direct naar inhoud van 4.8 Natuur
Plan: RandstadRail (HSE)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0241ZRRHSE-50VA

4.8 Natuur

4.8.1 Flora- en faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door bij de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen rekening te houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen zodat dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

In 2011 is door Movares een quickscan ecologie en vleermuisonderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage 3 en de aan de quickscan ten grondslag liggende onderzoeken in bijlagen 4 en 5) Hieruit blijkt dat:

  • Planten: Gezien de afwezigheid van beschermde planten binnen het projectgebied treden geen effecten op beschermde planten op.
  • Grondgebonden zoogdieren: Door de werkzaamheden (verwijderen van bomen en beplanting) worden mogelijk algemene zoogdieren (tabel 1 van de Flora- en faunawet, of onbeschermd) in de omgeving verstoord. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor ruimtelijke projecten. Wel moet worden voldaan aan de zorgplicht. Dieren moeten een kans hebben om tijdens de werkzaamheden weg te vluchten. Binnen het plangebied worden geen licht- tot streng beschermde grondgebonden zoogdieren (tabel 2/3) verwacht.
  • Vogels: Binnen het projectgebied is een geschikte broedbiotoop aanwezig. Een deel van dit broedbiotoop zal door de voorgenomen werkzaamheden verdwijnen. Indien de voorgenomen kap- en snoeiwerkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd is de kans aanwezig dat broedende vogels worden verstoord. Er zijn geen effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing afgegeven. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvindenis geen ontheffing benodigd. Uitzondering zijn soorten die jaarrond zijn beschermd. Deze zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
  • Vleermuizen: Het plangebied wordt door een beperkte groep gewone dwergvleermuizen als foerageergebied gebruikt. De dieren hebben verspreid over de omgeving een netwerk van dichtbij gelegen bomenrijen en boomgroepjes. Er zijn geen vaste vliegroutes vastgesteld. Buro Bakker geeft in zijn rapportage uit 2007 (zie bijlage 5) aan dat er een migratieroute van de gewone dwergvleermuis aanwezig is naar foerageergebieden in het Haagse Bos. Dit werd in 2011 niet vastgesteld. Een mogelijke verklaring is dat deze vliegroute door herinrichtingswerkzaamheden van de stationsomgeving ten noorden van het plangebied is onderbroken. De vermoedelijke verblijfplaats in het ronde gebouw aan de noordzijde van de Schenkweg blijft in tact. Ter hoogte van dit gebouw worden langs het spoor enkele bomen gekapt. Rondom het gebouw staan echter grote bomen die niet worden gekapt. De te kappen bomenrijen worden deels als foerageergebied gebruikt. Nabij de te kappen bomenrijen zijn echter parallel lopende bomenrijen aanwezig, waardoor na de kap ruim voldoende goed verbonden foerageergelegenheden overblijven. Er is geen ontheffing nodig indien uitsluitend de aangegeven bomen (zie bijlage 1 van de quickscan die is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting) worden verwijderd. Er blijft in dat geval voldoende foerageergebied over voor de hier foeragerende dieren. Het gebouw met de verblijfplaats en de bomen direct daaromheen worden door voorliggend plan niet aangetast.
  • Reptielen, amfibieĆ«n, vissen en insecten: Deze soortgroepen worden niet in het plangebied verwacht. Het project zal derhalve geen invloed hebben op deze soortgroepen.

De uitkomsten van het onderzoek staan de ontwikkeling die onderhavig plan mogelijk maakt, niet in de weg.

4.8.2 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied.

4.8.3 Omgevingsvergunning voor kappen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Er zijn in het plangebied geen monumentale bomen aanwezig.

Voor het kappen van een aantal bomen voor de planontwikkeling van het Startstation is reeds een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen verleend. De bomen zijn in oktober 2012 gekapt. Daarnaast is een deel van de bomen in november 2012 verplant.