direct naar inhoud van 4.10 Bodem
Plan: Neherkade
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0243FNeherkade-50VA

4.10 Bodem

Voor het project van de aanpassing van de Neherkade is een MER (Tauw, d.d. 16 mei 2012 met kenmerk R007-4715997CYH-evp-V02-NL) bodemonderzoek uitgevoerd. Met dit rapport is inzicht verkregen in de momenteel beschikbare bodeminformatie. Het onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Royal Haskoning/DHV. In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan bod: wet- en regelgeving en beleid, de belangrijkste conclusies uit het onderzoeksrapport en de maatregelen en kansen vanuit bodem. Het rapport is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

4.10.1 Wet- en regelgeving en beleid

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • 1. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • 2. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • 3. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat ter plaatse van het plangebied om een laboratorium, een metaalwarenfabriek, een rioolwaterzuiveringsinrichting, een verfspuitinrichting, benzine-service-stations en een brandstoffengroothandel. De meeste daarvan bevinden zich slechts voor een klein deel ter plaatse van het plangebied. Voor zover bekend zijn er geen ondergrondse olietanks in het plangebied.

4.10.2 Referentiesituatie

Het maaiveld ter plaatse van de Neherkade ligt gemiddeld op een hoogte van circa 1,0 m+NAP. Het tracé tussen de kruising Calandstraat en de kruising Leeghwaterplein ligt grotendeels op een hoogte van 0,90 m+NAP. Het tracé tussen de kruising Leeghwaterplein en Rijswijkseweg ligt grotendeels op een hoogte van circa 1,00 m+NAP. Ter plaatse van de kruisingen met de Rijkswijkseweg, Leeghwaterplein en de Calandstraat ligt de Neherkade op een hoogte van circa 2,40 m+NAP. Dit heeft te maken met de aansluiting van de weg op de bruggen over de Laakhaven. Het profiel van de Neherkade is geheel verhard met twee rijbanen met elk twee rijstroken, een middenberm en een ventweg. De bodem in het plangebied bestaat uit grotendeels uit zand met scheidende veen- en kleilagen. De eerste 2,5 m bestaat uit ophooglagen en funderingen van de weg. (zand). Op basis van gegevens uit verschillende boringen van het Dinoloket (TNO) is in onderstaande tabel de bodemopbouw in het plangebied weergegeven.

[Tabel Globale bodemopbouw]

Diepte (m-mv)   Samenstelling  
0,00 - 2,50   Zand  
2,50 - 3,50   Veen  
3,50 - 4,00   Klei, sterk siltige bijmenging  
4,00 - 5,00   Zand  
5,00 - 12,0   Zand, kleiige bijmenging  

De gemiddelde grondwaterstand van het freatische grondwater in het gebied bevindt zich gemiddeld op circa 1,5 m -mv (meter minus maaiveld) en fluctueert tussen de 0,90 m-NAP en 1,30 m-NAP. In het gebied is sprake van een regionale zuidoostelijke grondwaterstromingsrichting. De kadeconstructie van de Laakhaven beïnvloedt naar verwachting de regionale grondwaterstroming in het freatische pakket. Het eerste watervoerend pakket bevindt zich op een diepte van circa 4,0 m -mv. De stijghoogte in het eerste watervoerende pakket ligt tussen 2.0 en 2.5 m-NAP.

Bodemdaling

Gezien de aanwezigheid van klei- en veenlagen blijkt dat er in het verleden zetting van de ondergrond heeft plaatsgevonden als gevolg van belasting van de bodem en waterhuishoudkundige aanpassingen. Vanwege de stabiele inrichtingsituatie van de Neherkade is de huidige zetting te verwaarlozen.

Bodemkwaliteit

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in bodemkwaliteit zone 3. De grond (0-2.0 m-maaiveld) in het plangebied is gemiddeld matig verontreinigd met lood, zink en PAK en licht verontreinigd met cadmium, koper en kwik. Het gebied kan derhalve geheel als verdacht worden aangemerkt. In het gebied is geen grondverzet mogelijk op basis van de bodemkwaliteitskaart. Een nieuwe bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer zijn momenteel in ontwikkeling. Indien deze van kracht worden zal hieraan moeten worden geconformeerd.

Grondverzet binnen het werk vindt plaats volgens het Besluit Bodemkwaliteit. Vanwege de verhoogde achtergrondwaarden binnen deze zone mag in principe geen grondverzet plaatsvinden wanneer dit betekent dat schone grond met vervuilde grond wordt gemengd.

Voor de delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvind en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Het bovengenoemde MER-rapport bevestigd dat de locatie als verdacht moet worden opgemerkt en dat verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit in beeld te brengen.

4.10.3 Plansituatie (na aanpassing Neherkade)

Bodemkwantiteit

Grondverzet

Bij het Voorkeursalternatief (VKA) vindt grondverzet plaats. De onderdelen van de herinrichting waarbij het meeste grondverzet plaatsvindt zijn:

  • 1. Het verwijderen van de sliblaag in het te versmallen deel van de Laakhaven als gevolg van het verplaatsen van de kade in de richting van de Laakhaven.
  • 2. Het aanbrengen van grond in het te versmallen deel van de Laakhaven
  • 3. Het verwijderen van grond voor de aanleg van de ongelijkvloerse kruising
  • 4. Het verplaatsen en verwijderen van grond over de hele lengte van de Neherkade

Voorafgaand aan het deels versmallen van de Laakhaven wordt eerst baggerspecie uit de waterbodem verwijderd dat vervolgens zal worden afgevoerd. Deze specie wordt niet in het plan hergebruikt. Voor het versmallen van de Laakhaven wordt grond van buiten het plangebied aangevoerd. De vrijkomende grond van de ongelijkvloerse kruising is namelijk niet voldoende om aanvoer van grond volledig te vermijden. Tevens wordt verwacht dat deze grond slechts deels hergebruikt kan worden voor het verbreden van de Neherkade vanwege de (mogelijk) aanwezige bodemverontreiniging binnen het plangebied en de ambitie van de gemeente Den Haag op het gebied van bodemkwaliteit (stand-still beginsel).

Zetting

Door het aanbrengen van een nieuw grondpakket op de plek waar nu nog water is, vindt naar verwachting inklinking van het aangebrachte pakket en zetting van de ondergrond plaats. Deze zetting van het onderliggende pakket (bodem van de Laakhaven) is gering, omdat hier de klei- en veenlagen niet meer aanwezig zijn. De zandbodem is weinig zettingsgevoelig. Het aangebrachte zandpakket zal gedurende een periode zetting vertonen. Met het opbrengen van overhoogte en aanhouden van een zettingsperiode wordt de restzetting beperkt. Deze maatregelen zijn een vereiste voor de aanleg van de weg en wordt niet gezien als effectbeperkende maatregelen.

Ook door het verlagen van de grondwaterstand kan zetting optreden. In de notitie 'Bouwfasering en hinder tijdens de bouw onderdoorgang Neherkade' worden twee bouwfaseringen van de onderdoorgangen behandeld. Beide faseringen gaan uit van een bouwwijze, waarbij gebruik gemaakt wordt van onderwaterbeton. Het voordeel van deze bouwwijze is dat er minder bemaling nodig is. Dit levert een sterke reductie op van het potentieel te bemalen volume ten opzichte van bouwen in den droge. Bij overige grondwerkzaamheden (onder andere het verleggen van de riolering) wordt wel gebruik gemaakt van grondwaterbemaling. Door het onttrekken van grondwater kan beperkte zetting optreden. Dit wordt verwacht in de klei- en veenlagen die gemiddeld op een diepte van 2,5 m -mv liggen. De omvang van de zetting is afhankelijk van de aanwezigheid van klei- en veen ter plaatse van de bemaling, de bemalingsdiepte, de bemalingsduur en het debiet van de bemaling.

Doordat bij de aanleg van de ongelijkvloerse kruising in den natte wordt gewerkt, blijft bemaling beperkt tot geringe dieptes voor bijvoorbeeld rioleringswerkzaamheden. Hierdoor zal bij een groot deel van de bemalingen de veen- en kleilagen niet worden bemalen. De verwachte zetting is daarom naar verwachting gering.

Bodemkwaliteit

Verwijderen verontreinigde grond

Voorafgaand aan het verplaatsen van de kademuur, wordt de waterbodem (baggerspecie) deels verwijderd. Hierbij wordt de licht verontreinigde baggerspecie verwijderd en afgevoerd. De verwijdering van waterbodemverontreinigingen wordt als positief effect beoordeeld.

Bij de herinrichting aan de Neherkade komt grond vrij. De vrijkomende grond (ophoogmateriaal) is naar verwachting licht tot sterkt verontreinigd met zware metalen, PAK en/of minerale olie. Op basis van de regels en ambities van de gemeente Den Haag op het gebied van bodemkwaliteit, wordt verwacht dat sterk verontreinigde grond niet wordt hergebruikt binnen het plangebied en moet worden afgevoerd. Hierdoor vindt een verbetering van de bodemkwaliteit plaats. Dit wordt als positief effect beoordeeld.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat zich aan de overzijde van de Laakhaven, ter plaatse van de Haagse Hogeschool, twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging bevinden, welke zich onder de Laakhaven door verspreid hebben tot aan de Neherkade. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreining bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Deze genoemde gevallen van bodemverontreiniging worden momenteel gesaneerd. Beide betreft een verontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen die zich voornamelijk in het grondwater bevindt. Tevens bevindt zich ter plaatse van Neherkade 804 en omgeving een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen en PAK (teerachtige stoffen) dat reeds is gesaneerd.

Ter plaatse van het gesaneerde geval zijn restverontreinigingen achtergebleven waardoor er gebruiksbeperkingen zijn. De gesaneerde locatie is wel geschikt voor het huidige gebruik.


Interactie met schone grond

Voor de verbreding van de Neherkade worden de bestaande damwanden tussen de Neherkade en de Laakhaven verwijderd. De te verbreden strook wordt aangevuld met nieuwe grond (grotendeels afkomstig van buiten het plangebied) met een betere kwaliteit dan de aanwezige grond onder de Neherkade. Hierbij komt dus vermoedelijk schonere, nieuwe aangebrachte, grond in contact met licht tot sterk verontreinigde grond onder de Neherkade.

Mogelijk gevolg is een interactie tussen verontreinigd ophoogmateriaal en de nieuw aangebrachte grond, waarbij de kwaliteit van de nieuw aangebrachte grond af kan nemen. Het effect van 'besmetting' van verontreinigde op schone grond wordt als nihil beschouwd.

Verspreiding verontreiniging door bemaling

Tijdens de grondwerkzaamheden wordt gebruikt gemaakt van grondwaterbemaling. Afhankelijk van de aanwezige stoffen en gehaltes in het onttrokken grondwater dient het water ter plaatse te worden gezuiverd of kan het afgevoerd worden op het riool. Hierop is de Wet milieubeheer van toepassing.

Nabij en deels ter plaatse van het plangebied bevinden zich gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het grondwater. Enkele daarvan worden momenteel gesaneerd. Door het onttrekken van grondwater kunnen deze verontreinigingen worden aangetrokken. Tevens kunnen de in uitvoering zijnde saneringen worden verstoord.

4.10.4 Verantwoording maatregelen en kansen vanuit het MER

Vanuit het thema bodem zijn enkele maatregelen te treffen, die een positieve invloed hebben op de bodemkwaliteit.

  • Tijdelijke bemaling van het grondwater mag niet leiden tot een verplaatsing van grondwaterverontreiniging. Dit dient geohydrologisch in een bemalingsplan te worden onderbouwd.
  • Op locatie schoonmaken van verontreinigende stoffen.
  • Met mitigerende maatregelen kan de verplaatsing van mobiele verontreinigingen door bemaling voorkomen worden. Het betreft bijvoorbeeld het toepassen van retourbemaling en/of schermbemaling, het beperken van het watervolume, bemalingsdiepte en bemalingsduur. Daarnaast kunnen andere uitvoeringmethoden worden toegepast waardoor geen bemaling nodig is.
  • Grondaanvullingen vinden plaats met schone grond, danwel grond die voldoet aan de gestelde norm op basis van het gebruikstype van de bodem
  • Grondwaterbemaling biedt eventueel kansen om ook vervuild grondwater onder aanliggende gebieden 'gemengd wonen' te onttrekken en te reinigen en daarmee te saneren. In situ sanering is ook mogelijk
  • Als de verlagingscontour (>5cm) van de bemaling bekend is dient te worden bepaald of er risico is op zetting van gebouwen op basis van historisch (funderings)onderzoek