direct naar inhoud van Planregels
Plan: Correctieve herziening Schielands Hoge Zeedijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.1607BPcorshzeedijk-DF01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Schielands Hoge Zeedijk' van de gemeente Gouda.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0513.1607BPcorshzeedijk-DF01 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 moederplan

het bestemmingsplan Schielands Hoge Zeedijk met identificatienummer

NL.IMRO.0513.1600BPshzeedijk-DF01 van de gemeente Gouda.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.8 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van
diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw of een samenstel van gebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.10 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één of meerdere personen van wie de huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein daar noodzakelijk is.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag, laag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:

  • a. een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
  • b. een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
  • c. een zolder, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,5 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.
1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.24 geluidszone - industrie

geluidszone rondom een industrieterrein waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

1.25 historisch bedrijfsvaartuig

voormalig varend bedrijfsvaartuig dat tijdelijk bewoond of onbewoond en volgens het bestuur Binnenhavenmuseum Turfsingel van museale waarde is.

1.26 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken

1.28 horeca
  • a. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (maaltijdverstrekkers). De nadruk ligt op de dag- en (vroege) avondfunctie (keuken open van ca. 17:00 tot 22:00 uur). Hieronder worden in ieder geval begrepen: restaurants, bistro's en crêperies.
  • b. een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide (kleine) etenswaren (spijsverstrekkers). Hieronder worden in ieder geval begrepen: snackbars, cafetaria's, fastfoodketens, grillrooms, automatieken en snelbuffetten.
1.29 industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven van de vestiging van inrichtingen, en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.30 invloedsgebied

het gebied dat wordt begrensd door de contour waarbinnen de letaliteit (de kans om te overlijden) van personen 1 % is.

1.31 ligplaats

een gedeelte van het water, al dan niet bestemd of geschikt om door een woonschip/bedrijfsvaartuig met bijbehorende voorzieningen te worden ingenomen.

1.32 maaiveld

de bovenkant van een afgewerkt terrein dat een gebouw c.q. bouwwerk omgeeft.

1.33 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.34 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.35 risicovolle activiteiten

activiteiten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.36 technische- en procesinstallaties
  • technische installaties: installaties, niet zijnde procesinstallaties, maar vereist om de processen te kunnen uitvoeren, waaronder bijvoorbeeld stroomvoorziening, sproeitoren, afvalwaterzuivering;
  • procesinstallaties: apparatuur voor het vervaardigen van oleochemische producten.
1.37 voorgevel

de gevel van een gebouw die gelegen is aan de zijde van een weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van een gebouw vormt.

1.38 voorgevelrooilijn

(denkbeeldige) lijn waarin of waarachter de voorgevel van een gebouw is geplaatst en die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.39 voorziening van openbaar nut

voorzieningen, zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatorhuisjes, schakelkasten, telefooncellen en wachthuisjes, met een inhoud van maximaal 50 m3 per op te richten bouwwerk en een hoogte van maximaal 3,00 meter.

1.40 weg

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.41 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.42 woning

(een gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 aanvullende bepalingen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 deel uitmakend van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1, 2, 3.1 en 3.2 deel uitmakend van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1, 2 en 3.1 deel uitmakend van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1 en 2 deel uitmakend van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - oleochemisch bedrijf': tevens een inrichting bestemd voor het splitsen van dierlijke vetten en plantaardige oliën in vetzuren en glycerine, tevens inrichting voor de bereiding van verbindingen verkregen uit deze of andere zuren, glycerine, alcoholen, amides en dergelijke, tevens inrichting voor het vervaardigen van zeep, SBI-2008 20149 nr 2, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - oleochemisch bedrijf - beperkt' uitsluitend de volgende onderdelen van de op grond van artikel 3.1 sub e toegestane bedrijfsactiviteiten:
      • kantoren;
      • parkeerplaatsen;
      • onderhoudswerkplaatsen;
      • stalling materieel;
      • verladingsactiviteiten, m.u.v. bulkverlading van (licht) ontvlambare vloeistoffen (K1 en K2);
      • opslagen grondstoffen, hulpstoffen en producten in bulk en emballage, m.u.v. ammoniak, waterstofgas, LPG, waarbij opslag van maximaal 500 kg LPG in gasflessen voor heftrucks wel is toegestaan, opslagplaatsen gevaarlijke stoffen in emballage met een capaciteit van > 10 ton per opslagplaats.
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - laad- en loskade': tevens voor een laad- en loskade.

alsmede voor:

  • h. aan de functies onder a. tot en met f. gebonden kantoren;
  • i. aan de functies onder a. tot en met f. gebonden parkeervoorzieningen;
  • j. erven, groenvoorzieningen en water;
  • k. nutsvoorzieningen.

met dien verstande dat:

  • l. de volgende bedrijfsactiviteiten zijn uitgesloten:
    • 1. mer(beoordelings)plichtige activiteiten in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, met uitzondering van mer(beoordelings)plichtige activiteiten binnen de in artikel 3.1 onder e bedoelde inrichting;
    • 2. risicovolle activiteiten, met uitzondering van bestaande risicovolle activiteiten;
    • 3. detailhandel;
    • 4. horecabedrijven;
    • 5. zelfstandige kantoren.
3.2 Bouwregels

Op voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in lid 3.1 genoemde omschrijving en waarbij de onderstaande bouwregels in acht dienen te worden genomen, onverminderd het bepaalde in artikel 11.2 (vrijwaringszone - molenbiotoop).

3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. bouwwerken hoger dan 15 meter mogen uitsluitend worden uitgevoerd als technische- en/of procesinstallatie;
  • c. in het gebied met de 'specifieke bouwaanduiding - 1'. 50% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 25 meter en 10% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 35 meter;
  • d. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 2'. 80% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 25 meter;
  • e. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 3'. 30% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 15 m, 40% mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 25 meter en 10 % mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 35 meter;
  • f. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 4'. 70% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 15 meter;
  • g. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 5'. 100% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 7 meter;
  • h. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 6'. 80% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 15 meter en 20% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 25 meter;
  • i. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 13': 60% van dit gebied mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 10 meter;
  • j. in het gebied met 'specifieke bouwaanduiding - 14': 70% mag worden bebouwd met een maximale hoogte van 10 meter;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van damwanden mag niet meer bedragen dan 2 meter boven de gemiddelde eblijn van 0,30 m -NAP, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'laad- en loskade'.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving.
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwhoogtes

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder f. voor de realisatie van bouwwerken tot maximaal 40 meter, mits:

  • a. de hogere bouwhoogte niet leidt tot onevenredige hinder, gevaar of schade voor de omgeving;
  • b. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Voorwaardelijke aanleg groen

De ingebruikname van het gebied dat is aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke aanleg groen' voor oleochemisch bedrijf, als bedoeld in lid 3.1.e en 3.1.f, is uitsluitend toegestaan indien daaraan voorafgaand een groene verbinding als bedoeld in artikel 3.1.i. is gerealiseerd in het gebied dat is aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijf - groen'.

3.5.2 Voorkomen hinder

Voor het oleochemisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1.e en 3.1.f geldt nog het volgende: de stikstofemissie tengevolge van dit bedrijf mag niet meer bedragen dan 70 ton NOx/jaar.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.1 sub a om activiteiten uit categorie 4.2 of 5.1 van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in artikel 3.1 sub b om activiteiten uit categorie 4.1 of 4.2 van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken;
  • c. het bepaalde in artikel 3.1 sub c om activiteiten uit categorie 3.2 of 4.1 van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken;
  • d. het bepaalde in artikel 3.1 sub d om activiteiten uit categorie 3.1 of 3.2 van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken;
  • e. het bepaalde in artikel 3.1 sub a, b, c of d om activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten.
3.6.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in artikel 3.6.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien de activiteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot de volgens artikel 3.1 sub a, b, c, respectievelijk d, toegelaten categorieën.

3.7 Wijzigingsregels
3.7.1 Risicovolle activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met toepassing van artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening om in afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 risicovolle activiteiten toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de 10-6 - contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, dient te zijn gelegen binnen de eigen perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, dan wel op gronden met de bestemming Verkeer, Groen en/of Water;
  • b. het invloedgebied van de activiteit mag niet groter zijn dan 172 meter;
  • c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de activiteit.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1, 2 en 3.1 deel uitmakend van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkend bedrijf ': tevens een vleesverwerkend bedrijf, SBI-2008 101 nr. 4, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek' tevens een machinefabriek, SBI-2008 27, 28, 33 nr. 1, als genoemd in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten;

alsmede voor:

  • d. aan de functies onder a. tot en met c. gebonden kantoren;
  • e. aan de functies onder a. tot en met c. gebonden parkeervoorzieningen;
  • f. erven, groenvoorzieningen en water;
  • g. nutsvoorzieningen.

met dien verstande dat:

  • h. de volgende bedrijfsactiviteiten zijn uitgesloten:
  • i. mer(beoordelings)plichtige activiteiten in de zin van het Besluit milieueffectrapportage;geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • j. risicovolle activiteiten;
  • k. detailhandel;
  • l. horecabedrijven;
  • m. zelfstandige kantoren.
4.2 Bouwregels

Op voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in lid 1 genoemde omschrijving en waarbij de onderstaande bouwregels in acht dienen te worden genomen:

4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. indien binnen een bouwvlak de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is opgenomen, de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 meter;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van verlichtingselementen, reclametekens, technische installaties, vlaggenmasten en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 15 meter;
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a. gebouwen buiten bouwvlakken mogen worden gebouwd:
    • 1. tot elk een oppervlak van 200m2 en tot een gezamenlijke oppervlakte van, bij elk bedrijf, niet meer dan 3% van de oppervlakte van de bij dat bedrijf behorende gronden gelegen buiten bouwvlakken, en
    • 2. met een hoogte van maximaal 8 meter.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van damwanden mag niet meer bedragen dan 2 meter boven de gemiddelde eblijn van 0,30 m -NAP
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving.
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder f. voor de realisatie van bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 20 meter en voor gebouwen tot maximaal 12 meter, mits:

  • a. de hogere bouwhoogten niet leiden tot onevenredige hinder, gevaar of schade voor de omgeving;
  • b. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 4.1 sub a om activiteiten uit categorie 3.2 of 4.1 van de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken;
  • b. het bepaalde in artikel 4.1 sub a om activiteiten toe te laten die niet genoemd worden in de bijbehorende staat van bedrijfsactiviteiten.
4.5.2 Voorwaarden afwijken

Het bevoegd gezag past de in 4.5.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid toe indien de activiteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot de volgens artikel 4.1 sub a toegelaten categorieën.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Indien een omgevingsvergunning activiteit archeologie als bedoeld in de Verordening inzake monumenten en archeologie noodzakelijk is, mag het bouwen op de in lid 5.1 bedoelde gronden ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming uitsluitend geschieden nadat het bevoegd gezag omgevingsvergunning heeft verleend.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarde in haar gelaagdheid in de vorm van:

  • a. historische geografie (landschap en ruimtelijke patronen);
  • b. historische (steden)bouwkunde (stedenbouw, architectuur, constructie en techniek);

waarbij steeds de volgende kwaliteiten in het geding zijn:

      • de beleefde kwaliteit (zichtbaarheid, herkenbaarheid en herinnerbaarheid);
      • de fysieke kwaliteit (gaafheid, authenticiteit en geconserveerdheid);
      • de inhoudelijke kwaliteit (zeldzaamheid, informatiewaarde, samenhang, representativiteit).
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – bleekerskade: behoud van de openheid, verwijzend naar de voormalige Bleekerskade;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – karakteristieke bebouwing: de gaafheid van de bebouwing als uitdrukking van de ontwikkelingsgeschiedenis van Croda;
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden, in afwijking van de bouwregels bij de andere daar voorkomende bestemmingen, de volgende bouwregels:

  • a. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;
  • b. de hoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte;
  • c. de bestaande dakhelling van de kap mag niet meer en niet minder bedragen dan de bestaande dakhelling.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen bij de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van een andere hoogte of kapvorm. De afwijking mag ten hoogste 20% van de bestaande maatvoering bedragen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer van oppervlaktewater, sediment en ijs.

7.2 Bouwregels
  • a. ten behoeve van de bestemming mogen andere bouwwerken worden gebouwd.
  • b. een omgevingsvergunning voor het bouwen krachtens de onderliggende bestemmingen wordt slechts verleend, nadat advies is ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de vraag of vergunningverlening op bezwaren stuit in verband met de vergunningplicht op grond van de Waterwet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Een verboden gebruik is in ieder geval het gebruik:

  • a. van onbebouwde gronden voor:
    • 1. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met:

    • 1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
    • 2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
    • 3. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen;
  • b. van bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsregels.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

11.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

  • a. binnen 100 meter van de molen zijn geen bouwwerken en/of beplanting hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek (maat + NAP) toegestaan;
  • b. binnen het gebied tussen de 100 en 400 meter van de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken en/of beplanting niet meer bedragen dan:
    • 1. tussen de molen en de grens tussen buitengebied en stedelijk gebied: 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek (maat + NAP);
    • 2. Vanaf de grens tussen stedelijk gebied en het buitengebied tot in het buitengebied: 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de grens van stedelijk gebied, gerekend vanaf de maximaal toegestane bebouwings- en/of beplantingshoogte op deze grens.
11.2.1 Afwijking bouwhoogte bouwwerken en hoogte beplanting

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwhoogte van bouwwerken als bedoeld in lid 11.2 ten behoeve van een grotere bouwhoogte mits:

  • a. de vrije windvang van en het zicht op de betreffende molen niet verder beperkt worden; of
  • b. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbiotoop worden gecompenseerd.

Bij de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld aan de situering en bouwhoogte van het betreffende bouwwerk.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  • a. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  • b. het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 0,8 meter, indien het betreft erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke ondergeschikte bouwdelen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • c. het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 meter, indien het betreft hijsinrichtingen, bewassingsinstallaties, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, reclametoestellen, draagconstructies voor reclame en kelderingangen en kelderkoekoeken betreft.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, maatvoeringsgrenzen en overige aanduidingen in dit plan in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen in dit plan is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

15.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Correctieve herziening Schielands Hoge Zeedijk.