direct naar inhoud van 4.7 Groen
Plan: Ypenburg Warmtekrachtcentrale
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0254HYpwarmcntrl-50VA

4.7 Groen

4.7.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

Het aanwezige groen binnen het plangebied heeft de bestemming "Groen" gekregen.

4.7.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Een deel van het plangebied (het talud van de Rijksweg, de sloot langs de Spoorlaan en de Tedingerbroekplas) maakt onderdeel uit van de Stedelijke Ecologische Verbindingszone.

4.7.3 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens. De Boswet is niet van toepassing als gronden, vastgelegd in een goedgekeurd bestemmingsplan, geen bosbestemming hebben.

4.7.4 Ecologie
4.7.4.1 Wettelijk kader

Flora- en faunawet

Conform de Flora- en faunawet, welke per 1 april 2002 van kracht is, is het verboden inheemse plant- en diersoorten te verstoren. De soorten die door de Flora- en faunawet als beschermd beschouwd worden zijn per soortengroep opgenomen in een lijst. De bescherming van soorten en hun leefgebieden is geregeld in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Op nationaal niveau is dit verankerd in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen verplicht de Flora- en faunawet de bestaande natuurwaarden in kaart te brengen. Indien nodig moeten passende maatregelen getroffen worden voor het beschermen en instandhouden van bij wet beschermde soorten. Onderstaand wordt dit onderzoek beschreven.

Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.)

4.7.4.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen een in de Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen beschermingszone (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl) en maakt evenmin deel uit van een Staats- of Beschermd Natuurmonument en/of ecologische hoofdstructuur, zie figuur 9. Op het perceel van de Warmtekrachtcentrale zijn geen bomen en/of ander groen aanwezig. Hierdoor is, alsmede vanwege de afstand tot de meest nabij gelegen beschermingszone, geen sprake van nadelige effecten op de natuurwaarde van deze beschermingszone.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0254HYpwarmcntrl-50VA_0009.png"

Figuur 9: Ecologische hoofdstructuur in nabijheid plangebied (bron: provinciale structuurvisie)

Het plangebied maakt tevens geen deel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur, zoals opgenomen in de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones, zie ook figuur 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0254HYpwarmcntrl-50VA_0010.png" 

Figuur 10: Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (bron: nota Stedelijke Ecologische Verbindingzones)

Binnen een straal van circa 11 kilometer bevinden zich drie Natura 2000-gebied en: Meijendel & Berkheide, Westduinpark en Solleveld, zie ook figuur 11. Dit zijn duingebied waar de belangrijkste natuurwaarde wordt gevormd door de grijze duinen en duinheiden met struikhei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0254HYpwarmcntrl-50VA_0011.png"

Figuur 11: Natura 2000-gebieden in de nabijheid van WKC Ypenburg (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl)

Door bureau Waardenburg is op basis van een door Peutz uitgevoerde stikstofdepositieberekening een ecologische voortoets uitgevoerd om te bepalen of als gevolg van de beoogde ontwikkeling negatief significante effecten op kunnen treden op de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden (zie bijlage 4).

Uit het onderzoek volgt dat:

  • In de zuidoosthoek van Meijendel & Berkheide vooral oppervlakten grijze duinen (kalkarm) en droge duinbossen liggen die stikstofgevoelig zijn. De additionele depositie vanuit de warmtekrachtcentrale in de zuidoostelijke rand bedraagt 0,5 mol N/ha/jr.
  • Westduinpark kent drie stikstofgevoelige habitattypen met een grote oppervlakte: grijze duinen kalkrijk, binnenduinrandbossen en duindoornstruwelen. In de rand van Westduinpark bedraagt de additionele depositie maximaal 0,2 mol N/ha/jr. In de zeereep is dit minder.
  • Solleveld kent drie stikstofgevoelige habitattypen met een aanmerkelijke oppervlakte: grijze duinen kalkarm, duinbossen droog en binnenduinrandbossen en langs de kust duindoornstruwelen en witte duinen. In de rand van het gebied bedraagt de additionele depositie volgens berekening ongeveer 0,1 mol N/ha/jr, verder het gebied in is dit minder.

Voor alle drie de gebieden geldt dat de kritische depositie waarde reeds wordt overschreden, maar dat de additionele depositie niet tot een meetbare verandering in de depositie zal leiden. Daarmee zal het ook niet tot een voor planten waarneembare verandering in het aanbod aan stikstof leiden. De structuur en samenstelling van vegetaties zullen als gevolg niet veranderen.

4.7.4.3 Conclusie

Het plangebied valt ruim buiten de Ecologische hoofdstructuur. Ten aanzien van de Natura-2000 gebieden Meijendel & Berkheide, Westduinpark en Solleveld kan geconcludeerd worden dat gezien de beperkte toename van de depositiewaarde als gevolg van de ontwikkeling en de autonome afname van de achtergronddepositie dat negatieve effecten ten gevolge van het plan niet te verwachten zijn.