratie weliswaar in betekenende mate toeneemt, maar dat de grenswaarde voor NO2 in het peiljaar 2015 blijvend onderschreden wordt. Dit geldt eveneens voor PM10 en alle overige emittenten. Daarmee is het plan niet in strijd met de Wet luchtkwaliteit en is een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd.
Externe veiligheid
Uit onderzoek zie bijlage 6) komt naar voren dat de ontwikkeling van de RWS-kavel niet van invloed is op het groepsrisico en dat de oriëntatiewaarde zowel door de hogedruk gasleidingen als het vervoer van gevaarlijke stoffen ruimschoots onderschreden wordt. Bovendien neemt het groepsrisico door de ontwikkeling beperkt, met minder dan 10% toe ten opzichte van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan heeft daarom geen onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor de externe veiligheid binnen het plangebied.
Archeologie
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht.
Conclusie
Resumerend kan daarom worden gesteld dat de het bestemmingsplan Forepark - Rhône niet zal leiden tot aanzienlijke negatieve (cumulatieve) milieueffecten. Het bestemmingsplan is daarom niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit
In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.
Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort alleen plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.
Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.
NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.
De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.
NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.
Door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied binnen het invloedsgebied van Rijksweg A4 ligt. Voor het betreffende tracé van de A4 is in het Basisnet een veiligheidsafstand (10-6/jaar) van 13 meter vastgesteld. Het plangebied ligt buiten deze contour. Dit vormt derhalve geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied.
Het betreffende tracé van de A4 kent eveneens een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtsgebied. Dit betekent dat vanuit het Bouwbesluit geen aanvullende eisenvoor toekomstige bebouwing gelden.
Voor de A4 geldt dat sprake is van een stijging van het groepsrisico. In de situatie met planontwikkeling is net geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in paragraaf 5.3.4. Daarom kan gesteld worden dat met het bestemmingsplan voldoende waarborg voor een goede ruimtelijke ordening op dit punt wordt geboden.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen A-517-01 en W-514-01.Deze leidingen lopen door het plangebied.
Door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar deze buisleidingen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat beide leidingen ter hoogte van het plangebied geen 10-6/jaar-contour hebben. Er bestaat hierom geen directe belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied.
Opgemerkt wordt dat de 100% letaliteitsgrens van leiding A-517 geheel over het plangebied ligt. Voor leiding W-514-01 is dit het geval voor het grootste deel van het plangebied.
Uit de berekeningen volgt dat voor beide leidingen sprake is van een toename van het groepsrisico, maar dat geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Voor zowel de hogedruk aardgasleidingen als het transport van gevaarlijke stoffen over de A4 geldt dat gezien de korte afstand tot deze risicobronnen een gedegen afweging over eventueel te treffen maatregelen moet worden genomen. Deze afweging is opgenomen in paragraaf 5.3.4. Daarom kan gesteld worden dat met het bestemmingsplan voldoende waarborg voor een goede ruimtelijke ordening op dit punt wordt geboden.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
Door de ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt, is er sprake van een toename van het groepsrisico (de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt daarbij niet overschreden). Daarom zal in het navolgende worden ingegaan op mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden van zelfredzaamheid.
Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico en enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In dit hoofdstuk zijn alle elementen beschouwd.
Het groepsrisico bevindt zich in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie weliswaar toe ten opzichte van de huidige situatie (zoals beredeneerd onder paragraaf 5.3.3, maar zal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschrijden.
In de Nota Externe Veiligheid Den Haag (2013) is beschreven dat in deze situatie de focus van de groepsrisicoverantwoording ligt op de vraag of er vanuit hulpverlening en crisisbeheersing maatregelen nodig zijn, op een maatwerkadvies van de Veiligheidsregio, inzicht in mogelijke ongevalscenario’s en afweging van functies of inrichting van de ontwikkellocatie op het niveau van structuurvisie, bestemmingsplan en (individuele) bouwplan. Hierna wordt op deze aspecten ingegaan.
Het plangebied ligt in de nabijheid van risicobronnen met het transport van gevaarlijke stoffen: de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A4 en twee hogedrukaardgastransportleidingen. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas, het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of gas of een fakkelbrand. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het concept dat met het onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft een concept dat gericht is op sport en gezondheid. Daarmee is geen sprake van ontwikkelingen die langdurig verblijf van beperkt zelfredzame personen faciliteren
De beoogde invulling van het RWS-kavel zal voor rekening komen van één enkele initiatiefnemer. Daardoor zal het relatief eenvoudig zijn om een veiligheidsplan met ontruimingsprotocol op te stellen voor de daar beoogde ontwikkeling en de kwaliteit van de uitvoering van dit plan te borgen. Hierbij dient te worden aangegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hier invulling aan kan worden gegeven.
Gerichte risicocommunicatie met toekomstige gebruikers (zie ook paragraaf 5.3.2 ) kan ertoe bijdragen dat alarmering van de locatie sneller verloopt.
Wanneer er sprake is van een calamiteit met toxische stoffen op de A4 is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat in dat geval de eventueel aanwezige mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
De infrastructuur rond het kavel is geschikt om vluchtwegen te borgen die van de risicobron af zijn gericht. In de planregels is geborgd dat het college bij uitwerking van het plan nadere eisen kan stellen om dit te borgen.
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is advies ingewonnen bij de veiligheidsregio Haaglanden (zie paragraaf 5.3.4.5)
De hoge druk aardgasleiding ligt tussen de noordwestelijke begrenzing van het RWS-kavel en de snelweg A4. Het plangebied grenst voorts direct aan de Noordelijke Randweg en de Donau. Hulpdiensten kunnen via deze wegen op korte afstand van eev eventuele ongevalslocatie komen. Tussen het plangebied en de snelweg A4 ligt oppervlaktewater, waaruit bluswater kan worden geput. De kazerne Leidschenveen-Ypenburg ligt op nog geen 2,5 kilometer van het kavel, aan de Donau 140, zodat de aanrijtijd tot een minimum beperkt zal blijven.
De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden om advies gevraagd. Op 6 november 2015 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht.
Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
Beoordeling maatregelen
Door Goudappel Coffeng is een onderzoek uitgevoerd om de gevolgen van de verkeerseffecten van de voorgestane ontwikkeling in beeld te brengen. Uit dit onderzoek blijkt dat de rotonde Donau-Rhone-Loire in de huidige vormgeving de verwachte toekomstige verkeersvraag op het drukste moment kan verwerken. De verzadigingsgraad van de rotonde neemt weliswaar toe ten opzichte van de huidige situatie, maar blijft op een niveau dat op grond van de normen van de gemeente Den Haag als acceptabel beschouwd mag worden.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Aanvullend is door het Ingenieursbureau Den Haag en de afdeling Verkeer van de gemeente Den Haag ook onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling op de Donau en kruisingen aan beide zijdes van het viaduct over de rijksweg A4. Uit dit onderzoek blijkt dat de maatgevende combinatie van een avondspits en een verwachte verkeersgeneratie op een vrijdagavond van 560 mvt/ uur tot een terugslag te leiden op de afritten van de A4 en derhalve ook niet de doorstroming op de A4 op dit punt te beïnvloeden. Uit een microsimulatie van deze kruisingen en rotonde blijkt dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op de kruisingen nagenoeg gelijk blijft en ook de rotonde in staat is het verkeer te kunnen verwerken.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van (spoor)wegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld.
Het bestemmingsplan 'Forepark - Rhône' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5,titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht. Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend. De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):
Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zondermeer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreft een combinatie van functies, waardoor niet zonder meer op grond van het besluit en de regeling niet in betekenende mate worden vastgesteld of het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Wet luchtkwaliteit. Om dit te beoordelen heeft het Ingenieursbureau Den Haag een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt voor de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat zonder de ontwikkeling van de RWS-kavel de jaargemiddelde NO2 concentratie in 2015 29,22 µg/m3 bedraagt. Na ontwikkeling van de RWS-kavel zal deze concentratie stijgen tot 30,64 µg/m3. De toename van de concentratie bedraagt daarmee 1,42 µg/m3 als jaargemiddelde. Hoewel de concentratie dus in betekenende mate toeneemt, wordt de grenswaarde voor NO2 in het peiljaar 2015 blijvend onderschreden. Dit geldt eveneens voor PM10 en alle overige emittenten. Daarmee is het plan niet in strijd met de Wet luchtkwaliteit en is een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 6.
De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:
Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:
Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.
In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.
Het groen in Leidschenveen is nog in ontwikkeling, maar heeft goede mogelijkheden om een aantrekkelijke natte/droge verbinding te worden. Het optimaal functioneren van de zone is van belang voor de verbinding van Den Haag met het buitengebied. Er is een aantal wegen dat de verbindingszone onderbreekt en een barrière vormt voor diersoorten. Door aanpassingen in de structuur kan een groot aantal van deze hindernissen verdwijnen. Daarom is een aantal aanvullende structuren aangegeven voor de stedelijke ecologische hoofdstructuur. Een deel van de zone langs de A4, grenzend aan het plangebied, is aangemerkt als nieuwe stedelijke ecologische verbindingszone. Voor onderhavig bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen.
De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.
In of rondom het plangebied liggen geen Natura-2000 gebieden.
In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.
Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.
De boswet is niet van toepassing.
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
Door Aqua-Terra Nova is een eco-effectscan uitgevoerd voor het plangebied. Deze scan heeft als doel te inventariseren of het project in strijd zou kunnen zijn met de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur in de Wet ruimtelijke ordening. Hiertoe zijn de effecten van de activiteiten op beschermde gebieden en soorten inzichtelijk gemaakt en is geadviseerd hoe te handelen in het kader van de natuurwetgeving.
Uit deze scan blijkt dat het project buiten de invloedssfeer ligt van beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones. Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet of de EHS is niet nodig. Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het projectgebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de Flora- en faunawet.
De onderstaande tabel geeft een beknopte weergave van de effecten van het project op beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet of Habitatrichtlijn.
Vogels
De nesten van vogels in het projectgebied zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen, wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van 15 maart t/m 15 juli) uit te voeren. Indien de werkzaamheden in de periode maart t/m juli worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden. Ter voorkoming van broedgevallen in het projectgebied, wordt geadviseerd het aanwezige groen in het projectgebied buiten het broedseizoen te verwijderen.
Vaatplanten
Voor het verwijderen van standplaatsen van potentieel aanwezige tabel 1-soorten geldt een vrijstelling. Het is niet nodig om maatregelen te treffen ten behoeve van potentieel aanwezige tabel 1-plantensoorten.
Algemeen voorkomende dieren van tabel 1
Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige tabel 1- soorten geldt een vrijstelling. In het kader van de Zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden één richting op uit te voeren, zodat dieren de werkzaamheden kunnen ontvluchten.
Vleermuizen
Het project heeft geen effect op beschermde functies voor vleermuizen. In het kader van de Zorgplicht wordt geadviseerd om aanwezige verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst in de periode maart t/m oktober naar de grond te richten.
Gelet op bovenstaande wordt de Flora- en faunawet niet overtreden. Deze wet is geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 2.
Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 5.7.2)
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 5.7.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (Rv 147 - 2010; RIS 176551). Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.
Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat ligt in de Tedingerbroekpolder.
Watersysteembeschrijving
Het gebied ligt in de Tedingerbroekpolder, die een flexibel peil hanteert van -4,70 tot -4,85 m NAP. De kavel wordt grotendeels omgeven door poldersloten. Deze locatie heeft geen relatie met de knelpunten in de polder. Er ligt daarom geen opgave op deze locatie.
Waterkwantiteit
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de RWS-kavel mogelijk. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' is er geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. In dat bestemmingsplan kan het gehele bestemmingsvlak worden verhard.
Veiligheid en waterkering
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. Binnen het plangebied zijn geen polderkaden aanwezig.
Waterkwaliteit en ecologie
Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Ook is er geen nieuwe verbindingszone aanwezig.
Afvalwater en Riolering
Dit plan heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit. Bij de uitwerking van de ontwikkeling dient te worden aangeven op welke wijze de eventuele verslechtering van de waterhuishouding gecompenseerd wordt. Maatregelen om water te laten infiltreren in de bodem zijn welkom.
De nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan (de beslisboom in) de 'Leidraad riolering' en er moet zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van bitumineuze dakbedekking, koper en zink. Verder moet er voldoende capaciteit zijn in het rioolstelsel om het afvoerwater te kunnen ontvangen en te verwerken. De nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot extra overstorten vanuit de riolering op het oppervlaktewater. In het deel van Den Haag waarin het plangebied ligt, is geen gescheiden rioolsysteem.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
Door Atbk, Adviesbureau voor bodem, water en ecologie is een bodem- en verhardingsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem op de locatie bestaat uit veen en zand. De grondwaterstand bedraagt circa 1,3 m-mv. In de bodem zijn diverse bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. Op de locatie zijn bij de inspectie van het maaiveld en de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Op de locatie is een asfaltverharding van circa 5.000 m2 aanwezig. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat:
De voor de locatie gehanteerde onderzoekshypothese "verdacht voor ten hoogste lichte bodemverontreiniging met stoffen uit het NEN 5740 pakket in grond en grondwater" is bevestigd. In de bodem en het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen vastgesteld. Nader onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht. Indien van de locatie grond wordt afgevoerd dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.
Na toetsing van analyseresultaten is vastgesteld dat de zandhoudende puinlaag onder de asfaltverharding licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB. Omdat het hier een puinlaag betreft is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Het asfalt op de locatie is op basis van HPLC-onderzoek niet teerhoudend en wordt geschikt geacht voor hergebruik.
Aanbevolen wordt om bij verwijdering van de asfaltlaag ook de puinlaag af te voeren naar een erkende verwerker.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 5.
Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Forepark - Rhône.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit onmiddellijk gemeld moet worden aan het bevoegd gezag (de afdeling Archeologie van de gemeente). De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.
Het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting. Voor die delen Er is daarom geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Dat betekent dat de gemeente Den Haag geen voorwaarden vanuit de archeologische monumentenzorg verbindt aan vergunningplichtige activiteiten waarbij een bodemverstoring optreedt. In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (de afdeling Archeologie van de gemeente). De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot de gebiedstypen 'Werken'.
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:
De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Werken' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.
thema | Welke ambitie is vastgelegd? | Wordt de ambitie gerealiseerd | toelichting | ||
bodem | basis | ja | Uit het bodemonderzoek (zie bijlage 5) blijkt dat de zandhoudende puinlaag onder de asfaltverharding licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB. Omdat het hier een puinlaag betreft is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Aanbevolen wordt om bij verwijdering van de asfaltlaag ook de puinlaag af te voeren naar een erkende verwerker. Dit betreft een uitvoeringsaspect dat niet in het kader van dit bestemmingsplan kan worden geregeld. |
||
externe veiligheid | basis | ja | Uit onderzoek zie bijlage 6) komt naar voren dat de ontwikkeling van de RWS-kavel niet van invloed is op het groepsrisico en dat de oriëntatiewaarde zowel door de hogedruk gasleidingen als het vervoer van gevaarlijke stoffen ruimschoots onderschreden wordt. Bovendien neemt het groepsrisico door de ontwikkeling beperkt, met minder dan 10% toe ten opzichte van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan heeft daarom geen onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor de externe veiligheid binnen het plangebied. | ||
geluid | basis | ja | Het bestemmingsplan 'Forepark - Rhône' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg en daarmee zijn er geen juridische mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ter verbetering van het geluidsniveau (indien de geluidsbelasting de in de ambities genoemde waarden zou overschrijden). | ||
lucht | basis | ja | Uit onderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat door de ontwikkeling van de RWS-kavel de de jaargemiddelde NO2 concentratie weliswaar in betekenende mate toeneemt, maar dat de grenswaarde voor NO2 in het peiljaar 2015 blijvend onderschreden wordt. Dit geldt eveneens voor PM10 en alle overige emittenten. Daarmee is het plan niet in strijd met de Wet luchtkwaliteit en is een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd. | ||
mobiliteit | basis | ja | Het plangebied kent een zeer gunstige ligging nabij Rijkswegen A4 en A12. Daarnaast stopt RandstadRail (halte Forepark) op zeer korte afstand van het plangebied. Uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng en het Ingenieursbureau Den Haag en de afdeling Verkeer van de gemeente Den Haag (zie bijlage 3 en 4) blijkt dat de de bestaande infrastructuur de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling van de RWS-kavel kan verwerken. |
||
schoon | extra | ja | Binnen het plangebied bevindt zich geen openbare ruimte. | ||
water | Water dat leeft | ja | Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. | ||
natuur | basis | ja | Binnen het plangebied is geen bestaande (stedelijke) ecologische hoofdstructuur aanwezig. Uit de eco-effectscan (zie bijlage 1) blijkt dat effecten op gebieden in de EHS niet worden verwacht, vanwege de beperkte reikwijdte van het projectgebied en de voorgenomen activiteiten. Uit deze scan blijkt ook dat de ontwikkeling geen significant negatieve gevolgen heeft voor vaatplanten, vogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, reptielen, vissen en overige beschermde soorten. |
||
klimaat | maximaal | ja | Het klimaatbeleid van de gemeente Den Haag richt zich op de uitstoot van CO2. In 2050 dient de gehele gemeente CO2-neutraal te zijn. |
In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 6.2 wordt het plan beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 6.4 wordt de voorgestane ontwikkeling getoetst aan het in hoofdstuk 4 opgenomen relevante beleid. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 6.5 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 6.6 globaal beschreven worden.
In december 2012 is een Europese aanbestedingsprocedure gestart voor de verkoop en ontwikkeling van de RWS-kavel. De gemeente zocht een (consortium van) private partij(en) die de grond in erfpacht afneemt en voor eigen rekening en risico ontwikkelt en bebouwt.
Omdat de gemeente de aanbiedingen van de private partijen wilde beoordelen op een aantal kwalitatieve aspecten en tevens een realisatieplicht oplegt, diende een Europese openbare aanbestedingsprocedure te worden uitgevoerd. In totaal zijn twee inschrijvingen ontvangen. Op 10 juni 2013 is de opdracht gegund aan Nieuw Rhone v.o.f.
Het concept van Nieuw Rhone '100% Energie' is een integraal sportleisure-concept waarbij het gaat om de 'beleving rondom sport en gezondheid'. Het concept staat primair in het teken van “aan het sporten krijgen”, “aan het sporten houden” en “bij het sporten verzorgen” van mensen en kent een unieke samenstelling van verschillende functies die zich elk op hun eigen manier richten op sport en gezondheid. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere sportoefening, sportshoppen, sporteducatie, sportverzorging, horeca en food en natuurlijk plezier.
Aan het concept liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
In paragraaf 6.2.4 worden deze functies nader toegelicht.
Gezien de centrale rol van de Decathlon conceptstore en de unieke functies die dit met zich mee zal brengen, wordt in deze paragraaf nader op de toegevoegde waarde van Decathlon binnen het concept 100% Energie ingegaan.
De wereldwijde missie van Decathlon is: 'Sport toegankelijk maken voor iedereen'. Iedereen dient een kans te krijgen om te sporten. De sportproducten die Decathlon aanbiedt worden ontwikkeld binnen de eigen Research & Development Afdelingen in Frankrijk. Daarbij ligt de focus puur op de sport en de bijbehorende techniek, een eventueel modieus karakter is ondergeschikt. Zowel qua benadering als producten biedt Decathlon hiermee een uniek concept voor Den Haag en de regio.
Decathlon kan de hiervoor omschreven missie alleen uitvoeren als er voldoende ruimte is. De ruimtebehoefte volgt onder andere uit de volgende punten:
Daarnaast zijn conceptstores ook ontmoetingsplaatsen en vertrekpunten voor allerlei sportactiviteiten (hardloopwedstrijden, fietstochten etc.), georganiseerd door de medewerkers van de conceptstore in samenwerking met lokale sportverenigingen en scholen. Voor deze evenementen wordt vaak een deel van de ruimte in en om de conceptstore (ook de parkeerplaatsen) gebruikt als evenemententerrein. Alle evenementen berusten op 3 pijlers:
De verschillende onderdelen van het Decathlon-concept die een grote ruimtebehoefte kennen, kunnen niet los van elkaar worden gekoppeld. Juist de combinatie van functies bepaalt de kracht en uniciteit van het concept.
Afbeelding 2: voorbeelden van try & buy zones
Elke Decathlon-vestiging zal tussen de 75 en 100 arbeidsplaatsen creëren. Om de kennis en ervaring van sporters optimaal te integreren binnen alle facetten van het bedrijf ligt de focus wat betreft de werving van personeel op sportliefhebbers. Het enthousiasme van sport kan het beste worden overgebracht door mensen aan te nemen die reeds een passie voor sport hebben. Een lage scholingsgraad is voor Decathlon dan ook geen belemmering bij de werving & selectie. Elke medewerker krijgt de kans zich te ontwikkelen binnen de afdeling die het beste bij hem of haar past. De lokale werving en selectie van over het algemeen lager geschoold personeel zal in samenwerking gaan met de scholen uit de directe omgeving.
Daarnaast ontstaat de mogelijkheid dat de betrokken sportvereniging of -club onder de aandacht komt van de klanten van Decathlon, hetgeen voor een positieve impuls van de ledenaantallen kan zorgen.
Stedenbouwkundige opzet
De stedenbouwkundige opzet gaat uit van de grootste massa op de noordelijke hoek van de kavel. Deze massa is opgetild om enerzijds het parkeren op maaiveld op te lossen en anderzijds zichtbaarheid te genereren vanaf het hoger gelegen viaduct van de Noordelijke Randweg en de A4-afslag. Op de eerste verdieping bevindt zich het eerste deel van de Decathlon-conceptstore met ca. 5.200 m2 en op de tweede verdieping een ruimte van ca. 3.200 m2. Dit laatstgenoemde oppervlak zal in de eerste fase worden ingevuld met horeca en een nog nader te bepalen functie die past binnen het concept van 100% Energie en in de tweede fase voor de Decathlon-conceptstore.
Afbeelding 3: het stedenbouwkundig concept. Het Plaza is in geel aangegeven.
Aan de zuidkant van de kavel zijn op het Plaza kleinere volumes geplaatst waarin verschillende (food)functies samen komen. Dit ensemble vormt de stedenbouwkundige tegenhanger van de Decathlon-Conceptstore. Door het Plaza als verbindend element, vloeien de verschillende massa's samen tot één gebaar richting de A4. Gekoppeld aan de foodfuncties bevinden zich hier ook de verschillende buitenterrassen als onderdeel van het Plaza.
De onderlinge samenhang van de functies komt tot uitdrukking in en op het Plaza. Het Plaza loopt als 'rode loper' over twee verschillende niveaus:
Het totale Plaza vormt het front richting de snelweg en geeft middels dit front de locatie een aantrekkelijk en uitnodigende uitstraling: het visitekaartje van de locatie. Door de ruimtelijke opzet en verhoudingen van de massa's aan het Plaza is ook de zichtbaarheid vanaf de Donau gegarandeerd. Het Eventplaza verbindt de functies onderling en is het decor voor sport, food en sportevenementen. De zichtbaarheid vanaf de A4 nodigt voorbijgangers uit. Vanaf de A4 via de afslag bereikt men de Donau waar het plangebied zich wederom vanuit een nieuw perspectief aan de bezoekers ontvouwt. Bij de rotonde aan de Donau betreedt iedere bezoeker het terrein met het Plaza als visitekaartje naar het einddoel van de reis: Decathlon, een hapje eten of één van de sportvoorzieningen.
Afbeelding 4: het stedenbouwkundig concept.
Ontwerp
Deze plek vraagt om een sterk en herkenbaar programma. Dit sterk herkenbare programma op deze unieke plek verdient ook in de architectuur veel aandacht. In zijn uitstraling sluiten alle elementen aan op de omgeving. De alzijdigheid van het gebied ziet zijn weerklank in de ontwerp.
Aan de zijde van de Noordelijke randweg is de Decathlon gesitueerd. Een groot volume dat ruimte moet gaan bieden aan deze winkelfunctie. Doordat het gebouw ten opzicht van het maaiveld opgetild is komt het volledige gebouw als het ware naast de Noordelijke randweg te zweven. Het zweven van het volume maakt dat de massaliteit van het geheel doorbroken wordt. Op donkere dagen en in de avond zal het licht vanuit de ondergelegen parkeergarage het gebouw als het ware optillen.
De gevels zijn grotendeels gesloten en versterken de zwevende monoliet. Rondom het gebouw vormen de gesloten gevels een kader waarvoor mensgrote aangelichte posters op een speelse wijze Decathlon en zijn diversiteit aan sportattributen etaleren. Aan de snelwegzijde verjongt de monoliet zich waardoor een dakterras kan ontstaan. Vanuit de snelweg kan hier een glimp opgevangen worden van activiteiten die daar plaatsvinden.
Bij het oprijden van het groen aangeklede parkeerhart daalt een deel van het gebouw tot op maaiveld en vormt een herkenbare entree. Een grote raampartij markeert de toegang tot het gebouw. Recht tegenover de entree van de Decathlon, door het plaza verbonden, liggen de overige functies. Verschillende kleine paviljoens met ieder een eigen moderne uitstraling. Samen vormen ze in ensemble een Court.
Afbeelding 5: Impressie van het mogelijke ontwerp
Parkeren en infrastructuur
De aantrekkende werking van de verschillende functies is meegenomen in het ontwerp van het concept en de ruimtelijke invulling van het terrein. Hierbij gaat het om de juiste ontsluiting van de kavel en de inrichting van het terrein. Om de bezoekers van de verschillende functies goed te ontvangen wordt de kavel helder en overzichtelijk ontsloten richting de aanwezige openbaar vervoer infrastructuur als bus en Randstadrail. De bezoekers die met de auto komen kunnen parkeren op het mooi vormgegeven parkeerterrein dat ruim is voorzien van groenelementen. De bestrating leidt middels kleuren de bezoeker vanaf de auto richting het Plaza om zo vervolgens de verschillende functies te betreden. Het parkeerterrein biedt in totaal plek aan ca. 436 auto's op maaiveld wat ruim voldoende zal zijn voor de verschillende functies. Dit aantal kan in de toekomst worden uitgebreid met ca. 126 parkeerplaatsen middels een parkeerdek. Hierdoor komt het aantal op ca. 562 parkeerplaatsen. Door de ruime opzet van de rijwegen op het terrein zelf, vindt de verkeersafwikkeling grotendeels op de kavel zelf plaats. Na het verlaten van de kavel via de Donau is de N14 of de A4 snel bereikt.
Het programma bestaat uit:
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, tweede lid bepaalt dat:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
In paragraaf 6.3.2 is de toetsing aan de onder a opgenomen voorwaarde beschreven, in paragraaf 6.3.3 de toetsing aan de onder b opgenomen voorwaarde. In laatstgenoemde paragraaf is ook aangegeven waarom op de onder c genoemde voorwaarde niet nader hoeft te worden ingegaan.
Detailhandel
Om te onderzoeken of er sprake is van een actuele regionale behoefte voor het detailhandelconcept is door Bureau Bro een onderzoek gedaan. Op verzoek van GS is in hoofdzaak “het vestigingsmodel 2+2”, onderzocht waarin Decathlon 4 winkels zal openen: 2 conceptstores op perifere locaties in Schiedam en Den Haag (onderhavige locatie) met een uiteindelijke omvang van respectievelijk 7.000 m² bvo en 9.300 m² bvo en 2 binnenstadswinkels in het centrum van Rotterdam en het centrum van Den Haag beide van circa 2.800 m² bvo. Ook “het vestigingsmodel 2 conceptstores” is uitgewerkt, waarbij uitsluitend de effecten zijn berekend van de conceptstores in Schiedam en Den Haag (In de ruimtelijke effectstudie wordt uitgegaan van een bvo van 8.500 m2 en een wvo van 7.200 m2. Uit de laatste tekeningen blijkt dat het bvo voor de perifere Decathlonvestiging in Den Haag circa 9.300 m2 bedraagt. Het winkelvloeroppervlak blijft echter gelijk, waardoor dit geen invloed heeft op de conclusies van de ruimtelijke effectstudie).
Uit het rapport van dit onderzoek (zie bijlage 1) blijkt dat het concept zo onderscheidend is dat deze zal gaan voorzien in een grote kwalitatieve regionale consumentenbehoefte. Verder zal het concept binnen het Stadsgewest Haaglanden op langere termijn niet leiden tot een duurzame verstoring van de detailhandelsstructuur. Eventuele extra leegstand die op de langere termijn kan ontstaan, is grotendeels te wijten aan autonome ontwikkelingen. In de regio Haaglanden zal in het minimum-scenario en als bovendien gekeken wordt naar de binnenstadswinkels een toename van de leegstand zijn van 1.200 m2, ofwel 0,7% ten opzichte van de huidige leegstand. Als alleen gekeken wordt naar de perifere locaties is de toename van de leegstand in de regio Haaglanden in het minimum-scenario verwaarloosbaar. In het de overige scenario's is na ontwikkeling van de Decathlon-vestigingen nog steeds marktruimte in de regio Haaglanden.
Op basis van bovenstaande overwegingen zijn wij van mening dat het concept voorziet in een actuele regionale behoefte.
Horeca
In het sport-leisure-concept '100% Energie' is ruimte gereserveerd voor verschillende horeca en foodfuncties.
Uit onderzoek van Bureau Stedelijke Planning (zie bijlage 8) blijkt dat het initiatief distributief verantwoord is en de economische bijdrage per saldo positief is. Weliswaar zal er ook sprake kunnen zijn van beperkte verdringing van theoretisch maximaal 0,3% maar uitgaande van een uitgekiend concept (hoge mate van uniciteit, grote reikwijdte) is structuurverstoring, sterk oplopende leegstand en ook aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat niet aan de orde.
Praktijkruimtes, dienstverlening en sportvoorzieningen
Voor praktijkruimtes en dienstverlening op medisch en therapeutisch gebied is allereerst de vraag of deze functies zijn aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor de ladder moet worden doorlopen. Indien dat het geval is, wordt voor deze functies op de volgende wijze de eerste trede van de ladder doorlopen:
Het concept 100% Energie kent een regionale uitstraling. Naast sportdetailhandel met try&buy en horeca zijn onder meer ook praktijkruimtes, dienstverlening op medisch en therapeutisch gebied en sportvoorzieningen onderdeel van dit totaalconcept dat in het bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. Voor praktijkruimtes en dienstverlening geldt, net als voor sportvoorzieningen, dat deze functies weliswaar open staan voor de regionale doelgroep van het totaalconcept, maar dat de ervaring leert dat dergelijke functies frequent bezocht worden door met name een lokale doelgroep. Een inwoner van bijvoorbeeld Gouda of Scheveningen zal wel incidenteel gebruik maken van bijvoorbeeld een fysiotherapeut of fitness in het concept 100% Energie, maar zal voor respectievelijk wekelijkse behandelingen of wekelijks sporten gebruik maken van voorzieningen bij hem of haar in de buurt. Voor de regionale bezoekers met een meer (dan) incidenteel karakter worden de effecten over een zo groot gebied verspreid dat dit niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand of andere negatieve consequenties voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Voor sportvoorzieningen, praktijkruimtes en dienstverlening met een lokaal verzorgingsgebied is sprake van een actuele regionale behoefte. Trede 2 (en 3 indien er geen sprake zou zijn van bestaand stedelijk gebied) worden doorlopen in paragraaf 6.3.3.
In deze tweede stap wordt beschreven in hoeverre in de in paragraaf 6.3.2 aangetoonde behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Stedelijk gebied wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in de Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de Verordening Ruimte (zoals door GS op 6 mei 2014 vastgesteld) hanteert de provincie de term 'Bestaand stads- en dorpsgebied' en definieert dit in artikel 2.1.1, tweede lid als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De RWS-kavel is een beschikbare kavel in een gebied dat wordt omgeven door hoofdzakelijk bedrijven en infrastructuur. Daarmee is sprake van bestaand stedelijk gebied. De kavel heeft in het op 20 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12', net als in het daarvoor geldende bestemmingsplan, een bedrijfsbestemming gekregen, waarmee reeds bij recht bebouwing is toegestaan.
Naast de RWS-kavel zijn in Den Haag, in de regio en in de provincie Zuid-Holland potentiële ontwikkellocaties geinventariseerd voor het concept '100% Energie'. Hierbinnen speelt het Decathlon-concept een belangrijke rol voor de locatiekeuze. In bijlage 5 bij de ruimtelijke effectstudie is een overzicht gegeven van de thans leegstaande panden met een oppervlakte van minimaal 1.000 m² in de Provincie Zuid-Holland. Uit dit overzicht blijkt dat er in de bestaande leegstand nauwelijks mogelijkheden zijn die mogelijk geschikt zijn om het sport-leisureconcept, inclusief het Decathlon-concept te vestigen. De mogelijkheden beperken zich tot:
Een nadere analyse heeft uitgewezen dat geen van deze locaties de mogelijkheden biedt om het Decthlon-concept te kunnen accommoderen. Op de locaties ontbreekt het aan mogelijkheden om het totale concept te realiseren (inclusief leisure, try & buy en andere gelieerde voorzieningen), de ligging is veelal niet optimaal en de locaties bieden niet voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de vergroting in de tweede fase.
Daarnaast is ook in Den Haag bekeken of inpassing in de provinciale winkelconcentraties binnen Den Haag mogelijk is:
Binnenstad
In Den Haag centrum is een aantal ontwikkellocaties te benoemen, waar een Decathlon (zonder try&buy-voorzieningen), van 3.000 tot 4.000 m2 op papier mogelijk was geweest. Dit zijn De Markies, volledig in gebruik genomen door Marks&Spencer en Amadeus, vrijwel geheel in gebruik genomen door Primark. Dit zijn binnenstedelijk A1-locaties met hoge huren en hoge omzetten per vierkante meter. Het betreft in de exploitatie dan ook volledig andere concepten. De detailhandelsconcepten Marks&Spencer en Primark hebben totaal andere ruimtelijke kenmerken en vestigingseisen dan het Decathlon-concept. Zo zijn beide winkels gelegen binnen het autovrije centrum van Den Haag. Voor winkels als Primark en Marks&Spencer is dit geen probleem. Voor Decathlon ligt dit anders in verband met het grote aandeel volumineuze goederen dat verkocht wordt. Primark en Marks&Spencer vereisen daarnaast geen buitenruimte voor try&buy en voor het organiseren van evenementen. Voor Decathlon is dit een essentieel onderdeel van het concept. Extensieve ruimten voor try&buy-voorzieningen en evenementen zijn hier zowel qua ruimtebeslag als ook commercieel onmogelijk inpasbaar. Dat geldt des te meer voor het volledige sport- en gezondheidsconcept.
Het Spuikwartier is nog in ontwikkeling. Hier is op papier wel 3.000 tot 4.000 m2 beschikbaar voor grootschalige sportdetailhandel, maar ook hier ontbreekt de benodigde (buiten)ruimte voor try&buy-voorzieningen, voor het organiseren van evenementen en voor het realiseren van het volledige sport- en gezondheidsconcept. Ook hier ligt de ontwikkeling volledig ingekapseld in dicht stedelijk weefsel; bebouwing en verkeersruimte. De vestiging van een concept-store van Decathlon is in het kader van de ontwikkeling van het Spuikwartier wel degelijk bekeken, maar op basis van bovenstaande factoren niet reëel gebleken.
Frederik Hendriklaan
Een detailhandelsvestiging met een omvang van circa 9.000 m2 bvo is ruimtelijk niet inpasbaar. Het winkelgebied de Frederik Hendriklaan ligt in een woonwijk die begin 20e eeuw is gebouwd (Statenkwartier), met overwegend kleinschalige historische winkelpanden op de begane grondlaag en woningen daarboven. De maximale unitgrootte van winkelpanden ligt hier overwegend onder de 500 m2 bvo , met enkele uitzonderingen tot maximaal 1.500 m2, en de winkelpanden zijn grotendeels verhuurd. Statenkwartier is aangewezen als Rijksbeschermd stadsgezicht. Grootschalige herontwikkeling om een detailhandelsvestiging met een omvang van 9.000 m2 bvo, evenemententerrein en try & buy-voorzieningen mogelijk te maken past niet binnen de kwaliteiten van het beschermd stadsgezicht en is daarom ruimtelijk niet wenselijk. Bovendien is er sprake van een dusdanig verspreid eigendom dat grootschalige herontwikkeling ook in praktische zin geen reële mogelijkheid is.
Leyweg
Winkelgebied de Leyweg is gelegen in het stadsdeel Escamp. Met de Frederik Hendriklaan is dit het enige andere stadsdeelcentrum van Den Haag. Hoewel hier wel meer grootschalige winkelunits aanwezig zijn, zijn hier geen winkelunits aanwezig (zowel niet in één bouwlaag als in meerdere bouwlagen) met een omvang van circa 9.000 m2. Ook hier ontbreekt de mogelijkheid voor try & buy-voorzieningen in de buitenruimte. Ook herontwikkeling biedt geen oplossing om een Conceptstore te kunnen huisvesten. Door bestaande bebouwing (bijvoorbeeld woningen), aanwezige winkels en de indeling van het winkelcentrum is een Conceptstore niet inpasbaar.
Megastores
Ook de Megastores is als locatie uitvoerig onderzocht. Decathlon heeft in de periode 2010-2012 samen met de toenmalige eigenaar van de Megastores uitgebreide haalbaarheidsonderzoeken gedaan om te bezien of het Decathlon-concept inpasbaar is binnen de Megastores. De uitkomsten waren negatief. In het kader van de ontheffingsaanvraag is opnieuw beoordeeld of de Megastores geschikt zijn voor de vestiging van een Decathlon concept-store. Ook die uitkomst was negatief om onder meer de volgende redenen. Er is geen winkelunit van circa 9.000 m2 bvo beschikbaar of mogelijk waarbij tevens try & buy-voorzieningen en een evenemententerrein kunnen worden gerealiseerd. Het grootste deel van de units in het gedeelte dat bestemd is voor perifere en grootschalige detailhandel is inmiddels verhuurd. In het gedeelte dat te typeren is als wijkwinkelcentrum is nog wel ruimte beschikbaar, maar deze zal worden aangewend voor kleinschalige dagelijkse winkels.
Ook het parkeerdek biedt geen mogelijkheid om try & buy-voorzieningen en een evenemententerrein te realiseren. Het parkeren voor de Megastores vindt plaats op het dak. Tijdens evenementen zou het parkeerdek hierdoor niet beschikbaar zijn voor de overige winkels in Megastores, waardoor een groot tekort aan parkeerplaatsen ontstaat, dat in de directe omgeving niet oplosbaar is. Daarnaast zorgt de specifieke indeling van de Megastores, waarbij de winkels zijn gelegen rondom een centrale ontsluiting, ervoor dat de verdiepingsvloeren te klein zijn om een Conceptstore van Decathlon op 1 of 2 verdiepingen te vestigen. Vestiging van het Decathlon-concept in de Megastores is dus niet mogelijk, laat staan vestiging van het volledige beoogde sport- en gezondheidsconcept.
In januari 2016 heeft nog contact plaatsgevonden met de huidige eigenaar van de Megastores. Nog steeds is inpassing van het Decathlon-concept en het concept 100% Energie in de Megastores niet mogelijk.
Buiten Den Haag is binnen de regio Haaglanden ruimte voor nieuwe detailhandelsvestigingen in het Stadshart Zoetermeer, In de Bogaard in Rijswijk, de binnenstad van Delft en Leidsenhage in Leidschendam. Ook voor deze locaties geldt dat onvoldoende mogelijkheden zijn voor try- en buy-voorzieningen, al dan niet in de buitenruimte,de bereikbaarheid in verband met volumineuze goederen beperkt tot zeer lastig is, er onvoldoende mogelijkheden zijn voor het realiseren van een evenemententerrein en combinatie met andere functies, zoals bij de Decathlon Conceptstore en het concept '100% Energie', beperkt of niet mogelijk is.
Binnen in ieder geval de regio Haaglanden is er daarmee geen bestaande locatie die geschikt is voor het Decathlon-concept. Vanzelfsprekend is er daarmee ook geen andere locatie beschikbaar waar het totale concept '100% Energie' gerealiseerd kan worden.
In onderhavig geval is het concept '100% Energie' ontwikkeld ten behoeve van de RWS-kawel die via een Europese aanbestedingsprocedure in de markt is gezet. Het concept '100% Energie' is als meest geschikte plan voor deze kavel uit de aanbesteding naar voren gekomen. Het afwegen van andere beschikbare kavels voor het concept is daarom niet relevant.
Bovendien wordt door het ontwikkelen van de RWS-kavel ook een belangrijke ruimtewinst bereikt. Een reeds lange tijd braakliggende kavel op een zichtlocatie wordt ontwikkeld. Dit komt het imago van de stad Den Haag en het bedrijventerrein Forepark ten goede.
Er wordt voldaan aan de tweede trede uit de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals deze in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen. De derde trede behoeft daarmee niet te worden doorlopen.
In de Nota van Beantwoording op de zienswijzen die zijn ingediend op de ontwerpverordening Ruimte hebben Gedeputeerde Staten aangegeven dat een braakliggende kavel niet kan worden gezien als stedelijk gebied. In dat geval zou wel de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking moeten worden behandeld. Aan de hiervoor genoemde motivering kan dan het volgende worden toegevoegd.
De RWS-kavel is een uniek gelegen locatie direct gelegen aan de A4 op zeer korte afstand van de afslag Leidschendam. Per auto is de locatie zeer goed bereikbaar. Hierbij wordt tevens verwezen naar het verkeersonderzoek (zie bijlage 3). Daarnaast is de kavel ook per openbaar vervoer zeer goed bereikbaar. RandstadRail halteert op de halte Forepark, gelegen op circa 250 meter van het plangebied. Ook tram 19 halteert in de nabijheid van het plangebied. De halte Den Haag, Oude Middenweg is gelegen op circa 400 meter van het plangebied. Tenslotte is de locatie ook per fiets goed bereikbaar.
Ook indien de kavel toch gelegen is buiten bestaand stedelijk gebied, zoals GS aangeven in de Nota van Beantwoording, voldoet het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In artikel 2.1.4, eerste lid van de Verordening Ruimte is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe detailhandel uitsluitend binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken en binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk is toegestaan.
Het plangebied is niet gelegen binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie. De voorziene ontwikkeling van reguliere detailhandel past daarmee niet binnen dit lid.
In het derde lid van artikel 2.1.4 van de Verordening Ruimte worden uitzonderingen benoemd. Onder a is opgenomen dat het eerste lid van artikel 2.1.4 niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in onder andere de volgende nieuwe detailhandel: detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen. Deze detailhandel mag dus ook buiten de winkelcentra gevestigd worden. De voorziene ontwikkeling betreft naast reguliere detailhandel ook detailhandel in onder andere fitnessapparatuur, surfplanken en tenten. Deze branches zijn daarmee wel toegestaan in het plangebied.
Voor de overige sportbranches geldt dat deze niet binnen de regels van artikel 2.1.4 van de Verordening Ruimte passen, zoals dat gold voorafgaand aan het Kroonbesluit (zie paragraaf 6.4.1.3).
In artikel 3.2 van de Verordening Ruimte is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen waarmee GS ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
Op basis van onderstaande motivering heeft college in juli 2014 een ontheffingsverzoek ingediend bij GS. Dit verzoek is op 9 december 2014 door GS geweigerd. In januari 2015 heeft het college beroep ingesteld tegen het weigeringsbesluit. De beroepsprocedure loopt nog.
De ontwikkeling betreft een combinatie van reguliere detailhandel en perifere detailhandel in termen van de Verordening Ruimte. De combinatie van het grote en brede aanbod van sportartikelen, het grote assortiment volumineuze artikelen, de grote voorraad (ook van volumineuze artikelen), de eisen die volumineuze goederen stellen aan de bereikbaarheid en de grote ruimtebehoefte voor try & buy zones zorgen ervoor dat Decathlon geen plaats kan vinden in de bestaande winkelstructuur. Het detailhandelsconcept van Decathlon speelt een zeer belangrijke rol in het concept van '100% Energie', dat primair in het teken van “aan het sporten krijgen”, “aan het sporten houden” en “bij het sporten verzorgen” van mensen. Zoals in paragraaf 6.4.3 is toegelicht sluit het concept naadloos aan op het gemeentelijk sportbeleid.
De regels ten aanzien van detailhandel die in de Verordening Ruimte (versie 30 januari 2013) zijn opgenomen geven uitvoering aan het provinciale detailhandelsbeleid. In de toelichting op de Verordening Ruimte is opgenomen dat het detailhandelsbeleid van de provincie als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Indien het concept '100% Energie' de detailhandelsstructuur zou verzwakken zouden de provinciale belangen geschaad worden. Omdat het risico op precedentwerking nihil is (zie paragraaf 6.4.2) en het concept geen of (in het meest ongunstige scenario) slechts een zeer beperkte toename van de leegstand tot gevolg heeft, worden de provinciale belangen door het concept '100% Energie' niet geschaad.
Bij besluit van 21 november 2015 heeft de Koning op voordracht van de minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Economische Zaken en na overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besloten tot schorsing van het besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 9 juli 2014 tot vaststelling van de Verordening ruimte 2014, voor zover het artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de verordening betreft, alsmede tot het treffen van een voorziening. Dit besluit is op 2 december 2015 in het staatsblad gepubliceerd. De overwegingen zijn als volgt geformuleerd:
Op basis van een eerste onderzoek is voorshands aannemelijk geworden dat het hierboven genoemde limitatieve karakter zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening en er bovendien gerede twijfel is of de vestigingsbeperkingen voortvloeiend uit de VR kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang en als dat zo is of de beperkingen in concrete gevallen geschikt, evenredig en noodzakelijk zijn.
Gezien het bovenstaande bestaat er aanleiding te onderzoeken of bepalingen van de VR op grond van strijd met het recht vernietigd dienen te worden.
In afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek is het gewenst om artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR te schorsen en met toepassing van artikel 268 van de Provinciewet een voorziening te treffen om ongewenste gevolgen te voorkomen.
Het schorsen enerzijds en het treffen van een voorziening anderzijds is bedoeld om het mogelijk te maken dat de vestiging van nieuwe detailhandel buiten de centra wordt beoordeeld op het criterium van een goede ruimtelijke ordening en niet alleen afhangt van de vraag of die nieuwe detailhandel met name genoemd is in artikel 2.1.4, derde lid. Een bestemmingsplan moet ook kunnen voorzien in andere nieuwe detailhandel dan de branches die genoemd zijn in onderdeel a van het derde lid van artikel 2.1.4, mits die detailhandel zich uit oogpunt van ruimtelijke ordening niet onderscheidt van de wel in dat onderdeel genoemde detailhandel.
Besloten is om voor de duur van de schorsing een voorziening te treffen, inhoudende dat artikel 2.1.4, derde lid, aanhef en sub a, van de Verordening ruimte 2014 gedurende de schorsing als volgt komt te luiden:
Lid 3 Uitzonderingen buiten de centra
Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:
Zoals hiervoor reeds uitvoerig is gemotiveerd, zorgen onder meer de combinatie van het grote en brede aanbod van sportartikelen, het grote assortiment volumineuze artikelen, de grote voorraad (ook van volumineuze artikelen), de eisen die volumineuze goederen stellen aan de bereikbaarheid, de grote ruimtebehoefte voor try & buy zones en voor evenementen, ervoor dat het Decathlon-concept en daarmee ook het concept 100% Energie geen plaats kunnen vinden binnen de bestaande winkelconcentraties. De uitzondering in artikel 2.1.4, derde lid onder a van de Verordening Ruimte is door GS juist opgenomen voor producten die vanwege hun aard of omvang niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra, zo motiveren GS in de toelichting op de Verordening Ruimte. Dat geldt op basis van bovenstaande argumenten eveneens voor grootschalige sportdetailhandel met try & buy zones in de vorm van het Decathlon-concept. Bovendien blijkt uit de ruimtelijke effectstudie dat het concept zo onderscheidend is dat deze zal gaan voorzien in een grote kwalitatieve regionale consumentenbehoefte en dat het concept binnen het Stadsgewest Haaglanden op langere termijn niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en geen onaanvaardbare leegstand tot gevolg heeft. Daarmee past de ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt binnen de nieuwe regeling van de Verordening Ruimte.
Per brief van 27 november 2013 heeft het Dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden aangegeven in te kunnen stemmen met het plan dat onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt. De motivering hiervoor is onder andere de uniciteit van het sport-leisureconcept, de met het plan gemoeide investering en het creëren van meer dan 100 tot 150 arbeidsplaatsen (waarvan ca. 75-100 voor Decathlon), hoofdzakelijk op MBO-niveau. Aandachtspunten die het Stadsgewest heeft meegegven zijn de borging (kan andere detailhandel zich vestigen op de RWS-locatie als Decathlon niet doorgaat of er na een aantal jaar uittrekt) en de precedentwerking (willen meer winkels naar de periferie).
Borging
Onderhavig bestemmingsplan maakt een sport-leisureconcept bestaande uit detailhandel met try en buy, sportvoorzieningen, horeca en dienstverlening mogelijk. De initiatiefnemer voor de detailhandel met try en buy betreft in onderhavig plan Decathlon, maar ook andere sportdetaillisten die eenzelfde detailhandelsconcept willen exploiteren zijn welkom. Bestemmingsplannen mogen niet leiden tot oneerlijke concurrentie, zo is ook in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat uitsluitend grootschalige detailhandel in sportartikelen met try&buy is toegestaan. Juist de combinatie van sportdetailhandel met try & buy, de grootschaligheid van het aanbod en de omvang en het volume van de artikelen, die kenmerkend zijn voor in dit geval Decathlon, zorgen er voor dat het detailhandelsconcept zich niet kan vestigen binnen de bestaande winkelstructuur. Deze wijze van borging maakt de mogelijkheden voor andere detailhandel om zich op deze locatie te vestigen zeer beperkt (zie ook onder precedentwerking).
Precedentwerking
Er zijn zeer weinig winkels die grootschalige detailhandel in sportartikelen met de mogelijkheid tot try en buy aanbieden. Bovendien is er in onderhavig geval sprake van een sport-leisure concept. Alleen indien er sprake is van een vergelijkbaar detaihandelsconcept, een vergelijkbaar sport-leisureconcept en de kavel, gebieds- en omgevingskenmerken vergelijkbaar zijn, zou er een beroep gedaan kunnen worden op precedentwerking. Deze kans is in onze ogen nihil. Van precedentwerking is daarom geen sprake.
In het gemeentelijke detailhandelsbeleid is opgenomen dat Den Haag open staat voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat dan om nieuwe winkelformules (vaak afkomstig uit het buitenland) of nieuwe winkelconcepten met een grote vrijetijdscomponent, voor bijvoorbeeld de binnenstad of de Vliet-A12 zone. In de Nota worden een aantal toetsingscriteria benoemd. Deze worden hierna behandeld.
Decathlon heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zich te vestigen binnen de bestaande winkelstructuur (zie onder andere paragraaf 6.3.3). De combinatie van het grote en brede aanbod van sportartikelen, het grote assortiment volumineuze artikelen, de grote voorraad (ook van volumineuze artikelen), de eisen die volumineuze goederen stellen aan de bereikbaarheid en de grote ruimtebehoefte voor try & buy zones zorgen ervoor dat het totaalconcept van Decathlon geen plaats kan vinden in de bestaande winkelstructuur. Ook elders binnen de provincie Zuid-Holland zijn er geen geschikte bestaande detailhandelslocaties voor handen.
Zoals in de beschrijving van het concept van Decathlon en in het bredere concept '100% Energie' (het Decathlon-concept kan hier niet los van worden gezien) gaat het om een uniek concept. De verschillende functies, die gezamenlijk een unieke samenstelling omvatten, richten zich elk op hun eigen manier op sport en gezondheid. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere sportoefening, sportshoppen, sporteducatie, sportverzorging, horeca&food en natuurlijk plezier. Uit de ruimtelijke effectstudie (zie bijlage 1) blijkt dat er in Haaglanden voldoende marktruimte aanwezig is.
Uit de ruimtelijke effectstudie (zie bijlage 1) blijkt dat het concept zo onderscheidend is dat deze zal gaan voorzien in een grote kwalitatieve regionale consumentenbehoefte. Verder zal het concept binnen het Stadsgewest Haaglanden op langere termijn niet leiden tot een duurzame verstoring van de detailhandelsstructuur.
Het parkeren wordt volledig opgelost op eigen terrein. Om de gevolgen op het gebied van mobiliteit te onderzoeken is een verkeersonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.4). Hieruit blijkt dat de rotonde Donau-Rhone-Loire in de huidige vormgeving de verwachte toekomstige verkeersvraag op het drukste moment kan verwerken. De verzadigingsgraad van de rotonde neemt weliswaar toe ten opzichte van de huidige situatie, maar blijft op een niveau dat op grond van de normen van de gemeente Den Haag als acceptabel beschouwd mag worden.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Ten aanzien van de aspecten geluid en lucht wordt verwezen naar de paragrafen 5.5 en 5.6.
Het plan is voorgelegd aan het Stadsgewest Haaglanden. Per brief van 27 november 2013 heeft het Dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden aangegeven in te kunnen stemmen met het plan dat onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt (zie paragraaf 6.4.2).
Op grond van bovenstaande overwegingen past deze ontwikkeling in het gemeentelijke detailhandelsbeleid.
Een van de belangrijkste doelen van het concept '100% Energie' is het toegankelijker maken van sport voor alle lagen van de bevolking. Dit kan bereikt worden door het aanbieden van een groot assortiment kwalitatief goede maar met name betaalbare sportartikelen, maar ook door het gezamenlijk met scholen en sportverenigingen organiseren van sportactiviteiten en sportevenementen. Deze doelstelling sluit naadloos aan op het Haagse sportbeleid. Hierin is onder andere de doelstelling opgenomen om sport voor iedereen in Den Haag toegankelijk te maken. De gemeente Den Haag wil er ook voor zorgen dat zoveel mogelijk inwoners plezier in de sport vinden en houden, zodat ze mee gaan en blijven doen aan sport.
Het horecabeleid gaat uit van een gebiedsgerichte benadering. Voor zogenaamde solitaire locaties kan bestuurlijk een uitzonderingspositie worden vastgesteld, onder andere voor horeca bij solitaire voorzieningen met een bovenregionale aantrekkingskracht, zoals bijvoorbeeld leisurecentra en musea. Het plan '100% Energie' zal een (boven)regionale aantrekkingskracht hebben door een bijzonder thema en een uniek ondersteunend concept (beleving). Nergens anders in de regio zal een dergelijk aanbod van sport en gezondheid gerelateerde functies te vinden zijn. Het plan voorziet in een integraal concept, waarmee een omgeving gecreëerd wordt waarin een mix van verschillende sportgerelateerde thema's een plek zullen krijgen; oefenen, trainen, zorg, educatie, food, horeca en plezier. Met horeca worden de voorzieningen geboden om de verblijfsduur op de locatie te verlengen. Daarmee vervult horeca een belangrijke rol in het succes van het concept. Het plan past daarmee in het gemeentelijke horecabeleid.
Onderhavig plan betreft een solitaire locatie waar ruimte is voor sport en horeca. De locatie maakt geen onderdeel uit van de leisurestructuur, zoals deze is genoemd in de Leisurenota, maar vormt een solitaire locatie. De nota biedt ruimte aan deze 'nieuwe trekker' en past binnen het leisurebeleid.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden en geven de bouwregels.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||||||
Ruimtelijk | ||||||||
Verordening Ruimte | Het bestemmingsplan is met het besluit van de Kroon d.d. 21 november 2015 in overeenstemming met de regels van de Verordening Ruimte (zie paragraaf 6.4) |
|||||||
De Structuurvisie / Haagse Verdichting houdt voor Forepark - Rhône in dat invulling wordt gegeven aan: | ||||||||
Uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting volgt dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van vijf bouwlagen. |
De Donau is als doorgaande weg geschikt voor bebouwing in vijf lagen. Bij het bepalen van de maximale bouwhoogte wordt in beginsel uitgegaan van een bouwhoogte van 3 meter per laag. Bebouwing in vijf lagen correspondeert daarmee met een bouwhoogte van 15 meter. In onderhavig bestemmingsplan is een bouwhoogte van 20 meter opgenomen. Daarmee is bebouwing in vijf bouwlagen in beginsel mogelijk. | |||||||
Verkeer en parkeren | ||||||||
Auto, fiets
De Haagse Nota Mobiliteit (zie paragraaf 4.4.2) hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie. |
Binnen het plangebied bevinden zich geen wegen. De wegen rondom het plangebied zijn opgenomen in het op 20 februari 2014 door de raad vastgestelde bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12'. Voor de afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied is een verkeersonderzoek (zie paragraaf 5.4) opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat een aanpassing van de infrastructuur als gevolg van de ontwikkeling niet noodzakelijk is. |
|||||||
Openbaar vervoer
Het beleid is gericht op een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerslijnen |
Binnen het plangebied bevinden zich geen openbaar vervoerslijnen. De openbaar vervoerslijnen rondom het plangebied zijn opgenomen in het op 20 februari 2014 door de raad vastgestelde bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12'. | |||||||
Parkeren
Het beleid gaat uit van het stellen van parkeereisen |
In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen die in bijlage 3 bij de regels is opgenomen. De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 6 en 7. | |||||||
Economie | ||||||||
De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan. Op dit moment is er nog maar weinig ruimte beschikbaar op de meest aantrekkelijke horecalocaties. Belangrijk zijn Scheveningen kuststrook, de Binnenstad, maar ook de Binckhorst, het Beatrixkwartier en Laakhaven. | Verwezen wordt naar de motivering in paragraaf 6.4.3.3. Horeca wordt opgenomen binnen de bestemming Gemengd. | |||||||
Bedrijven en Milieuzonering | ||||||||
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. | In het plangebied zijn bedrijven in categorie 2 en 3 toegestaan. Voor deze categorien bedrijven geldt dat de afstand tot woningen ten minste 50 meter moet bedragen. Daaraan wordt voldaan. | |||||||
Sport en recreatie | ||||||||
Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. |
Verwezen wordt naar de motivering in paragraaf 6.4.3.2. Sportvoorzieningen worden opgenomen binnen de bestemming Gemengd. | |||||||
Water | ||||||||
Veiligheid en waterkering | Binnen het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. | |||||||
Waterkwaliteit en ecologie Bepaalde grachten zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW) aangewezen als waterlichaam. Een aanzienlijk deel van de oevers van dergelijke wateren moeten op natuurvriendelijke wijze worden ingericht. |
Binnen het plangebied is geen water aanwezig. | |||||||
Groenvoorzieningen | ||||||||
In het plangebied bevinden zich geen groenstructuren die deel uitmaken van de stedelijke groene hoofdstructuur, zoals is opgenomen in de nota 'Groen Kleurt de Stad'. Er zijn in het plangebied geen bomen die op de lijst Monumentale Bomen in Den Haag 2006 staan. | Geen gevolgen voor bestemmingsplan. | |||||||
Cultuurhistorie en archeologie | ||||||||
Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 5.10). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. |
De gronden in het plangebied hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gronden is daarom geen dubbelbestemming opgenomen. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Het plangebied is geheel bestemd als 'Gemengd'. Deze bestemming staat bedrijven, grootschalige detailhandel in sportartikelen met try&buy, sportvoorzieningen, praktijkruimtes, dienstverlening op medisch en therapeutisch gebied, horeca in de categorieën licht en middelzwaar, (gebouwde) parkeervoorzieningen in maximaal 2 bouwlagen en evenemententerrein ten behoeve van het organiseren van sportevenementen toe.
In de specifieke gebruiksregels worden voorwaarden verbonden aan onder meer de toegestane brutovloeroppervlaktes van de toegestane functies. Zo is het metrage ten behoeve van grootschalige detailhandel in sportartikelen met try&buy beperkt tot een brutovloeroppervlak van 9.300 m2 en is een maximaal winkelvloeroppervlak van 7.200 m2 opgenomen.
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gastransportleidingen die langs de A4 gelegen zijn. Binnen een zone rondom de leidingen is geen bebouwing toegestaan. De gronden die ook zijn aangewezen voor Gemengd zijn bestemd voor de in de bestemming Gemengd toegestane functies én de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding. Als men binnen dit gebied wil bouwen of de grond wil roeren, is een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig. Deze vergunning wordt alleen verleend als de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel heeft betrekking op de Vrijwaringszone straalpad.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Forepark - Rhône'.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een sport-leisureconcept juridisch-planologisch mogelijk. Voor deze nieuwe ontwikkeling is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art. 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
De bouw van het sport-leisureconcept is aan te merken als 'de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen'. Voor deze ontwikkeling is de gemeenteraad in principe verplicht om een exploitatieplan vast te stellen bij dit bestemmingsplan. De raad kan op basis van art. 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen wanneer:
Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen is kostenverhaal anderszins verzekerd. De gronden zijn gemeentelijk eigendom. Daarmee kan kostenverhaal plaatsvinden via de gemeentelijke gronduitgifte.
Daarnaast is het voor de ontwikkeling niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering te bepalen als bedoeld in art. 6.13 eerste lid onder c, 4º en 5º, noch om eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen als bedoeld in art. 6.13 tweede lid onder b, c en d van de Wro.
Conclusie
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkeling anderszins is verzekerd is en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn wordt – op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro – besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Forepark-Rhone is op 5 oktober 2015 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
Van de instanties onder nummer 1, 3, 4 en 12 zijn reacties ontvangen. Het advies van de instantie genoemd onder nummer 7 is verwerkt in paragraaf 5.3 van de toelichting.
De instantie(s) onder nummer 8 heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.
“Inleiding
Op 6 oktober 2015 hebt u ons het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hierbij bericht ik u dat het plan aanleiding geeft tot een reactie inzake de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) en de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening). De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is op één of meerdere punten niet conform dit beoordelingskader.
Deze reactie vervangt niet een eventueel benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Opmerkingen
Detailhandel
Het provinciale detailhandelsbeleid is er op gericht de detailhandelsstructuur van de centra in steden, dorpen en wijken zoveel mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de detailhandelsvoorzieningen te garanderen.
Om die reden is in artikel 2.1.4, lid 1 van de verordening een regeling opgenomen die bepaalt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in nieuwe detailhandel op gronden die zijn gelegen binnen of direct aansluitend aan bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. In lid 3 worden enkele uitzonderingen op die regel mogelijk gemaakt. Dat betreft met name een aantal specifieke branches (ook wel 'perifere detailhandel' genoemd) die vanwege aard of omvang van de producten niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Op grond van die overwegingen vinden wij het voor de genoemde branches uit een oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar om zich te vestigen op een locatie buiten de in lid 1 bedoelde centra.
Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor de vestiging van kleinschalige detailhandel, zoals gemakswinkels.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Forepark-Rhone' biedt ten aanzien van detailhandel te ruime mogelijkheden. Het plan maakt binnen de bestemming 'Gemengd' op grond van artikel 3.1 onder b van de planregels, grootschalige detailhandel in sportartikelen met try & buy mogelijk. Op grond van deze regel wordt maximaal één detailhandelsbedrijf toegelaten. Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels (artikel 3.4):
Strijd met provinciaal beleid
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het hiervoor genoemde artikel 2.1.4 van de verordening.
De gronden waarop detailhandel is beoogd bevinden zich buiten en niet direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties als bedoeld in artikel 2.1.4, lid 1 van de verordening, terwijl de mogelijkheden die ter plaatse worden voorzien verder gaan dan de op grond van lid 3 toegelaten branches. Wij overwegen daarbij het volgende.
Een aantal grootschalige artikelen die bij de sport gebruikt kunnen worden valt onder de lijst van uitzonderingen. Het betreft auto's, boten, motoren, zwembaden, fitnessapparatuur, tenten en surfplanken, waarvan wij - zoals hiervoor al aangegeven- van mening zijn dat aard en omvang van de betreffende producten met zich meebrengt dat detailhandel in deze producten niet of niet goed inpasbaar is in de centra en niet bijdraagt aan de kwaliteit van centra. Voorzover de grootschalige detailhandel enkel de genoemde producten betreft kunnen wij hiermee instemmen.
Detailhandel in overige sportartikelen is vanwege aard en omvang van de producten inpasbaar in bestaande winkelgebieden en is dan ook niet opgenomen in lid 3 van artikel 2.1.4 van de verordening. De regels van het plan bieden echter wel mogelijkheden voor de verkoop van alle sportartikelen (artikel 3.1 onder b van het bestemmingsplan) zodat het plan op dat punt in strijd is met de verordening. In het bestemmingsplan bezigt u de term 'grootschalige' detailhandel in sportartikelen. Conform de begripsbepaling van het bestemmingsplan is grootschalige detailhandel een detailhandelsbedrijf van meer dan 1.500 m2 bruto vloeroppervlak. Zoals hiervoor reeds aangegeven biedt de verordening buiten de centra echter uitsluitend ruimte voor branches die vanwege aard of omvang van de producten en niet vanwege de omvang van de vestiging niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra. Alleen voor kleinschalige detailhandel bij sportvoorzieningen maakt de verordening een uitzondering mogelijk. Grootschalige vestigingen in sportdetailhandel zijn op grond van de verordening dan ook buiten de centra niet toegelaten.
In de toelichting van het bestemmingsplan geeft u overigens zelf reeds aan dat het plan ten aanzien van grootschalige sportdetailhandel deels in strijd is met het bepaalde in artikel 2.1.4 van de verordening. U geeft aan dat de ontwikkeling een combinatie van reguliere en perifere detailhandel betreft in termen van de verordening. De combinatie van het grote en brede aanbod van sportartikelen, het grote assortiment volumineuze artikelen, de grote voorraad (ook van volumineuze artikelen), de eisen die volumineuze goederen stellen aan de bereikbaarheid en de grote ruimtebehoefte voor try & buy zones, zorgen ervoor dat Decathlon naar uw mening geen plaats kan vinden in de bestaande winkelstructuur.
Bovendien geeft u aan dat blijkt uit de ruimtelijke effectstudie dat het Decathlon-concept zo onderscheidend is dat deze zal voorzien in een grote kwalitatieve regionale consumentenbehoefte. Verder zal volgens u het concept binnen het Stadsgewest Haaglanden op langere termijn niet leiden tot een duurzame verstoring van de detailhandelsstructuur.
Wij hebben kennis genomen van het bovenstaande. Allereerst merken wij op dat het feit dat er volgens u argumenten aanwezig zijn om af te wijken van de regels van de verordening op zich de geconstateerde strijdigheid met de verordening niet opheft. Opheffing van die strijdigheid is slechts mogelijk na een van ons college verkregen ontheffing ( artikel 3.2 lid 1 van de verordening).
U heeft daartoe op 8 juli 2014 bij ons een verzoek ingediend voor de realisatie van grootschalige sportdetailhandel inclusief try & buy. Wij hebben dat verzoek afgewezen. Tegen die afwijzing hebt u beroep ingesteld bij de Raad van State en hebt u aangegeven die uitspraak af te wachten. De door ons geweigerde ontheffing en ons verweerschrift naar aanleiding van het ingestelde beroep voegen wij ter informatie in afschrift bij.
Gelet op het bovenstaande verzoeken wij u binnen de bestemming 'Gemengd' artikel 3.1, lid b, de passage "grootschalige detailhandel in sportartikelen met try & buy, met dien verstande dat maximaal één detailhandelsbedrijf is toegestaan'" uit het plan te schrappen. Ook verzoeken wij u de hierbij behorende specifieke gebruiksregels zoals opgenomen in artikel 3.4, onder c tot en met g, te schrappen.
Conclusie
Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.
Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie..”
Reactie
Het vooroverleg is gevoerd op het moment dat nog geen sprake was van schorsing van artikel 2.1.4, derde lid onder a van de Verordening Ruimte en op het moment dat nog geen voorziening was getroffen. Op basis van deze voorziening (besluit van de Kroon d.d. 21 november 2015) is het mogelijk om ook andere branches buiten de bestaande winkelconcentraties te vestigen, mits die detailhandel zich uit oogpunt van ruimtelijke ordening niet onderscheidt van de wel in dat onderdeel genoemde branches. Zoals in hoofdstuk 6 uitvoerig is gemotiveerd, zijn wij van mening dat hiervan met het Decathlon-concept sprake is. Onder meer de combinatie van het grote en brede aanbod van sportartikelen, het grote assortiment volumineuze artikelen, de grote voorraad (ook van volumineuze artikelen), de eisen die volumineuze goederen stellen aan de bereikbaarheid en de grote ruimtebehoefte voor try & buy zones, zorgen ervoor dat het Decathlon-concept en daarmee ook het concept 100% Energie geen plaats kunnen vinden binnen de bestaande winkelconcentraties. De uitzondering in artikel 2.1.4, derde lid onder a van de Verordening Ruimte is juist opgenomen voor producten die vanwege hun aard of omvang niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra, zo motiveren GS in de toelichting op de Verordening Ruimte. Wij zijn dan ook van mening dat gelet op de getroffen voorziening het bestemmingsplan niet (langer) in strijd is met de Verordening Ruimte.
3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
"Naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan Forepark – Rhone, wil ik graag de volgende opmerkingen maken:
Mobiliteitseffecten
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid is beheerder van de nabij het plangebied gelegen rijkswegen A4 en N14 en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer.
Rijkswaterstaat verlangt dat bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen een analyse wordt opgesteld van de verkeersintensiteiten waarbij de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van de) A4 en N14 in beeld worden gebracht.
Het plan Forepark – Rhone maakt een grootschalige ontwikkeling mogelijk. In de toelichting op het plan en in de bijgevoegde rapportage van Goudappel wordt nu echter niet op de verkeerseffecten op de A4 en N14 ingegaan.
Ik verzoek u daarom om inzicht te geven in de verkeersintensiteiten op de A4 en de N14. Bij negatieve effecten, dient u in het plan ook aan te geven welke maatregelen u treft en hoe de realisatie hiervan is geborgd.
[...]
Externe Veiligheid
Op de Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkelingen die u met uw plan mogelijk maakt, mogen dit niet belemmeren.
In paragraaf 4.3.1 van het voorontwerp bestemmingsplan wordt in de eerste zin verwezen naar de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Met de inwerkintreding van de Basisnet wet- en regelgeving is bedoelde Circulaire komen te vervallen. In bijlagerapport 5 wordt op pagina 2, laatste zin en pagina 3, eerste zin, wederom onterecht verwezen naar de gebruiksruimten voor LPG op basis van de Circulaire. In paragraaf 3.2 wordt beschreven dat de risicoberekeningen PR en GR zijn uitgevoerd op basis van (opgehoogde) tellingen VGS uit 2006. Met de inwerkingtreding van het Basisnet moet echter gerekend worden met de vastgestelde Basisnetintensiteiten. Concreet betekent dit dat het onderzoek Externe Veiligheid opnieuw moet worden uitgevoerd waarbij wordt uitgegaan van het nieuwe beleid en er ook met het risicoberekeningsmodel RBMII nieuwe berekeningen moeten worden uitgevoerd op basis van de vastgelegde basisnetintensiteiten. Dat betreft alleen het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat de tabel basisnet weg van de Regeling basisnet (Scrt. 2014 nr 8242) moet worden aangehouden. Volgens deze tabel geldt er voor dit wegvak een PR 10-6 contour van 13 meter, gerekend uit de as van de weg"
Reactie
Mobiliteitseffecten
In het kader van het concept-ontwerpbestemmingsplan was door Goudappel Coffeng onderzoek gedaan naar de lokale verkeerseffecten. Naar aanleiding van de reactie van Rijkswaterstaat is ook onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling op de Donau en kruisingen aan beide zijdes van het viaduct over de rijksweg A4. De uitgangspunten van dit onderzoek, de onderzoeksmethodiek en uitkomsten van het onderzoek zijn ambtelijk met Rijkswaterstaat besproken.
Uit het onderzoek blijkt dat de maatgevende combinatie van een avondspits en een verwachte verkeersgeneratie op een vrijdagavond van 560 mvt/ uur tot een terugslag te leiden op de afritten van de A4 en derhalve ook niet de doorstroming op de A4 op dit punt te beïnvloeden. Uit een microsimulatie van deze kruisingen en rotonde blijkt dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op de kruisingen nagenoeg gelijk blijft en ook de rotonde in staat is het verkeer te kunnen verwerken (zie ook paragraaf 5.4).
Externe Veiligheid
De paragraaf externe veiligheid (5.3) is aangepast op basis van de meest recente wet- en regelgeving. Tevens is het externe veiligheidsonderzoek aangepast. Dit aangepaste onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
4. Hoogheemraadschap van Delfland
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Forepark-Rhône in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.
Advies
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Wij verzoeken u om onderstaande aanpassingen te maken op de thema's "Algemeen" en "Waterkwantiteit" op de verbeelding en in de regels en toelichting.
Algemeen
Waterkwantiteit
Wij verzoeken u om onder dit kopje aan te geven, welke gevolgen de voorgenomen ontwikkeling heeft op de waterhuishouding. Mocht er een negatief effect zijn, dan verzoeken wij u te beschrijven, welke maatregelen genomen worden om dat te compenseren. Dit wordt bepaald door de verharding in de bestaande en de boogde situatie met elkaar te vergelijken.
Mocht de verharding toenemen, dan kan met de "Watersleutel" berekend worden, hoeveel compensatie er nodig is. Deze rekenhulp is te vinden op de website van Delfland en via de link https: //www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen/watersleutel. Volgens onze gegevens (luchtfoto's) is het terrein al jaren grotendeels braakliggend (foto links 2014, foto rechts 2003).
Eventuele compensatie van toename van verharding is mogelijk door het graven van extra water en/of door vasthoudmaatregelen, waarmee het water langer wordt vastgehouden op de locatie en vertraagd wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater en/of het rioolstelsel. Voorbeelden hiervan zijn waterdoorlatende verharding en waterberging op het dak (polderdak, begroeid dak) of in het maaiveld (kratten) of in gebouwde voorzieningen (kelders).
Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning .
Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.”
Reactie
Algemeen
De waterparagraaf (5.8) is aangepast conform de Haagse standaardparagraaf.In de tekst hebben wij een verwijzing opgenomen naar de Handreiking watertoets en de genoemde website. Tevens gaan we in op het gezamenlijk opgestelde beleidsstuk "Toekomstbestendig Haags water". Conform het verzoek van Delfland hebben we in paragraaf 5.8.2 een watersysteembeschrijving opgenomen.
Waterkwantiteit
In paragraaf 5.8.2 is onder het kopje 'waterkwantiteit' reeds aangegeven dat er geen toename is van het verhard oppervlak. Door het Hoogheemraadschap is in eerdere bestemmingsplanprocedures reeds aangegeven dat hierbij niet de feitelijke situatie, maar de planologische situatie bepalend is. In het in 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' kon reeds het gehele bestemmingsvlak verhard worden.
12. N.V. Nederlandse Gasunie
“Naar aanleiding van uw e-mailbericht van 5 oktober 2015 waarmee u ons bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, heeft toegezonden, hebben wij het plan beoordeeld. Het voorontwerp geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. In het plangebied ligt een tweetal aardgastransportleidingen (de A-517 en de W-514-01) die bij ons in beheer zijn.
Verbeelding
Bestemmingsvlak gemengd
In dit plan is het bestemmingsvlak 'gemengd' boven de belemmeringenstrook geprojecteerd. Wij verzoeken u een apart bouwvlak op te nemen buiten de belemmeringenstrook. Op grond van artikel 14 Bevb zijn geen nieuwe bestemmingen binnen de belemmeringenstrook toegestaan die het oprichten van een bouwwerk binnen de belemmeringenstrook toestaat.
Belemmeringenstrook
De door u weergegeven belemmeringenstrook (dubbelbestemming 'Leiding-Gas') is in de noordwesthoek van het plangebied over afstand van circa 45 meter aan 1 zijde te breed (zie onderstaande afbeelding 1). Wettelijk1 is het voldoende om de belemmeringenstrook te beperken tot een zone van 4 meter voor RTL aardgastransportleidingen en 5 meter voor HTL transportleidingen ter weerszijden van de leiding(en).
Wij verzoeken u dan ook de breedte van de belemmeringenstrook terug te brengen tot hierboven genoemde afstand.
Planregels
Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten
Wij verzoeken u om aan het artikel 4.4.2 Leiding-Gas het volgende lid toe te voegen;
d. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;”
Reactie
Bestemmingsvlak gemengd
In het conceptontwerpbestemmingsplan is voor de gronden waarvoor de belemmeringenstrook geldt, de dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming mogen ter plaatse van de belemmeringenstrook geen gebouwen worden gebouwd. Daarmee wordt naar het oordeel van het college voldaan aan het bepaalde in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Overigens is deze systematiek ook voor naastgelegen kavels gehanteerd in het recent vastgestelde bestemmingsplan Forepark-A4-A12.
Belemmeringenstrook
Conform de reactie van de Gasunie zal de breedte van de belemmeringenstrook worden aangepast.
Planregels
Aan artikel 4.4.2 is sub d 'voor graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.' toegevoegd.