direct naar inhoud van 4.2 Milieueffectrapportage
Plan: Benoordenhout - Internationaal Strafhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0211GNdRndwgICC-70OH

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en het op basis daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 (gewijzigd in augustus 2006) is het voor bepaalde ruimtelijke plannen die (als eerste) activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een milieueffectrapport (MER) op te stellen of om te beoordelen of een MER opgesteld moet worden.

Volgens het Besluit milieu-effectrapportage bestaat er een MER-beoordelingsplicht wanneer voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject in de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer (inclusief parkeren) wordt voorzien. In het plan wordt een dergelijk bedrijfsvloeroppervlak niet gerealiseerd. Op basis van het in de regels op te nemen maximum bruto-vloeroppervlak ten behoeve van het ICC valt dit project onder de drempelwaarde van een verplichte MER(-beoordeling). Daarom is er geen formele m.e.r.(beoordelings)-plicht aan de orde ingevolge het Besluit milieueffectrapportage. De initiatiefnemer (i.c. het ministerie van Buitenlandse Zaken) heeft daarom besloten tot het doorlopen van een vrijwillige m.e.r.-procedure om in een vroeg stadium van het besluitvormingsproces duidelijkheid te krijgen over de van belang zijnde milieugevolgen als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling. In de verdere planvorming kan zo optimaal rekening worden gehouden met deze effecten. Het doel van de m.e.r. is dan ook om het milieubelang een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe worden binnen de m.e.r. alternatieven en/of varianten ontwikkeld, waaronder het zogeheten meest milieuvriendelijke alternatief (MMA).

Het MER wordt opgesteld ten behoeve van een ruimtelijk besluit. In dit geval is dat het bestemmingsplan. Afstemming tussen MER en bestemmingsplan is noodzakelijk. De te verwachten milieuconsequenties van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden die in het bestemmingsplan worden opgenomen moeten op grond van het MER zijn onderzocht en beoordeeld, zodat op deze wijze in een vroegtijdig stadium een adequate afweging van alle relevante milieubelangen kan plaatsvinden. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk ten doel om het Internationaal Strafhof mogelijk te maken op de Alexanderkazerne. In het MER is onderzocht wat de milieugevolgen zijn van de vestiging van het Strafhof. Daarbij is ook gekeken naar mogelijke toekomstige uitbreidingsmogelijkheden. In het MER zijn de milieugevolgen, rekening houdende met maximale uitbreiding van het Strafhof, onderzocht via Inrichtingsvariant 1. Uit het MER blijkt dat de milieugevolgen van deze variant nauwelijks afwijken van het basisalternatief, dat uitgaat van het in de huidige situatie door het ICC gewenste programma. Omdat uit het MER is gebleken dat de milieugevolgen zich niet verzetten tegen het onderzochte maximum programma is dit metrage in het bestemmingsplan opgenomen. Op deze wijze kunnen eventuele toekomstige uitbreidingen van het Internationaal Strafhof tot het maximum dat in het MER is onderzocht gedurende de looptijd van het plan op een vanuit milieu- en ruimtelijk oogpunt verantwoorde wijze worden ingepast. Een tweede variant die is onderzocht betreft het realiseren van een tijdelijke (vervangende) parkeergelegenheid voor NATO C3. De milieugevolgen hiervan zijn zeer gering omdat het aantal verkeersbewegingen van en naar het gebied per saldo niet verandert en de betreffende gronden op basis van het huidige plan ook al ten behoeve van verkeersdoeleinden zijn bestemd. In het bestemmingsplan wordt daarom ook met inrichtingsvariant 2 rekening gehouden; dit met de kanttekening dat dit gebruik na afloop van de in het bestemmingsplan opgenomen termijn dient te worden beëindigd. Het voorkeursalternatief dat in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt betreft derhalve een combinatie van de beide in het MER onderzochte inrichtingsvarianten.

In het MER is ook een meest milieuvriendelijk alternatief onderzocht (MMA). Hierin zijn bouwstenen opgenomen op basis waarvan optimaal met de milieueffecten rekening wordt gehouden. Verderop in deze toelichting wordt nader op het MMA ingegaan.

Het MER permanente huisvesting Internationaal Strafhof (ICC) met projectnummer 4560757 is op 26 mei 2009(RIS 164194) aanvaard. Door de Commissie voor de Milieueffectrapportage (Commissie) zijn in een overleg d.d. 21 juli 2009 nog vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Dit heeft geleid tot een aanvulling op het MER. Deze aanvullende informatie is op 21 september 2009 aan de Commissie toegestuurd. De Commssie is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER en de aanvulling daarop aanwezig is om het milieubelang een volwaardige rol te geven bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. Dit blijkt uit het toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop van 18 november 2009 (rapportnummer 2104-63).

4.2.2 Uitkomsten m.e.r.

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat de vestiging van het Internationaal Strafhof geen grote verschillen met zich meebrengt ten opzichte van de autonome situatie. Er is een beperkte toename van het verkeersaanbod, variërend van ca. 1% tot ruim 3% voor de diverse maatgevende wegvakken (zie tabel 7.10 MER), maar dit leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid en veiligheid. Op het gebied van het openbaar vervoer zijn er in de planvorming geen wijzigingen voorzien. De effecten voor het criterium wegverkeerslawaai zijn neutraal in vergelijking tot de situatie zonder planontwikkeling. Wel kan er tijdens de bouwfase sprake zijn van negatieve invloed als gevolg van bouwverkeer met zware voertuigen. In de plansituatie treden er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen verschillen van betekende mate op in vergelijking met de autonome situatie. Er is geen sprake van een overschrijding van de wettelijke normen zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Voor wat betreft het plangebied treden er uit oogpunt van externe veiligheid geen risico's op ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen op weg, water of spoor. Binnen het plangebied bevindt zich een gasleiding. De 10 -6 plaatsgebonden risicoafstand heeft een contour die zich op 0 m van de leiding bevindt. Door uitvoering van het plan treedt hier geen verandering in op. Daarnaast is het groepsrisioco berekend. Alhoewel de planontwikkeling niet tot gevolg heeft dat de oriënterende waarde wordt overschreden, treedt er ten opzichte van de situatie zonder planontwikkeling een lichte verslechtering op. Ten aanzien van de bodem leidt het plan voor wat betreft het onderdeel 'grondbalans' tot een verslechtering en voor het aspect 'bodemkwaliteit' tot een verbetering. De grondwaterkwaliteit wordt vooral beïnvloed door de mate van verharding die er wordt toegepast. Indien de totale oppervlakte verharding toeneemt, kunnen er meer verontreinigingen van het oppervlak afstromen. Bij handhaving van de ontsluiting aan de noordoostzijde van het terrein kan er een toename optreden van het aantal verkeersslachtoffers onder beschermde reptielen en amfibieën. Het oprichten van hogere bebouwing kan tot extra schaduwwerking leiden. Dit wordt negatief beoordeeld omdat het leefgebied van de zandhagedis daardoor afneemt.

Uit oogpunt van landschap, cultuurhistorie en archeologie wordt een licht negatieve beoordeling gegeven als gevolg van het in beperkte mate aantasten van de aanwezige, historisch geografische structuren. Een negatief aspect uit oogpunt van historische stedenbouwkunde betreft het niet handhaven van de (poort)gebouwen, welke een ensemble vormen met de Frederikkazerne. Vanuit de optiek van deze kenmerkendheid valt handhaving of integreren van de bebouwing met de nieuwbouw aan te bevelen. De criteria voor klimaat en duurzaamheid worden in het algemeen positief beoordeeld omdat er veel aandacht is voor klimaat- een duurzaamheidsaspecten.

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde planvorming ten opzichte van de autonome situatie vanuit milieuoogpunt zeer positieve tot negatieve effecten teweegbrengt. Teneinde het milieu nog verder te optimaliseren en de negatieve effecten te beperken is in het MER ook een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) opgenomen. Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen van het MMA wel en niet in het bestemmingsplan zijn verwerkt. Niet alle maatregelen uit het MMA kunnen op deze wijze worden geborgd. Indien een maatregel niet via het bestemmingsplan kan worden afgedwongen, dan wordt dat hieronder ook expliciet aangegeven.

4.2.3 Afweging MMA maatregelen

Een belangrijke element in het kader van het MMA betreft de verplichting tot het aanleggen van een noord-zuid lopende corridor over het ICC-terrein om het Bospark en het Natura 2000-gebied 'Meijendel en Berkheide' met elkaar te verbinden. In de planregels is een dergelijke verplichting opgenomen, zodat een corridor tussen beide gebieden is gewaarborgd. In het MER is ook onderzocht wat de consequenties zijn van een herprofilering van de Oude Waalsdorperweg. Uit het onderzoek is gebleken dat hieraan negatieve consequenties zijn verbonden. In het bestemmingsplan is er daarom voor gekozen om het Bospark zoveel mogelijk te behouden en in essentie niet aan te tasten. De bescherming van het bospark vindt plaats door de begrenzing van de bestemming Bos op de plankaart aan te geven en het bij deze bestemming niet toestaan van verkeer in de bijbehorende planregels. Nabij het kruispunt van Oude Waalsdorperweg en de Van Alkemadelaan is aan de gronden een verkeersbestemming gegeven omdat de huidige verkeerssituatie daar al niet optimaal is en herinrichting van het kruispunt ook nodig is in verband met de komst van het Internationaal Strafhof. Op gebouwniveau wordt een CO2 neutrale bebouwing voorgestaan. Hieraan kunnen verschillende maatregelen bijdragen, maar deze zijn als zodanig niet afdwingbaar op grond van het bestemmingsplan.

In het MMA zijn verscheidende maatregelen genoemd die geen rechtstreeks verband houden met een goede ruimtelijke ordening, maar die wel van belang zijn vanwege het milieubelang dat wordt gediend. Dergelijke maatregelen kunnen niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Sommige van deze maatregelen kunnen echter wel via een vergunningenstelsel worden gereguleerd. Hierbij valt bijv. te denken aan bouw- en (provinciale) milieuvergunningen, maar ook aan verkeersbesluiten. Daarnaast zijn er mogelijkheden om het milieu te optimaliseren vermeld, welke alleen op vrijwillige basis tot stand kunnen worden gebracht. Tot de maatregelen die via een vergunningstelsel of op basis van vrijwilligheid gerealiseerd kunnen worden behoren: het opstellen van een mobiliteitsmanagenmentplan, verkeersmanagement bij speciale transporten, bepalen route voor het bouwverkeer, keuze heimethodiek, camerabewaking, gebruik van DUBO-bouwmaterialen, aan- en afvoeren van grond, gebruik van vloeistofdichte verharding, wijze van plaatsing dieselaggregaten, plaatsen van Amfi-rasters, terreinverlichting, terreininrichting, energie- en verwarmingssystemen, waterbesparende maatregelen, gebruik van duurzame bouwmaterialen en aanleggen logboek van gebruikte bouwmaterialen.

Hieronder zal worden ingegaan op een aantal nog niet eerder genoemde MMA maatregelen die voor het bestemmingsplan van belang zijn. Een van deze maatregelen betreft het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak via de riolering. Alhoewel het geohydrologisch onderzoek heeft uitgewezen dat infiltratie van hemelwater geen effect heeft op de grondwaterwinning, is deze maatregel toch in het MMA opgenomen vanwege veronderstelde risico's en de kwetsbaarheid van het grondwaterbeschermingsgebied. In (de toelichting op) het bestemmingsplan wordt deze MMA maatregel niet overgenomen omdat met infiltratie andere milieubelangen beter worden behartigd en er vraagtekens worden gezet bij de veronderstelde risico's van infiltratie. In het MER staat vermeld dat het niet mogelijk is dat geïnfiltreed hemelwater via grondwaterstromingen bij de waterwinning terecht komt. Door de verhoging (van de grondwaterstand, door infiltratie) verandert de grondwaterstroom onder het plangebied van richting, zodat het freatische water vanuit het plangebied nooit naar de winningen kan stromen. Het geologisch onderzoek van Haskoning is stellig in zijn conclusies. Deze luiden als volgt: "Zodoende wordt zelfs in het meest extreme geval de bescherming van het waterwingebied niet in gevaar gebracht door de voorgenomen aanpassingen op het terrein van de Alexanderkazerne." en "Zelfs bij maximale opstuwing door een onrealistisch groot vlak met ondergrondse bebouwing en volledige afkoppeling van neerslagwater loopt de bescherming van het waterwingebied, dat ten noorden van het plangebied is gelegen, geen gevaar." Het niet toestaan om hemelwater te infiltreren op grond van het MMA is tegenstrijdig aan de hiervoor genoemde conclusie uit het geohydrologisch onderzoek en qua veronderstelde risico's niet onderbouwd. Tevens wordt er aan voorbijgegaan dat infiltreren, voor zover nodig, ook kan plaatsvinden via voorzieningen die eventuele vervuiling eruit filteren. De keuze voor infiltratie wordt in de onderhavige situatie, los van het vorenstaande, ook ingegeven door het feit dat er ter plaatse sprake is van een gemengd rioleringsstelsel, waarvan de capaciteit onvoldoende is. Het afvoeren van regenwater via de riolering zal in dit gebied tot extra overstortingen leiden. Dit is onwenselijk omdat overstortingen de waterbodem plaatselijk ernstig vervuilen. In algemene zin strookt het afvoeren van hemelwater via het riool ook niet met het beleid van diverse overheden. Het is strijdig met het landelijk waterbeleid. Alleen indien het echt noodzakelijk is dient voor deze oplossing te worden geopteerd. In dit geval is de noodzaak hiervan niet aangetoond, sterker nog, die is weerlegd.

In verband met de aanwezigheid van een gasleiding binnen het plangebied is voor w.b. de externe veiligheid het plaatsgebonden risico bepaald en is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de planontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de oriënterende waarde. Ten opzichte van de huidige situatie treedt er als gevolg van de planontwikkeling een lichte verslechtering op. In het MMA zijn enkele maatregelen vermeld, bij uitvoering waarvan het groepsrisico ten opzichte van de autonome situatie vrijwel niet verandert. De voorgestelde maatregelen betreffen cameratoezicht voor een deel van de leiding nabij het plangebied en/of het perceelinwaarts terugleggen van de bebouwingsgrens op de Alexanderkazerne. Ten behoeve van de planontwikkeling wordt uitgegaan van het terugleggen van de bebouwingsgrens tot op een afstand van 25 m uit de perceelsgrens langs de Van Alkemadelaan. Dit betekent dat de bebouwing op die plek 15 m verder uit de perceelsgrens moet komen te liggen ten opzichte van de oorspronkelijke opzet van het plan alsook het huidige bestemmingsplan. Aangezien het bebouwingsoppervlak in de regels wordt berekend aan de hand van het op de plankaart aangegeven bouwvlak, is het bebouwingspercentage enigszins verhoogd om te voorkomen dat het bebouwingsoppervlak zou moeten afnemen als gevolg van het verkleinen van het bouwvlak. Met inachtneming van het terugleggen van de bebouwingsgrens is er sprake van een situatie waarbij de FN Curve een overschrijdingsfactor heeft van 0,85. De oriënterende waarde van 1,0 wordt in verband met de planontwikkeling niet overschreden. Op basis van de gemaakte afweging, waarbij de bebouwingsgrens is teruggelegd is het groepsrisico verantwoord. Deze verantwoording is opgenomen in de bijlagen van dit plan.

In het MMA is ook opgenomen dat het beter is om hoge bebouwing zo ver mogelijk van de grens van het Natura 2000-gebied te bouwen. Hierdoor wordt de kans op schaduwwerking van het gebied geminimaliseerd. Daarnaast is het van belang om geen hoge bebouwing op te richten om de natuurlijke overgang van het duingebied naar het stedelijk gebied te handhaven. Het bestemmngsplan gaat bij recht uit van een bouwhoogte tot 25 m. In het plan is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen om de bouwhoogte te kunnen verhogen tot maximaal 45 m. Verder is in het plan bepaald dat er maar een beperkt bouwvolume boven de 25 m mag worden gerealiseerd. Het plan schrijft ook voor dat de bebouwing op minimaal 10 m afstand van de perceelsgrens met het Natura 2000-gebied tot stand moet worden gebracht. Door de vrij beperkte bouwhoogte, de ondergeschikte omvang van de hogere bouwmassa en afstand tot de perceelsgrens is al in voldoende mate gewaarborgd dat er slechts in beperkte mate sprake kan zijn van schaduwwerking. Tot slot geldt nog dat het verhogen van de bebouwing alleen mogelijk is door middel van een ontheffing. Bij die afweging die in dat kader moet worden gemaakt kan op grond van het concrete bouwplan ook rekening worden gehouden met mogelijke schaduwwerking.

Het MMA beveelt, gelet op de structuur van de bebouwing, aan om niet één massief gebouw te ontwikkelen, maar om meerdere kleinere gebouwen te realiseren of geleding toe te passen, danwel om transparante gebouwen te ontwikkelen. Het verplichten tot een bepaalde mate van transparantie leent zich, omdat dit erg bouwplan gerelateerd is, niet voor opname in een bestemmingsplan. Het voorschrijven van meerdere gebouwen en het verplichten tot een gelede bebouwing kan weliswaar wel in een bestemmingsplan worden vastgelegd, maar beide maatregelen beperken in aanzienlijke mate de flexibiliteit van het plan. Met name zal het vastleggen van een bepaalde geleding het uiteindelijke ontwerp van de bebouwing in hoge mate vastleggen. Doordat andere milieuaspecten ook in meer of minder mate samenhangen met de vormgeving van een gebouw zoals het materiaalgebruik, de energievoorziening ed., is het niet wenselijk om de vormgeving bij voorbaat al vast te leggen. Los van het vorenstaande is de vormgeving van de bebouwing ook van belang voor de interne logistiek en de toe te passen veiligheidsvoorzieningen. Ook om die reden is het niet aan te raden om de vormgeving van de bebouwing ten aanzien van dit plan van te voren stringent te regelen.

Uit het bovenstaande blijkt dat, voor zover mogelijk, in het plan met de meeste MMA maatregelen rekening is gehouden. Daarnaast zijn enkele MMA maatregelen niet in het bestemmingsplan verwerkt omdat andere (milieu)belangen zich daartegen verzetten. Verder is een aantal MMA maatregelen niet op basis van een bestemmingsplan afdwingbaar. In die situaties moet worden bezien of het milieubelang op grond van nog af te geven vergunningen kan worden behartigd of dat het voldoen aan de MMA maatregel volledig afhankelijk is van mate waarin de initiatiefnemer hieraan vrijwillig tegemoet wil komen.