direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterwillenseweg 98a en 112
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Aan de Achterwillenseweg, aansluitend aan de wijk Middenwillens te Gouda, worden de komende jaren meerdere vrije kavels ontwikkeld. In totaal gaat het om 6 nieuwe vrije kavels, waarvan er 5 aan de Achterwillenseweg zijn gelegen.

Voor een drietal kavels vormt het bestemmingsplan 'Middenwillens' het uitgangspunt, maar dit plan maakt de gewenste ontwikkeling niet direct mogelijk. Voor kavel 1 (Achterwillenseweg 112a), kavel 6 (Achterwillenseweg 110a) en kavel 5 (Achterwillenseweg 98b) dient de planologische situatie te worden aangepast. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste kavelindeling van de kavels 1, 6 en 5 mogelijk.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt tussen de nieuw te ontwikkelen woonwijk Middenwillens, het recreatiegebied Goudse Hout en de Reeuwijkse Plassen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Goudse Houtsingel en de Achterwillenseweg. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de wijk Middenwillens.

Het plangebied wordt bepaald door de kadastrale grenzen van de betreffende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0001.jpg"

Afbeelding Ligging percelen aan de Achterwillenseweg

De 3 kavels op twee percelen zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Middenwillens' welke is vastgesteld op 22 april 2009 door de gemeenteraad van de gemeente Gouda.

Kavels 1 en 6

Kavels 1 en 6 liggen op 1 perceel. In het vigerende bestemmingsplan zijn er 3 bouwvlakken opgenomen op dit perceel. Op 1 bouwvlak staat een bestaande woning.

Tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat hier een langzaam verkeersverbinding zou komen richting de wijk Middenwillens. Deze plannen zijn inmiddels gewijzigd. De bestemming verkeer en verblijf (VV) is dus niet langer wenselijk en daarmee is de kavelindeling ook niet meer passend.

De gronden behorend bij kavel 6 zijn bestemd met Verkeer en Verblijf. Na het vervallen van de langzaam verkeersverbinding is dit een logische plek voor de 5e woning (aangeven met * in de afbeelding). Voor het kunnen bouwen van een woning op deze kavel moet er worden afgeweken van het bestemmingsplan.

De gronden behorend bij kavel 1 zijn bestemd met Wonen. Het huidige bouwvlak van kavel 1 is klein ten opzichte van de ruime kavel. Dit is ontstaan door de verplaatsing van het achterliggende bouwvlak. Dit bouwvlak komt te vervallen in het voorliggende plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0002.jpg"

Afbeelding Uitsnede vigerende bestemmingsplan kavels 6 en 1

Kavel 5

De gronden behorend bij kavel 5 zijn bestemd met Wonen I en Water. In het vigerende bestemmingsplan is voor deze kavel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor ten hoogste 2 woningen. De ontwikkeling van de kavel zou mogelijk gemaakt kunnen worden met een wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0003.jpg"

Afbeelding Uitsnede vigerende bestemmingsplan kavel 5

Het is niet wenselijk om voor elke kavel een ander type plan op te stellen. Daarom worden alle drie de kavels en de bestaande woning aan de Achterwillenseweg 112 opgenomen in het voorliggende plan.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).

De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.

Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.

De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren-Nieuw en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.

Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.

De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Den Haag en de regio Midden-Holland op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.

2.1.2 Gebiedsspecifiek

Het plangebied is gelegen aan de rand van de wijk Middenwillens gelegen in het oosten van Gouda. In deze wijk wordt een grote diversiteit aan nieuwe woningen gebouwd. Aan de Achterwillenseweg worden de komende jaren meerdere vrije kavels ontwikkeld aansluitend op de woonwijk.

2.2 Functionele structuur

De kavels zijn nu nog lege gronden. Kavel 5 grenst aan een bestaande woning. Op het perceel waar kavels 6 en 1 worden ontwikkeld staat een bestaande woning.

De kavels worden ontsloten via de Achterwillenseweg. Via de Achterwillenseweg kan de Goudse Houtsingel worden bereikt. Deze weg vormt een onderdeel van de buitenring van Gouda.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Het planvoornemen is om op de twee percelen in totaal 3 vrijstaande woningen te bouwen. Het stedenbouwkundig plan voor de locatie sluit aan op de bebouwing van de Achterwillenseweg.

3.2 Ruimtelijke hoofdopzet

In totaal worden er 3 vrijstaande woningen gebouwd. Elke woning krijgt een inrit gelegen aan de Achterwillenseweg. Naast de woningen wordt op elke kavel parkeergelegenheid gecreëerd voor de bewoners en bezoekers.

Het karakter van de woningen aan de Achterwillenseweg is informeler dan de woningen in Middenwillens. Het individuele karakter van de woning is daarbij van belang. De vrije kavels voor particuliere ontwikkeling sluiten hier op aan.

De nieuwe woningen zullen grenzen aan de bestaande woningen en watergangen. De woning op kavel 5 is gelegen achter de bestaande woning aan de Achterwillenseweg 98a. De woningen die worden gebouwd op de kavels 6 en 1 zijn gelegen naast de bestaande woning aan de Achterwillenseweg 112.

3.3 Planaspecten

Programma

Op de twee percelen is er ruimte voor 3 kavels. De woningen worden ontwikkeld als vrije kavels en er worden dus 3 individuele woningen gerealiseerd.

Kavelindeling

Voor kavel 5 wordt er achter de bestaande woning aan de Achterwillenseweg een bouwvlak aangebracht. Binnen het bouwvlak (gele vlak) is de vrijstaande woning toegestaan. Voor en rondom de woning komt de tuin te liggen. De oppervlakte van de woning (hoofdgebouw) is begrensd tot 150m2.

Voor kavel 5 is de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is meer dan 1 woning toegestaan. Indien er 2 woningen worden gerealiseerd mogen deze ook in de vorm van een twee-onder-één-kapwoningen worden uitgevoerd. De maximum oppervlakte van de beide hoofdgebouwen tezamen mag niet meer bedragen dan 170 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0004.jpg"

Afbeelding Nieuwe indeling kavel 5

Voor kavel 6 (meest linker bouwvlak) wordt het bouwvlak in de lengte van het perceel gepositioneerd, naast de bestaande woning.

Voor kavel 1 (meest rechter bouwvlak) wordt het bouwvlak iets vergroot naast de bestaande woning.

Binnen de nieuwe bouwvlakken van de 2 kavels zijn de vrijstaande woningen toegestaan.

Voor kavel 1 is een wetgevingszone - wijzigingsgebied opgenomen. Ter plaatse van deze wetgevingszone kunnen Burgemeester en wethouders maximaal 2 woningen toe staan. Deze woningen mogen ook in de vorm van een twee-onder-één-kapwoningen worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0005.jpg"

Afbeelding Nieuwe indeling kavel 6 en 1

Stedenbouwkundig plan

De woningen liggen aan de Achterwillenseweg en grenzen aan de bestaande woningen en aan de watergangen. De bebouwingstypologie van elke woning sluit aan op de bebouwing aan de Achterwillenseweg. Voor elke kavel is een kavelpaspoort gemaakt.

De woningen bestaan uit maximaal 2 lagen; 1 laag met kap en 2 lagen plat. Voor de bouw- en goothoogtes van de nieuwe woningen wordt er aangesloten op het vigerende bestemmingsplan 'Middenwillens', respectievelijk een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. Elke woning mag alleen worden gebouwd binnen het vastgestelde bouwvlak.

De woningen die gebouwd worden op kavels 6 en 1 hebben een oriëntatie op de openbare ruimte, de woning op kavel 5 heeft geen oriëntatie op de openbare ruimte.

Voor elke woning gaat de voorkeur uit naar het inrichten van zij- en achtererf afscheidingen met bossages en bomen. Voor de woning op kavel 6 bestaat de voorkeur om de bestaande begroeiing aan de waterkant te behouden.

Parkeren

Het parkeren gebeurt geheel op eigen terrein. Dit betekent dat er ruimte bij de woning moet zijn voor tenminste 2 auto's. De parkeerplaatsen bij kavels 1 en 5 moeten naast elkaar worden gerealiseerd. Bij kavel 6 ontbreekt hiervoor ruimte en zullen de parkeerplaatsen achter elkaar worden gerealiseerd. Door de tuin bestemming verder naar achter te leggen wordt aangegeven dat het belangrijk is om deze ruimte vrij te houden voor parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het Rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door minister Schultz vastgesteld. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan Provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Conclusie

Met het bestemmingsplan Achterwillenseweg 98a en 112 zijn geen nationale belangen in het geding. De onderhavige ontwikkeling betreft het ontwikkelen van nieuwe woningen. Het plangebied heeft wel een directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt. De lader voor duurzame verstedelijking is verantwoord in 4.1.2.

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie: Visie Ruimte en mobiliteit

Op basis van de Wro moeten gemeenten, Provincies en Rijk hun beleid neerleggen in een of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale structuurvisie voor Zuid-Holland voor ruimte en mobiliteit te ontwikkelen.

Provinciale Staten stelden op 9 juli 2014 de Provinciale structuurvisie - de Visie Ruimte en Mobiliteit - vast. Tegelijk zijn ook het programma Mobiliteit en het programma Ruimte vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Het programma is een uitwerking van de visie.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het beleid dat in de structuurvisie is vastgelegd meegenomen.

In de visie Ruimte en Mobiliteit zijn een viertal thema's te onderscheiden:

  • Beter benutten en opwaarderen

De Provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.

  • Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De Provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de Provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het Provinciale landschap valt onder te verdelen in 3 typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De Provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het Provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling wordt bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

  • Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de Provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de Provincie hieraan bij.

De VRM bestaat uit een strategisch beleid (De Visie ruimte en Mobiliteit), een operationeel beleid (Programma ruimte en Programma mobiliteit) en de herziene ruimtelijke regelgeving (Verordening ruimte 2014). Om alle onderdelen door te lopen zullen de volgende onderdelen uit de VRM besproken worden; de kwaliteitskaart, de manier van ruimtelijke ontwikkeling, en het operationaliseren van maatschappelijke voorzieningen (sport), woningen en bedrijvigheid.

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Visie ruimte en mobiliteit gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de Provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele Provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits beleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het operationele beleid is opgenomen in de programma's. Deze zijn preciezer dan de Visie en Verordening en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. De programma's vormen de leidraad voor regionale en gemeentelijke visies ruimte en mobiliteit. Het Programma ruimte bevat het ruimtelijke relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met bijbehorende uitwerkingen.

Conclusie

Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. De richtlijnen die gepaard gaan met deze kwaliteit (bijlage 1 van de Visie ruimte en mobiliteit) zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken / identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.

De ontwikkeling sluit aan op de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Het plangebied heeft volgens de kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit de ook de kwaliteit 'stads-en dorpsranden'. Dit betreft de zone op de grens van het bebouwd gebied en het landschap. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan het realiseren van een rand met een passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Het project bevindt zich in een deel van de stad met de potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de kwaliteiten van het stedelijk wonen, raken aan die van het wonen in het buitengebied.

De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Hierbij worden in de visie 3 typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden; het front, het contact en de overlap.

Uitgangspunt bij ontwikkeling van het hier betreffende project is de contactkwaliteit, waarbij het gebouwd gebied en landschap zijn verbonden door een zichtbare stedelijke structuur. In dit geval is dat het herkenbare lint van de Achterwillenseweg met de kenmerkende kwaliteit van de woningen op de koppen van de kavels, ingebed in een structuur van veel water en groen. Doorzichten naar het landschap blijven behouden. Een groene inrichting van de kavels en het voorterrein zorgt voor voortzetting van de groene kwaliteit van de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0006.jpg"

Afbeelding Uitsnede visie ruimte en mobiliteit

Het plangebied wordt aangemerkt als bebouwde ruimte. De ontwikkeling is passend in de bestaande maat en schaal van de locatie en de directe omgeving. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Het is een voortzetting en uitbreiding van de bestaande stedelijke kwaliteit. Doordat de bebouwing op een binnenstedelijke locatie plaatsvindt is er sprake van het benutten van bestaande mogelijkheden. De ontwikkeling kan gezien worden als een inpassing. Het plan sluit aan bij het beleid uit de Visie Ruimte en Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0007.jpg"

Afbeelding Uitsnede programma ruimte

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

De Provincie heeft verschillende instrumenten om het Provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening ruimte en mobiliteit is één van deze instrumenten. In de Provinciale Verordening zijn de zaken vastgelegd die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben.

Daarnaast zijn de nationale belangen die in het Barro zijn vastgelegd in de provinciale Verordening opgenomen. zodat deze doorwerken in de gemeentelijke (bestemmings)plannen.

Tot slot zijn in de Verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.

De Verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet daarom ook rekening worden gehouden met Provinciaal beleid op andere beleidsterreinen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De Provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

In artikel 2.1.1 van de Verordening is de provinciale invulling van de ladder opgenomen. Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. In die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die:
    • a. Gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zin of als zodanig ontwikkeld worden,
    • b. Passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • c. Zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.

In artikel 1.1 van de Verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.

Conclusie

Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet aan de orde, aangezien het plan de realisatie betreft van een drietal woningen en daarmee klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2). Daarmee toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking ook niet noodzakelijk. Wel kan worden gesteld dat hoe dan ook wordt voldaan aan de in de ladder gestelde eisen.

De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte (trede 1) en het betreft een locatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied (trede 2). Hierbij worden de bestaande lege kavels ingevuld met woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook niet tot nieuw ruimtebeslag, waardoor toetsing aan de derde trede niet aan de orde is.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. Wro) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode aan de westzijde van Gouda zijn voorzien.

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad (we spreken tegenwoordig van Zuidelijke Randstad). Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt.

In de structuurvisie is het project ´woonbuurt Middenwillens´ opgenomen als zijnde ontwikkeling. Het planvoornemen is onderdeel van de ontwikkeling van dit project.

4.1.4 Planbeschrijving en conclusie

Het ruimtelijk beleid vormt geen belemmering voor het ontwikkelen van de 3 woningen in het plangebied.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland 

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld. Zie paragraaf , Gemeentelijke Archeologische Basiskaart. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden"; Zie paragraaf Waardevolle gebieden en structuren.

4.2.2 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Erfgoedvisie

Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie was de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend.

Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit bestemmingsplan niet beoogd om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.

Erfgoed in bestemmingsplannen 

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten (zie hoofdstuk 3.3). Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De volgende zaken zijn verplicht:

  • 1. In de toelichting dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. (wijziging van het Bro). Archeologie is hiervan een onderdeel.
  • 2. Op de verbeelding, in de toelichting en in de planregels dienen beschermde Stads- en dorpsgezichten te worden opgenomen en beschreven.
  • 3. Indien daartoe noodzaak bestaat, dient een omgevingsvergunningstelsel voor aanlegactiviteiten in de planregels te worden opgenomen voor bodemingrepen. De Monumentenwet stelt het verplicht een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) op te nemen in het bestemmingsplan voor bepaalde bodemingrepen. In het bestemmingsplan wordt expliciet aangegeven voor welke ingrepen een omgevingsvergunning verplicht is.
4.2.3 Planbeschrijving en conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stadsgezicht. Binnen het plangebied en op de direct aangrenzende percelen zijn evenmin cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gelegen. De voorgenomen realisatie van 3 woningen leidt niet tot negatieve cultuurhistorische effecten. Geconcludeerd kan worden dan daarmee wordt voldaan aan het beleid ten aanzien van cultuurhistorie.

4.3 Archeologisch beleidskader

4.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.3.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de Provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De Provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

4.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

  • 1. Omvang
  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.
  • 2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

4.3.4 Planbeschrijving en conclusie

Alle kavels liggen in een gebied met hoge archeologische verwachting. Deze verwachting is gerelateerd aan de positie langs de Achterwillenseweg. Deze weg is van oorsprong een ontginningsas geweest en langs die assen lagen op diverse plaatsen ontginningsboerderijen. De boerderijen en overige ontginningssporen zijn een belangrijk archeologisch onderzoeksthema in Gouda.

Voor gebieden met een hoge verwachting is de opname van een dubbelbestemming Waarde-Archeologie noodzakelijk. Op de verbeelding en in de regels is dus de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.

4.4 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in 3 kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken. Daarnaast spelen groene elementen en gebieden van particulieren (tuinen) en semi-overheidsinstanties (Waterschappen, recreatieschappen) ook een rol in de woon- en werkomgeving. Deze elementen komen in het Groenstructuurplan zijdelings aan de orde.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Bomenverordening

De kapvergunning maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Gekozen is voor een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de ‘private houtopstand’. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij.

Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.

Conclusie/ beschrijving plangebied

In het plangebied zijn enkele bomen aanwezig. Een aantal van deze bomen zal plaats maken voor de nieuwe woningen. In het kader van de kapvergunning wordt e.e.a. getoetst en nader beoordeeld. Wanneer binnen het plangebied bomen aanwezig zijn met een doorsnede > 30 cm, wordt overleg gevoerd over compensatie. In beginsel vindt compensatie plaats binnen het plangebied.

In paragraaf 3.3 is de begroeiing van de kavelgrenzen beschreven.

4.5 Verkeer, infrastructuur en parkeren

4.5.1 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

4.5.2 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

Door de raad is in april 2007 het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.

Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.

De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien. In dergelijke gevallen is een compensatiebijdrage verschuldigd.

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Plannen die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK in procedure worden gebracht, moeten voorzien van een regeling voor de diverse stedenbouwkundige bepalingen.

Aan artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is een onderdeel toegevoegd waardoor 'wet-interpreterende’ regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. In een bestemmingsplan kan een regeling voor het parkeren worden opgenomen, zonder dat parkeernormen direct concreet vast zijn gelegd.

Bij het bepalen van het feit wanneer sprake is van ‘voldoende parkeergelegenheid’ dient de gemeentelijke parkeernorm, zoals neergelegd in de Nota Parkeerbeleid, (bijlage 7a bij de Bouwverordening) te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd door het bevoegd gezag vanaf geweken worden.

4.5.3 Planbeschrijving en conclusie

De ontwikkeling binnen het plangebied zijn van een dergelijk kleinschalig niveau dat er sprake is van maatwerk. Het Rijks- en Provinciaal beleid zijn dan niet aan de orde.

Gemeentelijk beleid

Het planvoornemen maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de wijk Middenwillens. In het vigerende plan is met inrichting van de wijk Middenwillens al rekening gehouden met de ontsluiting van de nieuwe woningen voor auto- en fietsverkeer. En met de toename van autoverkeer door het realiseren van nieuwe woningen aan de Achterwillenseweg.

Om de parkeerdruk in de openbare ruimte te ontlasten wordt er bij elke woning voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van verkeer en vervoer vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Stedenbouw

4.6.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandsbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden met een reguliere welstandszorg;
  • 2. Gebieden met een bijzondere welstandszorg;
  • 3. Welstandsluwe gebieden;
  • 4. Welstandsvrije achterkanten;
  • 5. Ontwikkelingsgebieden.

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

Onderzoek en resultaten

Het woongebied Middenwillens valt binnen het beoordelingskader 'reguliere welstand'.

Conform paragraaf 4.1 van de Welstandsnota kunnen Burgemeester en Wethouders beeldkwaliteitsplannen vaststellen. Indien deze welstandseisen bevatten, zijn deze aanvullend als welstandskader van toepassing.

4.6.2 Planbeschrijving en conclusie

Het plangebied valt binnen het beoordelingskader 'reguliere welstand' door de ligging in de wijk Middenwillens. In het plangebied is er conform het beleid sprake van een grote vrijheid om te bouwen. Van belang is dat er geen elementen bij de woningen worden aangebracht die een negatieve uitstraling op de omgeving kunnen hebben.

Voor de woningen zijn aanvullende kavelpaspoorten opgesteld met op het gebied van welstand aanvullende randvoorwaarden.

Het welstandsbeleid levert geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.7 Woonbeleid

4.7.1 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit

Voor de periode tot 2030 is het provinciale woonbeleid opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit (2014). In het provinciale woonbeleid blijft de regionale woonvisie centraal staan.

  • De inhoudelijke thema's zijn: 1. realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma; 2. Verbetering van de woonmilieubalans; 3. Aanbod van voldoende sociale woningbouw; 4. Toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking; 5. Weerspiegeling hiervan in de woningbouwopgave in bestemmingsplannen.
  • De Provincie gaat bij succesvolle regionale afstemming uit van een kwantitatieve bandbreedte per gemeente in plaats van één kwalitatief richtgetal. De woningmarkt is minder voorspelbaar dan voorheen door onder andere economische en demografische omstandigheden. Dit betekent meer vraaggeleiding in plaats van aanbodsturing. De regionaal samenwerkende gemeenten dienen eens per drie jaar hun 'regionale woonvisie' aan te passen als de prognoses over woningbehoefte daartoe aanleiding geven. Het gaat dan om de Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP). Daarnaast dienen zij jaarlijks het woningbouwprogramma te monitoren en aan de Provincie te berichten. Als de Provincie de 'regionale woonvisie' aanvaardt kan een gemeente tot een bepaalde datum bij de aanbieding van bestemmingsplannen aangeven dat de in het plan opgenomen woningbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma. Als de regionale woonvisie door de Provincie is aanvaard, is aan trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking voldaan.
4.7.2 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De Woonvisie Gouda 2015-2020. De kracht van Gouda: aangenaam stedelijk wonen voor iedereen (9 december 2015) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De woningmarkt is continue aan verandering onderhevig. Het gemeentelijke woonbeleid moet hierop inspelen en zorgen dat er voor iedere inwoner een passende woning is.

Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit -stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik - te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan vijf thema's centraal:

  • 1. Woon- en leefkwaliteit in Gouda: wijken met toekomstwaarde;
  • 2. Kwaliteit bestaande woningen: duurzaam-energetisch, veilig en levensloopgeschikt;
  • 3. Wonen voor iedereen: betaalbaar, beschikbaar en toegankelijk;
  • 4. Optimale voorraad: versnelling en vraagsturing woningproductie;
  • 5. Wonen met zorg: een thuis voor kwetsbare groepen.

Per thema zijn de ambities en doelen benoemd en is beschreven hoe de gemeente deze wil bereiken.

Voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken vindt de gemeente een gezonde balans en variëteit van woningen en inwoners belangrijk. Gemengd wonen is uitgangspunt. Dit zorgt voor sociale cohesie en maakt een wooncarrière in de eigen wijk mogelijk. Het gaat om de aantrekkelijkheid en diversiteit van de woningvoorraad, een flexibele inrichting en gebruik van ruimtes en om een geode mix van steen en groen.

De gemeente vindt dat er voldoende voorraad sociale huurwoningen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn opdat lagere inkomensgroepen passend kunnen wonen. Daarnaast moeten er voor de middeninkomens voldoende geliberaliseerde huurwoningen in het middensegment beschikbaar zijn en voor de hogere inkomens geliberaliseerde huurwoningen in het duurdere segment en koopwoningen.

De gemeente wil een woningproductie bewerkstelligen die voorziet in de geprognotiseerde 'uitbreidingsvraag' op basis van de actuele provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) die de Provincie eens in de drie jaar vooruit berekent. Op basis van de WBR 2013 en de BP 2013 betekent dit in de periode 2015-2024 2.100 - 3.200 extra woningen. De marktvraag is leidend voor het invullen van de bandbreedte. De (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen is berekend op gemiddeld 305 woningen per jaar (bron: Fakton, 2015).

Het is belangrijk om de juiste woning op de juiste plek te bouwen. Vraaggestuurde woningbouw is uitgangspunt. Tot 2025 is er vraag naar de volgende segmenten in de nieuwbouw, waarbij rekening is gehouden met de dynamiek in de bestaande woningvoorraad en veranderingen als gevolg van bijvoorbeeld sloop (200 sociale huur) of verkoop van bestaande huurwoningen (350 - 620) (bron: ABF Research, 2014 en Fakton, 2015).

eigendom en prijssegment   aandeel   aantal  
    laag   Hoog  
totaal   100%   2.300   3.400  
huur   40%   920   1.360  
sociale huur   24%   550   820  
geliberaliseerde huur   16%   370   540  
koop   60%   1.380   2.040  
< € 200.000   10%   230   340  
€ 200.00 - € 350.000   31%   710   1.050  
> € 350.000   19%   440   650  

Tabel gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en prijssegment 2015-2024

eigendom en woningtype   aandeel   Aantal  
    laag   hoog  
totaal   100%   2.300   3.400  
huur   40%   920    
huur-eengezins   13%   300   440  
huur-meergezins   27%   620   920  
koop   60%   1.380   2.040  
koop-eengezins   35%   810   1.190  
koop-meergezins   25%   580   850  

Tabel gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en woningtype 2015-2024

Er is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. De focus ligt op zowel de bestaande stad als Westergouwe. De effectieve vraag naar nieuwbouw is voor de bestaande stad geraamd op gemiddeld 170 woningen per jaar en voor Westergouwe op gemiddeld 165 woningen per jaar de eerste vijf jaar en de daarop volgende vijf jaar gemiddeld 135 woningen.

Het grootste deel van de vraag naar koopwoningen boven €200.000 zou moeten komen in Westergouwe en Middenwillens. Binnenstedelijk is er relatief weinig vraag naar dit soort woningen. Hier ligt het accent op een mix van sociale huur, geliberaliseerde huur en koop tot €200.000. In het centrum en de ring direct er omheen zijn ook marktkansen voor koop €200.000 - €350.000.

Regelmatig monitoren en bijsturen is onmisbaar voor vraaggestuurd bouwen. Elke drie jaar onderzoekt de gemeente bij voorkeur met woningcorporaties, marktpartijen en buurgemeenten de vraag onder meer door deelname aan het Woon Onderzoek Nederland.

Uitgangspunt is om nieuwe woningen toekomstgericht te bouwen, dat wil zeggen in ieder geval zo duurzaam, energiezuinig, levensloopbestendig en veilig mogelijk. De gemeente vraagt van woningcorporaties en marktpartijen om bij de ontwikkeling van woningbouwplannen de aspecten van toekomstgericht bouwen in een zo vroeg mogelijk stadium mee te nemen. De gemeente hecht daarbij aan de inzet van het Instrument GPR-gebouw om de kwaliteit te beoordelen op 'duurzaamheidsaspecten'. Nieuwbouwwoningen zouden minimaal een score van 7,5 (onderscheidend duurzaam) moeten hebben. Daarbij is de afweging tussen betaalbaarheid van woningen en extra kwaliteit van woningen van belang: welke prijs-kwaliteitverhouding past bij de beoogde doelgroep en hoe zorgen we voor een goede mix van verschillende woningen in alle wijken.

4.7.3 Planbeschrijving en conclusie

Het beleid ten aanzien van wonen levert geen belemmeringen voor het planvoornemen.

Rijksbeleid

Het bouwplan voorziet in de realisatie van 3 woningen in de vrije koopsector. Dit past binnen de visie van het Rijk.

Provinciaal beleid

Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet aan de orde, aangezien regionaal reeds is afgestemd dat ontwikkelingen met een dergelijk gering aantal woningen zonder meer zijn toegestaan. Het project is daarmee niet in strijd met het provinciaal beleid.

Gemeentelijk beleid

Het bouwplan voorziet in de bouw van 3 woningen. De (kwalitatieve) woningvoorraad en ook de typologische diversiteit neemt door het planvoornemen toe. Dit past binnen de gemeentelijke doelstellingen op dit vlak.

4.8 Overige relevante beleidskaders

4.8.1 Duurzaamheid

Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen.

De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:

  • 1. tenminste 1,5% energiebesparing per jaar (tussendoel: 6 % energiebesparing in 2020);
  • 2. 10% toename van productie van duurzame energie in 2020 ten opzichte van 2015.

Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:

  • 3. Afvalscheidingspercentage van 75% in 2020;
  • 4. Naar 100% duurzaam inkopen;
  • 5. Naar minder vervoersbewegingen in de stad

Duurzame energie

Gouda streeft ernaar jaarlijks 1,5% energie te besparen. Verder is de ambitie: een toename van 10% van de productie van duurzame energie tov 2015. Dit kan Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat, naast verduurzaming van bestaande bouw, nieuwbouw duurzaam plaatsvindt. Energetische optimalisatie en toepassen van duurzame energie zijn daarbij essentiële onderdelen.

Landelijk is de afspraak gemaakt, dat in Nederland vanaf 2050 geen aardgas meer wordt toegepast bij woningen. Daarnaast eist het Bouwbesluit vanaf 2020 energieneutrale bouw. Het is verstandig om hiermee bij nieuwbouw nu reeds rekening te houden en voor warmte te zoeken naar alternatieven voor gas.

Duurzaam Bouwen

Gemeente Gouda vindt het belangrijk dat bij nieuwbouw rekening wordt gehouden met de gemeentelijke en landelijke duurzaamheidsambities (Parijsakkoord december 2015). Dit houdt in dat een woning zo energiezuinig mogelijk wordt gebouwd, te streven naar Nul-Op-de-Meter (nom).

Overige thema's binnen het onderwerp Duurzaam Bouwen zijn: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. De duurzaamheid kan worden gemeten met het instrument GPR Gebouw. Gouda streeft bij nieuwbouw naar minimaal een score van 7,5 (onderscheidend duurzaam) en ambieert bij voorkeur de score 8 ("hoog niveau van duurzaamheid") of hoger.


Ruimtelijke adaptatie

Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.

Afvalscheiding

De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 zal de gemeente Gouda starten met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.

4.8.2 Planbeschrijving en conclusie

Er is sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat het bouwplan in het bestaande stedelijke gebied wordt gebouwd en daardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen. Inbreiden gaat voor uitbreiden. Het treffen van maatregelen om de CO2 uitstoot te verminderen is in het kader van dit bestemmingsplan niet relevant.

Met de betrokken projectontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over verduurzaming van de energievoorziening.. Daarbij kan worden gedacht aan verkoop aan die initiatiefnemer die het duurzaamste huis wil bouwen. In het koopcontract zal een GPR-gebouw score worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:

  • 5.1.1 Bodem
  • 5.1.2 Luchtkwaliteit
  • 5.1.3 Geluid
  • 5.1.4 Bedrijven en Milieuzonering (inclusief geurhinder)
  • 5.1.5 Flora en Fauna
  • 5.1.6 Externe veiligheid

De in de volgende paragrafen vermelde informatie is gebaseerd op het milieukundig advies van de Omgevingsdienst Midden-Holland (Bijlage 1).

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft: de verontreiniging wordt al dan niet gesaneerd.

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Het is daarom aan te bevelen al in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Onderzoek en resultaten

Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group (rapportnummer 409274, d.d. 23 mei 2016, revisie 01) ter plaatse van de Achterwillenseweg 98b en 112 in Gouda. Dit rapport is op 30 mei 2016 beoordeeld door ODMH.

Uit het rapport blijkt dat de locaties op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde doel (wonen met tuin). Er is geen noodzaak voor vervolgonderzoek.

Conclusie

De bodem is geschikt voor de bestemming 'wonen'. De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook aandacht worden besteed aan de luchtkwaliteit, om te bepalen of de ontwikkeling invloed heeft op de luchtkwaliteit en of de locatie geschikt is om te verblijven.

Voor de effecten van een project op de luchtkwaliteit zijn eisen opgenomen in de Wet milieubeheer.

Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten.

Een project is klein als het niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde ( = 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof. Voor woningbouw draagt een plan dat minder dan 1500 woningen mogelijk maakt "niet in betekenende mate" bij aan de luchtkwaliteit. Dat staat in bijlage 3B van de Regeling luchtkwaliteit.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof, namelijk PM2.5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.

De luchtkwaliteit op de locatie weegt mee met het bepalen van het woon- en leefklimaat en daarmee of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Als de concentraties verontreinigende stoffen (ruim) onder de wettelijke grenswaarden liggen, is er een goed woon- en leefklimaat.

Onderzoek en resultaten

Uit het milieurapport blijkt dat het plan "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Uit de NSL monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit ruim onder de grenswaarden ligt. Daarmee is er een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader

Geluid speelt een rol in een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast stelt de Wet geluidhinder specifieke eisen aan bestemmingsplannen.

  • Geluidzones

De Wet geluidhinder werkt met het systeem van zones (aandachtsgebieden) rond geluidsbronnen. Als een geluidgevoelige bestemming binnen een geluidzone ligt, moet de geluidbelasting op dat object worden onderzocht.

In het kader van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 km/uur-wegen. In het kader van een beoordeling van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van 30 km/uur wegen in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

  • Grenswaarden Wet geluidhinder

Het systeem van de Wet geluidhinder gaat uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden.

    • 1. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht.
    • 2. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afweging van de relevante belangen. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Aan toestemming voor een hogere geluidbelasting kunnen voorwaarden verbonden worden.
    • 3. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar.

In de tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden voor weg- en railverkeer (Wgh).

Bestemming   Geluidsbron   Geluidsbelasting Lden in dB  
    Voorkeurs-
grenswaarde  
Maximale
grenswaarde  
Nieuw te bouwen woningen   Wegverkeer   48   63  
  Railverkeer   55   68  

Tabel Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg- en railverkeer

  • Gemeentelijk beleid t.a.v. Hogere waarden

Op 3 september 2012 heeft de gemeente Gouda de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland van 16 april 2012 vastgesteld. In deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen.

  • Beoordeling goede ruimtelijke ordening

De geluidsbelasting van alle geluidsbronnen samen (wegverkeer en railverkeer) geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. Voor de beoordeling van de milieukwaliteitsmaat als gevolg van deze gecumuleerde geluidsbelasting wordt gebruik gemaakt van de methode "Miedema", zie onderstaande tabel.

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden  in dB   Milieukwaliteitsmaat MKM  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  

Tabel Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Onderzoek en resultaten

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft een milieurapport opgesteld (Milieurapport Achterwillenseweg 98b en 112 in Gouda, september 2016). Daaruit blijken de volgende bevindingen:

Toetsing Wet geluidhinder

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Goudse Houtsingel ter plaatse van het plangebied boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Er wordt voldaan aan de maximale grenswaarde.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg ter plaatse van het plangebied uitkomt boven de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er wordt voldaan aan de maximale grenswaarde.

Voor weg- en railverkeer moet een hogere waarde worden vastgesteld. Volgens de gemeentelijke beleidsregel hogere waarden zijn de aanvullende voorwaarden uit die beleidsregel (o.a. geluidluwe zijde en -buitenruimte) voor zowel weg- als railverkeer niet van toepassing.

De reden is dat de geluidbelasting niet ver boven de voorkeurswaarde ligt.

Woon- en leefklimaat

In dit onderzoek is geen aandacht besteed aan 30 km/uur wegen omdat in de nabijheid van de nieuw te bouwen woningen geen relevante 30 km/uur wegen zijn gelegen.

Op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting kan, aan de hand van de methode Miedema, de milieukwaliteit aan de noordgevel van de woningen omschreven worden als matig. Gezien de ligging, op vrij korte afstand tot de Goudse Houtsingel valt dit te verwachten. Aan de achterzijde (zuidzijde) is de milieukwaliteitsmaat redelijk tot goed.

Bouwkundige maatregelen

De minimale gevelwering van 20 dB vanuit het Bouwbesluit is voor de woningen aan de Achterwillenseweg 110a en Achterwillenseweg 112a onvoldoende om het binnenniveau van 33 dB te garanderen. Voor deze twee woningen is extra gevelwering is nodig.

Conclusie

De bestemming Wonen is mogelijk, mits

  • Voor weg- en railverkeer een hogere waarde wordt vastgesteld
  • Extra gevelwering wordt voorgeschreven in de planregels, als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning

Het besluit hogere waarde is gelijktijdig met dit ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling wordt doorgaans gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Hierin zijn alle voorkomende bedrijfstypen verdeeld in milieucategorieën. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

Onderzoek en resultaten

Uit het milieurapport blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omliggende bedrijfsmatige activiteiten. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd door het plan en ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Binnen het plangebied is een propaantank aanwezig, deze moet mogelijk worden verplaatst of vervangen door een aansluiting op het aardgasnet.

Conclusie

Bedrijfsmatige functies in de omgeving leveren geen belemmeringen op voor nieuwe woningen in het plangebied.

5.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving.

Onder gebiedsbescherming valt ook regels uit de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland, waarmee bepaalde gebieden en landschapselementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en belangrijk weidevogelgebied.

Onderzoek en resultaten

In het milieurapport is de planologische haalbaarheid van het bestemmingsplan Achterwillenseweg 98b en 112 in het kader van de natuurwetgeving onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde gebieden en/of beschermde soorten.

  • Resultaten Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden of Beschermde Natuurmonumenten aanwezig. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein ligt op een afstand van 800 meter. Het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op ongeveer 10 kilometer afstand van het plangebied. Op ruim 15 kilometer afstand ligt het dichtstbijzijnde Beschermd Natuurmonument, Smoutjesvlietlanden. Door de aard en grootte van het initiatief en de afstand tot deze (stikstof)gevoelige natuurgebieden zijn significante negatieve effecten op deze gebieden uitgesloten.

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland of het provinciaal weidevogelgebied, zodat er geen verdere toetsing aan het beleid ter bescherming van deze gebieden uitgevoerd hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0008.jpg"

Afbeelding Natura 2000-gebied, NNN-gebieden (EHS) en weidevogelgebied rondom het plangebied.

  • Resultaten soortenbescherming

Om de bouw van 3 woningen te realiseren zullen bomen worden gekapt en vegetatie zal worden verwijderd. Er vindt geen sloop van gebouwen plaats. Ook vinden geen werkzaamheden aan bestaande watergangen plaats. De effecten van het bestemmingsplan op flora en fauna zijn onderzocht door middel van een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet, uitgevoerd door RPS. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

RPS heeft in maart 2016 een veldbezoek verricht. Op basis van de resultaten van dit veldbezoek, terreinkenmerken en deskundigenoordeel is beoordeeld of het plangebied geschikt is voor de in de regio voorkomende beschermde soorten.

Vleermuizen

Voor verschillende vleermuissoorten kan niet worden uitgesloten of het projectgebied onderdeel is van het leefgebied omdat de naastgelegen woningen mogelijk wel geschikt zijn als verblijfplaats. Perceel 112 heeft mogelijk een functie bij het zwermen van vleermuizen. Door de kap van de bomen op dit perceel kan deze functie en daarmee de geschiktheid van de woning als verblijfplaats komen te vervallen waardoor sprake is van een negatief effect op de lange termijn. Via aanvullend onderzoek, volgens het goedgekeurde Vleermuisprotocol (versie maart 2013), dient duidelijk te worden voor welke soorten het projectgebied rondom perceel 112 een functie heeft.

Wanneer werkzaamheden in de periode april-november worden uitgevoerd waarbij breed uitstralende bouwverlichting wordt gebruikt, kan dit een verstorend effect hebben op foeragerende en langs vliegende vleermuizen.

Vogels

De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op jaarrond beschermde vogels. Zolang de bomen buiten de broedperiode worden gekapt en de vegetatie in het projectgebied voor de broedperiode voorafgaand aan de werkzaamheden kort gemaaid wordt en kort gehouden wordt, hebben de werkzaamheden geen negatief effect op algemene broedvogels.

Amfibieën

Indien de werkzaamheden tijdens de periode van medio april tot en met september worden uitgevoerd, dienen de voorzorgsmaatregelen voor de rugstreeppad te worden uitgevoerd. Met in achtneming van deze voorzorgsmaatregel kunnen de werkzaamheden zonder ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd.

Overige soorten

Doordat het foerageergebied in het plangebied niet essentieel is en/of door afwezigheid van bepaalde biotopen, zijn effecten op o.a. de ringslang, beschermde vaatplanten en ongewervelden niet aan de orde.

Zorgplicht

Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij iedereen voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Om hieraan invulling te geven moeten bij de uitvoering van dit plan voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Deze staan genoemd in het milieurapport.

Conclusie

Het initiatief heeft geen effecten op de gebieden die beschermd worden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Verordening Ruimte.

Wanneer de bovenstaande maatregelen ter bescherming van soorten worden getroffen, wordt schade aan flora en fauna beperkt en/of voorkomen en vindt geen overtreding van de Flora- en faunawet plaats. Het aanvullend onderzoek naar vleermuizen kan mogelijk nog extra maatregelen opleveren en/of beperkingen opleggen aan het aantal te kappen bomen. Op 20 oktober 2016 is dit aanvullende onderzoek (Bijlage 2) verschenen.

Voor het uitvoeren van de werkzaamheden op de planlocatie heeft een toetsing aan de Flora- en faunawet plaatsgevonden via een quick scan. Deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3.

In dit onderzoek wordt de conclusie getrokken dat naar aanleiding van de aangetroffen en te verwachten beschermde soorten, de negatieve effecten op de soorten en de daaraan gekoppelde voorzorgsmaatregelen een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet niet aan de orde is.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Onderzoek en resultaten

In 2008 is voor het gehele plangebied 'Middenwillens' een verantwoording groepsrisico opgesteld als onderdeel van het bestemmingsplan 'Middenwillens'. Achterwillenseweg 98B en 112 zijn binnen dit plangebied gelegen. Deze verantwoording groepsrisico is als basis genomen voor het milieurapport .

Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen, transportroutes over de weg of buisleidingen gelegen.

Ten zuiden van de plangebieden (op ongeveer 160 meter afstand) is het spoor Gouda - Utrecht gelegen onderstaand (zie onderstaande afbeelding). Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit traject valt onder het landelijke Basisnet spoor (landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen). Voor het Basisnet zijn per traject risicoplafonds vastgesteld. Uit de Regeling Basisnet (bijlage II) blijkt dat de plaatsgebonden riscocontour 10-6/jaar (PR 10-6) ter hoogte van het plangebied 7 meter bedraagt, gerekend vanaf het midden van het spoor (spoorbundel). Deze PR 10-6 contour komt niet buiten het spoorbed en levert dus geen beperkingen op voor het plangebied. Ook het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanaf het spoor) levert geen beperkingen op voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.1806BPAchter98112-DF01_0009.jpg"

Afbeelding Ligging plangebieden ten opzichte van spoor Gouda - Utrecht

Conclusie

Zelfredzaamheid

Het plan betreft de bouw van 3 woningen en niet een bestemming voor een functie voor niet- of verminderd zelfredzame groepen.

Indeling plangebied

Het gaat om kleine percelen waardoor er weinig mogelijkheden zijn voor indeling van plangebied.

Bouwkundige maatregelen

Het gaat hier om woningen op een afstand van ongeveer 160 meter afstand van het spoor, waarbij bouwkundige maatregelen als hittewerend glas weinig effectief zijn en de kosten niet opwegen tegen de mogelijke baten. Wel is relevant om de mechanische ventilatie uit te voeren met de mogelijkheid om deze met één druk op de knop uit te schakelen. Wij adviseren om deze maatregel in de planregels als voorwaarde voor te schrijven, zodat deze in de omgevingsvergunning wordt opgenomen.

Bestrijdbaarheid en ontvluchting

Vanuit de plangebieden kan via de Achterwillenseweg worden gevlucht. Ten aanzien van de aspecten bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid wordt de Veiligheidsregio om advies gevraagd

Zoals ook in de verantwoording groepsrisico van 2008 is vastgesteld moet de bereikbaarheid (toegankelijkheid) voor de hulpdiensten vanuit het plangebied Middenwillens naar het spoor worden verbeterd, om een incident op het spoor te kunnen bestrijden. Het gaat om het overbruggen van de sloot en doorgangen in het geluidsscherm om het spoor te kunnen bereiken. De gemeente Gouda is in overleg met verschillende partijen om deze maatregelen te realiseren.

Het college van B&W en de gemeenteraad van de gemeente Gouda achten het groepsrisico aanvaardbaar na het nemen van de volgende maatregelen:

  • Woningen en uitvoeren met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie uit te schakelen
  • advies VRHM; In de planregels wordt de bouwregel opgenomen dat woningen moeten worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie uit te schakelen (5.2 Bouwregels).

5.2 Milieu Effect Rapportage

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Er kunnen meerdere aanleidingen zijn om een MER op te stellen:

  • Als dat moet op grond van het Besluit m.e.r. Dat is het geval:

o als het plan activiteiten mogelijk maakt die worden genoemd in de bijlage onder C (C-lijst) van het Besluit m.e.r.

o als het plan genoemd is in kolom 3 in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., bij activiteiten die voldoen aan kolom 2 (drempelwaarden).

o als het plan activiteiten mogelijk maakt die worden genoemd in de bijlage onder D (D-lijst) van het Besluit m.e.r. als gevolg waarvan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uit te sluiten zijn (dit blijkt uit een m.e.r.-beoordeling).

  • Als voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet moet worden opgesteld. De Wet milieubeheer bepaalt dat dan ook een plan-MER moet worden opgesteld.

Onderzoek en resultaten

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in het milieurapport beoordeeld of een milieueffectrapportage nodig is:

  • Op grond van het Besluit m.e.r. is een MER niet verplicht. Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gedaan. Daaruit blijkt dat significante effecten op de omgeving niet te verwachten zijn.
  • Op grond van de Natuurbeschermingswet hoeft geen passende beoordeling te worden gedaan, omdat significante effecten op Natura 2000 gebieden niet te verwachten zijn. Dat betekent dat er geen m.e.r.-plicht is op grond van de Natuurbeschermingswet.

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken.

Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

5.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de pe, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere Provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.

Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de Provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De Provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

5.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

De Hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de Hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de Hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.

De gemeente Gouda heeft te maken met twee Hoogheemraadschappen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

5.3.3.1 Taken en bevoegdheden waterbeheerders

De Hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlakte- water en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren.

Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het Hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van de waterbeheersplannen werken de waterbeheerders aan hun ambities.

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het Hoogheemraadschap een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft het Hoogheemraadschap een regelgevende rol.

5.3.3.2 Waterbeheerplannen 2010-2015 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2016-2021 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de Hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.

Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

5.3.3.3 Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen Verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels. De regels van Schieland en de Krimpenerwaard zijn te vinden op de website: http://www.schielandendekrimpenerwaard.nl

5.3.3.4 Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

5.3.3.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

5.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voorvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere Hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het Hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld.

Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de Provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

5.3.5 Planbeschrijving en conclusie

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp is nader onderzocht wat het effect is van de plannen op de waterhuishouding. Hiertoe is een analyse gemaakt waarin onderzocht is of de hoeveelheid verharding door het plan toeneemt. De berekening van het verharde gebied is gebaseerd op alleen de openbare ruimte (waarbij tuinen als verhard zijn geteld). Het gemeenschappelijk groen rondom de appartementen is daarin meegenomen.

In het geldende bestemmingsplan zijn voor het perceel Achterwillenseweg 112 drie bouwvlakken opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan zijn wederom drie bouwvlakken opgenomen, zij dat de positie daarvan anders is. Op de kavel Achterwillenseweg 98a wordt een bebouwd oppervlakte toegevoegd van maximaal 150 m2. In de gevallen waarin de toename van het bebouwde oppervlak toeneemt met minder dan 500 m2, kan watercompensatie achterwege blijven.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan Achterwillenseweg 98a en 112 is ontwikkelingsgericht. De nieuwe situatie is vertaald in de regels.

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ontwikkeling. De opgestelde kavelpaspoorten vormen de onderlegger. Het vigerende bestemmingsplan 'Middenwillens' is vertaald in een nieuw bestemmingsplan om de specifieke kavelindeling mogelijk te maken. De mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan blijven grotendeels bestaan. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met de bijbehorende legenda (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt tussen verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

6.3 Toelichting op de regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Artikel 3 Tuin

Voor de voortuinen en gedeeltelijk de zij- en achtertuinen is een bestemmingsartikel Tuin toegevoegd.

Artikel 4 Water

De functie van het openbare gebied zoals water, is door een afzonderlijke bestemming geregeld. De toekenning van deze bestemming is gebaseerd op het uitgangspunt dat openbaar gebied met een belangrijke functie voor de wijk (structureel water) beschermd dient te worden door een specifieke bestemming. Herinrichting van deze gronden tot bijvoorbeeld parkeren of met gebouwen is dan ook uitgesloten.

Artikel 5 Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn eventueel ook groenvoorzieningen en water toegestaan. Deze bestemming is afgestemd op de Goudse standaard regels en nader afgestemd op de specifieke eisen en bepalingen, die zijn vastgelegd in de opgestelde kavelpaspoorten.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Voor het beschermen en veiligstellen van archeologische waarden geldt op de daarvoor aangewezen gronden de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Het artikel "Anti-dubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwbepalingen geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

In artikel 10.1 is de wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 opgenomen. Ter plaatse van dit gebied zijn Burgemeester en wethouders bevoegd om maximaal 2 woningen toe te staan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een ontheffing geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ontwikkelingsgericht bestemmingsplan

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. De raad heeft besloten om geen exploitatieplan op te stellen.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op andere wijze wordt verzekerd. De gemeente is eigenaar van de betreffende gronden. Het kostenverhaal van onder andere de plankosten wordt verrekend in de grondprijs.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de Provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen (zoals de Provincie, het Hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. Het ontwerpbestemmingsplan is aan de Provincie Zuid-Holland digitaal gemeld. Uit deze melding is gebleken dat aanbieding achterwege kan blijven. Ook is het ontwerpbestemmingsplan in het kader van de watertoets aangeboden aan het Hoogheemraadschap van Rijnland.

7.3.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode was er de mogelijkheid om zienswijzen op het uitwerkingsplan in te dienen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 2 maart 2017 tot en met 12 april 2017 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er zes zienswijzen ingediend. De samenvatting van de zienswijze is opgenomen in Bijlage 4 Nota van beantwoording zienswijzen.

In deze nota staat een samenvatting van de in de zienswijze genoemde bezwaren, steeds in cursief gevolgd door de beantwoording. Indien de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt dit aan het einde van de zienswijzen als conclusie weergegeven. In verband met de privacy zijn de binnengekomen zienswijzen geanonimiseerd.

De belangrijkste wijzigingen, n.a.v. de zienswijzen, zijn dat indien er twee woningen worden gerealiseerd de goothoogte maximaal 4,5m en de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen en dat de nokrichting van deze woningen noord/zuid dient te zijn. De indieners van de betreffende zienswijzen hebben ingestemd met deze verlaging. Indien er één woning wordt gerealiseerd blijft de goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6m en 11m van toepassing, overeenkomstig het bestemmingsplan Middenwillens (2011).

Daarnaast zijn in een verkennende raadsvergadering (d.d. 6 september 2017) vragen gesteld met betrekking tot het bestemmingsplan. De memo waarin deze vragen zijn beantwoord is toegevoegd aan de Nota zienswijzen (Bijlage 4). In deze vergadering is besloten, omwille van de duidelijkheid, om de rode arcering van de wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van twee woningen samen te laten vallen met het bouwvlak.

Het ontwerp bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de Nota zienswijze en het besluit van de gemeente met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid. Na de zienswijzenprocedure is het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.

Op 20 september 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Gouda besloten het bestemmingsplan Achterwillenseweg 98a en 112 vast te stellen

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.